• No results found

Satellietsteden van Frankfurt in de Sovjet-Unie Westerse stedenbouw onder Stalin, 1930-1937

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Satellietsteden van Frankfurt in de Sovjet-Unie Westerse stedenbouw onder Stalin, 1930-1937"

Copied!
140
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Satellietsteden van Frankfurt in de Sovjet-Unie

Westerse stedenbouw onder Stalin, 1930-1937

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit der Letteren Master Kunstgeschiedenis

Ferry Vermeer, s1838024

MA-scriptie Architectuur- en Stedenbouwgeschiedenis 2 juni 2013

(2)

2 Hier zal in vier jaar tijd een tuinstad zijn ontstaan!

Het luid gerommel van explosies verjaagt de berenbendes

Een glanzende Gigant zal mineralen rukken uit het binnenste der aarde Hier zullen muren rijzen, zal stoom door fluiten gieren

Vuur zal Siberië spuwen; honderd zonnen

Hier zal voor ons een thuis zijn en witbrood, onbeperkt De taiga zal verslagen zijn, teruggetrokken achter Baikal

Vladimir Majakovski – Een verhaal over Koeznetskstroj en de mensen van Koeznetsk, 19271

This is what will come in the future, a radiant and beautiful future Have love for it, strive toward it, work on behalf of it, bring it ever nearer, bear what you can from it into your present life The more you can carry from that future in your present life, the more your life will be radiant and good, the richer it will be in happiness and pleasure

Inscriptie op een gevel van het Bolsjojtheater in Moskou, 19282

1

Vladimir Majakovski was de invloedrijkste dichter die tot de interdisciplinaire kunst van het constructivisme gerekend kan worden.Majakovski, geciteerd in: Nevzgodin 2004, 176. De opmaak is veranderd, zodat er op enkele plaatsen interpunctie is toegevoegd om de leesbaarheid te verbeteren. Ook is de transliteratie van Russische namen aan het Nederlands aangepast.

2

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding 5

1 Tussen rationalisme en de Zonnestad 16

1.1 Een dilemma tussen uitgangspunten – geschiedenis of revolutie 16

1.2 Tegenstrijdige belangen in de ‘rode’ tuinstad 21

1.3 Eerste Vijfjarenplan – de ideale stad van Henry Ford was socialistisch 24

2 Stedenbouw in het socialisme en de sociaaldemocratie 29 2.1 Van keuken tot metropool – het rationalisme van Ernst May in Frankfurt 29 2.2 De Sovjet-Unie als land van de onbegrensde mogelijkheden 34

3 De illusie van authentiek ontwerpen 38

3.1 Universeel rationalisme 38

3.2 Magnitogorsk en Stalingrad – het kortstondig utopisme van Ernst May 43 3.3 Magnitogorsk, een ontwerp dat tot mislukken gedoemd was 47 3.4 Novokoeznetsk en Avtostroj – de worsteling van Ernst May met de diagonale as 55

3.5 Makeevka, een onverwacht succes van Mart Stam 59

3.6 Groot-Moskou – lopend naar je werk, marcherend naar het demonstratieplein 61

4 Architectuur en stedenbouw tussen Stalin en Trotski 68 4.1 De architectuur voor het proletariaat op weg naar de toekomst 68

4.2 De stad uit het verleden van het proletariaat 75

4.3 De Ernst-May-brigade tegenover de socialistisch-realistische cultuur 83

4.4 Hans Schmidt – van protest naar berusting 90

5 De Ernst-May-brigade in een retrospectief perspectief 93 5.1 Orsk – flaneren langs het verleden volgens Hans Schmidt 93 5.2 Magnitogorsk – standvastigheid in een provocerend ontwerp 97 5.3 Magnitogorsk als satellietstad van Sint-Petersburg 105

Conclusie 111

Bibliografie 117

(4)

4

(5)

5

Inleiding

Omdat er tijdens de uitvoering van het eerste Vijfjarenplan uit 1928 van sovjetleider Jozef Stalin honderden nieuwe steden gebouwd moesten worden, kwamen de autoriteiten veel architecten en stedenbouwkundigen tekort. Bovendien ontstond er een patstelling in de sovjetstedenbouw na dat plan, omdat de autoriteiten niet konden kiezen tussen de

verschillende stedenbouwkundige benaderingen. Daarom werden enkele sociaal toegewijde architecten uit West-Europa uitgenodigd om hen met deze kwesties te helpen, die op hun beurt een grote kans zagen om hun idealen te verwezenlijken. Een van de meest prominente van hen was Ernst May, die in Duitsland leiding gaf aan het collectief Das neue Frankfurt, vernoemd naar het gelijknamige tijdschrift dat de groep uitgaf.3 In de Sovjet-Unie hernoemde het collectief zich tot de Ernst-May-brigade.4 Geheel of gedeeltelijk zou zij in de Russische, Oekraïense en Kazachse deelrepublieken van de Sovjet-Unie actief zijn.5

In deze scriptie zal het werk van de brigade onderzocht worden. Daarin staat de vraag centraal tot welke invloedssfeer de door de brigade toegepaste eigenschappen in de stedenbouwkundige ontwerpen te herleiden zijn. Waren die eigenschappen overgenomen uit hun ontwerpen in Frankfurt, opgedrongen door sovjetautoriteiten, of werden zij geïnspireerd door hun sovjetcollega’s? Interpreteerden de westerse ontwerpers het werk van die collega’s wel goed en wat was de rol van secundaire eigenschappen als de zware klimatologische omstandigheden en de Russische cultuur? De ontwerpen van de brigade zijn op te delen in twee groepen die chronologisch op elkaar volgden, te onderscheiden in een groep waarin de brigade relatief dicht bij haar opvattingen kon blijven, behandeld in hoofdstuk drie, en een waarin dat niet meer het geval was, behandeld in hoofdstuk vijf. De stedenbouwkundige ontwerpen in die twee hoofdstukken verschillen niet meer van elkaar dan de ontwerpen binnen de hoofdstukken onderling. Het is vooral de worsteling van de Ernst-May-brigade met de sovjetautoriteiten waardoor de context van de ontwerpen in hoofdstuk vijf anders is dan in hoofdstuk drie. In de eerste paragraaf van het derde hoofdstuk komen een aantal

eigenschappen aan bod die de brigade algemeen toepasbaar achtte, zowel ontwerpen in Duitsland als in de Sovjet-Unie. Dat verklaart waarom deze scriptie over ontwerpen in de

3

Zie bijvoorbeeld Banham 1972, 272 voor deze status van May.

4 Het woord ‘brigade’ was erg gebruikelijk onder moderne architecten in de Sovjet-Unie. Binnen dat gezelschap

werd gediscussieerd, maar men presenteerde zich als een geheel om een collectief ontwerperschap te suggereren. Zie Paperny 2002, 199.

5

(6)

6 Sovjet-Unie gaat, terwijl die aan de hand van – beter gedocumenteerde – Duitse

voorbeelden nader verklaard worden.

In de andere hoofdstukken, één, twee en vier, staat in elk hoofdstuk een van de invloedssferen centraal: moderne sovjetarchitectuur en -stedenbouw; westerse architectuur, stedenbouw en hun verband met de eerste invloedssfeer; en traditionalistische

sovjetarchitectuur en -stedenbouw, beter bekend als het socialistisch realisme. De eerste twee invloedssferen hingen zo nadrukkelijk met elkaar samen dat het de aanleiding vormde om de westerse ontwerpers uit te nodigen. Om dat te verduidelijken wordt in hoofdstuk één de context van de moderne architectuur en stedenbouw in de Sovjet-Unie onderzocht, in hoofdstuk twee gevolgd door de manier waarop de architectuur en stedenbouw van westerse ontwerpers, vooral die van Das neue Frankfurt, werd beoordeeld door hun collega’s en autoriteiten in de Sovjet-Unie. De dominantie van de moderne en traditionalistische

sovjetarchitectuur en -stedenbouw volgden chronologisch op elkaar, waartussen een politiek gemotiveerde omslag plaatsvond die in hoofdstuk vier onderzocht wordt. Tussen de perioden voor en na deze omslag waren belangrijke overeenkomsten, maar de verschillen waren talrijker en zichtbaarder.

De meest fundamentele overeenkomst was de rol die techniek had om de socialistische stad en maatschappij van de toekomst te kunnen bereiken. Het verband tussen techniek en de toekomst was gebaseerd op een politiek concept van Leon Trotski, een invloedrijk figuur in het Politbureau. Karl Marx en Friedrich Engels hadden zich voorgesteld dat de revolutie zich als eerste in het hooggeïndustrialiseerde, en dus kapitalistisch volwassen Duitsland zou voltrekken. Toch schreef Trotski al in 1905 dat de aanstaande revolutie in Rusland kans van slagen had als de toekomst van het socialisme – die van Marx en Engels – op voorhand herschreven werd door het politieke stadium van de burgerlijke democratie over te slaan. Het proletariaat zou dan nog niet de bijbehorende kennis over de techniek hebben, zoals het die zou hebben na de revolutie na het doorlopen stadium van het volgroeid kapitalisme, maar die kon alsnog verkregen worden.6 Voor dat leerproces hechtte Lenin, leider van de Oktoberrevolutie in 1917 en eerste leider van de Sovjet-Unie, na de revolutie waarde aan westerse, vooral Amerikaanse voorbeelden. Van die voorbeelden, nader onderzocht in hoofdstuk één, is in deze scriptie vooral de Amerikaanse

6

(7)

7 autofabrikant Henry Ford van belang.7 Ook bekende sovjetarchitecten, zoals El Lisitski in 1930, spraken zich uit voor het concept van Trotski.8 Om redenen die in hoofdstuk vier onderzocht worden, was Trotski op dat momenteel al zo controversieel dat Lisitski hem wijselijk genoeg niet noemde. Opvallend genoeg gold dat niet voor het concept van Trotski, want op een andere manier maakte de socialistisch-realistische architecten er evengoed gebruik van.

