• No results found

Vraag nr. 63 van 6 februari 1996 van de heer WILLY KUIJPERS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 63 van 6 februari 1996 van de heer WILLY KUIJPERS"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 63 van 6 februari 1996

van de heer WILLY KUIJPERS Project mestoverschot – Implementatie

Het Vlaams parlement keurde op 15 december 1995 met een nipte meerderheid het Mestactieplan (MAP) goed. Nu is het hoog tijd om een milieutechnische en socio-economische oplossing te bieden voor het mesto-verschottenprobleem in Vlaanderen. Alleen al in West-Vlaanderen zouden die in 2002 kunnen oplopen tot 3.200.000 ton. Samen met de projectpartners Deutsche Babcock en Burmeister und Wain, zette de Westvlaam-se Elektriciteitsmaatschappij met drie studiebureaus en het Mestverwerkingstechniekencomité van de Univer-siteit Gent een mestoverschottenproject op. De haal-baarheidsstudie is nu af. Daaruit blijkt dat na droging en verbranding – mits de nodige hoeveelheden via een kleine stoomcentrale/biomassa beschikbaar zijn – op een winstgevende wijze energie kan worden herwon-nen. De mineralen, terug te vinden in de as, kunnen worden afgezet bij de kunstmestproducenten als alter-natief voor ingevoerde mineralen. Het overgedampte water is in de nijverheid of in de landbouw herbruik-baar ; het kan ook zonder schade worden geloosd. Bovendien heeft de federale regering aanvaard om de C02-uitstoot te beperken. Het biomassagebruik zou gedeeltelijk het gebruik en de invoer van fossiele brandstoffen doen dalen. Meerdere doelstellingen wor-den aldus gehaald.

1. In welke mate steunen de ministers deze projector-ganisatie (onder meer met snelle en passende MAP-uitvoeringsbesluiten) ?

2. Welke coördinatie is er ter zake tussen de energie-, landbouw- en milieudiensten op gang gebracht ? 3. Dit project werd al in maart 1995 door de

EU-waar-deringscommissie als uiterst waardevol beoordeeld. Europese subsidiëring vereist het waarborgen van voldoende mestaanvoer en het omschrijven van een vestigingsplaats en aanvoerlijnen. Hebben de minis-ters reeds initiatieven genomen om hieraan tege-moet te komen ? Zo ja, op welke wijze en tegen wanneer zal dit gebeuren ?

N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Eric Van Rompuy, Vlaams minister van Land-bouw en Media.

Antwoord

1. In Vlaanderen wordt meer organisch materiaal geproduceerd – van welke oorsprong ook – dan op ecologisch verantwoorde wijze kan afgezet (gerecy-cleerd) worden op de beschikbare landbouwgron-den. Daarom dienen verwerking en export gestimu-leerd en verplicht te worden. Export is haalbaar indien de "afval"-produkten zodanig worden behandeld dat een goed en waardevol produkt ont-staat, dat gemakkelijk vervoerbaar en verhandel-baar is buiten onze grenzen.

Het goedgekeurde mestdecreet en zijn uitvoerings-besluiten voorzien uitdrukkelijk in verwerking en bewerking van dierlijke mest én ook van ander

organisch materiaal (bv. GFT). Daartoe zijn in art. 2 van het mestdecreet de nodige definities opgeno-men. Art. 9, § 3 bepaalt welke bedrijven verplicht worden en wanneer zij verplicht worden hun over-schotten te verwerken of te exporteren. Meerdere andere artikelen regelen het vervoer naar verwer-king of naar grond, de registerplicht, enzovoort. Omdat de kostprijs van verwerking en export de rendabiliteit en de concurrentiepositie van de bedrijven in gevaar kan brengen, voorziet het mest-decreet bovendien in stimulerende maatregelen (o.a. lagere heffingen en hogere bedrijfszekerheid). Ook de Vlarem-reglementering bevat regels om-trent verwerking.

De wetgeving is derhalve voldoende uitgebouwd om de projecten te begeleiden en juridisch te onder-steunen. Mocht er onvoldoende initiatief zijn tot verwerking, of mochten zich andere praktische pro-blemen voordoen, dan kunnen de nodige aanpassin-gen gebeuren bij de geplande evaluatie van het mestdecreet in 1998.

2. Ik meen te mogen stellen dat de landbouwsector de noodzaak van verwerking en export inziet, terwijl ik eerder vaststel dat ander organisch afval, afkomstig uit de industrie of van de huishoudens, nog steeds wordt bewerkt met het oog op hergebruik op de Vlaamse bodem. Alle sectoren zullen zich dus meer moeten richten op verwerking en export van een goed produkt.

