• No results found

Redactieraad: Pater Mag. Dr. S. Stokman O.F.J\1.( Dr. L. A. H. Albering, Dr. A. H. 1\1. Albregt8, W. J. Andrie88e~ Prol. Mr. A. L.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Redactieraad: Pater Mag. Dr. S. Stokman O.F.J\1.( Dr. L. A. H. Albering, Dr. A. H. 1\1. Albregt8, W. J. Andrie88e~ Prol. Mr. A. L. "

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Katholiek Staatkundig Maandschrift

Redactieraad: Pater Mag. Dr. S. Stokman O.F.J\1.( Dr. L. A. H. Albering, Dr. A. H. 1\1. Albregt8, W. J. Andrie88e~ Prol. Mr. A. L.

de Block, Prof.1\1r. C. P.lv!. Romme, Mr. F. v. C.l. M. Teuling8 Redactie8ecretaria: Mr. M. H. J. Cl,. Rutten, Koninginnegracbt 40, ' •• Gravenbage

ADMINISTRATIE: KONINGINNEGRACHT 40 'S-GRAVENHAGE, TELEFOON 115047 GIRO 379333 T.

N.

v. SECRETARIS KATHOLIEKE VOLKSPARTIJ, 's-GRAVENHAGE

ABONNEMENTSPRIJS F 7.50 PER JAAR (F 3.75 PER HALF JAAR)

JAARGANG 2 15 JANUARI 1949 No. 10

De

EERSTE VERDEDIGINGSLIJN

der democratie

Het plaatselijk bestuur is genoemd de eerste verdedigingslijn der democratie.

De voorwaarden voor een goed staatsburgerschap is een ontwikkeld plaatselijk burgerschap. Dit laatste veronderstelt een staatkundige gemeenschap en actieve deelname aan het leven en streven dier gemeenschap.

We kunnen de vraag stellen: vormen de grote steden en met name Amsterdam nog wel een gemeenschap, of moeten we hier eenvoudig spreken van het los-naast-elkaar leven van een massa mensen? Ik vrees het laatste. In de kleine plaats van een halve eeuw geleden waren de voorwaarden voor een gemeenschap aanwezig - ik meen ook in de grote plaatsen, al moeten we dan wat verder teruggaan in de tijd." 1)

De grote stad roept haar problemen op en indien ooit Amster- dam de één millioenste ingezetene zal kunnen boeken, dan zal er weliswaar feest worden gevierd, doch indien men de mensen zou vragen, wààrom vieren jullie nu feest, dan zou het moeilijk zijn daarop een antwoord te krijgen, waaruit de rechtvaardiging van het feest zou kunnen worden afgeleid, tenzij men het groter worden op zich, voldoende reden vindt om een soort sentiment

1) W. Nolet: De gezonde basis. De Wijkgedachte, in De Linie van 19 Dec. '47. Zie ook De Gemeenteraad van Januari 1948.

337

I

I

(2)

van nationale trots te voeden. Zou men een feest moeten vieren omdat het verkeer in de knoop raakt; omdat de heren wat hoger zijn dan elders, omdat men verder verwijderd is van zijn dagelijks werk, omdat men naar meer luxe mag kijken dan elders?

Ziet hoe groot wij zijn geworden, hoe sterk het aantal inwoners is toegenomen! Welk een geluk is ons beschoren, welk een vrede is ons deel! Steeds verder reiken onze huizenrijen het land in.

Ontmoeten wij daarbij andere gemeenten, dan moeten die worden geannexeerd.

Waaraan ontleent gij het recht alsmaar groter te worden en wat is daarbij Uwe bedoeling? Uw bestuur wordt relatief duurder en wordt met name Uw arbeidende klasse er beter van?

* * *

In ons land, waar meer dan 400 van de 1015 gemeenten altijd nog minder inwoners hebben dan 3000, in ons dicht bevolkte en in zielen aantal sterk groeiend land, is het toch ook zaak de problemen, welke de stad oproept onder het oog te zien. Want men moge dan geen vriend zijn van de grote stad, o.a. omdat er met minder grote steden minder oorlogen zouden zijn gevoerd - en nog minder van haar onbelemmerde groei, men kan de ogen niet sluiten voor de realiteit.

* * *

Wij kunnen beelden uit het verleden oproepen, niet om ons aan heimwee over te geven, niet om een idylle te scheppen of een romantische illusie maar om na te gaan of het verleden ons mogelijk toch nog iets te zeggen heeft, dan wel of wij met dat verleden grondig moeten afrekenen om naar nieuwe vormen te zoeken, een geheel nieuwe therapie toe te passen, of iets dat wij toch als een ziektebeeld moeten projecteren.

* * *

De poorter was opgenomen in een gemeenschap. Stadlucht maakte vrij .... in gebondenheid. Parochie, gilde, stadsbestuur waren echter levende gemeenschappen, wel te onderscheiden maar niet te scheiden door de weldadige inwerking van de een op de ander.

Toen W.-Europa nog niet verscheurd was en de parochie ook buiten het direct kerkelijke de levende gemeenschap en het middelpunt was.... toen de functionele decentralisatie van het maatschappelijk leven in de organisatie der gilden haar voor die tijd geëigende vormen had gevonden .... toen de stad met landelijke omgeving een vrijwel autarkisch geheel vormde ...

toen het maatschappelijk leven een grote mate van stabiliteit

vertoonde, de techniek statisch, de behoefte naar stand en

traditie bepaald. . .. toen de gemeenschappelijke gevaren en

de beveiliging daartegen, het gemeenschappelijk gedragen lief

338

(3)

en leed een werkelijke band deed groeien -- toen was er sprake van echte gemeenschappen, van een aantal geledingen waaruit een bestuur kon worden opgebouwd dat metterdaad steunde op en voortbouwde op godsdienstige en maatschappelijke organisaties.

Wij weten wel hoe dit alles niet meer groeide, maar aan een verlammende verstarring ging lijden, terwijl ten slotte een oligargisch bestuur zonde op zonde stapelde. Want men moge dan, zoals in kort bestek niet anders mogelijk is, zich aan over- drijving schuldig maken, zowel in verheerlijking van het ver- leden als in critiek op het heden, feit is dat men moeilijk iets meer afschuwelijks kan denken dan de zelfgenoegzaamheid en de hoogmoed van een regentenklasse, welke het liefst vooruit- gang zou hebben gestuit en het liefst alles als van ouds als het beste aanbeval indien het eigen standje slechts veilig gesteld kon worden.

* * *

De vooruitgang is niet te stuiten .... zei men in de 1ge eeuw onder de benevelde invloed van "verlichte" ideeën en een zich stormachtig ontwikkelende techniek. Daarvoor is nu - in de periode der angstpsychose .. - de kleinmoedige slagzin gekomen, dat de mens die krachten welke hij heeft opgeroepen, niet meer kan beheersen. De massa-mens in de massa-beschaving slaagt er gelukkig, ondanks het verstikkingsproces, dat ook door de grote stad wordt bevorderd, toch blijkbaar niet altijd in zich zelf te ontlopen. Een onrustig gevoel, dat het prae- historisch tijdperk gaat worden afgesloten, dat er grote dingen op komst zijn en dat er naar nieuwe wegen en nieuwe middelen moet worden gezocht om niet en masse te worden weggevaagd, beheerst hem. De leuze heeft zeker in ons land minder kans dan ooit. "N ooit-meer-oorlog", "socialisatie", "De Internationale die zal heersen op d'aard", hebben afgedaan, reeds omdat men niet meer aan de toverformule gelooft.

Er is winst, bij veel verlies. De Staat, die een verder gaande welvaartspolitiek kan voeren, dan men ooit heeft kunnen dromen, wordt toch niet meer gezien als de Leviathan, die alles kan als hij maar wil. Het algemeen kiesrecht wordt niet meer beschouwd als de sleutel voor alle problemen. Men weet heel goed, dat verdeling van rijkdom armoede voor allen inhoudt en zelfs de communistische arbeider lacht om "hogere lonen, lagere prijzen".

Het "verbeter de wereld, begin bij je zelf" vindt eerder geloof dan het verkiezingsjargon van sommige partijen in de 20-er jaren. De ontwikkeling van de oude S.D.A.P. naar de P.v.d.A.

van thans - hoe gelukkig dat de Katholieken, dank zij R.K.

Staatspartij-K.V.P. al die evolutie niet hebben behoeven te ondergaan - omvat een kwart eeuw waarin het geloof in de almacht van de Staat is terug gedrongen voor het besef van de noodzakelijkheid van gestage groei en ontwikkeling van 339

" "

1'"1

11 , I I

,

(4)

onder op. Het subsidiariteitsbeginsel door de Kath. sociologie altijd in de praktijk voorgestaan en gehanteerd en scherp en als een onafwijsbare noodzakelijkheid in A. geformuleerd, wordt thans met bijna evenveel gemak ook door niet-Katho- lieken voorgedragen, waarbij wij om de A.R. geen onrecht aan te doen, moeten vermelden, dat hun souvereiniteit in eigen kring door hen steeds met overtuiging is beleden.