Techniek zou een belangrijk middel worden om de maatschappij van de toekomst te bereiken, maar die maatschappij was ontleend aan een utopische stad uit de zeventiende eeuw van de Italiaanse filosoof Tommaso Campanella. In die stad, de Zonnestad genaamd, woonde en sliep de bevolking gemeenschappelijk, en werden de kinderen collectief

opgevoed. Het individu zou niet meer bestaan, “but when we have taken away self-love, there remains only love for the state”.9

De liefde voor de staat zou ook versterkt worden doordat het streng christelijk karakter van de Zonnestad door politici weggelaten werd uit de communistische interpretatie van de utopie.10 Een belangrijk deel van het architectuurdebat in de Sovjet-Unie zou gaan over het tempo waarin dat toekomstig ideaal bereikt kon worden, en in welke mate de architectuur deze maatschappij moest weerspiegelen of zelfs

voortbrengen. Het abstract kader van techniek en toekomst, nader onderzocht in hoofdstuk één, was het voornaamste niveau waarop sovjetontwerpers, -politici en -maatschappij discussieerden over architectuur en stedenbouw. De onderlinge verschillen tussen deze concrete ontwerpuitgangspunten waren van belang voor zowel de Ernst-May-brigade als de sovjetontwerpers in de Sovjet-Unie, maar niet voor de kritieken die zij kregen van politici en collega’s of voor de argumenten die de ontwerpers aanvoerden ter verdediging van hun ontwerpen. Om redenen die in hoofdstuk één en twee besproken worden, hadden zowel Ernst May als sovjetstedenbouwkundigen belangstelling voor decentralisatie die kon leiden

7

Het andere, feitelijk gelijkwaardige voorbeeld was Frederick Taylor, grondlegger van de wetenschappelijke bedrijfsvoering. Verschillen tussen Ford en Taylor waren in de Sovjet-Unie niet van belang. Wat telde was dat ze beiden voor het amerikanisme stonden zoals de sovjetpolitici en -maatschappij dat zagen. Zie Stites 1989, 146-149. Exemplarisch voor het amerikanisme in de Sovjet-Unie was de correspondentie van Lenin met de Nederlandse ingenieur Sebald Rutgers, die in de Sovjet-Unie een kolonie wilde stichten. Lenin verklaarde zich een groot voorstander van de komst van Amerikaanse kolonisten met Amerikaans materieel die Amerikaanse werkmethoden zouden introduceren. Zie Trincher-Rutgers en Trincher 1974, 98-100, 104-112.

8

Lisitski 1930, 31. El Lisitski was als rationalistisch sovjetarchitect lid van architectenorganisatie Asnova. Dat zij een felle strijd met de constructivisten voerden (zie voetnoot 12), maakte geen verschil voor het tijdsconcept, want dat werd gedeeld door beide moderne architectuurstromingen.

9

Ideal Commonwealths 1901, 141-179. Het citaat staat op p. 148.

10

(8)

8 tot satellietsteden. Daarboven en -onder bestonden andere stedenbouwkundige

schaalniveaus, maar die waren geen onderwerp van discussie.

Om de ontwerpen van de brigade, besproken in de hoofstukken drie en vijf, begrijpelijk te maken voor een westers publiek, is het toch van belang om de verschillen tussen architectuur en stedenbouw te verduidelijken. In de westerse ontwerppraktijk, ook zoals Das neue Frankfurt die in Frankfurt toepaste, gingen architectuur en stedenbouw een relatie met elkaar aan. Er kan gediscussieerd worden over waar dit raakvlak ligt en hoe het ingevuld wordt, wat bijvoorbeeld tot uiting komt in de ontsluiting, de oriëntatie, het

gebouwvolume en de relatie tussen de binnen- en buitenruimten. Das neue Frankfurt anticipeerde bovendien op de maatschappelijke ontwikkelingen die het collectief zag,

resulterend in de door hen veronderstelde homogeniteit van de maatschappij en de aankoop of onteigening van grond door de gemeente om die maatschappij te realiseren. Hieruit volgde een driehoeksrelatie tussen de westerse stedenbouw, architectuur en maatschappij die in het tweede hoofdstuk onderzocht wordt, hoewel het specifieke verband tussen architectuur en stedenbouw niet onderzocht wordt omdat de sovjetautoriteiten dat ook niet van belang vonden om redenen die later duidelijk worden. May en zijn collega’s werden door de sovjetautoriteiten uitgenodigd op basis van stedenbouwkundige en maatschappelijke eigenschappen van hun ontwerpen in Frankfurt. Daarin herkenden de autoriteiten

overeenkomsten met de ideale, socialistische stad zoals zij die voor zich zagen. De brigade kon in de Sovjet-Unie aanvankelijk dezelfde ontwerpbenadering hanteren als zij gedaan had in de ontwerpen die reden tot uitnodiging hadden gegeven, maar de argumenten voor die benadering veranderden door het abstract politiek-maatschappelijk kader van techniek en toekomst. Hoewel de brigade de relevantie van concrete ontwerpeigenschappen als

materiaalgebruik en de relatie tussen binnen- en buitenruimten in de Sovjet-Unie niet vergat, waren ze slechts incidenteel onderwerp van discussie. Omdat deze abstracte benadering ook gehanteerd is in deze scriptie kan bij de – westerse – lezer het onbevredigende en zelfs begrijpelijke gevoel ontstaan dat ontwerpen van de Ernst-May-brigade slechts oppervlakkig onderzocht zijn. Toch zou een benadering door een westers perspectief – zoals het uitgaan van een relatie tussen architectuur en stedenbouw – werkelijk oppervlakkig zijn, omdat die niet de argumenten van en de kritiek op de Ernst-May-brigade zou weergeven.

In de Sovjet-Unie was de ontwerppraktijk gecompliceerder dan in het Westen, en daarmee ook de benadering die de Ernst-May-brigade er hanteerde. Dat gold het minst voor de stedenbouw, vooral doordat zowel westerse als sovjetstedenbouwkundigen een

hiërarchie in de verschillende stedenbouwkundige lagen aanbrachten. Hoewel

(9)

9 westerse en sovjetarchitectuur, zowel de moderne als de socialistisch-realistische. De

nieuwe maatschappij was niet alleen een doel waarvoor ontworpen moest worden, zoals May in Frankfurt had gedaan, onderzocht in hoofdstuk twee, maar werd in de Sovjet-Unie zelf ook een ontwerpdomein. Dat uitte zich voornamelijk in de plattegrond van het

woongebouw, duidend op een bepaalde mate van collectivisatie die verder onderzocht wordt in hoofdstuk één. Moderne sovjetarchitecten die hun ontwerpen geen dergelijk politiek programma gaven, de rationalisten, golden als controversieel bij de veel grotere groep moderne, constructivistische architecten. De rationalisten vonden hun formalistische, apolitieke architectuur juist verantwoord: “The measure of architecture is architecture.”11

Binnen de sovjetarchitectuur waren deze architecten qua benadering het meest verwant aan hun westerse collega’s, waarvan de modernistische architectuur die zij in de jaren twintig ontwierpen in deze scriptie generaliserend westerse architectuur wordt genoemd. Moisej Ginzboerg, grondlegger van de rivaliserende, constructivistische sovjetarchitecten, erkende wel de politieke betekenis van de architectuur, want de nieuwe architect was volgens hem “not a decorator of life, but its organizer”.12 Feitelijk gaf hij de nieuwe mens en maatschappij,

die eveneens door de nieuwe architect voortgebracht diende te worden, hiermee een hogere prioriteit dan de architectuur. Dat de laatste het domein was waar de techniek zich

manifesteerde, veranderde daar niets aan.

Naast architectuur en stedenbouw was in de jaren twintig in de Sovjet-Unie de maatschappij als een derde ontwerpdomein te identificeren. In de ontwerppraktijk kwam dat neer op het ontwerpen van een bepaalde mate van collectiviteit, maar in het theoretisch kader was de maatschappij feitelijk schaalloos. In de hier besproken ontwerpen van de Ernst-May-brigade wordt de stedenbouwkunde als uitgangspunt genomen, vooral omdat deze afzonderlijke ontwerpen voor een logische afbakening zorgen. Als de benodigde informatie aanwezig is wordt er geschakeld naar de maatschappij die de brigade in het betreffende plan ontwierp. Door het ontbrekende raakvlak gaan stedenbouw en

11

Dat schreef de redactie van Asnova, de organisatie waarin de rationalisten zich verzameld hadden, in 1926 in de enige editie die ooit werd uitgegeven van het tijdschrift Izvestia Asnova (Berichten Asnova). Zie de redactie van Izvestia Asnova, geciteerd in: Kopp 1970, 76. Formalisme gold in de Sovjet-Unie als generalisering voor alles wat in de kunst esthetisch niet in overeenstemming was met de politieke wensen. Zie Golomsjtok 1977, 84.

12

Ginzboerg 1982, 113. De cursivering in de tekst is hier verwijderd. Net als Ginzboerg zelf, voorziet ook Anatole Kopp deze nieuwe architect van een context. Zie Kopp 1970, 87. Het belang van Ginzboerg voor de

sovjetarchitectuur is nauwelijks te onderschatten. Zijn boek, Stil i epocha (Stijl en tijdperk), geldt als een klassieker over het onderwerp. Dat kwam vooral doordat Ginzboerg opschreef wat hij en veel anderen dachten, maar wat die anderen niet – of in elk geval niet zo goed onderbouwd – publiceerden. Zie Senkevitsj 1982, 11. De rivaliteit tussen de constructivisten (OSA) en de rationalisten (Asnova) is uitgebreid beschreven in de

(10)

10 maatschappij geen directe, ontworpen relatie met elkaar aan, maar delen zij wel hetzelfde politiek-maatschappelijk kader van techniek en toekomst. Ondanks – of, waarschijnlijker, juist dankzij – het gebrek aan die relatie konden stedenbouwkundigen hun ontwerpen verdedigen met argumenten die architectonisch of maatschappelijk van oorsprong waren. Na de omslag naar het socialistisch realisme verdween de maatschappij als afzonderlijk ontwerpdomein. Samen met de politiek speelde de maatschappij na die omslag een nog voornamere rol doordat ontwerpers haar niet alleen interpreteerden – zoals in het constructivisme en de moderne sovjetstedenbouw voornamelijk gebeurde –, maar ze door de politici afgedwongen werd.13 Dit leverde fel verzet op van Ernst May, maar liet ook verschillende gradaties in het aanpassingsvermogen van afzonderlijke leden van zijn uiteenvallende brigade zien. Hoe dat zich uitte in de ontwerpen van deze ontwerpers wordt onderzocht in hoofdstuk vijf.

