Vraag nr. 285 van 12 juli 1996
van mevrouw CECILE VERWIMP-SILLIS
Openbare verlichting gewestwegen – Beleid
Hierbij enkele vragen over openbare verlichting langs gewestwegen, vragen waarop de diensten van de minis-ter tot op heden geen antwoord gaven (onze brief van 30 april 1996 aan de afdeling Beleid Elektriciteit en Mechanica, departement Leefmilieu en Infrastructuur, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel).
1. Het viel ons op dat er een groot verschil bestaat tus-sen het lichtniveau bij het ontsteken en bij het doven. Is dit wettelijk bepaald ?
2. Het beleid in België wijkt af van dat in de meeste landen : hier is de verlichting permanent en over de hele lengte van de snelwegen aangebracht.
Indien dit uit veiligheidsoverwegingen gebeurt, hoe komt het dan dat we tot de koplopers behoren inza-ke ongevallen ?
Is het juist dat dit beleid gebaseerd is op een studie van 1973 ?
Klopt het dat ongevallen waarbij voertuigen tegen verlichtingspalen terechtkomen veelal dodelijk zijn ?
In sommige landen vindt men reflectoren en een middenberm met dichte begroeiing in plaats van verlichtingspalen. Is dit niet veiliger en goedko-per ?
3. Is het juist dat de verlichtingspalen systematisch worden vervangen door palen die een meter langer zijn ? Zo ja, wat is daarvan de bedoeling ?
Antwoord
1. De ontsteking en doving van de wegverlichting gebeurt volgens de tijdstippen van zonsondergang en -opgang en het aanwezige lichtniveau bij sche-mering en dageraad. De Belgische norm NBN L18-001 legt deze schakeltijdstippen vast en geldt als leidraad voor de schakeling van de verlichting langs de Vlaamse gewestwegen. Nochtans worden de verlichtingsinstallaties op de autosnelwegen gedoofd tussen halfeen en halfzes, om economi-sche en ecologieconomi-sche redenen. Om veiligheidsrede-nen blijven de verkeerswisselaars op de autosnel-wegen verlicht volgens de modaliteiten van de norm NBN L18-001.
2.1. De doorlopende autosnelwegverlichting is inder-daad op bas is van vei lighe idsoverw egingen geplaatst en wordt om deze redenen gehand-haafd, met name de verhoging van de zichtbaar-heid, de herkenning van het wegprofiel, de detec-tie van onverwachte hindernissen en het voorko-men van conflicten met andere weggebruikers. Wat de vraag van de Vlaamse volksvertegenwoor-diger betreft hoe het dan komt dat wij tot de kop-lopers behoren inzake ongevallen, wil ik erop wij-zen dat de aanwezigheid van openbare verlichting
op de Vlaamse autowegen zowel door de parket-ten als door de verzekeringsmaatshappijen steeds als een bezwarend element wordt beschouwd voor de veroorzaker van het ongeval.
Dit houdt in dat ook deze instanties de aanwezig-heid van een openbare verlichting als een essen-tiële veiligheidsmaatregel beschouwen. De oorza-ken van het aantal ongevallen dient derhalve niet te worden gezocht in de aanwezigheid van open-bare verlichting.
2.2. Het beleid tot handhaving van de permanente openbare verlichting langs de autowegen van het Vlaams Gewest is gesteund op meerdere recente nationale en internationale onderzoeken inzake wegverlichting, onder meer op het onderzoek van het gezaghebbend Internationaal Comité voor Verlichtingskunde (rapport nr. 93 uit 1993). Dit rapport omvat de vergelijkbare en betrouwbare conclusies van studies uitgevoerd in vijftien lan-den, waarbij het verband tussen de openbare weg-verlichting en de ongevallenfrequentie werd onderzocht.
Wat de autosnelwegen betreft, vermeldt dit rap-port een statistisch betrouwbare ongevallenreduc-tie bij verlichting variërend tussen 10 % en 57 %, naargelang de verkeersomstandigheden.