De functionele decentralisatie heeft het ... pleit gewonnen en gaat straks worden bekroond.

De territoriale decentralisatie staat een zware tijd te wachten, minder door de centralisatiezucht van de lands- regering dan wel door ontbindende factoren van en in de plaat- selijke gemeenschappen zelve. Een andere factor, "de ontwikke- ling der dingen", gaan wij hier voorbij. Indien het technisch en commercieel beter blijkt mijngas te betrekken, geloof ik niet dat de gemeente à tort et à travers moet vasthouden aan haar eigen (verouderde) gasfabriek, wellicht wel aan eigen gasdistributie. De keuringsdienst van waren is het eerst door de gemeenten ter hand genomen. Handel en nijverheid waren destijds voorname objecten van gemeentezorg.

Er is veel waarvan men moet erkennen: hier valt de gemeente- grens niet langer samen met het meest geëigend verzorgings- gebied. Al te gemakkelijk vervalt men dan in het andere uiterste:

algehele centralisatie. Tussen regeling van enig belang door het Rijk - al dan niet met een afzonderlijke Rijksdienst - en bevoegdheid van de gemeenten tot zelfstandige regeling liggen mogelijkheden welke niet voldoende worden uitgebuit. Met name bedoelen wij hier de regeling van enig belang ten principale door de Staat, waarbij de gemeenten bevoegdheiden tot nadere zelfstandige regeling en uitvoering worden gelaten. Een Winkel- sluitingswet, een Zondagswet, een wet op de uitleenbipliotheken kunnen wij in ons ons land moeilijk anders denken dan als een soort van raamwetten, welke de zelfstandigheid der plaatse- lijke gemeenschappen niet tot een fictie maken.

Het eigen recht der gemeenten.

Men heeft gezegd dat het toch louter een doelmatigheids- overweging moet zijn of men enig belang door de Staat dan wel door de gemeenten doet verzorgen. Tot op zekere hoogte is dit zo, maar omdat men die hoogte uit het oog verliest, wordt de autonomie der gemeenten ook onnodig aangetast. Want het is niet zo, dat de verhouding Staat-Gemeente gelijk is aan die tussen een concern en haar dochterondernemingen. Het is ook niet zo dat men het land in gemeenten kan indelen zoals men het in belastingdistricten of in wat voor andere districten dan ook indeelt. Gemeenten zijn levenskringen van mensen, natuur- lijkerwijs gevormd, eis van het subsidiariteitsbeginsel, corpo- raties, welke niet louter positief-rechtelijke instituten zijn, al 340

-

~---

(5)

is de ve rhouding staat en gemeente dan ook positief-rechtelijk geregeld. 1)

De gemeente heeft een eigen, aan de positieve wet vooraf- gaand recht. En nu weet ik natuurlijk wel dat de gemeente X zich niet op dit recht kan beroepen om daardoor voor annexatie te worden gevrijwaard, doch ons theoretisch uitgangspunt heeft - zoals het met alle goede theorie het geval is - wel degelijk gevolgen voor de praktijk. Erkenning van het eigen recht der gemeente, erkenning ook van de noodzakelijkheid in de goede orde der dingen, van plaatselijke gemeenschappen is de rem op ondoordachte, al te snel doorgevoerde centralisatie en an- nexatie. Indien men overtuigd is van de noodzakelijkheid, van de in de natuurlijke orde noodzakelijke tegenwoordigheid van echte plaatselijke gemeenschappen, dan zal men tegenover leven en streven dier gemeenten anders zijn ingesteld dan indien men, zoals een concern ten opzichte van haar dochtermaatschappijen doet en mag doen, de verhoudingen louter ziet onder het oogpunt van efficiency en commercie.

* * *

Wij zijn er nog lang niet. Het eigen recht der gemeenten en de bestuurlijke kanten, die wij aanvoerden, zijn belangrijk.

Een democratie zonder functionele en territoriale geledingen is voor ons niet wel denkbaar, zeker is ze niet af.

Wat de gemeenten in haar zelfstandig bestaan belaagd, is niet op de eerste plaats centralisatiezuchi van de zijde van de Staat. Ongetwijfeld bestaat er een ondoordachte voorkeur voor Rijksdiensten, welke het dan beter heten te kunnen doen dan de gemeenten, of de gemeenten in samenwerking met elkander of beter ook dan de raamwet welke de gemeenten ruimte voor zelfstandige regeling en uitvoering laat. Doch de reacties hierop blijven niet uit.

Wij wezen er vervolgens reeds op, dat menig belang een verzorgingsgebied vereist, dat groter is dan de grenzen der meeste gemeenten. De vraag is gesteld of de miniatuurgemeenten . nog wel toegerust kunnen zijn voor de taak van de moderne (plattelands) gemeenten en voorstellen om alle gemeenten be- neden een bepaald aantal inwoners - afhankelijk van het tem- perament van de schrijver - op te ruimen, zijn dan ook niet uitgebleven. Wij zullen daarop niet nader ingaan.

Het grootste gevaar komt van de kant der gemeenten zelf, enerzijds doordat zoals in de aanhef gememoreerd, de vraag kan worden gesteld of en in hoeverre de gemeenten of sommige ge- meenten nog gemeenschappen zijn gebleven en samenhangend daarmede of en in hoeverre er nog burgers en organisaties van burgers zijn, die de gemeenschap dragen. Want, indien het waar zou zijn dat zomin de commensaal lid is van het gezin waarin hij

1) Wij verwijzen naar het rapport Samenwerking van Gemeenten van het Centrum voor Staatkundige Vorming. Zie ook mijn "De Neder- landse Gemeente op de helling," 1941.

341

(6)

leeft, de ingezetene nog burger is der gemeente, dan ziet het er uitermate bedenkelijk uit met de sterkte van de eerste ver- dedigingslijn der democratie. Want de commensaal verdwijnt indien het hem niet langer bevalt I Het wel en wee van het gezin waarin hij slechts feitelijk is opgenomen, interesseert hem alleen in zover hij er beter of slechter door wordt.

Van dominerend belang zijn de volgende vragen: in hoever zijn met name van de grote steden meer gemeenschappen te maken, kunnen daarin althans een aantal geledingen worden ingebouwd, welke bestuur en bestuurden tot elkaar brengen.

En vervolgens en daarmede natuurlijk ten nauwste samen- hangend, wat kan worden gedaan tot activering van het plaat- selijk burgerschap, zodat de plaatselijke democratie een pijler gaat vormen in het algemeen democratisch staatsbestel in stede van daaraan afbreuk te doen.

Burgerzin. De Wijkgedachle.

De gemeente moet zijn een "centre d'activité ou se forment les citoyens" . In 't Veld formuleert het in zijn prae-advies voor de Ver. van Ned.-Gemeenten 1947 aldus, dat vóór alles nodig zijn twee dingen: enerzijds prikkeling van de zelfwerkzaamheid en van de geestelijke activiteit, opdat de mens tot bewust leven komt en behoed wordt voor het gevaar in de massa onder te gaan, anderzijds versterking van het saamhorigheidsbesef, opdat de mens weer begrip krijgt voor zijn plaats in de gemeenschap.

De burgerzin moet gekweekt worden. En de beste kweekplaats is de gemeente, een levensgemeenschap, waarin de veelzijdigheid, dat is de rijkdom van het maatschappelijk leven tot uitdrukking komt en die anderzijds niet te groot is, zodat zij nog in haar geheel overzien kan worden. Dit laatste gaat voor de grote stad al niet meer op, daar mist de inwoner, voor zover hij althans niet tot de bovenste laag behoort, het overzicht, zodat hij zich in de grote massa verloren voelt. Vandaar dat de gedachten gaan in de richting van een opbouw van de grote stad in wijken, die een min of meer zelfstandig cultureel-sociaal leven leiden in het kader van het stadsgeheeli).

De "wijk" is ontsproten aan Rotterdam's initiatief. Hier zijn de eerste wijkraden in het leven geroepen (Hoek van Holland op 30 K.M. van de stad, Pernis, Hoogvliet, Tuindorp-Heyplaat, Overschie, Hillegersberg, IJsselmonde). Wij wagen ons aan de voorspelling dat de wijkradengedachte niet meer van het plan zal verdwijnen. Men zal het verstaan indien deze raden geen andere dan adviserende bevoegdheid hebben en dat de vraag of men verder kan gaan en of met name aan een uitvoerende bevoegdheid kan worden gedacht, voorshands open moet blijven. Maar ook met de bevoegdheid om gevraagd en onge- vraagd het gemeentebestuur te adviseren zijn zij een goed

1) Bestuurswetenschappen, Juni 1947, blz. 313.

