• No results found

In deze scriptie zijn twee alternatieven besproken die de renteaftrek bij de overnameholding kunnen beperken. Het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 is een bepaling die puur gericht is op renteaftrek bij de

overnameholding. Het voorstel van de studiecommissie belastingstelsel behelst een meer algemene aanpak van de renteaftrek binnen de vennootschapsbelasting. Desalniettemin geeft de vermogensaftrek/bijtelling van de commissie een alternatief voor het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969.

Waar de motivatie voor het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 voornamelijk moet worden gezocht in de toename van het aantal private equity transacties in Nederland137, moet de motivatie voor een

vermogensaftrek/bijtelling meer gezocht worden in de huidige ongelijke behandeling tussen eigen en vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting.

Voor wat betreft het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 is gewerkt vanuit een historisch kader. Voor zover relevant, zijn doel en strekking en specifieke kenmerken van haar voorgangers138behandeld. Daarnaast is aan de hand van een standaardvoorbeeld de uitwerking van de verschillende bepalingen getoond. Onder het

overnameholdingbeleid werd renteaftrek geschrapt indien de ontvanger van de rente aldaar niet of nauwelijks in een heffing naar de winst werd betrokken. Dit gold alleen voor leningen aangegaan bij verbonden lichamen. Indien het verbonden lichaam wel in een redelijke heffing werd betrokken volgde geen uitsluiting van

renteaftrek. Daarnaast zag het overnameholdingbeleid niet op schulden aangegaan bij derden. Met de uitbreiding van artikel 15 Wet Vpb 1969 met de leden 4 en 5, werd voor het eerst het begrip „eigen winst‟ geïntroduceerd. Rente op schulden van verbonden lichamen mocht in aftrek worden gebracht tot de „eigen winst‟ van de overnameholding. De rentekosten die boven deze „eigen winst‟ uitgingen werden getemporiseerd voor een periode van acht jaar. Rente op leningen van derden mocht wel ten laste van het fiscale eenheid resultaat worden gebracht. Een aantal kleine aanpassingen volgden bij de introductie van artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969. Nieuw in de wet kwam de kapitaalstorting die BV1/BV2 structuren moest voorkomen. Daarnaast werden winsten waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting zag, niet meer bij de „eigen winst‟ van de

overnameholding in aanmerking genomen. Na afschaffing van artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 werd artikel 10a Wet Vpb 1969 uitgebreid. Dit artikel was vanaf 2007 ook van toepassing op externe acquisities. Ook artikel 10a Wet Vpb 1969 schrapte, net als het overnameholdingbeleid daarvoor, alleen rente over schulden aangegaan bij verbonden lichamen. Daarnaast kon er in bepaalde gevallen met succes tegenbewijs worden geleverd waardoor de rente in het geheel niet in aftrek werd beperkt. Zowel rente over schulden aangegaan bij verbonden lichamen als bij derden kon zodoende van het fiscale eenheidresultaat worden afgetrokken.

Door de golf van overnames door met name private equity fondsen, zag de wetgever haar belastbare basis door de hoge renteaftrek verminderen. In het consultatiedocument139en later de „sinterklaasbrief‟140heeft de

staatssecretaris aangegeven opnieuw artikel 15ad Wet Vpb 1969 in te gaan voeren. Het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 zal in tegenstelling tot haar voorgangers ook zien op rentekosten over leningen aangegaan bij derden. Indien de „eigen winst‟ van de overnameholding niet hoog genoeg is om de totale rentekosten tegen af te zetten dan zullen de overtollige rentekosten permanent van aftrek worden uitgesloten. Het voorgestelde artikel 15ad Wet vpb zal dus in tegenstelling tot haar voorgangers de totale renteaftrek gaan schrappen in plaats van temporiseren.

137 Tweede Kamer, 2009-2010, 31 369, nr. 10, p. 25.

138 Bedoeld zijn het overnameholdingbeleid, artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 en artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969. 139 V-N 2009 nr. 30.

53 In hoofdstuk 2 is het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 uitvoerig besproken. Een behoorlijk aantal haken en ogen zijn daarbij naar voren gekomen. Niet alleen wat betreft de technische inhoud maar ook wat betreft de uitwerking van artikel 15ad Wet Vpb 1969. Technisch, in de zin dat de „eigen winst‟ problematiek, die ook al gold onder de voorgangers van artikel 15ad Wet Vpb 1969, in het huidige voorstel niet is verholpen. Ook het opgenomen tegenbewijs is nog niet naar behoren uitgewerkt. Zo is nog maar de vraag of de rentevrijstelling van €250.000 voldoende is en of deze vrijstelling niet beter kan worden omgezet in een hoofdsomvrijstelling.

