• No results found

Jan Arends, Nagelaten gedichten · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jan Arends, Nagelaten gedichten · dbnl"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jan Arends

Remco Campert

bron

Jan Arends, Nagelaten gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam 1986 (vierde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/aren004nage02_01/colofon.php

© 2017 dbnl / erven Jan Arends / Remco Campert

(2)

Nagelaten gedichten

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(3)

[Ik zie het weer.]

Ik zie het weer.

Ik zie de bloemen in de goot weer bloeien.

Ik zie mezelf

weer te schande gemaakt door de drank.

Ik zie de deur weer opengaan

ik hoor de sleutel omdraaien en ik weet

en ik weet

en ik weet het al zo lang maar ik was het weer vergeten.

En ik houd van bloemen en van de zusters en van het gesticht.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(4)

[Ik leef]

Ik leef uit de hand van een geleerde.

Hij is van wit

en hij denkt blauw.

Aan zijn verstand ontleen ik mijn wangedrag.

Hij weet wie ik ben.

Hij is het oordeel van mijn daden.

Ik doe gek op zijn bevel.

Hij

is de geleerde.

Hij weet hoe goed het voor mij is om gek te zijn.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(5)

[Wat]

Wat ben ik?

Ik ben romantiek.

Voor mij

poetsen de mensen het koper.

Waarom is dat zo?

Omdat ik een oude jas ben.

Ik ben een oude jas met een kraakhoofd erbuiten.

Ik rochel

omdat het zo hoort.

Bij mij

hoort een koperen pot.

Een rochelpot.

Ik ben

een rochelwoord.

Voor mij

poetsen de mensen het koper.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(6)

[Niet]

Niet

uit je neus peuteren.

Praten

met twee woorden.

Niet doodslaan.

Geen winden laten.

Niet

het brood nemen waar het ligt.

Bidden voor het eten.

En vooral

geen winden laten.

Goed zijn.

Dat is de bijbel.

Dat is cultuur.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(7)

[Als]

Als

ik niets te doen heb zit ik buiten in de zon

en poets mijn trompet.

Ik ga liever

het huis niet binnen.

Schreeuwen met een vrouw is niet goed.

Het maakt je vies

en ongewassen van schaamte.

Nu

ik toch oud ben kan ik schaamhaar beter buiten mijn leven laten.

Ik poets mijn trompet en blaas erop en dat is goed voor mij.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(8)

[Een]

Een kleine barst wordt een scheur.

Een scheur wordt een kloof.

En zo staat de mens alleen.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(9)

[Ik ben]

Ik ben altijd bang dat de dag komt dat ik

mijn medemensen een mes

onder de neus houd.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(10)

[Te kwader trouw zijn]

Te kwader trouw zijn met het goede.

Dat

is merkwaardig.

Hoe kun je met het goede willen moorden.

Hoe kun je

een eerlijk woord zeggen

om te stelen.

Hoe

is het mogelijk om kwaad te doen aan

wat goed is.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(11)

[Wie]

Wie

aan de waarheid komt

verliest het vertrouwen van de mensen.

De rechter en de dief.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(12)

[Aan]

Aan

een politieagent moet je geen krenten geven.

Het verleden heeft geleerd dat politieagenten gek zijn.

Meestal goedmoedig en ongevaarlijk.

Als je

ze krenten geeft worden

het moordenaars Goed

om te weten nu het vriest.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(13)

[Wie]

Wie brood uit de goot haalt buigt

voor zijn eten.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(14)

[Ik sta]

Ik sta op straat.

Ik heb geen eten.

Ik heb

geen onderdak.

Ik zie een bedelaar.

Ik

schaam mij omdat ik geen kwartje heb.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(15)

[Er]

Er ligt nog

een droog broodje op de plank.

Geef dat maar aan

de oude dichter Arends.

Een goed mens die de wereld wil verbeteren.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(16)

[Ik houd niet]

Ik houd niet van bloemen.