342

(7)

hulpmiddel om de ingezetenen wederom het besef bij te brengen dat zij burgers ener gemeente zijn. De behartiging der belangen van de stadswijk kan hier in eerste instantie worden besproken.

Het gemeentebestuur kan hier voor het eerst in contact treden met de ingezetenen voor het geven van voorlichting en het in overleg beramen van plannen. Er wordt reeds gedacht aan een wijkgebouw voor elke wijkraad. Eerste voorwaarde voor het slagen van de wijkraadgedachte is, dat hier een knooppunt wordt gevormd van burgers der gemeente, beraadslagend alleen over datgene wat der gemeente is. Zo zou er onzerzijds bezwaar moeten zijn indien wijkraad en wijkgebouw over het doel heen schoten door zich bezig te houden met culturele en sociale aangelegenheden, waarvoor sociale organisaties zijn aange-

wezen. En de parochie en het parochiehuis zijn er ook nog!

Er bestaat een tendens tot collectivering - men denke slechts aan de fabrieksverenigingen - tot uniformering, welke de massa-mens aankweekt. Het grote bouwblok met woonruimte voor zoveel honderd gezinnen, met de gemeenschappelijke tuin, ontspanningslokaal enz. en wat men maar voor gemeenschappe- lijks kan uitdenken, laat de kerken rechtstreeks onaangetast, maar ondermijnt het begrip parochies. Het gevaar is niet denk- beeldig dat het wijkgebouw het centrum wordt van de uniforme burger. Hoe zulks ook zij, wij willen slechts opmerken dat het voor ons katholieken een levenskwestie is om de parochie als een levende "werkgemeenschap" te bewaren resp. haar daartoe te herstellen en onze principiële organisaties te bewaren en te cultiveren om daarmede - altijd tot samenwerking bereid - en daaroverheen als burger te doen wat met andere burgers moet worden gedaan voor het algemeen welzijn der tijdelijke gemeenschap, hetzij gemeente, hetzij Staat.

Omdat wij voor de kleurloze, gecollectiviseerde, geunifor- meerde burger niets gevoelen.

Dit is niet wat men onder democratie moet verstaan.

De parochie kan onder een gemengde bevolking niet meer zijn wat zij vroeger voor de burgerlijke gemeenschap was.

doch zij behoort door de Katholieken te worden geacti- veerd, de parochie is n.l. niet slechts pastoor plus kapelaans.

De gilden keren niet meer terug, doch de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie vormt een geleding in het lichaam der maat- schappij welke van grote betekenis wordt ook voor het staat- kundig bestuur.

* * *

Tot slot een enkele opmerking van direct belang voor de

komende gemeenteraadsverkiezingen. Wie wordt er raadslid,

wie wethouder? Wij hebben respect voor de man of de vrouw,

die actief lid is ener partij-afdeling, maar het in alle instanties

vertikt om verdere stappen te zetten op het pad der politiek

en voor geen bestuursfunctie te vinden is. Hij of zij neemt

343

(8)

echter bewust een taak van vrijwillig burgerschap op zich, echter niet verder dan waartoe hem of haar de capaciteiten en de gelegenheid openstaan. Het raadlidmaatschap behoeft aller- minst een doorgangshuis te zijn naar andere politieke functies.

Laat iemand raadslid zijn en niet meer dan dat. Wij zijn over- tuigd, dat er een betere werkverdeling mogelijk is en dat niet alles op de schouders van enkelen terecht behoeft te komen, zoals in het verenigingsleven in het algemeen, al te zeer het geval pleegt te zijn.

Eerste taak is derhalve het aantrekken van meer krachten.

Krachten, die er zijn, want wij behoeven ons zelf geen testimo- nium van armoede uit te reiken. De kunst is de beschikbare krachten te mobiliseren voor een beperkt doel en niet hen af te schrikken door hen functies op te dringen welke zij niet met hun beroepsplichten kunnen verenigen.

Vervolgens moet afgerekend worden met de idee als zouden er arbeiders-, werkgevers- en middenstandsraadsleden zijn.

Op de derde plaats dient, met respect voor de zelfstandigheid van de afgevaardigden, het fractieverband te worden verstevigd.

Op de vierde plaats moet de partij afdeling zorg dragen dat het gemeentebeleid voor haar leden wordt behandeld en een levende realiteit wordt.

Op de vijfde plaats dienen de raadsleden te weten, dat de openbare vergadering één zijde van hun taak is, de grondige voorbereiding en het commissiewerk echter van minstens even- veel betekenis.

* * *

Wij leven weliswaar in een tijd waarin iedereen een mening over alles moet hebben. Maar och, "Den Haag" is voor de meesten toch altijd nog ver weg, en het dagelijks leven en streven van de eigen sociale organisatie, en de eigen plaatselijke gem_eenschap zo dicht b~j zo concreet en daarom begrijpelijk.

Indien menige afdelingsvergadering nog het beeld vertoont van wijlen de kiesvereniging, komt dit dan ook niet omdat men de mensen te ver van huis wil hebben terwijl het ervarings- en demonstratie-materiaal voor het grijpen ligt? Misschien is het niet helemààl juist te zeggen dat de democratie bij Zevenaar ophoudt. Er zijn echter genoeg kwesties waarbij ik als eerzaam burger van een gezegend land het voor mij persoonlijk gaarne bij die overdrijving houd.

Mr. Dr. C. CH. A. VAN HAREN.

344

, - - - -

~

(9)

P!RTIJ en FRaCTIE

De taal der reglementen.

Met reden is de resolutie, die de stichtingsacte der Katholieke Volkspartij genoemd kan worden, en die is aangenomen in de laatste Partijraadvergadering der R.K. Staatspartij op 22 De- cember 1945, in de uitgave van de reglementen der K.V.P.

vóór het Algemeen Reglement der Partij afgedrukt.

In deze resolutie wordt met nadruk de verhouding tussen de Partij en in het bijzonder de Tweede Kamerfractie bepaald, weliswaar in slechts enkele zinnen, maar niettemin duidelijk imperatief. De eerste "overweging" vermeldt n.l., dat er waar- borgen dienen te zijn om een zo ver mogelijke doorvoering van het partij program door middel van de vertegenwoordigende lichamen te bereiken. En als gevolg van deze overweging spreekt de partij uit: dat de candidaten van de Katholieke Volkspartij voor de Staten-Generaal haar program moeten onderschrijven en de doorvoering daarvan voorwerp van overleg moet zijn tussen Partij en Fractie.

Uit het algemeen reglement der K. V.P. blijkt, krachtens art. 3, dat de vaststelling van een algemeen staatkundig pro- gram en van bijzondere programs voorbehouden is aan de Partij.

'Vat betreft de samenwerking tussen de leden der Partij, die in de vertegenwoordigende lichamen gekozen zijn, verklaart dit zelfde artikel, dat het tot de taak der K.V.P. behoort deze te bevorderen. Zoals het ook haar taak is de samenwerking te bevorderen tussen deze leden en de Partij.

Over de leden van de Fracties van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal zegt het algemeen reglement in art. 19, dat zij haar staatkundige arbeid verrichten op de grondslag van de programs der Partij, welker verwezenlijking door haar met alle kracht dient te worden nagestreefd.

Wat de Voorzitter van de Fractie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangaat wordt vermeld, dat hij heeft

"de algemene leiding van de staatkundige arbeid op de grondslag en ter uitvoering van het program." Als zodanig heeft hij toegang tot de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur en van het Partijbestuur, en daarin een adviserende stem. Tenslotte wordt vastgelegd, dat hij in de gewone ver- gadering van de Partijraad voorlichting geeft omtrent de staatkundige toestand en het parlementaire werk, terwijl hij op het Partijcongres verslag uitbrengt over het parlementaire werk in de afgelopen periode (art. 19).

345

(10)

Indien aan het bovenstaande nog wordt toegevoegd de be- voegdheid van het Partijbestuur om te bepalen, dat een lid van een vertegenwoordigend lichaam niet meer als zodanig candidaat kan worden gesteld op grond van het feit, dat hij geen afdoende waarborgen biedt voor een krachtige medewerking aan de verwezenlijking van de Partij programs (art. 40, lid 5), dan is hiermede vrijwel alles vermeld, wat het alg. reglement betreffende de verhouding van de partij tot de vertegenwoor- digers der partij bepaalt.