Het gehele model van het gebruik op Vlaamse grond en van export moet dus door de verschillende milieudiensten (Mestbank, OVAM, Aminal, ...) worden opgevolgd en in praktijk worden gebracht. Het mestdecreet regelt immers niet alleen de nu-triëntenbalans qua stikstof en fosfor voor de land-bouwbedrijven, maar ook de nutriëntenbalans van heel Vlaanderen.

In eerste instantie moet worden gestreefd naar een goed voorkomingsbeleid (het mestdecreet stimu-leert brongerichte maatregelen en legt beperkingen op via het vergunningsbeleid). Vervolgens geldt het substitutiebeginsel, zoals het Vlaams parlementslid aanhaalt in zijn inleiding (bv. as van organisch materiaal recupereren voor de kunstmest, in plaats van de basisprodukten van de kunstmest aan te kopen in het buitenland).

Verder gelden als principes bij de beoordeling van een verwerkingsprocédé :

1) het proces moet een positieve invloed hebben op ons milieu (minder NH3, CO2, ...-uitstoot naar

lucht en water dan bij recyclage op grond) ; 2) het overschot aan nutriënten in Vlaanderen

moet dalen, vandaar dat het eindprodukt moet exporteerbaar zijn of minstens moet voldoen aan het substitutie-beginsel.

Indien het procédé bovendien energiebesparend werkt, door warmte-recuperatie, door afvalverbran-ding of omzetting naar andere energie (symbiose landbouw-industrie), of indien het nog andere voor-delen biedt, dan wordt een milieuvergunning gege-ven. Het geheel wordt – zoals voorgeschreven in

(2)

Vlarem – bestudeerd en geadviseerd door milieu-deskundigen uit verschillende administraties, voor-aleer de vergunningsverlenende overheid goed-keurt. Voor drie grote mestverwerkingsprojecten werd reeds de bouw- en milieuvergunning afgele-verd en andere zijn weldra te verwachten.

3. Het vinden van een geschikte vestigingsplaats voor verwerkingseenheden is niet steeds even eenvoudig binnen het kader van onze ruimtelijke ordening. De berekening van de theoretisch meest geschikte plaats is eenvoudig, doch het resultaat voldoet niet altijd aan de mogelijkheden op het terrein. Deze materie dient nog verder uitgediept te worden. Het behoort tot de opdrachten van de Mestbank (art. 11, 12 en 13 van het mestdecreet van 20 decem-ber 1995, Belgisch Staatsblad 30 decemdecem-ber 1995) de mestoverschotten te registreren, te bemiddelen in de aan- en afvoer en deze te controleren, weten-schappelijk onderzoek te laten verrichten, verwer-king te adviseren, en zelfs te participeren in centrale mestverwerking. De nodige waarborgen zijn dus ingebouwd in het mestdecreet. En de hulp wordt geboden door de Mestbank.

Wanneer het bedoelde SDCE-mestverwerkingspro-ject wordt ingediend, zullen alle betrokken adminis-traties het zeker grondig onderzoeken en ter zake advies verstrekken aan de vergunningverlenende overheid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het antwoord op deze vraag behoort tot de bevoegd- heid van mevrouw Wivina Demeester-De Me y e r , Vlaams minister van Financiën, Begroting en

Zoals reeds in mijn beleidsbrief "Het Leef- milieu in Vlaanderen" van oktober 1996 werd gesteld, zal op termijn een algeheel verbod voor het storten van huisvuil

Het antwoord op de tweede paragraaf van bovenver- melde vraag behoort tot de bevoegdheid van de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, naar wiens antwoord

Met betrekking tot de Maagdentoren in Zichem wer- den reeds verkennende gesprekken gevoerd met de Stichting Vlaams Erfgoed voor een mogelijke restaura- tie en beheer van dit

De stad Diest werd tussen 1837 en 1844 omringd door een polygonale vesting met twaalf vooruitgeschoven bastions, diepe grachten en een interessant sluizensys- teem om het

Dit standpunt is de Franse-Gemeenschapsregering heel goed bekend, aangezien over de mogelijkheid van het sluiten van een samenwerkingsakkoord de afgelopen jaren reeds

Specifiek voor de Vlaamse Rand komen wellicht twee projecten in aanmerking voor subsidiëring als stads- of dorpsherwaarderingsproject : een project van de Gewestelijke

De aanwending van een dergelijke methode is daar verant- w o o r d , aangezien het gaat om het afvalwater van een aantal huizen dat thans in de Kleinbeek vloeit en waarvan