Daarnaast ontbreekt er in de tegenbewijsregeling van lid 3b een „voor zover‟ principe. Dit kan ertoe leiden dat in situaties waarin de verhouding eigen/vreemd vermogen van 1:3 licht overschreden wordt, de volledige

renteaftrek zal worden geschrapt. Een ander pijnpunt dat naar voren is gekomen betreft het goodwillgat. Bij fiscale consolidatie worden goodwill en stille reserves die inbegrepen waren in de kostprijs van de “target” direct ten laste van het eigen vermogen geboekt. Dit zal leiden tot een daling van het eigen vermogen. In sommige situaties zal het goodwillgat zelfs leiden tot een negatief eigen vermogen van de fiscale eenheid. Tegenbewijs leveren op basis van de juiste verhouding eigen/vreemd vermogen van 1:3 wordt dan bijna onmogelijk. Indien voor de daadwerkelijke overname bekend is dat door het goodwillgat niet voldaan kan worden aan het

tegenbewijs zou ook gekozen kunnen worden voor een activa-passiva transactie. Bij een activa-passiva transactie zal het eigen vermogen immers niet dalen waardoor wellicht wel aan het tegenbewijs kan worden voldaan. Keerzijde is echter dat er over de stille reserves en goodwill afgerekend dient te worden. De staatssecretaris heeft (gelukkig) aangegeven de problematiek rond het goodwillgat te zullen aanpakken.

Wat betreft de uitwerking van artikel 15ad Wet Vpb 1969 zijn er ook onevenwichtigheden te bespeuren. Binnenlandse situaties lijkt artikel 15ad Wet Vpb 1969 harder te kunnen treffen dan internationale (private equity) structuren. Deze structuren hebben veelal mogelijkheden om de hardste kanten van artikel 15ad Wet Vpb 1969 af te schafen. Zo maken veel van deze structuren gebruik van financieringsvehikels gevestigd in belastingparadijzen. Indien renteaftrek in Nederland door artikel 15ad Wet Vpb 1969 niet wordt verleend, komen de rentebaten in een laagbelaste jurisdictie binnen waardoor alsnog een enigszins neutraal resultaat kan worden bereikt. Daarnaast hebben internationale (private equity) structuren de mogelijkheid om schulden naar dochters in het buitenland te verplaatsen. Hierdoor wordt de uitstaande schuld van de fiscale eenheid verlaagd waardoor gemakkelijker aan het tegenbewijs kan worden voldaan. Ondernemingen in het MKB hebben deze mogelijkheid van een „debt pushdown‟ en een laagbelast financieringsvehikel veelal niet. Hierdoor kan artikel 15ad Wet Vpb 1969 bij binnenlandse overnames een strengere uitwerking hebben.

Daarnaast is er een voorbeeld gegeven van een binnenlandse overname waar geen stille reserves of goodwill aanwezig waren. Op de balans van de overnemer na acquisitie maar voor het aangaan van een fiscale eenheid was de verhouding eigen/vreemd vermogen nog in de juiste verhouding 1:3. Echter, nadat er een fiscale eenheid met de “target” is aangegaan gaat deze verhouding scheef lopen. Was er gekozen voor een activa-passiva

transactie dan was dezelfde balans als bij een fiscale eenheid gecreëerd en was artikel 15ad Wet Vpb 1969 niet in werking getreden. Dit artikel ziet immers alleen op overnames waarbij een fiscale eenheid wordt gevormd. Invoering van artikel 15ad Wet Vpb 1969 in zijn huidige vorm lijkt mij geen goede oplossing voor de renteaftrek problematiek rond de overnameholding. Nog afgezien van de gevolgen voor het Nederlandse

investeringsklimaat,141bevat het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 nog teveel onzekerheden en

onevenwichtigheden zoals die hiervoor zijn aangegeven. Herbezinning omtrent de invoering in huidige vorm lijkt mij dan ook sterk aan te raden.

141 Gevreesd kan worden in hoeverre buitenlandse bedrijven nog Nederlandse bedrijven willen en kunnen overnemen als de volledige rente die gemoeid is met de overnamesom niet in aftrek mag worden gebracht.