Interessant is het te constateren, dat de huidige reglementen op dit 'gebied, vrijwel letterlijk hetzelfde bepalen als de vroegere der R.K. Staatspartij, die werden vastgesteld in 1934. De enige aanvullingen betreffen de taak van de voorzitter der Tweede Kamerfractie t.o.v. het Partijcongres, welke instelling ten tijde der R.K. Staatspartij nog niet bestond en de bevoegdheid van het Partijbestuur om een vertegenwoordiger niet weer candidaat te stellen als zijn optreden daartoe aanleiding geeft.

Vóór 1934 was de fractievoorzitter nauwer aan de Partij gebonden, daar hij ook optrad als voorzitter van de Partijraad.

Onder het voorzitterschap van Prof. Aalberse, tevens dus fractie- leider, stelde de Partijraad het algemeen reglement vast, hetwelk de bepaling bevatte, dat de voorzitter der Partij als zodanig ook voorzitter is van de Partijraad. Dit reglement werd dan ook getekend door de voorzitter van de Partijraad, Aalberse en de voorzitter en secretaris van het Partijbestuur, C. Goseling en Frans Teulihgs.

Tot zover de gegevens uit de reglementen, voor wat hetreft de verhouding tussen Partij en Fractie.

De consequcntics van l'csolntie cn reglement.

Het lijkt mij alleszins verantwoord de uitspraak van de resolutie van de laatste Partijraadsvergadering der R.K. Staats- partij betreffende de verhouding van Partij en Fractie als de basis te beschouwen van datgene, wat de reglementen der Katholieke Volkspartij omtrent dit onderwerp bepalen. De reglementen dienen, met andere woorden, een uitwerking van deze uitspraak te bevatten.

Indien dit zo is, dan kan men zich met reden afvragen. in welke reglementsbepalingen de, uitwerking te vinden is van de eis der resolutie, dat de doorvoering van het program der Partij

"voorwerp' van overleg" moet zijn tussen Partij en Fractie.

Dit overleg kan toch bezwaarlijk gelegen zijn in de samen-

werking der vertegenwoordigers, het is niet genoemd bij de

samenwerking tussen de vertegenwoordigers en de Partij en ook

niet bij de bepaling van de positie van de fractievoorzitter, die

toegang heeft tot de bestuursvergaderingen, waarin hij een

adviserende stem heeft. Ook bij zijn optreden in de Partijraad

en op het Partijcongres wordt over overleg niet gesproken,

346

(11)

.j

-~----

- -

wel over het geven van voorlichting en het uitbrengen van een verslag over het parlementaire werk.

Men mag daarom de conclusie trekken, dat het algemeen reglement der Katholieke Volkspartij niet alleen nalaat het overleg over de doorvoering van het program nader te bepalen, maar het zelfs niet met name noemt. Aan deze "nalatigheid"

zijn uiteraard grote bezwaren verbonden.

Op de eerste plaats wordt immers voor het door de resolutie noodzakelijk geachte overleg onvoldoende aandacht gevraagd.

Daardoor kan er mogelijk ook onvoldoende betekenis aan worden gehecht, hetgeen weer een niet voldoende toepassing van het overleg ten gevolge kan hebben.

Op de tweede plaats is misverstand of meningsverschil over de aard, de frequentie, de omvang en de uitbreiding van het overleg moeilijk te vermijden. De resolutie schrijft voor, dat het betrekking dient te hebben op de doorvoering van het pro- gram. Dit vordert zeker regelmatige besprekingen van Fractie en Partijleiding in de loop van het parlementaire jaar; bespre- kingen niet alleen met de leiding der Tweede Kamerfractie, maar ook met de fractie van de Eerste Kamer. Het lijdt geen twijfel of een dergelijk contact zal bestaan; aangenomen kan zelfs worden, dat er veelvuldig vruchtbaar overleg plaats vindt:

verklaringen van de partijvoorzitter en de fractie-voorzitter op de vergaderingen van de partijraad wijzen hier zeker op ..

Maar strekt zich dit overleg ook uit tot b.v. de periodes, waarin een Kabinetsformatie aan de orde is ? En behoort het zich inderdaad ook tot deze periodes uit te breiden ?

Bij de Kabinetsformatie komt het toekomstige regerings- program aan de orde. Dan zal de fractie wel in het bijzonder de taak voor ogen dienen te staan: het met alle kracht nastreven van de verwezenlijking van de programs der Partij. Dan immers wordt voor een belangrijk deel beslist, in hoeverre de door- voering van het Program der partij werkelijkheid zal worden.

Waar het overleg tussen Partij en Fractie zich juist richt op de doorvoering der programs, lijkt het in de periodes der Kabi- netsformatie, dus betrekking hebbende op het regeringsprogram, wel het meest gewenst.

Het spreekt wel van zelf, dat het van zeer vertrouwelijke aard zal moeten zijn; de partij zal het in goed vertrouwen moeten overlaten aan haar dagelijkse leiding. Bezwaren tegen een dergelijk overleg, mits gehouden in de delicate sfeer welke vereist is, met het oog op de in de Grondwet vastgelegde positie van de volksvertegenwoordigers, zijn naar mijn mening moeilijk vol te houden. Tot dusverre is nooit openbaar geworden of er in de bedoelde periodes formeel overleg tussen K.V.P. en fractie plaats vindt. Wel is de indruk gewekt, dat hiervan geen sprake is geweest: het is niet de partijvoorzitter die b.v. de partijraad voorlicht over een formatie, maar steeds en uitsluitend de voorzitter der Tweede Kamerfractie.

347

(12)

Het ware gewenst, hierover de nodige en gewenste klaarheid te verschaffen, die uit de reglementen niet kan worden gepuurd.

Het ware nog meer gewenst een einde te maken aan de lacune in het reglement der Partij. Uiteraard zal een eventuele ver- melding van het overleg tussen Partij en Fractie in het algemeen reglement der Katholieke Volkspartij niet het karakter moeten dragen van een "reglementering" in de ongunstige zin van het woord, immers daardoor zouden het zo gewenste overleg en de goede gang van zaken eerder worden geschaad dan bevorderd.

Maar na hetgeen is uitgesproken in de resolutie van 22 Decem- ber 1945 mag de vermelding van het overleg in het reglement toch niet ontbreken.

Het algemeen reglement geeft overigens, zonder het overleg te noemen, wel aan, welke de verhouding bij dit contact dient te zijn. Immers van de fractievoorzitter in de Tweede Kamer wordt gezegd, dat hij "de algemene leiding heeft van de staat- kundige arbeid op de grondslag en ter uitvoering van het program". Besprekingen tussen Partij en Fractie zullen dus ook onder zijn leiding moeten plaats vinden.

Overigens doet de zojuist geciteerde taak van de voorzitter van de fractie der Tweede Kamer de vraag stellen: Hoe ziet de partij dan de positie van de Eerste Kamerfractie en haar voorzitter?

Zij wordt in het reglement in dit verband niet genoemd. Al berust de algemene leiding bij de voorzitter van de Tweede Kamerfractie, zijn collega van de Eerste Kamer kan bezwaarlijk aan hem "ondergeschikt" zijn. In hun functie immers hebben beiden hun eigen taak en verantwoordelijkheid. Ook hier kan gesproken worden van een lacune, wil men onjuistheid van het reglement.

SCRIBA.

348

(13)

- - - - -

~~

Vrijmoedl~e kanttekeningen

OP HET

TWEEDE paRTIJCONCRES

De twee Utrechtse congressen, welke na de oorlog door de Katholieke Volkspartij zijn belegd, hebben ontegenzeggelijk aanzienlijke successen te boeken gegeven. Voor het organiserende Partijbureau hebben zij het karakter gekregen van welgeslaagde experimenten, voor de Partij van evenementen.

Niet altijd wàs en is de toeloop van belangstellenden een graadmeter voor de wezenlijke betekenis van massale bijeen- komsten. Er zijn echter redenen om aan te nemen, dat de verrassende opkomst van dertien- en zestienhonderd afgevaar- digden op het eerste Congres van November 1947 en het tweede in December 1.1., een waarachtig levendig interesse verried.

Getuigt daar al van de sprong van de dertien- naar de zestien- honderd, strenger doen het de feiten, dat de Sectievergaderingen zo goed bezet waren, de bijeenkomsten niet verliepen en de aandacht gespannen bleef. Wij zouden in dit verband nog op een andere omstandigheid willen wijzen, zowel ten aanzien van het eerste als van het tweede Congres.

De ettelijke honderden, die in November 1947 naar de Dom- stad opgingen, wisten blijkbaar, waarvóór zij bewust wilden komen; zovelen immers hadden een half jaar tevoren gemeend te mogen en te kunnen wegblijven, toen in dezelfde Congreszaal van het voor ons historische Tivoli-gebouw solemneel herdacht werd, dat Schaepman vijftig jaar terug de Katholieke Neder- landers op een Staatkundig program verenigde.