Een complicerende factor in de context van architectuur en stedenbouw in de Sovjet-Unie was dat tegenstrijdigheden tussen de ontwerpuitgangspunten, voor en na deze omslag, geen uitzondering waren. Wat het nog ingewikkelder maakt is dat tegenstrijdigheden vaak niet als zodanig genoemd werden, omdat zij uiteindelijk een politiek verantwoorde eenheid vormden.14 Het gevolg daarvan was dat het westers denken in oorzaak- en gevolgrelaties, dat bij tegenstrijdigheden een oplossing kon bieden door een prioriteitsverschil aan te brengen, in het socialistisch realisme – maar ook daarvoor al – niet bestond.15 Doordat het

constructivisme en de moderne stedenbouw geen concreet raakvlak nodig hadden, maar wel het politiek-maatschappelijk kader van techniek en toekomst deelden, konden deze

ontwerpuitgangspunten naar elkaar verwijzen zonder dat die interpretatie wederzijds was.16

13 Fizer 1975, 334. 14 Groys 1994, 18. 15

Vladimir Paperny geeft daarvan twee voorbeelden, waarvan de metro van Moskou, geopend in 1935, de eerste is. Als publieke functie werd zij rijkelijk versierd, maar de stations dienden ook als schuilkelders in oorlogstijd. Maar waren het ondergrondse paleizen ter plaatse van schuilkelders of waren het schuilkelders die uitgevoerd waren als ondergrondse paleizen? Dat was een irrelevante vraag. Het andere voorbeeld is het feit dat in Sint-Petersburg na de Tweede Wereldoorlog staal en gewapend beton alleen voor defensie van de stad en voor bekrachtiging van haar paradijselijk karakter gebruikt mochten worden. In het westers denken is defensie een middel om het paradijs te bewaken, maar in het socialistisch realisme was zij paradijselijk. Militarisme en het paradijs waren beide zowel middel als doel. De relaties binnen deze vierhoeksrelatie waren niet van belang. Zie Paperny 2002, 250.

16

Dit leidde tot een verkeerde interpretatie van Stephen Frederick Starr. Volgens hem konden de uitgenodigde westerse stedenbouwkundigen nog wat van het urbanisme en de-urbanisme redden, omdat de

sovjetstedenbouwkundigen zich door hun westerse collega’s hadden laten inspireren. Hun idealen zouden zo een tweede, minder utopische kans krijgen. Zie Starr 1978, 239. Er is geen literatuur die op een direct

(11)

11 Zo konden constructivisten zich uitspreken voor een vorm van stedenbouw, het

de-urbanisme, terwijl de concurrerende ideologie van het urbanisme beter aansloot bij de architectuur die zij voor ogen stonden. De constructivistische stedenbouw bestond strikt genomen niet, maar dat weerhield Ginzboerg er paradoxaal genoeg niet van om te beweren dat stedenbouw architectuur op schaal van de stad was.17 Door het ontbrekende raakvlak tussen architectuur en stedenbouw sloten zij niet goed op elkaar aan. Dat zorgde voor een vacuüm, uitgerekend op de positie waar de socialistische stad en maatschappij volgens de Communistische Partij concreet bij elkaar moesten komen. Het ging hier om de combinatie van urbanisme, waarvan de stedenbouwkundige dimensie niet controversieel was voor de Partij, en een woonvorm met een gematigde collectivisatie. Deze combinatie werd niet vertegenwoordigd in de discussie tussen moderne sovjetarchitecten en

-stedenbouwkundigen, maar wel door Das neue Frankfurt. Het was een belangrijke reden om May en zijn collega’s uit te nodigen, want hun ontwerpbenadering vulde dat vacuüm.

In hoofdstuk één worden de stedenbouw en de betekenis van de architectuur voor de maatschappij in de Sovjet-Unie – het gaat hier niet om de architectuur en haar projecten zelf – zoveel mogelijk afzonderlijk onderzocht, maar het vacuüm maakte duidelijk dat een

confrontatie tussen benaderingen – zelfs zonder concreet raakvlak – specifiek deel uitmaakte van het politiek-maatschappelijk kader van techniek en toekomst. Zoals eerder beschreven is de onderlinge relatie tussen maatschappij, architectuur en stedenbouw niet van primair belang, want dat was hun afzonderlijke relatie met het politiek-maatschappelijk kader van techniek en toekomst. Daardoor ontstond niet alleen een gelaagdheid van tegengestelde ontwikkelingen in de sovjetarchitectuur en -stedenbouw, maar ook discontinuïteit binnen de eigen ontwerpdiscipline. Ontwerpontwikkelingen als reactie op voorgaande ontwikkelingen bestonden niet als directe oorzaak-gevolgrelatie, maar volgden slechts veranderde percepties in het politiek-maatschappelijk kader.

Omdat de discontinuïteit tussen de perioden voor en na de omslag naar het socialistisch realisme zo radicaal en allesomvattend was, heeft hoofdstuk vier een andere opzet gekregen dan hoofdstuk één. Terwijl in het eerste hoofdstuk de plaatsen van architectuur en stedenbouw in het politiek-maatschappelijk kader relatief afzonderlijk zijn onderzocht – gesteund door de gelaagde context van die ontwerpuitgangspunten –, was die benadering in hoofdstuk vier niet houdbaar. Anders dan een constructivistische stedenbouw bestond er wel een socialistisch-realistische stedenbouw, zelfs zo nadrukkelijk dat er feitelijk geen onderscheid met de architectuur bestond. Toch werd de rol van tegenspraak in de

ontwerpers als referentie voor de antistedelijke stedenbouwkundigen dienden. Van een direct verband tussen westerse en sovjetstedenbouwkundigen lijkt geen sprake.

17

(12)

12 sovjetarchitectuur- en stedenbouw explicieter genoemd, een afgeleide van het marxisme in het politiek-maatschappelijk kader. Welke eigenschappen dan wel in de socialistisch-realistische eenheid van architectuur en stedenbouw op tegenspraak duiden, wordt, net als de reactie van de Ernst-May-brigade daarop, onderzocht in hoofdstuk vier. Hoe dat zich uitte in concrete ontwerpen van de brigade komt aan bod in hoofdstuk vijf, net als hoe politici en sovjetcollega’s van de westerse ontwerpers naar deze ontwerpen keken.

Zeker toen de politieke greep op de architectuur en stedenbouw groeide, wat tot het socialistisch realisme zou leiden, kreeg de Ernst-May-brigade meer met kritiek te maken. Inhoudelijke kritiek in de Sovjet-Unie verschilde per keer, bleek onvoorspelbaar en leek vaak gestuurd door de andere belangen van de critici.18 Bovendien werd die kritiek gecombineerd met persoonlijke kritiek, een methode waar May en de brigadeleden zich niet tegen wisten te verweren. Architecten die aan deze kritiek blootstonden, vond men niet alleen slechte

architecten, maar daardoor ook slechte mensen. May miste namelijk, zoals bijna alle moderne architecten en stedenbouwkundigen, de ‘morele stabiliteit’ van de socialistisch-realistische architect.19 De Ernst-May-brigade zag de uniformiteit die de socialistische staat nastreefde, bijvoorbeeld ten aanzien van de maatschappij en het particulier eigendom, zeker als een voordeel. In plaats van uniform opererende sovjetautoriteiten zag brigadelid Walter Schulz “Konkurrenzkämpfe zwischen Staatsunternehmen”.20 Die onderlige strijd tussen

autoriteiten wordt in deze scriptie buiten beschouwing gelaten, maar het is in elk geval duidelijk dat de regiserende hand van de staat vaak ontbrak. Ook op andere vlakken in het bouwproces onstonden er onvolkomendheden, ondanks de fascinatie voor Amerikaanse efficiëntie, vooral door het gebrek aan een degelijke organisatiestructuur. Sovjetautoriteiten lieten vaak stedenbouwkundige ontwerpen maken, maar lokale fabrieksdirecteuren hadden

18

Nadat de Communistische Partij zich steeds nadrukkelijker met culturele zaken als architectuur en stedenbouw begon te bemoeien, konden de richtlijnen waar critici zich aan moesten houden plotseling veranderen. De status van de critici, de mate waarin ze al dan niet pragmatisch met dwang konden omgaan en het – zeker voor westerse architecten – ondoorzichtige web van belangen van personen tussen de architectuur en de Partij, maken dat de westerse architecten dit als steeds bedreigender ervaren zullen hebben. In het algemeen kan gezegd worden dat critici hun eigen beoordelingskader over de aan hun voorgelegde architectuur en stedenbouw sterk lieten beïnvloeden door opgelegde richtlijnen van de overheid, die van de ene op de andere dag konden veranderen. De culturele doctrine die hieraan ten grondslag lag, zou pas in 1946 bekend worden als het

zjdanovisme, vernoemd naar haar bedenker Andrej Zjdanov. Zie ook Artizov en Naumov 2007, 349-350; Solomon 1979, 235-241.

19

Deze term is ontleend aan John Fizer, die hem ook van een context voorziet. Zie Fizer 1975, 329. Zie ook Bodenschatz 2003a, 276; Paperny 2002, 96-97.

20

(13)

13 vaak een eigen agenda en bovendien meer macht.21 Dat leidde bijvoorbeeld tot een grote discrepantie tussen ontwerp en uitvoering van opdrachten en de neiging om meerdere stedenbouwkundigen aan verschillende ontwerpen voor dezelfde opdracht te laten werken – ook als een van hen reeds gekozen was om een ontwerp te laten maken –, waarschijnlijk omdat sovjetautoriteiten hun eigen besluiteloosheid beseften.

