Vraag nr. 60 van 22 januari 1996
van de heer WILLY KUIJPERS Godsdienstleraars – Toezicht
In antwoord op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 95 van 27 augustus 1974 (Vragen en Antwoorden Kamer nr. 21 van 22 oktober 1974, blz. 1056), meldde de toenmalige minister van Onderwijs met betrekking tot de toepassing van de koninklijke besluiten van 21 maart 1969 en 25 oktober 1971 inzake de taken van de godsdienstleraars : "Wel wordt aanvaard dat de gods-dienstleraars-bedienaars van de eredienst (priesters, dominees), omwille van hun statuut van bedienaar van de eredienst, geen toezicht buiten de lesuren moeten waarnemen."
Blijft bovenvermelde toepassing – sedert oktober 1974 – onverminderd van kracht ?
Antwoord
De door het Vlaams parlementslid geviseerde toepas-sing, vervat in het laatste lid van het antwoord op de vraag nummer 95 van 27 augustus 1974 van de heer Laridon, volksvertegenwoordiger, is nog onverminderd van kracht.
Anderzijds is het zo dat ten opzichte van de situatie in 1971, de toestand grondig gewijzigd is. Het aantal leer-krachten Godsdienst dat tegelijk bedienaar van de ere-dienst is, is in hoge mate teruggevallen. In hun plaats zijn veelal diakens, leken dus, gekomen. Vaak gaat het hier inderdaad ook om godsdienstleraars.
Naar de letter van de koninklijke besluiten van 26 maart 1969 en 25 oktober 1971 gaat het hier niet om "bedienaar van de eredienst", al is het duidelijk dat op deze leerkrachten bijzonder veel beroep wordt gedaan voor "pastorale" taken,
Evenwel is de godsdienstleraar, zeker als hij voltijds of bijna voltijds in een school werkzaam is, een belangrijk persoon binnen het schoolteam. Zeker de godsdienstle-raar (en dus ook de legodsdienstle-raar niet-confessionele zeden-leer) moet naar de begeleiding van de leerlingen een andere rol kunnen spelen. Het lijkt mij dan ook evident dat deze personeelsleden in de mate van het mogelijke een aantal taken op zich nemen inzake de schoolorga-nisatie.