In December van het vorige jaar gold wel voor ieder van de zestienhonderd deelnemers, dat de congresdagen tussen Sinter- klaas en Kerstmis nu niet bepaald zo heel gunstig gelegen waren.

Daar komt bij, dat een Partijraadsvergadering in 't allerjongste verleden lag en een nieuwe Partijraadsvergadering in de aller- naaste toekomst. Dat alles heeft nochtans niet mogen hinderen.

Hieruit mag de conclusie worden getrokken, dat het programma buitengemeen aantrekkelijk is geweest. En dit laatste alleen al verwekt commentaar genoeg I ...

* * *

Het moge intussen de moeite waard blijken, om vooraf een

349

(14)

I ~;

ogenblik te mijmeren over de instelling "Partijcongres" op zich.

Als bekend mag worden verondersteld, dat voor de K.V.P.

het jaarlijkse congres een na-oorlogse inventie is. Het staat feitelijk los van de eigenlijke organisatie der Partij, al vindt men het onder hoofdstuk 11, Organisatie van het Algemeen Reglement omschreven. Weliswaar bestaat het Partijcongres o.m. uit de afgevaardigden van de Afdelingen en J ongeren- afdelingen en die van Statenkring-, Kring- en J ongerenkring- besturen, weliswaar is het Part~jcongres "bevoegd" wensen kenbaar te maken aan het Partijbestuur, dwingende bevoegdheid heeft het niet.

Het staat daardoor hemelsbreed af van de Congressen, die de Partij van de Arbeid kent. Kort gezegd zijn deze te vergelijken met onze Partijraadsvergaderingen, waarop voorstellen van de afdelingen worden behandeld, amendementen op de reglementen enzovoorts en zo verder. "Het hoogste gezag in de Partij is het Congres", zegt het reglement van de Partij van de Arbeid.

Merkwaardig is over het algemeen de grote verschillen, welke in de organisatie der Nederlandse politieke partijen bestaan.

Essentieel wijkt de Antirevolutionnaire Partij, eigenlijk een Centrale van autonome kiesverenigingen, het meeste af! Het zou de moeite lonen om die onderlinge verschillen eens onder de loupe te nemen.

Vast staat, dat Partij-conferenties, die de antirevolutionnaire Partij vrij veel ter behandeling van speciale onderwerpen organi- seert en die bezocht worden door 200 à 250 deelnemers, met een K.V.P.-Congres weinig aanknopingspunten ter vergelijking bieden en vast staat eveneens, dat de Bijzondere Congressen, die de P.v.d.A. aan actuele problemen wijdt, zoals Indonesië, Cultuurpolitiek, Gemeentepolitiek e.a. ook niet aan het K.V.P.- Congres gel~jk te stellen zijn.

De verleiding om hier dieper op in te gaan, overwinnen wij vooralsnog: taak en functie van een dr. Kuyper-stichting, de Wiardi-Beckman-stichting en Centrum voor Staatkundige Vor- ming zouden hierbij óók ter sprake komen.

Van belang voor deze kanttekeningen zou ;djn en is ook zonder meer de vraag, welke precies de functie van ons eigen Congres moet zijn.

* * *

Eigenaardig is, dat het K.V.P.-congres de eerste keer al, dat het belegd werd, uit het reglementaire keurslijf is gegroeid!

Het staat er zo pregnant in artikel 18 van het Algemeen Reglement der K.V.P. :

de Partij komt jaarlijks, zo mogelijk in de maand September, in een congres bijeen, uitsluitend voor het in dit artikel om- schreven doel.

Dat" uitsluitende" doel blijkt dan drieërlei te zijn. Vooreerst

komt het Congres bijeen om de voorzitter der Partij gelegenheid

te geven een overzicht te leveren van de werkzaamheden der

350

(15)

- , - - - -

-

,

afgelopen en van de plannen der naaste periode. Vervolgens vergadert het Congres om een verslag van de voorzitter der Tweede Kamerfractie te beluisteren van het parlementaire werk over het jongste tijdsbestek. Let wel: hier is sprake van

"verslag", te onderscheiden van" voorlichting", door de Fractie- leider "als regel" te verschaffen op Partijraadsvergaderingen.

(Let wel op de tweede plaats, dat het tot dusver uitgesproken verslag van de Partij secretaris blijkbaar toegift is !)

Tenslotte is het Congres bevoegd om wensen kenbaar te maken aan het Partijbestuur, dat dan gehouden is zulke wensen te doen behandelen in de daartoe geëigende Organen der Partij.

Wie nu logisch deduceert, dat eventuele desiderata van het Congres gedistilleerd zullen moeten zijn uit de beluisterde verslagen, vergist zich. Inderdaad staat dit er niet met even zovele woorden. En omdat het niet met even zovele woorden in het Algemeen Reglement staat, en omdat de Partijleiding (vermoedelijk) wel heeft ingezien, dat men "uitsluitend" voor verslagen geen Congres behoeft bijeen te roepen - waarom die niet op de Partijraadsvergaderingen gehouden, welke er kwalijk buiten kunnen? Waarom die niet in een jaarlijkse uitgave desnoods verstrekt? - heeft de leiding "wensen" uitgelokt.

Zij heeft de Sectievergadering daartoe uitgevonden met de concept-resolutie in eerste en de definitieve resolutie in tweede termijn. Die sectievergaderingen hebben het zwaarste accent gekregen; zij zijn de essentie van het Congres gaan uitmaken;

zij hebben tot nog toe de successen verzekerd!

De Partij moge daar van harte vrede mee hebben. Het Partij- congres zal een eigen sfeer en eigen traditie moeten krijgen, wel te verstaan binnen het kader der staatkundige organisatie.

Dit laatste verdient vermelding voor dezulken, die mochten menen, dat wij de "Roomsen-dat-zijn-wij"-sfeer in de geest zouden hebben.

Nu is het zeker denkbaar, dat de jaarlijkse rede van de Partijvoorzitter zulk een traditioneel evenement wordt, dat heel Katholiek Staatkundig georganiseerd Nederland daarvoor zou uitlopen. Minder denkbaar is het, dat het parlementaire verslag .een evenement zou worden. Deze opmerking is allerminst ondeugend bedoeld. Zij moge vreemd klinken, omdat een optreden van de huidige Fractievoorzitter over het algemeen ook ver buiten eigen kring als een gebeurtenis wordt ervaren;

en óók, omdat Mag. Dr. Stokman op het jongste Congres waarachtig wel bewezen heeft, wat er van zo'n parlementair verslag te maken valt !

Wanneer de Fractieleider - ofwel bij onverhoopte ongesteld-

heid diens plaatsvervanger - zich stipt aan de Statuten houdt

en dus min of meer angstvallig aan het "verslag" - zoals

prof. Romme zich op de laatste Partijraadsvergadering beslist

tot de "voorlichting" wilde bepalen, - dan worden ontegen-

zeggelijk de kansen minder om uit deze "uitsluitende" doel-

351

(16)

,I ,

,

einden, de dubbelzijdige verslaggeverij, sfeer, traditie, enthou- siasme, kortom degelijk en deugdelijk succes te toveren.

Zulk succes zien wij eerder en... liever verscholen in de instelling der Sectievergadering, waardoor de activiteit der Partij gemobiliseerd, waardoor verstarring vermeden en de geestelijke en intellectuele beweeglijkheid der Congresgangers, bestaande hoofdzakelijk uit afgevaardigden, jongeren en practici in de staatkunde, bevorderd wordt.

* * *

Het is verder van buitengewoon groot belang te constateren, ( dat er een hemelsbreed verschil gelegen heeft tussen de onder-

werpen, welke op het eerste en die, welke op het tweede Congres ter behandeling zijn aanbevolen.

Op het Congres van '47 waren het nagenoeg allemaal onder- werpen - met z'n vijven waren het er nogal veell - die reeds binnen de grenzen van de practische politiek lagen. Denkt aan de loon- en prijspolitiek, aan de verhouding van Suriname en de Nederlandse Antillen tot het Koninkrijk, het communisme en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. De "wensen", tot welker formulering het eerste Congres te dien aanzien bevoegd was, met andere woorden: de resoluties, kon het Partijbestuur na afloop al makkelijk adresseren naar de daartoe geëigende organen.

Dit jaar heeft het Partijbureau het echter bestaan om twee van de drie aanbevolen onderwerpen te kiezen uit de theoretische sfeer. De "actieve jeugdpolitiek" en "de nationale cultuur- politiek" zijn zeer beslist nog geen verworvenheden van ons Katholieke Nederlandse volksdeel.

Dat de Partijleiding deze keuze heeft gedaan - "aangedurfd"

is een te vermijden term - is een hoogst verdienstelijke en gewichtige daad geweest.