Ik heb nooit een korrel aarde bezeten.

Ik wortel niet in grond.

Mijn bestaan is ontkend.

Hoe moet ik dan van bloemen houden?

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(17)

[Ik heb]

Ik heb een huis.

Het huis dat ik heb is mijn leven.

Wat ik gedaan heb.

Wat ik ben.

Ik vraag geen mensen bij mij thuis.

Ik weet dat wie koffie bij mij drinkt zich later ophangt.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(18)

[Een]

Een

strelende hand doet

mij ook pijn.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(19)

[Ongrijpbaar]

Ongrijpbaar is

mijn verdriet.

Zoals een vrolijke gedachte.

Je ziet hem bijna niet.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(20)

[Je moet]

Je moet je handen open hebben.

Ik draag geen wapen.

Ik draag geen kwaad.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(21)

[Ik]

Ik

kan er niets aan doen maar ik

zie alleen maar een grote grauwe troep naar

het einde vluchten.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(22)

[Het]

Het donkert duisternis.

Daar kunnen wij niets aan doen.

Het zal duisternis sneeuwen als nooit tevoren.

Toch kunnen wij er niets aan doen.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(23)

[Als]

Als je ziet hoe het gras langzaam zwart wordt als

oude tanden dan

geloof je de toekomst niet.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(24)

[Dit]

Dit

is de oudste dag van

mijn leven.

Het

is de verjaardag van

de tijd.

Kijk maar op de klok.

De tijd vooruit

bestaat nog niet en

het verleden is verstreken.

En toch moet alles nog gebeuren.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(25)

[De]

De

tegenstelling van pluim en rook is tijd.

Zo wonderlijk is een woord.

Een krijger

steekt een pluim op

zijn hoed.

Boven mijn hoed is rook.

Dat is de tijd.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(26)

[Er]

Er

gaat een hand door

het koren die het riet wil bewegen.

En het koren dat wuift.

En het koren dat wuift.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(27)

[Kijk]

Kijk

naar het stenen been van Jezus.

Dan weet je toch dat het kruis hoger aan de muur moet hangen.

Stof afnemen moet gedaan worden met het ondergoed van de paring.

Zo blijven man en vrouw tesamen.

Maar je handen moet je vouwen bij het bidden en niet als je vecht om brood.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(28)

[Verdreven ben ik]

Verdreven ben ik uit de baarmoeder Gods.

Verstoten uit weeshuizen en daklozen kolonies.

Klaprozen langs de weg.

Boeren en de honger.

Hoog en licht is boven mij wat ik de lucht zou willen noemen maar dat in waarheid de toegang is tot Hem

die mij verdreven heeft.

Zondig zijn wij allen.

Maar Hij heeft een baarmoeder Hij is

de goede God.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(29)

[De woestijn]

De woestijn heeft dorst.

Ik drink minder water.

Daar krijgt de woestijn geen druppel van.

Mijn water

gaat in de kanalen en

wordt weggespoeld.

Ik heb dorst.

Het is mijn schuld dat de woestijn dorst heeft.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(30)

[Het is]

Het is

gevaarlijk dwalen ver van huis.

Een klein huis wordt niet teruggevonden.

Een klein huis breken ze achter je af.

Een klein huis

geeft geen zekerheden mee in het leven.

Het is slecht dwalen als je klein geboren bent.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(31)

[Er denkt]

Er denkt in mij

wat niet van mij is.

Als ik denk

denk ik behoedzaam met het andere mee.

Het zijn mensen die in mij denken.

Wat ik

van verstand vind.

Het is

wat ik van het leven begrepen heb dat in mij denkt.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(32)

[Ik]

Ik

ben geen jood geen neger.

Toch word ik herkend.

Ik zie dat ik te licht bevonden ben in de ogen van vreemden.

Vrienden gaan achteloos met mij om.

Ik heb geen vrienden.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(33)

[Ik]

Ik

zou willen dat ik mijn schaduw was.

Dan had ik

die vetkwabben niet.

