Vraag nr. 155 van 15 april 2005
van de heer TOM DEHAENE
Programmatie serviceflats Vl.-Brabant – Invulling Uit de programmatie en invulling voor centra voor kortverblijf (CVK), rusthuizen en serviceflats op 1 januari 2005 blijkt duidelijk dat vooral voor kort-verblijf en serviceflats de invulling van de program-matie ondermaats is.
Een voorbeeld : in Vlaams-Brabant wordt slechts 13 % van de CVK-programmatie ingevuld, en slechts 30 % van de serviceflat-programmatie. 1. Wat is volgens de minister de oorzaak hiervan ? 2. Plant zij stimulerende maatregelen om de
invul-ling van de programmatie te verhogen ?
3. Is het de bedoeling dat stimuli in eerste instan-tie gaan naar die provincies waar het percentage van invulling het laagst is?
Antwoord
Ik bevestig de vaststelling dat de invulling van het programma voor woongelegenheden in een cen-trum voor kortverblijf en het programma voor wooneenheden in een serviceflatgebouw signifi-cant laag is. Uit overleg met het werkveld en met de administratie blijkt dat er meerdere oorzaken zijn voor de lage realisatiegraad van de beide pro-gramma's.
Vooreerst is er de vaststelling dat senioren graag in hun vertrouwde omgeving blijven wonen, en dat ongeveer 4 op de 5 senioren eigenaar zijn van hun woning. De diverse voorlichtingscampagnes inzake valpreventie en inzake de principes van het "levens-lang wonen" leiden er bovendien toe dat senioren hun woning in de mate van het mogelijke aanpas-sen en langer hun zelfstandigheid behouden. Verder stel ik vast dat er alternatieve circuits zijn ontstaan ten behoeve van het doelpubliek van beide soorten voorzieningen. 60-plussers die op zoek zijn naar een kleinere woonst en/of naar een meer beschermde omgeving kunnen hun gading vinden op de private markt, waar diverse bouw-promotoren actief zijn met een specifiek aanbod.
Ook zijn er tal van andere specifieke woonvormen ontstaan, zoals onder andere het kangoeroe-wonen en de aanleunflats. Ik hecht dan ook veel belang aan de gesprekken die momenteel gevoerd worden met de Vlaamse Huisvestingmaatschappij in de Denktank Wonen-Welzijn.
Ik beschouw de vermarkting niet noodzakelijk als een negatief gegeven maar een evaluatie van de toestand is wel noodzakelijk Hieruit zal dan blij-ken of tte regelgeving op de serviceflatgebouwen moet verfijnd en/of geactualiseerd worden.
De verklaring voor ondermaatse invulling van de thuiszorgvoorzieningen kan hoofdzakelijk terug-gebracht worden tot de volgende punten:
– De recente regelgeving: het decreet op de thuis-zorg werd pas in 1999 geïmplementeerd;
– De noodzakelijke infrastructuur voor deze voorziening: de specifieke investeringsnormen zorgen ervoor dat deze voorziening niet onmid-dellijk uitgebaat (erkend) kan worden. De betrokken initiatiefnemers maken dan gebruik van de mogelijkheid om de erkenningsproce-dure tijdelijk op te schorten
– (de zogenaamde erkenning met opschorting) tot het gebouw gerealiseerd is en in gebruik kan worden genomen. Vaak worden deze investerin-gen gesubsidieerd (VIPA) en kaderen zij in een zorgstrategisch plan van de initiatiefnemer, – De financiële haalbaarheid: de uitbating van
kan slechts uitzonderlijk verlengd worden met een termijn van drie jaar.
Rekening houdend met de geldigheidsduur van de opschorting kan bijgevolg verondersteld worden dat deze woongelegenheden kortverblijf binnen een termijn van 5 jaar in exploitatie kunnen gaan. In de provincie Vlaams Brabant zijn er momenteel 35 centra voor kortverblijf gepland, goed voor 228 extra woongelegenheden kortverblijf, die vermoe-delijk binnen een termijn van 5 jaar beschikbaar zullen zijn. Hiermee zou 68% van de program-matie ingevuld worden, wat overeenkomt met het Vlaamse gemiddelde.
Het verhogen van de RIZIV-forfaits zou de uitba-ting van deze voorziening voor de initiatiefnemer interessanter maken en vermoedelijk een stimule-rend effect hebben op de invulling van de program-matie. Stimulerende maatregelen specifiek naar bepaalde provincies worden niet voorzien.