Vraag nr. 41 van 6 februari 1996
van de heer WILLY KUIJPERS Project mestoverschot – Implementatie Zie :
Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling Vraag nr. 63
van 6 februari 1996 van de heer Willy Kuijpers Blz. 377
Antwoord
Voor het vermelde project werd een steunaanvraag ingediend binnen het Europees programma voor demonstratieprojecten voor rationeel energiegebruik "Thermie – oproep 1995". Aangezien de Vlaamse afgevaardigde binnen het Thermie-programmacomité deel uitmaakt van de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, werd mijn administratie langs deze weg op de hoogte gesteld van de vermelde plannen voor een mestverwerkingsproject. Na bespreking met de project-verantwoordelijken, werd het tijdens de technische besprekingen binnen de Europese Commissie verde-digd door de Vlaamse vertegenwoordiging in de Belgi-sche delegatie. Nochtans was de Commissie van oor-deel dat het project zich in een te vroeg stadium bevond, vooral omdat de vestigingsplaats en bevoorra-dingswijze van de verwerkingsinstallatie nog niet bekend waren. Over andere aspecten van het project en het principe van de installatie was het oordeel van de Commissie gunstig.
Op aandringen van de Belgische delegatie, werd het verbranden van varkensmest wel uitdrukkelijk opgeno-men als prioriteit in het Europees programma voor demonstratieprojecten voor rationeel energie gebruik "Thermie – oproep 1996", zodat het programma na verdere detaillering opnieuw kan worden ingediend. Deze oproep wordt in december 1996 afgesloten. Ervaringen in het buitenland hebben reeds aangetoond dat het omschrijven en verzekeren van de aanvoerka-nalen voor dierlijke mest een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van een mestverwerkingsproject. Toch ben ik van oordeel dat de initiatiefnemers zelf in de eerste plaats dit aspect dienen te onderzoeken en uit te werken. De rol van de overheid dient met de grootste omzichtigheid te worden benaderd en mogelijke con-currentievervalsing dient hierbij te worden vermeden. Ik ben van oordeel dat, in afwachting van een verdere evaluatie van deze problematiek, geen andere over-heidsinitiatieven op het vlak van de regelgeving nood-zakelijk zijn om de "aanvoerlijnen" te verzekeren of te omschrijven. Wel lijkt het mij aangewezen dat voor mestverwerkingsinstallaties in Vlarem-II specifieke vergunningsvoorwaarden, o.a. de lozingsvoorwaarden voor afvalwater, de emissie van ammoniak en dergelij-ke worden opgenomen.
Op 4 december 1995 deed ik bij de EG-Commissie navraag omtrent de voorwaarden die worden gesteld voor de ondersteuning van projecten voor het be- of verwerken van dierlijke mest.
Uit het antwoord van commissaris Karel Van Miert blijkt dat :
– de Commissie tot nu toe bij de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag op over-heidssteun voor de verwerking van dierlijke mest geval per geval heeft bekeken en daarbij rekening heeft gehouden met de specifieke milieu-aspecten van deze activiteit ;
– de Commissie artikel 130 § 2 van het Europees Ver-drag als van toepassing beschouwt voor de be- en verwerking van dierlijke mest en voor elke andere sect or of activiteit . Dit artikel bepaalt dat de Gemeenschap daarbij de volgende principes moet respecteren : de vervuiler betaalt en preventief optreden ;
– aangezien de risico's voor schade aan het milieu bij de verwerking van dierlijke mest niet fundamenteel verschillen met die van andere activiteiten in de landbouwsector of andere industriële activiteiten, overheidssteun enkel toegelaten is als die een waar-devolle bijdrage kan leveren bij de vermindering van schade aan het milieu ;
– er ook rekening moet worden gehouden met de economische gevolgen voor alle direct én indirect betrokken ondernemers bij het gebruik van over-heidssteun voor de verwerking van dierlijke mest ; – met betrekking tot eventuele onderzoeks- en
ont-wikkelingsactiviteiten, met inbegrip van kleinschali-ge proef- en demonstratieprojecten, eventuele steunmaatregelen dienen te voldoen aan de vereis-ten, die in het onlangs gewijzigde communautaire kader voor staatssteun voor onderzoek en ontwik-keling vastgelegd zijn.
Voor de eventuele ondersteuning van dit project of andere mestverwerkingsprojecten via de klassieke eco-nomische ondersteuningprogramma's, lijken mij op dit ogenblik geen bijkomende of aangepaste MAP-uitvoe-ringsbesluiten noodzakelijk. Deze programma's vallen onder de bevoegdheid van de afdelingen Structuur en Investeringen (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds) van de administratie Land- en Tuinbouw en van de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van de administratie Economie.
Verder verwijs ik naar het antwoord op de vraag van het Vlaams parlementslid dat werd verstrekt door minister Kelchtermans.