Dan

waren mijn voeten niet vuil.

Dan

was mijn geweten schoon.

Dan hoefde ik niet na te denken.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(34)

[Ik moet]

Ik moet spaarzaam zijn.

Ik moet

voldoende handen opzij leggen voor het graven van mijn graf.

Ik wil

dat er bloemen op bloeien die er

in het leven niet zijn.

Ik wil

ook wel horen hoe de mensen lachen

als ik dood ben.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(35)

[Je]

Je

vraagt niet om een boterham maar

om erkenning.

Je

schreeuwt niet omdat je honger hebt maar

om gehoord te worden.

Je

moet honger hebben om

te bestaan.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(36)

[Je wilt]

Je wilt een dak boven je hoofd.

Een

gevierd schrijver ben je al.

Je wordt belogen en bestolen.

Je wordt beledigd waar je loopt.

Iedereen weet wie je bent.

Je

bent een dief.

Je schrijft gedichten.

Je wilt een dak boven je hoofd.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(37)

[Het is]

Het is een gedicht.

Het is maar een afvalprodukt van wat ik weet.

Ik weet het.

Het is

het onvertaalbare weten dat mij kwaad laat doen.

Het is geen woord maar het is liefde en haat.

Het woord

dat ik niet zeggen kan dat mij

verbitterd maakt en oud.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(38)

[Om]

Om te weten dat er woord voor woord

een andere taal is daarom schrijf ik.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(39)

[Al]

Al

een jaar lang schrijf ik elke dag een brief.

Altijd

dezelfde brief.

Altijd

aan dezelfde man.

Toch heb ik nooit die brief geschreven.

Waarom niet?

Een mens kan uit

zijn woorden komen niet

uit zijn schaamte.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(40)

[Ik]

Ik wil alleen maar weten wie ik ben.

Een

andere reden om te schrijven heb

ik niet.

Maar wie ik ben gaat niemand wat aan.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(41)

[Voor mij]

Voor mij hoeft niemand het

te lezen.

Een ander mag het ook

geschreven hebben.

Harry Mulisch mag

het geschreven hebben.

Simon Vinkenoog.

Bertus Kouwenaar.

Mijn taal is van hun.

Zij eten mijn brood.

Zij

hebben mijn gedichten geschreven.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(42)

[Je]

Je schrijft een tekst op.

Je

verscheurt hem.

Je hebt een wit vel voor je.

Er is

een blinde vlek in je leven.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(43)

[Je]

Je

ligt in bed.

Er

is een touw om je nek.

Het

leven is goed.

Het

brood is vers.

Je

groet een vriendelijke vrouw.

Je

drinkt thuis koffie.

Je

eet broodjes.

Je

leest de krant.

Het leven is goed.

Je

gaat naar bed.

Er

is een touw om je nek.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(44)

[Als]

Als

ik maar wist waar

mijn graf lag.

Als ik dat maar wist.

Als

ik maar wist waar

mijn graf lag.

Als ik dat maar wist.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(45)

[Kanker]

Kanker is

een goede dood.

Teplettervallen is

een goede dood.

Verdrinken is

een goede dood.

Zelfmoord is

een goede dood.

Elke dood is

een goede dood.

Maar de dood die je

te wachten staat dat is

een slechte dood.

Altijd.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(46)

[Heeft]

Heeft U wel eens de zon

zien ondergaan?

Dat is het licht van mijn leven.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(47)

[Hij kan]

Hij kan 24 uur

per etmaal slapen.

Ja Hij kan 24 uur

per etmaal slapen.

Geen cipier

kan hem wakker krijgen.

Geen verpleegster kan hem wakker krijgen.

Hij kan 24 uur

per etmaal slapen.

Hij heeft het voorrecht dood te zijn.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(48)

[Wat komt]

Wat komt is bezig

gestalte te krijgen.

De toekomst kleedt zich in het duister van mijn leven.

Ik ben bang voor kwaad in donker.