Hoewel de brigade ook afzonderlijke gebouwen ontwierp, feitelijk dus architectuur, vallen deze buiten het onderzoeksgebied van deze scriptie. Toch wordt er in deze scriptie regelmatig verwezen naar architectonische eigenschappen, niet in de laatste plaats omdat het politiek-maatschappelijk kader van techniek en toekomst zich daar het duidelijkst uitte. Hoewel de radicale omslag naar het socialistisch realisme, besproken in hoofdstuk vier, zich voornamelijk op het architectonisch vlak afspeelde, gaat het hier vooral om de

stedenbouwkundige en maatschappelijke consequenties voor de ontwerpen van de Ernst-May-brigade. Dit impliceert dat het werk van de brigade een tijdperk omvatte dat zowel voor als na de omslag naar het socialistisch realisme ontwerpen opleverde – hoewel de laatste periode zoveel aanpassings- en incasseringsvermogen opeiste dat de brigade er door uiteenviel –, een belangrijke reden om het werk van dit collectief in de Sovjet-Unie te

onderzoeken. De lengte van deze periode, van 1930 tot 1937, en de grootte van de brigade resulteerden in een groter onderzoeksgebied voor deze scriptie dan wanneer was gekozen voor andere westerse ontwerpers in de Sovjet-Unie. Dat was van belang omdat de tot nu toe verschenen literatuur tekort schiet in de beschrijving van westerse architecten en

stedenbouwkundigen in de Sovjet-Unie. Russische architectuurhistorici besteden weinig aandacht aan dat onderwerp. Hoewel het niet voor alle overzichtswerken van relevante westerse architecten geldt, besteden westerse architectuurhistorici doorgaans meer aandacht aan het onderwerp, maar zij schieten vaak tekort in hun begrip van de specifieke politiek-maatschappelijke context van de sovjetarchitectuur en -stedenbouw, die ook

doordrong in de projecten van westerse ontwerpers in de socialistische staat. In deze scriptie is getracht deze brug wel te slaan. Naast een interessant, nauwelijks onderzocht

onderzoeksgebied was die keuze ook pragmatisch, omdat het potentieel aan bronnen er aanzienlijk door werd vergroot.

Naast May worden van de westerse architecten en stedenbouwkundigen die in de Sovjet-Unie werkzaam zijn geweest, voornamelijk de Duitser Bruno Taut en de Zwitser Hannes Meyer door zowel westerse als Russische architectuur- en stedenbouwhistorici met elkaar in verband gebracht.22 De reden om het onderzoeksgebied van deze scriptie op May

21

Hoffmann 2000, 129.

22

(14)

14 te richten, komt vooral doordat het werk van Taut en Meyer in de Sovjet-Unie tot op heden nog minder beschreven is dan dat van de Ernst-May-brigade. Dat is jammer, want hierover zijn nog veel architectuur- en stedenbouwhistorische vragen onbeantwoord. Taut was toegewijder aan de Sovjet-Unie dan May, wat verklaart waarom hij in deze scriptie toch een belangrijke bijrol heeft. Zijn visie op de politiek, architectuur en stedenbouw van de Sovjet-Unie was echter zo uiteenlopend dat het de auteur vooralsnog onmogelijk leek om

conclusies te kunnen trekken.23 Toch was Taut verwant genoeg met May en de Sovjet-Unie om hier op verschillende plaatsen aan bod te komen. Het oeuvre van Meyer in de Sovjet-Unie was consistenter, maar ook kleiner en zelfs nog minder beschreven dan het werk van Taut. Alleen zijn ontwerp voor Groot-Moskou in 1931, waardoor hij een concurrent was van May in die competitie – waarover meer in hoofdstuk drie –, is goed gedocumenteerd. Ook hij was toegewijder aan de Sovjet-Unie dan May, wat hij liet blijken door zichzelf een

sovjetarchitect te noemen.24 Bovendien werd Meyer lid van Vopra, de omstreden

architectenorganisatie die aan bod komt in hoofdstuk vier, wat ervoor zorgde dat Meyer zich verscheurd voelde tussen politieke toewijding en de architectuur die hij zelf juist achtte. Meyer was reeds lang vertrokken uit zijn ‘rode brigade’, zoals hij die zelf noemde en waaraan hij leiding gaf, toen het inmiddels sterk geslonken collectief met de overgebleven leden van de Ernst-May-brigade werd samengevoegd om verder te werken aan het ontwerp voor Orsk, besproken in hoofdstuk vijf.

collega Le Corbusier ontwierpen zelfs gebouwen in de Sovjet-Unie, een textielfabriek in Sint-Petersburg (zie voetnoot 109) respectievelijk het Tsentrosojoezgebouw in Moskou (zie voetnoot 273). Nog interessanter bleek de prijsvraag voor het Paleis der Sovjets, waarover meer in hoofdstuk vier, waaraan, naast Mendelsohn en Le Corbusier, ook andere bekende architecten meededen als de Fransman Auguste Perret en de Duitsers Walter Gropius en Hans Poelzig. Zie Bodenschatz 2003b, 104. De inzenders van deze competitie leken vooral gedreven door opportunisme om in de Sovjet-Unie een project te kunnen realiseren, waardoor hun naam nauwelijks in de architectuurgeschiedenis van de Sovjet-Unie voorkomt. Ondanks zijn project geldt dat eigenlijk ook voor

Mendelsohn. Le Corbusier wordt wel veelvuldig genoemd in de sovjetarchitectuurgeschiedenis, maar over zijn rol in de Sovjet-Unie is al een uitstekend boek verschenen. Zie J.-L. Cohen 1992, passim. Dat is de voornaamste reden waarom een scriptie over hem niet aan de orde was. Bovendien wordt zijn rol door zowel westerse als sovjethistorici vaak geïsoleerd beschreven. May, Taut en Meyer worden daarentegen vaak met elkaar in verband gebracht.

23

Anders dan Bruno Taut, wiens politieke toewijding aan de socialistische staat nog zal blijken, was Ernst May niet in politiek geïnteresseerd. Zie Borngräber 1977, 118; Borngräber 1978, 37; Borngräber 1979, 327. Toch zette May wel politieke middelen in, waarover later meer, maar hij leek daarin vooral opportunistisch te zijn om zijn plannen te kunnen realiseren. Veel van zijn werknemers in zowel Frankfurt als de Sovjet-Unie waren politiek toegewijder. Volgens een van hen, Walter Schwagenscheidt, waren zij zelfs communistischer dan de Russen. Zie Preusler 1985, 96. Toch zijn daar geen aanwijsbare sporen van, zoals die van Taut te vinden zijn.

24

(15)

15 Voor de transliteratie van Russische namen is gebruikt gemaakt van het ‘systeem Bezemer’.25 Voor de leesbaarheid van de tekst wordt bij algemeen bekende namen de in

Nederland gangbare spelling weergegeven, bijvoorbeeld Jozef Stalin in plaats van Iosif Stalin en Peter de Grote in plaats van Pjotr I. De meeste bronnen zijn in het Duits of Engels gepubliceerd. In de tekst en noten staan slechts namen die in het Nederlands zijn

getranslitereerd. Iedere publicatie wordt in de bibliografie verkort weergegeven met – in geval van Russische namen – de Nederlandse transliteratie. Direct daaronder is de

publicatie voluit genoemd, met daarvoor de naam waaronder die is gepubliceerd, ongeacht de wijze van transliteratie.

25

(16)

16

Afb. 2: De constructivistische kunstenaar El Lisitski maakte in 1921 een moderne interpretatie van het plan voor monumentale propaganda en projecteerde haar op haar voorganger en tegenhanger: de classicistische, tsaristische kunst, wat hier neer kwam op architectuur.

Tussen rationalisme en de Zonnestad

Een dilemma tussen uitgangspunten – geschiedenis of revolutie

Door de Russische Revolutie zou 1917 een tumultueus jaar in de geschiedenis van Rusland worden.26 Daarna volgden de Russische burgeroorlog en nadat het bolsjewistische, Rode Leger deze oorlog gewonnen had, de oprichting van de Sovjet-Unie in 1922. Lenin had al snel na de revolutie de wens uitgesproken om op termijn de Zonnestad, het ideaal van Campanella, te realiseren.27 De maatschappij van die stad was als doel het belangrijkste voor Lenin, maar Campanella had ook haar architectuur en stedenbouw beschreven. Die beschrijving kwam er op neer dat de stad concentrisch van opbouw zou worden door haar verdedigingsmuren. Hoe dichter de ringen bij het centrum lagen, hoe hoger ze reikten. De stad zou gematerialiseerd worden met luxueuze materialen als marmer.28 Analoog aan de door Trotski gepropageerde gescheiden ontwikkeling van politiek en techniek konden de maatschappij, architectuur en stedenbouw die Lenin voor ogen stond, afzonderlijk van elkaar

tot ontwikkeling komen. Dat moest ook wel, want het gehanteerde

tijdsconcept was voor elk van deze drie

ontwerpdomeinen anders. Het architectonisch ideaal, zoals Lenin dat voor zich zag, was geworteld in het verleden van het proletariaat: “Die Kunst gehört dem Volk. Sie soll ausgehen von der Stärke der breiten

26

Feitelijk bestond de Russische Revolutie uit een aantal revoluties. In maart vond de Februarirevolutie plaats, waarbij tsaar Nicolaas II werd afgezet door de ‘witte’ mensjewieken, waarbij zij zelf weer werden afgezet door de ‘rode’ bolsjewieken na de Oktoberrevolutie in november. Ten tijde van de revoluties werd de Juliaanse kalender nog aangehouden, op basis waarvan de revoluties hun naam kregen, terwijl die volgens de in 1918 ingevoerde – en in het Westen al lang gebruikte – Gregoriaanse kalender in een andere maand plaatsgevonden zouden hebben.