54 Het voorstel door de studiecommissie is naar mijn mening een creatief en innoverend voorstel. In plaats van het telkens weer uitbreiden van de vennootschapsbelasting met (verbod)bepalingen, kiest de commissie voor een meer algemene, rigoureuzere aanpak: een vermogensaftrek/bijtelling als alternatief voor de huidige

renteaftrekbepalingen.

Voor wat betreft de overnameholding fungeert een vermogensaftrek/bijtelling als een alternatief voor artikel 15ad Wet Vpb 1969. De vermogensaftrek/bijtelling slaat immers om in een bijtelling indien het eigen vermogen van de fiscale eenheid negatief wordt. Dit negatieve eigen vermogen komt voort uit het goodwillgat. Voor wat betreft de kracht van een vermogensaftrek/bijtelling dient het goodwillgat niet te worden gerepareerd.

Een vermogensaftrek/bijtelling werkt, voor wat betreft de mate van renteaftrek, neutraal uit in situaties waarbij na een overname al dan niet voor een fiscale eenheid wordt gekozen. Dit komt doordat na overname de waarde van de deelneming (kostprijs) van het eigen vermogen van de overnameholding moet worden afgetrokken. Desondanks kwam in de gegeven voorbeelden naar voren dat er in de meeste situaties toch voor een fiscale eenheid wordt gekozen. Het gecombineerde resultaat van de fiscale eenheid biedt immers meer ruimte dan de individuele resultaten van overnameholding en “target” waardoor de volledige aftrek van rente benut kan worden.

In plaats van een fiscale eenheid kan bij een overname ook worden gekozen voor een activa-passiva transactie. Nadeel hiervan is dat over de stille reserves en goodwill direct moet worden afgerekend. Dit afgerekende bedrag kan daarna in de volgende boekjaren door middel van afschrijvingen worden teruggenomen. Bijkomend

voordeel onder een vermogensaftrek/bijtelling is dat bij een activa-passiva transactie het eigen vermogen niet negatief, maar positief wordt. Naast volledige aftrek van rente over uitstaand vreemd vermogen wordt dan ook nog een vermogensaftrek over het positieve eigen vermogen verkregen.

De commissie stelt een vaste vergoeding voor van 4% over het eigen vermogen. In de praktijk liggen de vergoedingen voor beschikbaar gesteld vreemd vermogen echter niet vast. Met name in situaties waarin de crediteur van de lening niet of nauwelijks in een heffing naar de winst wordt betrokken, kan het onder een vermogensaftrek/bijtelling nog steeds voordeliger zijn om vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen aan de overnameholding te verstrekken.

Bij overnames zonder goodwill of stille reserves (het standaardvoorbeeld) zal een vermogensaftrek/bijtelling niet omslaan in een bijtelling. Volledige aftrek van rente over het vreemde vermogen en een extra aftrek over het positieve eigen vermogen is dan toegestaan. Mijn verwachting is dat dit in de ogen van de staatssecretaris een ongeoorloofde uitwerking van de vermogensaftrek/bijtelling bij de overnameholding is.

Ten slotte. Het voorstel van een vermogensaftrek/bijtelling is nog allesbehalve uitgewerkt en volledig. Wat betreft de aftrekkant van het voorstel kan de NIA, zoals België die kent, als voorbeeld dienen. Met name de afbakening van het eigen vermogen is binnen de NIA meer gedetailleerd beschreven. Bij een

vermogensaftrek/bijtelling dienen vooralsnog alleen deelnemingen te worden geëlimineerd. Daarnaast kunnen net als onder de NIA ook onder een vermogensaftrek/bijtelling situaties van misbruik voorkomen. Hierbij dient met name gedacht te worden aan „double dip‟ constructies. Naar mijn mening dient een

vermogensaftrek/bijtelling verder onderzocht en vorm gegeven te worden. Hierbij dient voor wat betreft de aftrekkant van het voorstel de NIA als voorbeeld te worden genomen. Situaties van misbruik onder de NIA kunnen dan onder een vermogensaftrek/bijtelling voorkomen worden. Een bijtelling zal kunnen plaatsvinden indien deelnemingen worden gehouden of/en indien een fiscale eenheid na overname wordt gevormd. Of deze bijtelling in voldoende mate een tegenhanger is voor de renteaftrek over het vreemde vermogen is aan de

55 wetgever om te bepalen. Ik vrees echter, dat de mate van renteaftrek bij overnames in de hiervoor gegeven voorbeelden onder een vermogensaftrek/bijtelling in de ogen van de wetgever te ruimhartig is.