De Partijleiding heeft zich daarmede allerminst vleugeltjes aangebonden om de voeten van de grond te kunnen heffen en zich prettig zwevend te houden in de ijle theorie. De verdienste ligt in het feit, dat op een belangrijk moment, het ogenblik van het tweede Congres, op een historisch bekeken psychologisch moment, de Partijleiding twee onderwerpen heeft geserveerd, die niet langer in de theoretische sfeer mogen blijven 1

Natuurlijk blijvende op haar eigen competentieveld, heeft zij

de Katholieke Jeugdbeweging, die - helaas, helaas, helaas,

waar is ons heil gevaren 1 - de na-oorlogse crisis maar niet

met élan, "met hart en vurigheid" overwinnen kan, een stimulans

gegeven, welke nieuwe en gefundeerde verantwoordelijkheden

oplegt. Want waartoe een actieve jeugdpolitiek, als daar geen

bezielde jeugd is, een zelfbewuste, fiere, vitale jeugd? Die jeugd,

die doelwit is van jeugdzorg, komt toch wel van staatswege

aan haar trekken. Geen jeugd, ook niet een Katholieke Neder-

landse, heeft recht om van de Overheid steun te vragen, om

352

(17)

I

1

J

I

I I

I J

niet te zeggen te eisen, wanneer zij die niet dubbel en dwars verdient in het positieve.

Moeizaam maar wezenlijk is ons Katholieke Nederlandse volksdeel om het maar zo kortweg te formuleren, gedurende de laatste dertig jaren ook cultureel geëmancipeerd. Dit betekent nog geenszins, dat het daarmee ook beseft zijn taak voor het gemenebest, in een nationale Cultuurpolitiek. In dit opzicht moet het nog worden voorgelicht. De grote stoot daartoe is op het Tweede Congres gegeven! Als het tweede Partijcongres een evenement is geweest, is het dat hierom geworden!

* * *

Het verdienstelijke initiatief heeft nochtans enkele merk- waardige ervaringen opgeleverd.

Dat genoemde onderwerpen nog in de theoretische sfeer lagen, vindt een typisch bewijs in het feit, dat degenen, die door middel van het schrijven ener brochure de objecten bij het grote publiek der Partij hebben ingeleid, nu juist niet zo'n gelukkige pen gehad hebben. Desondanks maakten zij als inleiders ter sectie- vergadering furore. En dat bij een groot en deskundig en hoogst geïnteresseerd gehoor!

Het is bij de industrialisatie, het derde aan de orde gestelde onderwerp, juist andersom gegaan. Aan dit onderwerp, waarover bij de practische politici, ten departemente en in de Regering al heel wat te doen is, is een voortreffelijke brochure gewijd.

Als, zoals beweerd wordt, de sectievergadering, waarop de industrialisatie is behandeld, minder bekoorlijk is uitgevallen, kan dat aan bijzondere omstandigheden hebben gelegen. Elk congres heeft - en gelukkig maar! - zijn eigen risico's. Als per ongeluk de paukenist van het Utrechts Stedelijk Orkest zijn instrument gebroken had, had de Piet Hein-rhapsodie ook niet zo vervaarlijk geklonken als nu het geval is geweest.

Van groter belang, gezien de hiërarchie der waarden, waarop ook pater Stokman nadrukkelijk gewezen heeft, is de levendige, felle belangstelling, op dit Congres en in de geschetste om- standigheden gewijd aan de uitgesproken, uitmuntende inlei- dingen over Cultuur- en Jeugdpolitiek, een belangstelling, die zich o'ok geopenbaard heeft in de discussie en ... in de resoluties!

De concept-resoluties, welke in de koffer des secretarissen van den Haag naar Utrecht zijn meegetorst, zijn nogal gewijzigd.

Zien wij ook hierin een bewijs van het feit, dat de gegeven onderwerpen nog, althans voor het merendeel der Partijleden, in de theorie gewindseld lagen? Ja!

Op de vergadering van de Nationale Cultuurpolitiek bij mensen als Bernard Verhoeven, Dr. Jos de Boer en Dr. Jos.

Gielen is zo treffend en spontaan aan de dag getreden, dat men hier meer had aan "Stellingen" en nog niet aan "resoluties"

toe was.

Op het Congres moesten zowel van cultuurpolitiek als jeugd-

353

(18)

politiek de fundamenten gelegd worden. Heel anders liggen deze zaken nog op dit ogenblik dan bij onderwerpen als publieke bedrijfsorganisatie. Op stellingen moeten ook deze politieke huizen gebouwd worden en zodra het volk gebouwen basement voor de geest ziet, dan pas kan per beslissing, per afgeleide resolutie geformuleerd worden, hoe ieder van deze woningen zal moeten worden ingericht.

Men moet in de z.g. jeugdsectie eveneens de moeilijkheid hebben gevoeld. Ook zij heeft aan de concept-resolutie danig geknutseld. Helaas is men hierbij op drift geraakt. De resolutie, die ten slotte de haven der laatste plenaire zitting werd binnen- geloodst, waar zij bij acclamatie moest worden aangenomen, is geen gelukkig stuk geworden. Zij hangt van eisen, en wel materiële eisen aan elkaar en mist alle neerslag van idealisme.

Formalistisch beschouwd, is het Congres daarvoor verantwoor-

del~jk, maar de morele verantwoordelijkheid ligt, mogen wij stellen, elders!

* * *

Intussen heeft het Congres, daartoe immers reglementair

"bevoegd", gesproken. En nu is het Partijbestuur gehouden, deze wensen te doen behandelen in de daartoe geëigende organen der Partij. Hulde aan die afdeling der Partij, die dit laatste bij amendement in het Reglement heeft doen opnemen.

Dat legt bijzondere verplichtingen op aan het Bestuur. Het gaat hiermee niet zo makkelijk als bij resoluties, die de practische politiek betreffen. Hier gaat het niet om een Congresboodschap aan de Kamerfracties.

Noodzakelijke consequentie is, dat de Partij afdelingen en kringen blijft voorlichten. Voor deze elementaire organen moeten de actieve jeugdpolitiek en de nationale cultuurpolitkek in de kortste tijd gemeengoed worden. Dan pas zal voor het jongste Congres het ware succes bereikt zijn!

Hiermede is echter niet gesuggereerd, dat de bedoelde reso- luties de Kamerfracties nog niet hoeven te bereiken!

In alle vrijmoedigheid maar tegelijk in alle ernst mag de vrees geuit worden, dat de huidige Kamerfracties vooralsnog de zin en het wezen der resoluties, beter gezegd: de stellingen nog niet kunnen bereiken. Over het algemeen is onze Katholieke Volks- vertegenwoordiging daar niet aan toe!

Een lang stuk parlementaire- en emancipatiegeschiedenis zou dat moeten verklaren!

Het Partijbestuur is ditmaal met de resoluties niet klaar.

Het heeft het gevaar te keren, dat het nu ook cultureel ge- emancipeerde volksdeel zijn volwaardige volksvertegenwoordi- ging gedurende een bepaalde tijd niet krijgt. De manier, waarop de cultuur over het algemeen in de Tweede Kamer behandeld wordt en bij de laatste begrotingsdebatten besproken is, recht- 354

I I

I

(19)

vaardigt de opvatting, dat de tijd van discrepantie tussen volk en volksvertegenwoordiging al is aangevangen.

Deze gevaren zijn niet verzonnen. Zij schuilen in de normale ontwikkeling der dingen. Weliswaar kunnen de eerste de beste verkiezingen deze zaken rechttrekken, maar dit zal zonder onnodige en ongewenste spanningen niet gebeuren. Uiteindelijk is met het aan de orde stellen van nationale cultuurpolitiek en actieve jeugdpolitiek het probleem van de samenstelling der Tweede Kamerfractie opnieuw scherp aan bod gebracht.

Uit al deze notities blijkt echter zonneklaar, dat niet het minst het Tweede Congres van de Katholieke Volkspartij boordevol dynamiek stak! Wat kan men beter wensen?

W. SNITKER.

355

(20)

: 'J

Algemene Parlelnentaire Kroniek

Het Indonesische vraagstuk.

In het November-nummer van het Katholiek Staatkundig Maandschrift bespraken wij de Noodwet-Indonesië en verbonden daaraan enkele beschouwingen van principiële aard. Wij be- groetten deze noodwet als een laatste, doch machtig middel in de handen der Regering om alsnog door onderhandelingen met de Republiek tot een vergelijk te komen. Wij waren met het uitspreken van onze verwachtingen over een gunstig resultaat voorzichtig en. wij meenden helaas de volgende woorden te moeten gebruiken: "De eis, dat een einde wordt gemaakt aau de groeiende wanorde in de Republiek en aan de door haar aangevuurde wanorde daarbuiten, brengt mede, dat deze her- nieuwde poging kortstondig zij."