27

Paperny 2002, 188.

28

(17)

17 werktätigen Masse, von ihren tiefen Wurzeln.”29 Ook na de revolutie werden er paleizen

gebouwd, maar de gebruiker was veranderd: het proletariaat verving de aristocratie. Daarom bestond er een breedgedragen wens bij de communisten om de bestaande steden niet af te breken maar aan de socialistische maatschappij aan te passen, wat tot een transformatie van die steden leidde. Lenin had hiervoor het plan voor monumentale propaganda, een directe afgeleide van de Zonnestad, opgesteld.30 Zo werd het aanzicht van de steden

veranderd door monumenten ter huldiging van tsaristisch Rusland te vervangen of bedekken door proletarische kunst, monumenten en kleine bouwwerken. De monumentale propaganda werd tweeledig uitgelegd: traditionalistische beeldhouwers maakten standbeelden van binnen- en buitenlandse socialistisch revolutionairen, maar met een kunstzinnige benadering die op het verleden was gebaseerd, en constructivistische kunstenaars wilden hun kunst als een antithese van dat verleden formuleren.

Net als Lenin was Anatoli Loenatsjarski, toenmalig volkscommissaris van educatie, voorstander van een kunst die haar wortels in het verleden had.31 Binnen dat commissariaat werd een afdeling opgericht voor architectuur en andere kunsten. Loenatsjarski plaatste de traditionalistische sovjetarchitect Ivan Zjoltovski aan het hoofd van de afdeling, waarschijnlijk om zijn steun voor die stijl uit te spreken.32 Toch kon de constructivistische kunst gedijen omdat Loenatsjarski in principe vond dat kunst een zaak van het proletariaat was waar politici zich buiten moesten houden. Toen de economie tegenviel door de Russische

burgeroorlog werd Loenatsjarski in 1921 alsnog gedwongen zich kritisch op te stellen tegen de constructivisten en mocht hij alleen nog kunstenaars steunen die door Lenin waren goedgekeurd.33 Door het spanningsveld waarin de moderne beweging zich bevond, mag het

29

Kreis 1985, 93; Kreis 1990, 28.

30

In de sovjethistoriografie is er een aantal termen dat niet dezelfde lading heeft als in het Westen. Zo staat ‘propaganda’ in het Westen, vooral sinds de Tweede Wereldoorlog, voor het overbrengen van misleidende informatie. In de voormalige Sovjet-Unie heeft het begrip die negatieve associatie niet gekregen, maar betekent het “political education work”. Zie Kenez 1985, 8. Zie Lodder 1993, 21-22 voor het verband met de Zonnestad. John Bowlt voegt daaraan toe dat Lenin bijvoorbeeld standbeelden van binnen- en buitenlandse revolutionairen als een eigentijdse vorm van de fresco’s in de Zonnestad zag. Campanella beschreef die fresco’s met thema’s als wetenschap en geschiedenis. Bowlt zag hun functie daardoor meer als didactisch dan als esthetisch. Zie Bowlt 1978, 185. Het is niet volledig duidelijk welke esthetica Bowlt hier bedoelt. In de sovjethistoriografie geldt dat begrip soms ook als overkoepelende term voor alle apolitieke eigenschappen van de kunst, hoewel het niet verwart dient te worden met formalisme (zie voetnoot 11).

31

Loenatsjarski 1974, 27; Loenatsjarski 1988, 191.

32

Chmelnitski 2004, 13.

33

(18)

18 een klein wonder genoemd worden dat de constructivistische architecten nog konden

schitteren – hun hoogtepunt moest zelfs nog komen, want Lenin en Loenatsjarski kregen geen vat op de antithese van het verleden als interpretatie van monumentale propaganda. Kunst moest volgens de constructivistische kunstenaars immers de revolutie visualiseren – anders had zij geen bestaansrecht meer. Voor hen bestond het verleden ideologisch gezien niet meer. “This turned history into prehistory”, zoals de Russische kunsthistoricus Boris Brodski dat treffend formuleerde.34 Kunstenaars begroetten de revolutie vaak met instemming doordat zij nu een groter platform voor hun radicaal vernieuwende,

constructivistische kunst kregen, een ontwikkeling die toen al enkele jaren bezig was.35 Het gevolg was dat de meest dominante kunststroming, het constructivisme, zich duidelijk politiek oriënteerde op een manier die door Lenin – als hij nog geleefd had – en Loenatsjarski niet weerspiegeld werd.

In tegenstelling tot beroepen in de meeste andere kunsten, was de titel van architect in tsaristisch Rusland beschermd. Door hun klassieke opleidingen hadden moderne

sovjetarchitecten geen concreet antwoord op de vraag hoe de architectuur van na de revolutie eruit moest zien. Andere kunstenaars waren voor de revolutie veel vrijer, waardoor zich in het relatief burgerlijke Moskou – in tegenstelling tot het aristocratische

Sint-Petersburg – een jonge cultuur ontwikkelde die kritisch stond tegenover de prerevolutionaire kunst en architectuur.36 In verschillende instituten kwamen kunstenaars uit verschillende disciplines bij elkaar om de fysieke ruimte van na de revolutie te bediscussiëren en te ontwerpen. Het was uiteindelijk vooral de Hogeschool voor Kunsten en Techniek (Vchoetemas) in Moskou, het sovjetequivalent van het Duitse Bauhaus, waar moderne architecten hun traditionalistische collega’s en elkaar bestreden.37

Tweedimensionale kunst

de socialistische revolutie zich zou voltrekken, schreef hij bijvoorbeeld wel. Zie Loenatsjarski 1967, 34-56. Het meningsverschil wordt beschreven op pp. 46-47.

34

Brodski 1987, 78.

35

Er is veel over deze stijl gepubliceerd. Enkele standaardwerken zijn: Gray 1962, 9-218, met aandacht voor de ontwikkeling vanaf 1863; Lodder 1983, passim, met aandacht voor de belangrijkste periode, van 1913 tot 1922. Stephen Bann en John Bowlt hebben beiden verzamelwerken geschreven waarin invloedrijke teksten gebundeld zijn. Zie Bann 1990a, XXV-220; Bowlt 1988, passim.

36

Lisitski 1984, 28. Veel steden veranderden een of meerdere keren van naam tijdens de sovjetperiode. In deze scriptie worden de namen gehanteerd zoals ze in de jaren dertig van de twintigste eeuw genoemd werden. Sint-Petersburg, van 1914 tot 1924 Petrograd en van 1924 tot 1991 Leningrad geheten, is hierop een uitzondering omdat het in de meeste gevallen gaat om haar rol in tsaristisch Rusland.

37

(19)

19 werd hier gaandeweg steeds driedimensionaler, waardoor schilderkunst als vanzelf

architectuur werd.38 Het is dan ook niet toevallig dat veel van de architecten die hier als pioniers golden, van origine kunstenaars waren.39

Klassiek opgeleid als Ginzboerg was – hij was oorspronkelijk geen kunstenaar –, had hij geen afkeer van het verleden van de architectuur. Voor hem was het constructivisme de onontkoombare synthese van alle stijlen voorafgaand aan het eclecticisme. Het eclecticisme diende volgens hem uit de architectuurgeschiedenis geschreven te worden.40 Daarom had hij waardering – ondanks de politieke en economische bezwaren – voor zijn Amerikaanse collega’s die met hun architectuur, techniek en efficiëntie het juk van de eclectische, Europese architectuur van zich afwierpen.41 Toch waren de constructivisten vooral van de vernieuwende architectuur in Duitsland onder de indruk, wat goed te zien was aan de aandacht die sterarchitecten als Walter Gropius en Ludwig Mies van der Rohe kregen in het tijdschrift Sovremennaja Architektoera (SA, Moderne architectuur), waarvan Ginzboerg redacteur was.42 Duitse architectuur verbeeldde voor hem concreet tot welke de als abstract beschouwde Amerikaanse techniek kon leiden. Blijkbaar maakte dat de Duitse architectuur on-Europees voor hem. Een westerling zou hier een tegenspraak herkennen, maar een sovjetarchitect als Ginzboerg zag de eenheid van de synthese. Het onderscheid deed er ook niet toe, want waar het om ging was dat de sovjetarchitectuur op basis van het concept van

kunstenaar en criticus Walter Dexel, zelf tot 1925 betrokken bij het Bauhaus, en zijn vrouw Grete Dexel. De laatste spreekt wel over een “konstruktivistische Bewegung”, maar noemt daarbij de Sovjet-Unie niet. Zie Dexel, geciteerd in: Vitt 1976, 12. Ook Walter Dexel lijkt meer waarde te hechten aan De Stijl dan aan het

constructivisme in de Sovjet-Unie als grote invloedsfactor voor het Bauhaus. Zie Vitt 1976, 11-14.

38

Selim Chan-Magomedov is een van de weinige schrijvers die deze ontwikkeling aan de hand van verschillende kunstenaars, architecten, stromingen en instituten in een heldere, op de architectuur gerichte context zet. Zie Chan-Magomedov 1983, 61-73. Een andere leerzame bron is Christina Lodder, die aandacht heeft voor de andere disciplines van de school, maar ook voor de verschillende architectuurfaculteiten van de

Vchoetemasschool. Zie Lodder 1983, 109-144.

39

Twee van de bekendste voorbeelden zijn Vladimir Tatlin, ontwerper van het monument voor de Derde

Internationale, beter bekend als Tatlins Toren, en El Lisitski, bekend van de kunstinstallatie Proun, dat hij ook wel “an interchange station between painting and architecture” noemde. Zie Lisitski, geciteerd in: Lodder 2003, 38.

40

Ginzboerg 1982, passim.

41 Ginzboerg 1982, 70. Hij doelde op stationsoverkappingen, graansilo’s en fabrieken, doorgaans het domein van

ingenieurs. Ook Lisitski verwees expliciet naar de Verenigde Staten, want daar “kommt der Architekt in direkte Wechselbeziehung zu dieser Technik”. Zie Lisitski 1984, 31. Het architectuurklimaat in de Sovjet-Unie waande zich in een wereldwijde wedloop en meende zo innovatief te zijn dat het “keineswegs hinter den entwikkelten [sic] Länder Europas und hinter den USA zurückblieb, sondern daß es sogar auf verschiedenen Gebieten führte”. Zie Chan-Magomedov 1983, 20.