56

Literatuurlijst:

Boeken:

- J. van Strien, „Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting‟, Fiscale Monografiën nr. 119, Kluwer, Deventer 2007.

- M.F. Nouwen, „Groepsrentebox als alternatief voor het afgeschafte concernfinancieringsregime‟, Kluwer Deventer 2009.

- J.N. Bouwman, „Wegwijs in de vennootschapsbelasting‟, achtste druk, SDU, Den Haag 2003. - J.N. Bouwman, „Wegwijs in de vennootschapsbelasting‟, tiende druk, SDU, Den Haag 2007. - J. van Strien, „Aspecten van renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting‟, Kluwer 2002. Artikelen:

- M.F. Nouwen en J. van Strien, „De groepsrentebox is „dood‟, lang leve de vermogensaftrek?‟, NTFR 2010-1423.

- B. Emmerig, „Beperking renteaftrek bij overnameholdings: waar zijn wij mee bezig?‟, WFR 2000/363. - M. Nieuweboer, „Het “goodwillgat” bestaat niet‟, WFR 2008/511.

- R.C.C. de Wit, „De groepsrentebox en buitenlandse tegenmaatregelen tegengewerkt‟, WFR 2009/1479. - A.C. van Ede, „De fabel over het zwarte gat‟, WFR 2010/58.

- A. Cools, „Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken‟, WFR 2009/411.

- J. Vleggeert, „De verlplichte groepsrentebox en de beperkingen van de aftrek van de rente getoetst aan twee criteria‟, WFR 2009/960

- A. Klemm, „Allowances for Corporate Equity in Practice‟, CESifo Economic Studies, Vol. 53, 2/2007, 229-262.

- S.A.W.J. Strik, „Van High Speed tot boemeltrein?‟, NTFR 2009-2081.

- E.C.C.M. Kemmeren, „Renteaftrek is niet het probleem in de vennootschapsbelasting; wel het niet-belasten van rente!‟, WFR 2009/401.

- M. Lohuis, „Sinterklaasbrief over VPB-consultatie‟, NTFR 2009-2617.

57 - S. Mol, „Top 10 juridische issues bij private equity transacties‟, Tijdschrift voor de ondernemingspraktijk

nummer 4, juni 2010.

- M.J.A.M. van Gijlswijk, „VPB 2010: het consultatiedocument vanuit MKB-perspectief‟, WFR 2009/976. - P.J.J.M. Peeters, „Gefinancierde kapitaalstorting ex art. 15ad: nog geen duidelijkheid?‟, WFR 2004/827. - M.H.G.M. van der Linden, „Fiscale eenheid: de overnameholding en gefinancierde kapitaalstorting in

nieuw perspectief‟, WFR 2001/1309.

- Q.W.J.C.H. Kok, „Ondernemingsfinanciering in de vennootschapsbelasting‟, Maandblad Belasting Beschouwingen 2010/07/08.

- J.N. Bouwman, „Renteaftrek in de VPB‟, NTFR 2009-1502.

- Q.W.J.C.H. Kok, „De renteaftrekbeperkingen in het Consultatiedocument, Maandblad Belasting Beschouwingen 2009/07/08.

- R.C.C. de Wit, „De renteaftrekbeperkingen in het consultatiedocument‟, NTFR 2009-1646.

- E.J.W. Heithuis, „Aanpassingen in de VPB vanuit het perspectief van het mkb: geen groepsrentebox alsjeblieft, enne…doet u maar de „earnings stripping‟, NTFR 2009-1730.

- F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, „Eenvoud, evenwicht en een lager tarief vennootschapsbelasting: waar staan we een jaar later?‟, WFR 2009/953.

- A. Vroon, „Participeren in onzekerheid‟, NTFR Beschouwingen 2008-32.

- J.A. van der Meer, „Moeilijke tijden voor scherp gefinancierde deelnemingen‟, Financieel Dagblad, 13 augustus 2009.

- O. van der Donk, „Private equity en fiscaliteit‟, Ondernemingsrecht 2007, 64. - R.P.C. Cornelisse, „Naar een beter investeringsklimaat?‟, WFR 2009/911.