De hernieuwde poging is kortstondig gebleven en aan de genoemde eis, die zijn grondslag vindt in de morele orde, is voldaan, helaas echter niet op de door ons allen begeerde wijze.

De Regeringsverklaring, door de minister-president, Dr. W.

Drees, op 20 December 1.1. in de Tweede Kamer afgelegd, heeft ons dit in sobere, waardige woorden verteld. De laatste poging onzer Regering om op vredelievende wijze haar plicht te doen mislukte. Zij moest haar toevlucht nemen tot geweld. Daarbij streeft, aldus Dr. Drees, de Regering geen ander politiek doel na dan de verwezenl~jking van de beginselen, die waren neer- gelegd in de overeenkomst met de Republiek en met andere deelstaten, tot welker verwezenlijking de Grondwet thans de mogelijkheid opent. De Regering wil zo snel mogelijk een rechts- toestand doen ingaan, die een eigen Indonesische bewindvoering inleidt". Wie uit deze woorden niet wenst te lezen, dat hier géén koloniale oorlog wordt gevoerd, die kan eerlijkheidshalve slechts beweren: deze man vertelt niet de waarheid. Welnu, het zij aan dezen gezegd, dat de Tweede Kamerfractie der K.V.P.

- en zij heeft dit bij monde van haar woordvoerder in de Tweede Kamerdebatten, Prof. Romme, toch wel zeer duidelijk doen uitkomen - naast de heer Drees en zijn naaste mede-verant- woordelijke, de Heer Sassen, zal staan om dit valse vermoeden in klinkende feiten te logenstraffen.

Wij wijten de mislukking der laatste poging onzer Regering aan het door wanorde geschapen onvermogen der Repoebliek Indonesia, dat haar belette reëel te onderhandelen en kracht- dadig te besluiten, alsmede - hoewel wij schromen dit te zeggen 356

J

(21)

- aan het bijna even ireëel beleid der Commissie van Goede Diensten, de goede in deze Commissie niet te na gesproken.

Ondanks zo vele maanden van werken en bezinnen - en wij hopen, dat zij zulks ernstig heeft gedaan - vermocht deze Commissie klaarblijkelijk maar steeds niet in te zien, dat de betoonde uiterste lankmoedigheid van Nederland t.O.V. de Republiek géén gevolg was van zwakte en onvermogen, maar van Christelijke diep overwogen beginselen en menselijk diep gevoeld mededogen, naast de ons nationaal-eigen traditionele verdraagzaamheid.

Zwakte en onvermogen kennen geen grenzen en men kan, indien deze aanwezig zijn, zich daarop baseren bij een te voeren beleid; maar mededogen en verdraagzaamheid kennen wel grenzen, terwijl beginselen de handelingen zelfs vast vermogen te omlijnen en tot onwijkbare kracht voeren.

Een zware vergissing van de Repoebliek en van velen in de wereld, waaronder vele machtigen in de wereld.

Een zware vergissing, die een diepe tragiek inhoudt.

Wanneer de wereld zich tot een beter begrip van recht en christelijke politiek had vermogen op te werken, dan had wellicht het hoogste offer en het verbitterde vasthouden aan de dwaling van velen in Indonesië voorkomen kunnen worden. Dan had vrede, gerechtigheid en vrijheid in Indonesië niet gebracht be- hoeven te worden met het zwaard, dan was aan Nederlands lankmoedigheid een passender beloning ten deel geworden dan nu het geval is, dan waren ook vele krachten in Indonesië zelf voor het constructieve werk der toekomst behouden gebleven.

Het zou ons een lief ding waard zijn, indien het offer onzer jongens heen greep vèr over het directe doel van pacificatie en vrijheid van Indonesië en hecht samengaan van Nederland en Indonesië in een duurzame op haar gebied souvereine Unie.

Het is haast te hoopvol om het God te vragen, maar het zou ons een lief ding waard zijn, indien hun offer de wereld deed beseffen, al was het dus alleen nog maar beseffen, dat er werkelijk nog zoiets kan bestaan in een land, als een christelijke politiek.

Of de wereld dit zàl beseffen hangt niet op de eerste plaats van ons af. Of de wereld in staat gesteld wordt het te beseffen wèl. En daarvoor is onzerzijds niet heel veel meer nodig. Daar- voor is onzerzijds niets meer nodig dan onwijkbaar vasthouden aan het na rijp overwegen aan Indonesië gegeven Nederlandse woord. Twee maal is dit woord Koninklijk uitgesproken. Laten wij het op koninklijke wijze gestand doen.

De begroting van Sociale Zaken.

De begroting van Sociale Zaken lag in handen van minister

J oekes, die, zoals wij weten, een zeer ervaren en kundige par-

lementariër is. Dat dit toch wel van zeer grote betekenis is in

een ministerieel leven bewees hij bij de verdediging van zijn

357

(22)

beleid. Hij was duidelijk, gaf ieder Tweede Kamerlid, dat ge- sproken had, keurig antwoord op zijn vragen en toonde een scherp inzièht in de werkelijke schikking der kaarten en de ver- deling der troeven. Alleen was hij lang van stof, maar hij had het dan ook kwaad te verantwoorden. De tekst van de schrifte- lijke gedachtewisseling tussen hem en de Kamer, had de K.V.P.- fractie niet gunstig gestemd, integendeel en zij gaf daarvan ruimschoots blijk. Het zag er aanvankelijk inderdaad naar uit of de minister het er niet goed ging afbrengen, maar de Heer J oekes wist het zo te schikken, dat de verkeerde indruk der Memorie van Antwoord bij de K.V.P. werd weggenomen en zij haar vertrouwen in 's-ministers beleid hersteld zag, wel is waar nog niet in dier voege, dat zij zich haastte om dit duidelijk te zeggen - zij bleef integendeel nog aan de voorzichtige kant _ maar toch wel in dier voege, dat zij enkele motie's, die klaar- blijkelijk in de lucht hingen, inslikte. Ongetwijfeld hebben daarbij de Heren Hooij en de Kort bij zich zelve gedacht "Wat in het vat zit verzuurt niet", maar evenzeer waren de woorden van de minister dermate tegemoetkomend, dat zij - en blijkbaar oordeelden zo ook andere fractie's - hem de hand konden reiken. Ongetwijfeld een succes van de overlegkunst van deze minister.

Hoog zat de K.V.P. het uitblijven van een concrete toezegging inzake de kinderbijslag voor kleine zelfstandigen in de Memorie van Antwoord. De wetgever heeft de verdelende rechtvaardig- heid te betrachten en het ziet er naar uit of die wel enigszins zoek is inzake de sociale voorzieningen. De kleine zelfstandigen komen dermate achteraan, dat een katholiek hierin voortaan de gewetensvraag kan (en moet) stellen. Het was dan ook geen wonder, dat de vaagheden der Memorie van Antwoord ont- stemming hadden gewekt. En evenmin was het verwonderlijk, dat de Heer Hooij daaraan uitdrukking gaf met de zeer zware woorden: "Waarschuwend moge ik hier de minister voor- houden, dat de sociale politiek der Regering geen halt houdt bij deze grote groep der bevolking en met nadruk verklaar ik, paraphraserend op hetgeen mijn fractie-voorzitter tijdens de algemene beraadslagingen bij deze rijksbegroting heeft gezegd, wanneer de minister van Sociale Zaken prijs stelt op een goed verkeer tussen hem en mijn fractie-genoten en mij, het nood- zakelijk is, dat de bewindsman een duidelijker en positiever geluid laat horen over dit bij velen brandende vraagstuk".

En de Heer J oekes liet ook een positiever geluid horen. Hij verklaarde dat het geenszins zijn bedoeling was deze kwestie achter de schutting te houden, doch dat hij haar reeds in het kabinet aanhangig had gemaakt. Er zal derhalve eerdaags wel iets uit de bus komen.

Ook kwam de Heer Hooij nog eens terug op de progressie in de kinderbijslag, een vraagstuk, dat wij in deze rubriek meerdere malen bespraken, en de kinderbijslag aan het natuurlijke kind.

358

(23)

Met die kinderbijslag aan het natuurlijke kind is het raar gesteld verklaarde hij en hij sprak nog eens over de onbevredigen- de wijze, waarop de Regering uitvoering geeft aan de motie Steinmetz.