42 Ginzboerg schreef: “Deutschland hat unter den Großstaaten als einer der ersten das Bedürfnis empfunden, die

(20)

20 Trotski versneld de westerse architectuurgeschiedenis zou doorlopen. De visie van Lenin en Loenatsjarski ten spijt projecteerden de sovjetarchitecten het toenmalig recente werk van hun westerse collega’s, afgezien van de politieke inhoud, op het daardoor progressieve tijdsconcept van de sovjetarchitectuur.

Het socialisme en de avant-garde hadden veel met elkaar gemeen, namelijk de gedachte dat hun invloed betrekking had op de hele maatschappij. Socialistische politici beschouwden deze maatschappij als homogeen en maakbaar, met de samenleving in de Zonnestad als toekomstvisie. De avant-garde in de Sovjet-Unie vond hierin de legitimering om niet alleen de kunst en architectuur, maar ook de mens die haar aanschouwde en bewoonde te ontwerpen.43 Gebouwen werden daarom als zogenaamde sociale

condensatoren, ‘machines’ die de socialistische mens zouden genereren, ontworpen.44 Voor

woningen betekende dat idealiter dat de keuken en individuele slaapvertrekken zouden verdwijnen ten behoeve van een gemeenschappelijke keuken en slaapzalen voor grote groepen mensen in grootschalige, ideaal geachte woningcomplexen die communehuizen genoemd werden. Al snel na de revolutie smeedden socialistische politici en sociologen plannen om dat ideaal te bereiken. De familie als hoeksteen van de samenleving zou verdwijnen en huishoudelijk werk zou collectief gedaan worden, zodat vrouwen zich konden emanciperen.45 Dat had verstrekkende gevolgen voor de architectuur. Met de huisvrouw zou de keuken namelijk uit de woning moeten verdwijnen, maar – nog radicaler – met de

verbanning van haar familie zou de woning als entiteit opgeheven moeten worden. Familiewaarden als intimiteit werden om ideologische redenen verbannen uit de nieuwe mens.46 De maatschappij van de Zonnestad leek relatief snel ingevoerd te kunnen worden.

De constructivisten begrepen echter ook dat de bewoners hier niet meteen klaar voor waren, waardoor er woongebouwen ontstonden die zich in verschillende stadia van het collectivisatieproces bevonden. Daarvoor bedachten zij, naast de individuele woning als eerste stap, het overgangstype – het collectieve huis – met individuele appartementen en

43

Groys 2003, 99-100.

44 Anatole Kopp besteedt uitgebreid aandacht aan de verschillende ‘machines’ die daarvoor ontworpen werden.

Zie Kopp 1970, 115-159.

45

Over de grote lijnen was men het eens, maar de discussie ging over de details. Zie Goldman 1993, 1-13.

46 Volgens Aleksej Gastev, hoofd van het centraal instituut van de arbeid, was een “mechanized collectivism”

(21)

21 voorzieningen voor collectief uit te voeren taken als koken, eten en wassen.47 Het

proletariaat kon op deze manier zelf bepalen wanneer het klaar was voor een hogere graad van het socialisme, overigens een precaire kwestie.48 Dit was het leven dat de architect volgens de constructivisten, bij monde van Ginzboerg, moest organiseren. In de jaren twintig stond het tijdsconcept van de maatschappij en de meest dominante architectuur, het

constructivisme, geen moment ter discussie. Dat Lenin en Loenatsjarski voorstanders waren van kunsten die ook het verleden in het tijdsconcept opgenomen hadden, vormde voor deze kunstenaars en architecten toen nog geen belemmering. Ondanks dit meningsverschil was het constructivisme consistent modern en faciliteerde het een maatschappij die balanceerde tussen heden en toekomst.

Tegenstrijdige belangen in de ‘rode’ tuinstad

Doordat de stedenbouw nog meer dan de architectuur een interpretatie was van het politiek-maatschappelijk kader van techniek en toekomst, weerspiegelde zij nadrukkelijker de

dubbelzinnigheden en koerswijzigingen die de politici predikten. Op korte termijn moesten de verschillen tussen de stad enerzijds en land of dorp anderzijds bestreden worden om zo de kapitalistische accumulatie van mensen – de stad – voortaan te voorkomen.49 De

gecollectiviseerde maatschappij van de Zonnestad leek al snel na de revolutie afgedwongen te kunnen worden, maar de stedenbouw van die stad werd voor onbepaalde tijd uitgesteld. De Zonnestad was het doel, maar de weg die daarheen moest leiden, was eerder een antithese van de stad. Het lag voor de hand dat de antithese van de stad ook tot een antithese van het stedenbouwkundig verleden zou leiden, maar dat gebeurde aanvankelijk niet. Dat kwam doordat de ‘rode’ tuinstadbeweging in de Sovjet-Unie, naar Engels voorbeeld opgericht in 1913, stedenbouwkundige eigenschappen hanteerde die ontleend waren aan de

47 Relatief uitgebreid is het overzicht van Hans Schmidt, hoewel hij het collectieve huis de huiscommune – niet te

verwarren met het communehuis – noemt en hij niet beschrijft dat er een verband van toenemend socialisme tussen de typen zit. Zie Schmidt 1984, 160-163. Zie verder Chan-Magomedov 1983, 343; Kopp 1970, 140-141; De Wit 1979, 74-75. Dit is een versimpelde weergave van deze ontwikkeling, waarin enkele architecten ook nog binnen deze categorieën differentieerden. Zie Bliznakov 1993, 101-118; Chan-Magomedov 1983, 342-345.

48

Dat ondervond bijvoorbeeld de sovjetpoliticus Joeri Larin. Hij meende dat de leefomstandigheden van het proletariaat eerst verbeterd moest worden voordat het meer kon produceren. De staat had besloten dat de helft van de bevolking in staatskantines moest eten. Larin was van mening dat de andere helft dat ook wel kon, zodat alle individuele keukens konden verdwijnen. Die ruimte kon bij de woonoppervlakte getrokken worden. Later ontstonden die kantines zelfs spontaan. Ondanks het eveneens spontane karakter van dat proces, noemde het Centraal Comité van de Communistische Partij ook Larin als voorbeeld voor de noodzaak van de resolutie (zie voetnoot 77), want onder andere Larin had “proposed the bypassing of certain stages of predicted sociological development.” Zie Kopp 1970, 106-109.

49

(22)

22 klassieke stedenbouw uit een ongedefinieerd

verleden. De rode tuinstad sloot daarom goed aan bij de socialistische stad zoals Loenatsjarski die voor zich zag: een stad met nadruk op het centrum, brede straten, waterpartijen en

monumentale huisvesting.50 Naast het anticiperen op het verleden met

concepten als symmetrie en zichtlijnen naar belangrijke gebouwen, konden in de tuinstad de verschillen tussen stad en land ontwerpend bestreden worden. Nieuwe wijken konden zo in de natuur worden opgenomen, terwijl bestaande steden vergroend konden worden. De beweging werd zo populair dat ze officieel bekrachtigd werd.51 Dat was niet toevallig, want Engels had zich uitgesproken voor “das Cottagesystem, wo jede Arbeiterfamilie ihr eigenes Häuschen und womöglich Gärtchen hat, wie in England”.52

Ook op de schaal boven de rode tuinstad, waar de tuinsteden rond de centrale stad tot een allesomvattende metropool werden gesmeed, werden er al relatief vroeg plannen gemaakt. Van de twee voornaamste, beide gemaakt voor Moskou, was het ontwerp van Sergej Sjestakov uit 1925 het meest verwant aan de tuinstad. Door de industrie naar een gordel om de stad te verplaatsen, werd de bevolking bevrijd van onhygiënische industrie in haar nabijheid. In de brede gordel daar omheen werden vier voortuinsteden met vier grote groenvlakken afgewisseld. Daarachter lagen achtereenvolgens een groengordel en een spoorlijn.53 Boris Sakoelin geloofde al niet in de tuinstad toen hij tussen 1918 en 1922 zijn ontwerp voor Moskou maakte. Hij bekeek de stad vooral economisch en wilde de industrie op bepaalde locaties buiten de stad concentreren, waar later satellietsteden zouden

ontstaan. Functies die de hele metropool aanspraken, zouden in de centrale stad gevestigd

50

Loenatsjarski, geciteerd in: Miljoetin 1974, 52.

51 Chan-Magomedov 1991, 97. 52 Engels 1930, 65. 53 Chan-Magomedov 1983, 275; Colton 1995, 234.

(23)

23 worden, terwijl de industrie daar juist zou verdwijnen. Er zouden twee gordels met elk dertien satellietsteden rond de centrale stad komen te liggen. In tegenstelling tot in het plan van Sjestakov zou de ring hier met openbaar vervoer in de natuur rond de centrale stad Moskou liggen. Dit plan paste goed in het electrificatieprogramma.54 Lenin had dat programma opgesteld voor de Sovjet-Unie om na de Eerste Wereldoorlog en de Russische burgeroorlog zowel het land weer op te bouwen als tegelijkertijd de verschillen tussen stad en land te bestrijden. Met het electrificatieprogramma moesten dertig krachtcentrales verspreid over het land gebouwd worden. Over de resultaten van het programma wordt verschillend gedacht.55

Hoewel Sakoelin er niet in geloofde, leek de tuinstad ideaal om dorpen klein te

houden en die met natuur in elkaar over te laten vloeien. Daarna kwam de kritiek op de ‘rode’ tuinstad: ze was onrendabel en ideologisch gezien kwamen de individuele huizen niet

overeen met de collectieve levenswijze zoals politici en sociologen die voor ogen hadden. De woongebouwen die in deze context ontworpen werden, zouden steeds grootschaliger

worden.56 Het concept van Sakoelin zou aan invloed winnen in de stedenbouwkundige discussie die oplaaide in 1928, hoewel hij daar nauwelijks krediet voor zou krijgen.