- M. Tamminga, „Kom in verzet tegen de roofridders‟, NRC Handelsblad, 7 april 2007.

- M. Tamminga en D. van Lent, „Iedereen is dol op private equity‟, NRC Handelsblad, 5 augustus 2006. - M. Tamminga en J. Wester, „Stop het strippen, slopen en stropen‟, NRC Handelsblad, 26 augustus 2006. Jurisprudentie:

- HR 6 september 1995, BNB 1996/4. - HR 20 september 1995, BNB 1996/5.

58 - HR 8 mei 1957, BNB 1957/208. Nederlandse Kamerstukken: - Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 3, p. 15. - Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 3, p. 10. - Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 3, p. 28. - Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 5, p. 7. - Kamerstukken II, 1999-2000, 26 854, nr. 1/2, p. 7. - Kamerstukken II, 1999-2000, 26 854, nr. 3, p. 39. - Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 5, p. 14. - Kamerstukken II, 1999-2000, 26 854, nr. 3, p. 40. - Kamerstukken II, 2000-2001, 26 854, nr. 6, p. 38. - Kamerstukken I, 2001-2002, 26 854, nr. 45d, p. 21. - Kamerstukken II, 1999-2000, 26 854, nr. 3, p. 41. - Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 5, p. 43. - Kamerstukken II, 2005-2006, 30 572, nr. 3, p. 20. - Kamerstukken II, 2005-2006, 30 572, nr. 3, p. 49. - Kamerstukken II, 1996-1997, 24 696, nr. 8, p. 9. - Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, nr. 57. - Kamerstukken II, 2008-2009, 31 369, nr. 5, p. 1. - Kamerstukken II, 2008-2009, 31 369, nr. 6. - Kamerstukken II, 2009-2010, 31 369, nr. 9. - Kamerstukken II mer, 2009-2010, 32 333, nr. 14, p. 12. - Kamerstukken II, 2009-2010, 31 369, nr. 10, p. 23. - Kamerstukken II, 2009-2010, 31 369, nr. 10, p. 25. - Kamerstukken II, 2005-2006, 30 572, nr. 8, p. 64/65.

59 - Kamerstukken II, 2003-2004, 29 210, nr. 8, p. 10, 17, 18. - Kamerstukken II, 2003-2004, 29 210, nr. 25, p. 17/29/30. - Kamerstukken II, 1996-1997, 24 696, nr. 8, p. 11/12. - Kamerstukken II, 2009-2010, 32 140, nr. 1, p. 2. - Kamerstukken II, 2009-2010, 31 369, nr. 9, p. 3. Belgische Kamerstukken: - Parl. St. Kamer, 2004-2005, nr. 51-1778, p. 4.

- Belgisch Staatsblad, 14 januari 2009, 17e jaargang, nr. 13, p. 153 - Parl. St. Kamer, 2004-2005, nr. 51-1778, p. 6.

- Parl. St. Kamer, 2007-2008, nr. 52-0792, p. 5. - Parl. St. Kamer, 2007-2008, nr. 52-1024. Resoluties:

- Resolutie van 1 september 1987, nr. 287-2878, BNB 1987/302. - AFP 1993, V-N 1993, p. 2016.

Rapporten:

- Continuïteit en vernieuwing, een visie op het belastingstelsel, Studiecommissie belastingstelsel onder leiding van Stef van Weeghel. Publicatiedatum: 7 april 2010.

Elektronische bronnen:

- Notionele Interestaftrek: uniek en innoverend belastingvoordeel in België. www.invest.belgium.be

- NRC Handelsblad,

http://vorige.nrc.nl/economie/article1949063.ece/Schuldenlast_drukt_HEMA_in_verliezen

Overig:

- Rapport Studiecommissie Belastingstelsel gepubliceerd, KMPG Meijburg & Co Belastingadviseurs, april 2010.

- De notionele interestaftrek, Newsflash Loyens & Loeff N.V. van 21 juni 2007. - VPB 2010; consultatiedocument, V-N 2009/30.

60 - CPB Discussion Paper. R. de Mooij en M. Devereux, „An applied analysis of ACE and CBIT reform in

the EU.

- De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, „reactie van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het consultatiedocument mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting‟.

- KPMG Meijburg & Co Belastingadvisuers, „Reactie KPMG Meijburg & Co op het consultatiedocument van de staatssecretaris van Financiën d.d. 15 juni 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 31369, nr. 5.).