• No results found

Vraag nr. 126 van 30 maart 2001 van de heer CARL DECALUWE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 126 van 30 maart 2001 van de heer CARL DECALUWE"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 126 van 30 maart 2001

van de heer CARL DECALUWE

Hypotheekleningen VHM – Evaluatie

De Vlaamse Huisvestingsmaatschappij (VHM) verleent goedkopere leningen met het oog op de b o u w, de verkoop, de sanering, de verbetering en/of de aanpassing van een woning. Elke particulier kan een aanvraag voor een lening indienen. De aanvra-ger mag weliswaar de maximuminkomensgrens niet overschrijden.

De woning moet gedurende de volledige duur van de lening worden bewoond door de aanvrager (maximum 20 jaar). De woning mag met andere woorden niet worden vervreemd zolang de lening l o o p t . Indien deze voorwaarde niet wordt geres-p e c t e e r d , dan moet de lening integraal vervroegd worden terugbetaald, ofwel tegen een hogere refe-rentierentevoet worden voortgezet.

1. Hoeveel hypothecaire leningen werden toege-kend in de periode 1995-2000 ? Welke evolutie kan worden vastgesteld ?

2. De hypothecaire leningen door de VHM wor-den nu reeds een aantal jaren toegekend. Wat is het gemiddelde profiel van de aanvrager ? Welke criteria spelen in de praktijk een grote rol m.b. t . het toekennen van dergelijke leningen ?

3. Voor welk bedrag werden hypothecaire lenin-gen toegestaan in diezelfde periode ?

Wat is de gemiddelde hoogte van een hypothe-caire lening toegekend door de VHM ?

4. Heeft de VHM in het kader van deze leningen vaak te kampen met wanbetalers of inbreuken op de voorwaarden ?

Zo ja, over hoeveel dossiers gaat het en voor welk bedrag in de periode 1995-2000 ?

In hoeveel gevallen werd de hypotheek gelicht ? In hoeveel gevallen moest de lening vervroegd worden terugbetaald ?

5. Werd dit instrument recentelijk geëvalueerd naar efficiëntie en effectiviteit voor het V l a a m s huisvestingsbeleid ? Zo ja, wat waren de conclu-sies ?

Antwoord

1. Aantal hypothecaire leningen toegekend in de periode 1995-2000 Jaar Aantal 1995 1.554 1996 1.713 1997 1.696 1998 1.201 1999 1.014 2000 1.230 2. Profiel van de ontleners (dienstjaar 2000)

1995 1996 1997 1998 1999 2000 % arbeider 13 16 29 29 24 14 % 1- ontlenersgezin 78 73 58 60 61 78 % andersvaliden 8 (2) 0.1 0.4 0.2 0.25 0.3 % zonder maandinkomen 5 10 6 6 3 6 % zonder jaarinkomen (1) 2 3 2 1.2 1 3 gemiddeld jaarinkomen 576.676 642.449 679.223 681.376 748.237 612.183 (1) vanaf het besluit van 11 mei 1999 werd het toegelaten maximuminkomen verhoogd

(2)

De enige bepalende criteria zijn die (i.c. i n k o m e n en eigendom) welke worden gestipuleerd in het besluit van de Vlaamse regering van 11 mei 1999 aangaande het toestaan van sociale lenin-gen door de VHM aan particulieren.

3. Bedragen van de hypothecaire leningen toege-kend in de periode 1995-2000 (in fr.) :

Jaar Bedragen Gemiddeld

leningsbedrag 1995 3.827.426.000 2.462.951 1996 4.533.261.000 2.646.387 1997 4.584.997.000 2.703.418 1998 3.190.822.247 2.656.805 1999 2.841.460.000 2.802.229 2000 3.657.411.000 2.973.505 4. Per 28 februari 2001 had de VHM 34.752

lopen-de leningen in portefeuille, voor een totaal uit-staand bedrag van 37.828.579.068 frank.

Het aantal leningen met achterstand in de be-talingen bedroeg dan 2.111, voor een totaalbe-drag aan achterstand van 32.490.464 frank, z i j n-de 0,086 % van het uitstaann-de kapitaal. Van die 2.111 leningen met achterstand, zijn er 70 lenin-gen waarvan de achterstand meer dan drie maandbetalingen bedraagt, 135 leningen die de bestaande achterstand maandelijks aanzuiveren door middel van verhoogde stortingen, 60 lenin-gen die in handen gegeven zijn van een advo-caat of een notaris voor het uitvoeren van de procedure inzake uitvoerend beslag op onroe-rende goederen, en 1.846 met een achterstand die minder dan drie maandbetalingen bedraagt. In het overgrote deel van die 1.846 leningen be-treft het dan nog eens leningen met slechts een minimale achterstand (minder dan 1.000 fr. o f zelfs slechts enkele franken). Die achterstand betreft dan veelal onbetaald gebleven achter-stallige intresten.