54

Chan-Magomedov 1983, 278-279.

55 De Engelse schrijver H.G. Wells had Lenin mede naar aanleiding van het electrificatieprogramma “the last

dreamer of the Kremlin” genoemd, maar de naar Frankrijk geëmigreerde sovjetarchitectuurhistoricus Anatole Kopp stelde niet zonder trots vast dat het toch gelukt was. Zie Kopp 1970, 31.

56

Selim Chan-Magomedov zet deze discussie uiteen aan de hand van relevante architecten en hun ontwerpen. Zie Chan-Magomedov 1983, 275-278.

Afb. 4 Het ontwerp van Sergej Sjestakov voor Groot-Moskou uit 1925. In het midden lag de bestaande stad Moskou met industrie daar omheen (wit). In de volgende gordel wisselden tuinsteden (grijs) en groenvlakken elkaar af.

(24)

24 Eerste Vijfjarenplan – de ideale stad van Henry Ford was socialistisch

In 1928 presenteerde Stalin het eerste Vijfjarenplan. Dat plan zette hoog in op het versnellen van de industrialisatie in de Sovjet-Unie. Woning- en stedenbouw werd van dusdanig

ondergeschikt belang geacht dat er slechts zeven procent van de investeringen aan besteed werd.57 In het plan werd de wens uitgesproken om zowel bestaande steden te reconstrueren, die met nieuwe stadsdelen uit te breiden, als bij industrielocaties geheel nieuwe steden te bouwen.58 Op plekken waar delfstoffen in de grond zaten, moest industrie verrijzen met daarbij huisvesting voor de arbeiders. De planlocaties moesten economisch effectief zijn, regionale verschillen opheffen en militair strategisch zijn. Het Oeralgebied voldeed aan alle eigenschappen: rijk aan mineralen, economisch achtergesteld en diep in het binnenland gelegen. Naast deze voordelen die van landelijk belang waren, telde op lokaal niveau ook mee dat de Duitse economisch geograaf Alfred Weber had aangetoond dat het efficiënter was om industrie en huisvesting te realiseren bij de te winnen delfstoffen dan die naar bestaande steden te vervoeren.59 In deze regio zouden dan ook veel nieuwe steden gebouwd worden.60 Hun plaats kwam overeen met de knooppunten van het

electrificatieprogramma dat Lenin gestart en Stalin uitgebreid had.61 In het Vijfjarenplan werd geen wezenlijk verschil gemaakt tussen de stedenbouw van te reconstrueren en nieuwe steden. De wens voor classicistische stedenbouw van Lenin en Loenatsjarski leek niet meer ingewilligd te gaan worden toen het plan meende dat de rationalistische stad alleen in de socialistische maatschappij kans van slagen had.62 Het plan doelde waarschijnlijk op de afwezigheid van eigendomsrecht op grond en gebouwen in de Sovjet-Unie. De autoriteiten streefden met dat rationalisme niet alleen de idealen van Ford na in de stedenbouw, maar zij achtten de ideale stad van Ford zelfs socialistisch. Het plan vormde de breuk met de door Lenin en Loenatsjarski gewenste klassieke stedenbouw ten gunste van de moderne, rationalistische stedenbouw die paste bij industrialisatie die Stalin nodig achtte. Anders dan Lenin, die de traditie van het verleden en de techniek van de toekomst wilde verenigen, liet Stalin zich niet dubbelzinnig uit. Nog explicieter dan de meeste constructivistische en

57

Bodenschatz 2003c, 27.

58

Grinko 1930, 217-218.

59 Dellenbrant 1986, 40-46. Volgens Anatole Kopp speelde de locatietheorie van Weber “indisputably” een rol. Dat

was ook zo, maar Kopp overschat haar belang door de sovjetlocatietheorie geheel buiten beschouwing te laten. Jan Åke Dellenbrant weerlegt de theorie niet, maar nuanceert wel haar invloed. Die vertegenwoordigde

individueel ondernemerschap, terwijl ze minder relevant was op landelijk niveau. Zie Dellenbrant 1986, 43; Kopp 1985, 142-143.

60

Het aantal steden dat in dit kader wordt genoemd, verschilt sterk per publicatie, variërend van ongeveer honderd tot vierhonderd.

61

Boedantseva 2007, 73-75.

62

(25)

25 westerse architecten deden, zei hij in 1931: “Die Technik entscheidet alles.”63 De status van

de ingenieur had in het eerste Vijfjarenplan bijna mythische proporties gekregen.64

Opvallend was dat de stedenbouwkundigen zelf eigenlijk geen antwoord hadden op de vraag hoe de socialistische stad eruit zou zien. Dat was eenvoudig te verklaren doordat de klassiek georiënteerde tuinstadbeweging nooit omarmd werd door de constructivistische architecten, maar ze zelf ook geen steekhoudende benadering ten aanzien van het thema geformuleerd hadden.65 Zoals opgemerkt is het wat dat betreft veelzeggend dat stedenbouw volgens Ginzboerg simpelweg de architectuur op de schaal van de stad was. Nu de

ontwerpers zich voor grote stedenbouwkundige uitdagingen gesteld zagen, hadden de constructivisten aan de rationalisten voorgesteld de krachten te bundelen in een overkoepelende organisatie. Het besef dat de politiek en de bevolking steeds kritischer stonden tegenover de manier waarop de hele moderne beweging het

politiek-maatschappelijk kader interpreteerde, speelde ook mee bij de gedachte dat onenigheid niet gewenst was.66 De ideeën die tot onenigheid leidden – en tot besluiteloosheid bij de

autoriteiten – kwamen echter niet van stedenbouwkundigen, maar van de econoom Leonid Sabsovitsj en de filosoof en socioloog Mikhail Ochitovitsj. Dit debat, waarvan het eerste Vijfjarenplan de directe aanleiding was, bracht de moderne ontwerpers in de Sovjet-Unie niet dichter bij elkaar, maar liet hen juist verder uit elkaar groeien.

Sabsovitsj was de aanvoerder van de urbanisten, die satellietsteden voorzagen tot op een afstand tot vijftig kilometer van de

bestaande steden. Feitelijk werd hij hiermee de

opvolger van Sakoelin. De satellietsteden mochten tot 50.000 inwoners huisvesten om de mensenmassa beheersbaar te houden. De communehuizen waren de architectonische

onderdelen van deze

63

Stalin, geciteerd in: Kreis 1993, 88; Paperny 2002, 38 (vertaald in het Engels)

64 Schattenberg 2002, 11-15. 65 Kopp 1985, 143; Nevzgodin 2004, 160. 66 Berton 1977, 220; Chan-Magomedov 1983, 238.

(26)

26 satellietsteden. Zo werden er nieuwe typen van stedelijke centra ontwikkeld “on the basis of the collectivization of the way of life,” aldus Sabsovitsj.67 Door het opheffen van de familie

zou iedereen op basis van leeftijd collectief gehuisvest worden in grootschalige woongebouwen. Het was precies deze collectivisatie waardoor constructivisme en

urbanisme op elkaar aansloten. In deze ontwerpen voor communehuizen werd niet primair de vraag gesteld hoe de stedenbouwkundige ruimte vormgegeven zou worden – dat zou formalistisch geweest zijn –, maar hoe leeftijdsgroepen zich tot elkaar dienden te verhouden. Daardoor zou de mens zijn hele levenscyclus in hetzelfde communehuis kunnen doorlopen, omdat deze door gebruik van loopbruggen naar verloop van tijd de schaal van stadswijken hadden aangenomen. Deze wooncomplexen worden wooncombinaties genoemd.68 Het centrum werd consequent gevormd door een afwijkend gebouw om de rol van

gemeenschappelijke voorzieningen te onderstrepen. Ginzboerg kreeg gelijk: stedenbouw was de architectuur op schaal van de stad. Deze tendens had geen gelijke in de westerse stedenbouw.69 Paradoxaal genoeg leken gebouwen niet groot genoeg te kunnen worden in steden die – bij wijze van spreken – niet klein genoeg konden zijn.

Hoewel constructivisme en urbanisme goed op elkaar aansloten, hingen de meeste constructivisten het de-urbanisme aan. Waar Sabsovitsj geloofde in volledige collectivisatie, meende Ochitovitsj, geestelijk vader van het de-urbanisme, dat de sterkte van het individu evenredig was met die van de collectieve voorzieningen. Communehuizen vond hij

kenmerkend voor de bourgeoisie, die niets anders kon dan de mensen in gevangenschap houden.70 Ochitovitsj leek hierin gesterkt te zijn door de woorden van Engels, want hij vond dat het woongebouw uit de negentiende eeuw, de Mietskaserne, “sehr große Nachteile für Gesundheit, Moralität und häuslichen Frieden (hat).”71

Het de-urbanisme kwam er op neer dat überhaupt niet meer naar stedelijkheid gestreefd werd. Door de in gang gezette

67

Sabsovitsj, geciteerd in: Kopp 1985, 144.

68

Chan-Magomedov 1983, 334-336.

69 De tekst ‘Bigness’ van de Nederlandse architect en stedenbouwkundige Rem Koolhaas had een goede

beschrijving van de wooncombinatie kunnen zijn, hoewel er ook verschillen zijn. “If Bigness transforms

architecture, its accumulation generates a new kind of city. The street has become residue, organizational device, mere segment of the continuous metropolitan plane.” Zie Koolhaas 1998, 514. Dat metropolitan plane had in de Sovjet-Unie de grootte van een dorp, maar de wooncombinatie lijkt zelfs dat te willen overstijgen. “Bigness no longer needs the city: it competes with the city; it represents the city; it preempts the city; or better still, it is the city. (…) Bigness, through its very independence of context, is the one architecture that can survive, even exploit, the now-global condition of the tabula rasa.” Zie Koolhaas 1998, 514-515. Hieraan moet worden toegevoegd dat de wooncombinatie door haar rol als sociale condensator beslist niet onafhankelijk van context was, wat haar capaciteit om de tabula rasa te exploiteren in de Sovjet-Unie alleen maar versterkte.

