Vraag nr. 129 van 7 mei 1996
van de heer WILLY KUIJPERS Stort Pellenberg – Afvalbeleid
De bestendige deputatie van Vlaams-Brabant heeft onlangs de milieuvergunning voor het stort in Pellen-berg verlengd tot 1 april 2000. In deze vergunning wordt ook de toelating gegeven om het stort met twee meter op te hogen. Daar is wel nog een gewestplanwij-ziging voor nodig. Tegen die ophogingsplannen werden meer dan 800 bezwaarschriften binnengebracht. De deputatie koppelt aan de verlenging van de milieuver-gunning wel een aantal voorwaarden. Zo mag er in 1997, 1998 en 1999 maximaal 40.000 ton per jaar wor-den gestort, zodat er verder voor een deel van het afval buiten de provincie een oplossing zal worden gezocht. De ophoging, definitieve afdekking en bosaanplanting moeten in drie delen gebeuren, waarvan het eerste klaar moet zijn tegen 1 april 1998. De volledige afwer-king met aanplanting moet op 1 augustus 2000 klaar zijn.
Iedereen die de afvalbergbeheersing volgt, zal het met mij eens zijn dat deze "slechte oplossing" een gevolg is van het laattijdig-treuzelend overheidsoptreden. 1. Heeft de minister reeds een beslissing genomen
inzake deze milieuvergunning ? Zo ja, welke ? 2. Welke dwingende maatregelen heeft de minister
reeds uitgevaardigd of uitgewerkt omtrent de afbouw van de Vlaams-Brabantse afvalberg ? 3. Wat met de restfractie van de verbrandingsoven ? Antwoord
1. Overeenkomstig het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn uitvoe-ringsbesluiten, wordt de minister bevoegd voor Leefmilieu slechts betrokken bij een milieuvergun-ningsdossier van klasse 1 in de beroepsprocedure. In het beschouwde geval werd recentelijk beroep ingesteld tegen de beslissing van de bestendige deputatie. Met inachtneming van de Vlarem-proce-dure zal een beslissing hieromtrent pas over enkele weken kunnen worden genomen. Nu reeds meen ik echter te moeten stellen dat ik een verdere exploita-tie van bedoelde stortplaats na 31 december 1996, zijnde de vervaldatum van de lopende vergunning, niet direct verenigbaar acht met de beleidsoptie om het storten van huisvuil maximaal af te bouwen en op termijn geheel te verbieden.
2. Vlaams-Brabant heeft met betrekking tot verwer-kingsmogelijkheden van afval steeds een zwakke positie gekend. De jongste jaren werd een inhaalbe-weging uitgevoerd en werd een volledig concept inzake afvalstoffenbeheer voor Vlaams-Brabant uit-gewerkt. Dit concept volgt consequent de hiërarchie inzake afvalstoffenbeheer. Derhalve wordt eerst aandacht besteed aan preventieve maatregelen en wordt vervolgens het aspect "nuttige toepassing" beschouwd. De aandacht voor deze twee punten is uitermate belangrijk om de restfractie, die vervol-gens door verbranden of storten dient te worden
ver wijderd, minimaal te houden. Het concept beoogt een reductie van de restfractie met ruim 60 % ten opzichte van de afvalstoffenproduktie van 1994. Slechts voor de overblijvende restfractie is er ver-werkingscapaciteit vereist. Hierbij wordt, overeen-komstig de hiërarchie van verwerkingsmogelijkhe-den, de voorkeur gegeven aan verbranding met energierecuperatie boven storten. Dit concept werd door de provincieraad van Vlaams-Brabant goedge-keurd op 27 juni 1995. Hiermee volgt Vlaams-Bra-bant het vooropgestelde gewestelijke afvalstoffen-beleid. Zoals reeds in mijn beleidsbrief "Het Leef-milieu in Vlaanderen" van oktober 1996 werd gesteld, zal op termijn een algeheel verbod voor het storten van huisvuil worden ingevoerd.
2. Om de afbouw van het huisvuilstorten inmiddels te bevorderen, werd met ingang van 1996 de heffing op het storten van afval drastisch verhoogd. De onvermijdbare afval zal – zoals reeds gesteld in het afvalstoffenplan 1990-1996 – worden verbrand met energierecuperatie in een in Vlaams-Brabant op te richten oven.
3. Met het oog op de voorbereiding van de bouw van een huisvuilverbrandingsoven in Vlaams-Brabant, werd de BVBA Vlabraver opgericht. Eén van de aandachtspunten van Vlabraver naast de uitwerking van voormeld concept, is het onderzoek – niet alleen technisch maar ook qua investering – naar de mogelijkheden voor de recyclage van de korre-lassen van de ontworpen verbrandingsinstallatie. De som van de maatregelen moet ertoe leiden dat de uiteindelijk te storten restfractie minimaal zal zijn.