Daar "achterstand" een relatief begrip is, d a t periodiek fluctueert, heeft het, wat dat betreft, geen zin om een optelsom te maken over de pe-riode 1995-2000. Het is wel interessant om te zien dat de relatieve achterstand sinds 1995 een lineair stijgende curve vertoont, van 0,04 % in 1995 tot bijna 0,09 % in 2000, met een jaarlijks (dus bijna constant) stijgingspercentage van 0,01 %.

Het aantal leningen met een bepaalde achter-stand steeg in dezelfde periode geleidelijk van 2 % in 1995 naar 3 % in 1998 en begon dan plots sterker te stijgen naar bijna 6 % in 2000. Dat laatste fenomeen is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het stijgend aantal leningen met een kleine overblijvende achterstand bestaande uit onbetaalde achterstallige intresten (zie hier-b o v e n ) . En die stijging kan dan vooral worden verklaard door de overstap naar mensualiteits-l e n i n g e n , waarbij achterstamensualiteits-lmensualiteits-lige intresten veemensualiteits-l sneller worden aangerekend, maar dan in be-perktere mate dan bij annuïteitsleningen. De dossiers die in een procedure van uitvoe-rend beslag op onroeuitvoe-rende goederen zitten, evolueerden op jaarbasis als volgt (cijfers per einde jaar) : 1995 60 1996 43 1997 58 1998 58 1999 50 2000 60

Het aantal dossiers in uitvoering kan dus vrij stabiel worden genoemd.

Van deze respectieve aantallen dossiers in uit-voering werden in de respectieve jaren het vol-gende aantal woningen al dan niet gedwongen verkocht en werden met de opbrengst daarvan de volgende openstaande bedragen al dan niet volledig terugbetaald :

Aantal Uitstaand saldoTerugbetalingen 1995 24 32.400.994 32.379.668 1996 16 22.243.418 22.365.794 1997 12 13.352.316 13.091.453 1998 17 17.610.498 19.750.178 1999 19 28.724.067 23.053.641 2000 12 24.802.493 18.664.382 Het totaalaantal dossiers waarbij er een tekort optrad in de opbrengst evolueerde als volgt :

Aantal Uitstaand saldo

(3)

5. Qua effectiviteit en efficiëntie van deze sociale leningen kan algemeen het volgende worden gesteld.

a) Qua doelgroep : door de toegepaste voor-waarden bereikt men uiteraard de beoogde (= politiek gedefinieerde) doelgroep. D e grootte van dekking is moeilijk te bepalen, vooral omdat de doelgroep alleen criteriolo-gisch en niet voluntaristisch kan worden ge-meten ; feit is dat bij voldoende publiciteit de middelen tekortschieten voor renovatie. b) Qua panden : uit de aard van de operatie is

de belening van een sociale koopwoning al-tijd effectief. Aanpassingen aan het heden-daagse comfort zijn een vaststaand feit bij renovatieoperaties.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ondanks het feit dat de premie pas wordt ontvangen nadat de kosten voor de werken reeds betaald zijn, heeft een ruime meerderheid daar geen problemen mee.. Ongeveer eenderde

De studie toont ook aan dat de uitgevoerde werken substantieel zijn (41 % van de onder- vraagden liet werken uitvoeren voor een totaal- bedrag van meer dan 400.000 frank)..

In onderstaande tabel wordt het aantal aanvragen door kredietinstellingen weergegeven tot compen- satie van het geleden verlies als gevolg van het feit dat de opbrengst bij

De hypothecaire leningen door het Wo n i n g- fonds worden nu reeds een aantal jaren toege- kend.. Wat is het gemiddelde profiel van

geen beslissing neemt en de gemeente het ge- motiveerd voorstel binnen 90 dagen na de in- werkingtreding van het decreet naar de planolo- gische ambtenaar stuurde, wordt het

De omvang van deze veldenquête vereiste echter een meer systematische aanpak, waarbij wordt ge- werkt met "enquêtegroepen" waarin gelijksoortige woningen binnen een wijk

De cijfers k u n n e n , vanwege correcties die in de loop van het jaar werden doorgevoerd, voor sommige maatschappijen lichtjes verschillen met die welke reeds op 12 juni

De Dienst voor Infrastructuurwerken van het Ge- subsidieerd Onderwijs (DIGO) werd opgericht bij decreet van 5 juli 1989 en kreeg als opdracht om enerzijds subsidies toe te kennen