70

Starr 1978, 214-216.

71

(27)

27 industrialisatie beschikten steeds meer mensen over moderne communicatie- en

transportmiddelen. Daardoor zouden zij niet meer aan vaste locaties als steden gebonden zijn, maar konden bewoners hun demontabele huizen elders in de vrije natuur steeds weer opbouwen. In de praktijk was het de-urbanisme minder op de natuur gericht, want dat kwam in de meest relevante ontwerpen neer op stedenbouwkundige linten in de open ruimte, waarlangs woongebouwen gebouwd werden.72 Dit verschil is typerend voor de gelaagdheid tussen de ontwerppraktijk en de theorie, die op haar beurt een – naar later bleek

onverantwoorde – interpretatie was van het politiek-maatschappelijk kader. Hoewel het concept het radicaalste alternatief voor de door Engels verafschuwde Mietskaserne was, werden de-urbanistische woonvormen daar niet per definitie leninistisch van. Integendeel – niet alleen de Mietskaserne werd daarin onmogelijk, maar ook het ‘leninistisch wonen’, het collectivistisch ideaal uit de Zonnestad. Ochitovitsj werd hierdoor politiek zo controversieel dat hij in 1934 als lid van de Communistische Partij werd geroyeerd.73

Een andere invloedrijke interpretatie van de discussie tussen urbanisten en de-urbanisten kwam van Nikolaj Miljoetin, een sovjetstedenbouwkundige die tot 1929

volkscommissaris van financiën was. Hij positioneerde de lineaire stad die hij ontwierp voor Magnitogorsk zo dat de dominante windrichting de fabriekslucht niet over het bewoond gebied blies.74Het was een ontwerp waar de Ernst-May-brigade uiteindelijk een alternatief

voor moest maken, maar de wind als bepalende factor voor de locatie van de socialistische stad zou de brigade in verschillende stedenbouwkundige ontwerpen toepassen.

Hoe had deze patstelling tussen verschillende stedenbouwkundige uitgangspunten zich onder de alziende ogen van de staat kunnen voltrekken? Ten eerste kwam dat doordat de invloedrijkste theoretici ook belangrijke posten binnen overheidsorganen hadden, waardoor zij veel aanhang

72

Het bekendste de-urbanistische ontwerp is de Groene Stad bij Moskou van Moisej Ginzboerg en Mikhail Barsjtsj uit 1930. Zie Afanasjev 1973, 134-138; Chan-Magomedov 1983, 337. Hierbij moet worden opgemerkt dat Kyrill Afanasjev het ontwerp ten onrechte een tuinstad noemt.

73

Paperny 1993a, 63.

74

Zie Miljoetin 1974, 70-73 voor de stedenbouwkundige context van het ontwerp van Miljoetin, maar ook pp. 50-120 voor de bredere context – onder meer vergelijkingen met andere bekende ontwerpen – van het ontwerp.

(28)

28 wierven voor hun eigen visies.75 Ten tweede was het duidelijk geworden dat verschillende politieke uitgangspunten tot een tegenspraak in de ideale stedenbouw hadden geleid. Het de-urbanisme kon leiden tot een vergaande bestrijding van de verschillen tussen stad en land, het stedenbouwkundig voorportaal van de Zonnestad, maar het urbanisme leende zich het beste voor de grootschalige, collectieve manier van leven. Doordat beide uitgangspunten politiek verantwoord waren, maar toch tegenstrijdig bleken, werd hier feitelijk dezelfde

discussie gevoerd als over de rode tuinstad.

Hogere staatsorganen maakten daarom duidelijk dat urbanisme en de-urbanisme – samen, hoewel taalkundig paradoxaal, ook wel de antistedelijkheid genoemd – door de Partij te utopisch werden geacht om voor toepassing geschikt te zijn. Veel meer dan Ochitovitsj had Sabsovitsj zijn theorie degelijk gebaseerd op de werken van Marx, Engels en Lenin, maar dat kon de Communistische Partij er niet van weerhouden aan de noodrem te trekken.76 De Partij kondigde een algemeen verbod op radicale experimenten zoals de urbanistische communehuizen en het gehele de-urbanisme af. In het urbanisme werden noodzakelijke stappen in het collectivisatieproces overgeslagen en in het de-urbanisme kon men überhaupt niet politiek verantwoord, leninistisch wonen.77 Het verbod vormde de directe aanleiding om de Ernst-May-brigade uit te nodigen, want hun stellingname kwam overeen met de enige combinatie van architectuur en stedenbouw die niet controversieel was

geworden. De brigade wilde de stad niet volledig oplossen maar beheersbaar maken en het collectivisatieproces moest beperkt blijven tot huishoudelijke taken. Terwijl May een

tegenstander van het communehuis was, zag hij het collectieve huis als middel om de bevolking voor het socialisme te winnen.78 De architecten hadden dat type ook ontworpen, maar zij hadden deze tussenstap in de praktijk vooral overgeslagen. De Partij wenste een combinatie van architectonische, stedenbouwkundige en maatschappelijke uitgangspunten die niet of nauwelijks werd weerspiegeld door de sovjetontwerpers. De Partij en de Ernst-May-brigade vonden elkaar in dit vacuüm, waarover zo meer.

75

Starr 1978, 224-225. Hiermee samen hing dat veel van de prerevolutionaire academici vijandig tegenover de jonge staat stonden. Zie Groys 1992, 20.

76

Starr 1978, 211-213.

77 ‘Anstrengungen’ 1930, 112-113. Deze resolutie wijst ook de politicus Joeri Larin (zie voetnoot 48) expliciet als

schuldige aan.

78 Justus Buekschmitt beschrijft het collectieve huis als “bescheidene Konzession an die politische Ideologie”,

(29)

29

Stedenbouw in het socialisme en de sociaaldemocratie

Van keuken tot metropool – het rationalisme van Ernst May in Frankfurt

In de jaren twintig was in Europa een internationale beweging opgekomen, bestaande uit enkele van de invloedrijkste architecten van het interbellum, die geloofde dat vernieuwende architectuur en haar sociale doelen hand in hand gingen: “Sachlich und sozial – das waren die Eigenschaften, denen die neue Architektur sich verpflichtet sollte.”79 Deze architecten,

politiek veelal links georiënteerd, wilden voor het collectief bouwen. Zij vatten het collectief, vaak bestaande uit arbeiders, op als een homogene groep mensen die architectonisch met massaproductie benaderd kon worden om hun woonomgeving tot een ideale situatie om te vormen.80 Doorgaans mocht de moderne beweging wel afzonderlijke gebouwen ontwerpen, maar tot stedenbouwkundige plannen kwam het zelden. Een voornaam middel om deze sociale woningbouwprojecten te realiseren was het voorkomen van winstbejag door

speculatie op grond en gebouwen, waarmee het verband tussen de sociaaldemocratie en de moderne architectuur herbevestigd werd.81

Ernst May behoorde tot de invloedrijkste architecten en stedenbouwkundigen van de sociale woningbouw in Duitsland en gaf zichzelf daarom een passende opdracht: “Was immer unter dem Sammelbegriff ‘Städtebau’ geschaffen wird, hat nur dann einen Sinn und eine Berechtigung, wenn es dem Menschen dient, wenn es dazu beiträgt, sein Leben fruchtbarer, reicher, sorgenfreier zu gestalten. Und zwar nicht nur das Leben einer

bevorzugten Klasse, wie dies in der Vergangenheit häufig geschah, sondern das Dasein aller Schichten der Bevölkerung.”82 Dit was te interpreteren als een pleidooi voor een stedenbouw

in lage dichtheden, verweven met de natuur. Maar over de mate van verwevenheid waren de Duitse stedenbouwkundigen het, net als hun sovjetcollega’s, niet eens.

Van groot belang was hier het meningsverschil tussen Ernst May en Bruno Taut. Er wordt beweerd dat May het ‘oplossen’ van de stad had ontleend aan Taut, een

stedenbouwkundige met een veel grotere rol dan May in de Duitse tuinstadbeweging.83 Die

79

Pfankuch en Schneider 1977, 2/4. Anders dan het citaat suggereert, was van een homogene beweging geen sprake. Sommige architecten spraken niet over sociale doelen, maar vonden dat de moderne architectuur om andere redenen de juiste oplossing was. Andere architecten gebruikten juist traditionalistische architectuur om sociale doelen te vervullen. Zie Pfankuch en Schneider 1977, 2/1-2/47.

80 Van Herck 2004, 856-858. 81 Tafuri 1974, 308-309. 82 Buekschmitt 1963, 36. 83

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Via deze blauwgroene vingers kunnen een aantal belangrijke ecosysteemdiensten (zie hierboven) naar de stad worden gebracht: deze blauwgroene vingers brengen meer

Ghent University – Department of Architecture and Urban Planning.. Research Institute for Agriculture, Fisheries and Food (ILVO) – Social

Deze hebben voornamelijk tot doel om de verschillende lopende en toekomstige gevelrestauraties van het Martelaarsplein op elkaar af te stemmen zodat het plein

Deze projecten zijn door hun kwaliteit en verscheidenheid een inspirerend voorbeeld hoe de inrichting van Nederland op verantwoorde en aansprekende wijze ter hand kan

Stedenbouw, Architectuur, Publieke Ruimte, Mobiliteit, Historisch patrimonium en Erfgoed I 29 maart 2021 I

· Van de zeven leden van het in 1924 gekozen Politbureau werden er vijf terechtgesteld (De andere twee waren Stalin zelf en Trotski, die ‘pas’ in 1940 werd vermoord).. Hetzelfde

- De radicale groep (door Stalin de linkse oppositie of de trotskisten genoemd) vond dat de SU in de eerste plaats moest streven naar een ‘wereldrevolutie’ omdat anders het

Een beschrijving en inschatting van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het te realiseren plan op de ruimtelijke ordening - Omschrijving:..