Ik ben bang voor dat wat komen gaat.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(49)

[Je hebt]

Je hebt een kluwen maar er breekt een draadje.

Je

bent eenzamer.

Er breken steeds meer draadjes.

Je weet dat er niets meer is.

Je gooit de kluwen weg.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(50)

[Als ik straks]

Als ik straks papier ga kopen moet ik niet vergeten een hoed

op te zetten.

Het sneeuwt oude tijden buiten.

Ze zijn bezig de stad bewoonbaar te maken.

Ik blijf.

Ik bouw niet mee.

Ik weet het nog van vroeger.

Ik weet hoe je vis kunt scheppen uit de zee.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(51)

[Toen ik]

Toen ik voor het eerst een man zag in een regenjas was het zondagmiddag het regende.

Het regende.

Een zondagmiddag zonder geluk.

Zonder verdriet.

Gewoon

een zondagmiddag.

Waarom ik mij dat herinner begrijp ik niet.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(52)

[Kijk]

Kijk

zei mijn moeder Heren.

Ik wist het pluimen hoge pluimen.

Kijk

zei mijn moeder Dames.

Ik wist het kutten

hoogopgebonden.

Ach

zei mijn moeder maar wat schreeuw je.

Het

zijn je watertanden.

Hoor je wel wieg wieg watertanden.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(53)

[Ik ga rijden]

Ik ga rijden

door de vondelstraat tot het vroeger is.

Rijden op een oud paard en met versleten teugels.

Ik zie haar mond door het raam praten.

Zie je wel dat de vogels

het brood wegpikken.

Het is waar dat ik honger heb in bange dromen.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(54)

[Zij]

Zij

komt zo maar met haar benen mijn oude oog binnen.

Nu

weet ik alles weer.

Schor en schandalig zingt

de paradijsvogel.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(55)

[Hij heeft jarenlang gevraagd om de klap die ik hem]

Hij heeft jarenlang gevraagd om de klap die ik hem gegeven heb. Maar het schijnt dat ik hem aan het hoofd heb geraakt en daar is hij gek van geworden.

Dat kan hij niet verkroppen. Daarom komt hij af en toe mijn boeltje in elkaar slaan. Ik heb een moeilijk leven.

Het zijn de bomen die mij nawuiven.

Mij een vriendelijke goede dood

toewensend.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

(56)

[Erg]

Erg

als je niet meer wakker bent om je dood mee te maken.

Jan Arends, Nagelaten gedichten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier vraegt de Zanger rust, na eene dichterlyke loopbaen van vyftig jaren, waerin hy zich afgemat en zyne levenskrachten verspild heeft, zonder er iets anders meê te winnen dan

Johan Michael Dautzenberg, Verspreide en nagelaten gedichten (ed. Frans de

Om uw hand dingen grooten en rijken; - geen goed Heeft uw zanger, al stoft hij op vorstelijk bloed, - Maar slechts u bidt hij aan als de schoonste der aard', Geen bedrog kent

E.J. Potgieter, De werken. Verspreide en nagelaten poëzy.. ‘Het scheen dat den Grave den aenslagh aennam - uyt dwang van hoogmoet - om van den Hertogh en van de Spangiaerden voor

Zoo echter de beschouwing der Natuur niets meer uitwrocht dan die genoegens, die ons streelen; hoe edel dezelve ook zijn, zoude zij weinig waarde in onze oogen bezitten, indien zij

In the case of the present study, dealing with syntax, there are phonological and lexical studies available (Smith 1987; Daeleman 1972; Huttar 1985) that point to a relationship

Maar ook de andere kinderen uit het gezin Jans de Vries zijn in verband met Petrus Augustus de Genestet en diens brieven belangwekkend; vooral voor de nog niet

Aran door zulk een oorzaak op Titus gebeten, besluit, terwijl 't Hof op de jaght is, 't huis van Andronikus uit te roejen, tot welk een hulp hy Quiro en Demetrius, de Zonen des