Wij voor ons willen er ook nog wat van zeggen, maar dan over het vraagstuk op zich. De bescherming van het huwelijk brengt de K.V.P. er toe aan de moeder van het natuurlijke kind geen recht op kinderbijslag voor dat kind toe te kennen. Deze moeder kan geen rechten ontlenen aan een misstap door haar begaan. De natuurlijke titularis der kinderbijslag is het hoofd van het gezin en daarmede kan dus, via het kinderbijslagrecht, deze moeder niets ontvangen. De charitas overschrijdt echter het recht, niet in die zin, dat men de charitas tot een recht kan vervormen (wel tot een plicht), maar in die zin dat de charitas buiten het recht kan handelen. De verplichtingen der charitas nakomen t.o.v. de moeder met het natuurlijke kind wil de K.V.P. uiteraard wel. Zo kan dus via de charitas deze moeder worden geholpen. Het wil mij voorkomen, dat er nog een andere weg is te vinden. Immers beseft ieder katholiek, dat het natuur- lijke kind zelve uiteraard geen blaam kan treffen en dat dit natuurlijke kind op zich zelve, dus eenmaal bestaande, evenveel recht op dat bestaan heeft dan welk ander kind ook. Indien men nu, zonder denaturering van de kinderbijslagwet en met eerbiediging van het beginsel der bescherming van het huwelijk maatregelen voor dat kind treft, dan kan ik niet inzien, dat aan de katholieke opvatting zou worden tekort gedaan. De kinderbijslagwet is dan een wet voor een normaal en legaal verschijnsel. De voorziening voor het natuurlijke kind is heel iets anders. Zij steunt op de maatschappelijke aanvaarding van een wel is waar in zonde geboren, maar op zich zelve toch schulde- loos wezen. Indien men dus iemand rechtstitularis wil maken in zulk geval, dan lijkt het mij toe, dat het niet de moeder kan zijn, maar dat dit in dit abnormale geval het kind kan zijn.

In dit abnormale geval wordt het kind dus niet op de normale wijze van de kinderbijslag geholpen. Het wordt geholpen door een wettelijk geregelde kinderbijstand. Wat er echter ook van zij, de motie Steinmetz vertolkte een twee-ledig verlangen der Kamer en het lijkt mij voor de Regering niet onmogelijk om er aan tegemoet te komen.

Op het stuk der beroepskeuze-voorlichting verklaarde de

Heer de Kort, dat voorlichting bij beroeps- en studiekeuze

primair moet worden beschouwd in haar belang voor de ont-

wikkeling en het blijvend stoffelijk en geestelijk welzijn van de

menselijke persoon. Derhalve is de voorlichting bij beroeps- en

studiekeuze primair een onderdeel van de opvoeding en niet

los te maken van de levensbeschouwing, waarin men de menselijke

persoon wil opvoeden. De K.V.P.-fractie ziet de taak van de

Staat op dit gebied dus als subsidiair, de taak van het particulier

initiatief als primair. Op grond hiervan en op grond van het

359

(24)

feit, dat per 1 Januari 1948 de Staat met de beroepskeuze- voorlichting was begonnen, vroeg de Heer de Kort een sub- sidiëring der bijzondere beroepskeuze-bureaux, welke finantieel aan het kostencijfer der openbare beroepskeuzebureaux gelijk- waardig zou zijn. Uit hetgeen de, andere fractie's verklaarden was wel duidelijk, dat de meerderheid der Kamer dit inzicht van de Heer de Kort deelde.

De minister deelde mede, dat hij de subsidiëring der bijzondere bureaux in nadere studie zou nemen en met zijn ambtgenoot van financiën hieromtrent overleg zou plegen. Hij zou deze studie en dit overleg plaatsen in het teken zijner persoonlijke welwillendheid. De minister dal zan ook contact opnemen met de particuliere bureaux.

Evenals vorige jaren bleek de Heer de Kort ook dit jaar weder verschil van mening met de minister te hebben t.a.v. de toepassing van het loonplafond bij tariefwerk en t.a.v. de nivel- lerende tendenz in de regelingslonen tussen de vergoeding voor gequalificeerde en ongequalificeerde arbeidskrachten. Wat zijn bezwaren tegen het loonplafond bij tariefwerk betreft, had minister Drees reeds vorig jaar een onderzoek en proefneming in de bouwbedrijven toegezegd. De Heer J oekes kwam naar aanleiding van des Heren de Korts woorden bij deze debatten verklaren, dat de proefneming eigenlijk had uitgewezen, dat er inderdaad meer gepresteerd zou worden bij het vrijgeven van het loonplafond. Echter had de proefneming tevens bewezen, dat de tarievering niet juist was te achten. Hij wilde nu bevor- deren, dat in de bouwvakken een nieuwe tarievering zou worden ingevoerd en daarop het loonplafond vrijlaten. Ook zijn mening was het tenslotte, dat hieruit, zowel voor maatschappij als arbeiders, voordelen zouden kunnen voortvloeien.

Tot slot van dit overzicht willen wij nog memoreren, dat op algemene aandrang der Kamer de minister toezegde ook de gehuwden beneden de leeftijd van 23 jaren in aanmerking te doen komen voor de tijdelijke loonbijslag van I 1,- per week, terwijl hij zou overwegen om ook de kostwinners beneden die leeftijd in deze toekenning te betrekken. Het is ons uit de pers bekend, dat hij beide voornemens inmiddels heeft waar gemaakt.

Dr. W. L. P. M. DE KORT.

360

(25)

.;

Onderwijs

IN DE TWEEDE KAMER

Moties en absentdsme.

Het lijkt niet onnuttig met enkele woorden te wijzen op een gevaar, dat in het parlementaire verkeer tussen Volksvertegen- woordiging en Regering de zuivere verhoudingen over en weer zou kunnen vertroebelen en speciaal de positie van het parlement tegenover de Regering schaden. Wij bedoelen het wel wat al te lichtvaardig hanteren van moties, zoals dit ook bij de be- handeling van de begroting van Hoofdstuk VI der Rijksbegroting 1949 - Ondenvijs, Kunsten en Wetenschappen - volgens onze overigens bescheiden mening gebeurd is.

Stilzwijgend kunnen wij voorbijgaan aan de moties van de heer Gortzak, die werden ingediend nog voordat de Regering haar standpunt ten opzichte van de onderhavige kwesties had bekend gemaakt. De propagandistische strekking dezer handel- wijze is klaar en duidelijk.

Anders ligt het evenwel met de wèl te rechter tijd ingediende moties van de heren van Sleen en Willems. De eerste over de wenselijkheid van toelating van de gehuwde onderwijzeres in de school, speciaal in verband met de toekomstige nood aan leerkrachten, en als tweede die een afkeuring inhield van het gevoerde beleid inzake het verlenen van concessies tot afgraving van de Sint Pietersberg.

Indien de motie van de heer van Sleeneen serieuze poging is geweest, om de beleidslijn van de Regering in deze belangrijke materie om te buigen, en wij nemen dit aan, moet het ons van het hart, dat deze motie, als middel tot het gestelde doel, geen ge- lukkige keuze is geweest, om meerdere redenen niet. Vooreerst, om- dat bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse zaken het vraagstuk van de gehuwde ambtenares in het algemeen aan de orde kwam, waarvan het vraagstuk der gehuwde onderwijzeres een onderdeel is. Zowel de Kamer als ook de Regering hebben bij die gelegenheid haar standpunt duidelijk te kennen gegeven.

Vervolgens omdat het tekstuele uitgangspunt dezer motie

was een vermoedelijk toekomstig tekort aan leerkrachten. Dit

tekort is in het jaar 1952 te verwachten en daarom is deze motie

op zijn minst genomen praematuur. Bijzonder omdat zij bij

de Regering aandrong op het treffen van al die voorbereidende

361

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo is bijvoorbeeld de klachtencommissie voor het Islamitisch onderwijs bij Stichting Onderwijsgeschillen ondergebracht en zijn alle scholen en instellingen van rechtswege

summer precipitation and surface temperature anomalies between the developing and decaying phases of El Nin˜o are a result of the atmospheric response to tropical warm SST

van een normale divisie. Dit staande leger was ten dele in Japan, ten dele in West-Duitsland en overigens in de Amerikaanse defensiesfeer ge- stationneerd. Buiten

Deze voorwaarden werden ingegeven door haat en vrees. Misschien was niet anders te verwachten na zulk een langen verbitterden krijg. Haat tegen en vrees voor

"Er moet een internationale organisatie komen, voor regeling van de uitwisseling van producten tusschen het eene land en het andere. De internationale

Burke, voortgekomen uit de school van Locke, kan er niet toe komen om de contractgedachte overboord te werpen. Maar de' woorden dekken bij hem in wezen andere

iO. nomen en voortgezet. de Veeteelt worde aangemoedigd. dat de zoutpannen en het kalkbranden, zoo zulks niet reeds is geschied, verpagt worden, indien daar tegen

Sinds 1 september 2007 heeft de pachtpraktijk zich, ondanks het feit dat het nieuwe pachtrecht geen fundamentele herziening behelst (en daarmee ook geen oplossing voor het