2.3. Op de vraag naar de gevolgen van aanrijdingen tegen verlichtingspalen langs de autosnelwegen binnen het Vlaams Gewest en hun dodelijke afloop, kan ik de Vlaamse volksvertegenwoordi-ger volgende informatie verstrekken, gesteund op de gegevens die mij werden overgemaakt door rijkswacht en politie voor het jaar 1995.
Bijgevoegde tabel vermeldt in kolom (1) het totaal aantal ongevallen met lichamelijk letsel op de Vlaamse autosnelwegen en de lichamelijke gevolgen hiervan. Kolom (2) vermeldt het aantal aanrijdingen tegen verlichtingspalen en hun gevolgen, terwijl kolom (3) het totaal aantal onge-vallen betreft met uitzondering van aanrijdingen van verlichtingspalen.
Totaal aantal Aanrijdingen Andere ongevallen verlichtings- oorzaak
(1) paal (2) (3) L e t s e l o n g e v a l l e n 2.047 (100 %) 100 (5 %) 1.947 (95 %) D o d e n 115 (100 %) 11 (9 %) 104 (91 %) Z w a a r g e w o n d e n 559 (100 %) 49 (9 %) 510 (91 %) L i c h t g e w o n d e n 2.790 (100 %) 78 (3 %) 2.712 (97 %) Aantal slachtoffers 3.464 (100 %) 138 (4 %) 3.326 (96 %)
Uit deze statistische gegevens blijkt dat 5 % van alle ongevallen met lichamelijk letstel betrekking hebben op aanrijdingen van verlichtingspalen. Deze aanrijdingen leidden tot 138 ongevallen met lichamelijk letsel, of 4 % van het totaal, waarvan 57 % met lichte kwetsuren, 35 % met zware kwetsuren van 8 % met dodelijke afloop. In deze procentuele cijfers zijn niet begrepen de aanrij-dingen die slechts tot stoffelijke schade aanleiding gaven.
Daarnaast moet worden vermeld dat aanrijdingen tegen verlichtingspalen zwaardere aanrijdingen op tegenliggend verkeer kunnen verhinderen, aangezien de aanrijdende wagen in de meeste gevallen reeds eerst de veiligheidsstootbanden heeft doorboord.
In het algemeen moet dan ook worden gesteld dat aanrijdingen met lichamelijk letsel tegen verlich-tingspalen in 1995 in 8 % van de gevallen een fatale afloop kenden voor weggebruikers. In 1994 bedroeg dit cijfer 13 %.
2.4. Middenbermbegroeiing heeft onder meer als hoofddoel de verblinding van tegenliggers op niet-verlichte wegen met gescheiden rijvakken tegen te gaan, naast ecologische en comfortrede-nen. Reflectoren dienen op niet-verlichte wegen de wegafbakening en de aanwezigheid van moge-lijke hindernissen langs de weg (bomen, veilig-heidsstootbanden, ...) aan te geven. Aldus vormen zij een noodoplossing om op niet-verlichte wegen een gedeelte van de verkeersonveiligheid bij nacht op te vangen.
Zij vormen echter geen oplossing voor het tijdig herkennen van niet-verlichte hindernissen (stil-staande en niet-verlichte wagens, voorwerpen op de weg) en voor het voorkomen van conflicten met andere weggebruikers.
3. De informatie die aan de Vlaamse volksvertegen-woordiger werd verstrekt als zouden de verlich-tingspalen systematisch worden vervangen door verlichtingspalen die één meter langer zijn, berust blijkbaar op een misverstand.
De werkelijkheid is dat een aantal betonnen ver-lichtingspalen uit de periode 1966-1974 aangetast is door structurele verouderingsverschijnselen. Uit veiligheidsoverwegingen worden deze aange-taste betonpalen stelselmatig verwijderd. Het betreft hier vetuste betonpalen van 16 m hoogte die vervangen worden door metalen palen van 20 m hoogte, waarbij door toepassing van een nieuw breedstralend verlichtingstoestel slechts één paal op twee moet worden teruggeplaatst. De onder-linge afstand wordt daarbij van 45 m op 90 m gebracht. Door toepassing van dit systeem wordt een besparing gerealiseerd zowel op de installatie-kosten als op de exploitatieinstallatie-kosten.