• No results found

Jacob Vosmaer, Nagelaten en verspreide letter-arbeid · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacob Vosmaer, Nagelaten en verspreide letter-arbeid · dbnl"

Copied!
495
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jacob Vosmaer

bron

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid. Vincent Loosjes, Haarlem 1826 (2 delen)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vosm002nage01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

[Eerste deel]

Voorberigt.

Persoonlijke omgang vroeger en nooit afgebroken briefwisseling later leerden mij den, om zijne wetenschappelijke verdiensten, in Nederland algemeen hooggeachten

VOSMAERvan nabij kennen, en telkens meer de vriendschap op prijs stellen, welke ons, sedert zijn verblijf te Haarlem, verbond. Griefde mij dus reeds zijne ligchamelijke zwakheid, die met de sterkte van zijn' geest geen' eenparigen tred mogt houden, - diep trof mij zijn treurig overlijden in de kracht des mannelijken levens. Mogten zij, die zich in denzelfden wetenschappelijken kring, als hij, bewegen, alleen in staat zijn, zijne uitgebreide kunde in onder-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(3)

scheidene vakken regt te laten wedervaren, zijne heldere denkenskracht, zijne gezonde wijsbegeerte, zijne luimige voorstelling van waarheden, welk zijn grondig onderzoek opdolf, zijne nederigheid en bescheidenheid bij zoo veelzijdige

verdiensten, vielen ieder, die hem meer dan oppervlakkig kende, in het oog, en ontsnapten dan ook mij niet ten eenemale. Ik kon dus, na zijn afsterven, den wensch niet onderdrukken, om alle uitvloeiselen eener zoo welige bron van levenswijsheid en kennis, als onwillig bijna uit 's mans geest en hart gedurig ontwelde, bevorderlijk te doen zijn, ter vermeerdering van het geluk, de zedelijke en ligchamelijke

gezondheid zijner landgenooten. Zoo gestemd, moest mij het aanbod ter uitgave van dezen bundel nagelaten en verspreiden letterarbeid, mij door de achtenswaardige Familie des voor zoovelen te vroeg gestorvenen gedaan, vereerend en welkom zijn, terwijl het haar aangenaam was, van den HeereJ.W.YNTEMAvrijheid te hebben bekomen, in denzelven van die stukken gebruik te maken, welke tot een sieraad van het Mengelwerk der Vaderlandsche Letteroefeningen van tijd tot tijd gestrekt hadden. Op goeden grond geloof ik, dat het Nederlandsch publiek zoowel zijne welwillendheid, om het loffelijk oogmerk vanVOSMAER's aanverwanten te bevorderen, zal toejuichen, als hun voor

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(4)

derzelver besluit tot de uitgave van de onder hen berustende stukken dankbaar zijn.

Genoeg is het voorzeker, om het leven en de wandelingen van meester Maarten Vroegbij hetzelve te noemen, om deszelfs aandacht te vestigen op het werk van een' Nederlandsch schrijver, die, ware hem langer loopbaan vergund, voor een'

STEELE, een'VAN EFFEN, een'RABENER, in zijne geestige vertoogen, vol met echt attisch zout gekruide scherts en met oorspronkelijke luim gesausten ernst, niet zou hebben behoeven te wijken. Ik laat aan de beslissing des goed gunstigen lezers gaarne over, in hoeverre de voortbrengsels in dit boekdeel verzameld (zoo die, welke reeds het licht zagen, als nu voor het eerst verschijnen) hem hierop reeds aanspraak geven; maar houd mij overtuigd, dat alle eenen geest ademen, die getrouw opgevangen en meer en meer doordringende tot de onderscheidene standen der menschelijke zamenleving, niet nalaten kan, het gebied van gelouterde kennis, ware deugd en ongeveinsde godsvrucht van lieverlede uit te breiden. Is dit inderdaad het geval, dan zal ik mij verheugen, tot de uitgave dezer verzameling van nagelaten en verspreiden letterarbeid (waarvan een tweede deel, in grootte

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(5)

aan dit gelijk het laatste zal uitmaken, en dadelijk ter perse is) van eer' vriend, wiens nagedachtenis mij altijd dierbaar zal blijven, ook iets te hebben mogen medewerken.

Haarlem

den 31 Augustus 1826.

DE UITGEVER.

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(6)

De sporen der Gods-regering in de natuur.

Wanneer de mensch den loeijenden storm of een donker onweêr schrik en verwoesting om zich heen ziet verspreiden; wanneer hij de gloeijende lava de vruchtbare valleijen met een stroomend vuur ziet bedekken; wanneer hij den vasten grond onder zich voelt golven, de tempelgewelven ziet schudden en buigen, dan gevoelt hij de hand des Allerhoogsten en hij eerbiedigt, in de verschrikkingen der Natuur, den wil en het vermogen der Almagt.

Wanneer zijn oog, na een' stikdonkeren nacht, de prachtige zon ziet rijzen en de twijfelachtige schemering voor derzelver stralen ziet wijken; of als hij, in een' helderen winternacht, het onnoemelijk getal werelden gadeslaat, welke met gelijken tred, in de vloeijende maat van een welklinkend speeltuig om hem heen rollen: dan verheft zich zijn geest boven de gedachten der aarde, dan hoort zijn bevend oor de stem van Hem, die de werelden riep, eer zij waren.

Maar in den dagelijkschen loop der Natuur, bij de beschouwing dier talrijke voorwerpen, welke binnen het bereik zijner zintuigen vallen, houdt de onnadenkende

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(7)

sterveling op, een hooger Wezen te zoeken, eene scheppende Almagt te erkennen.

Vooral wanneer hij zijne oogen van de levendige tooneelen der Natuur heeft afgewend, en zijn koud verstand, in het somber boekvertrek, nu vorschend napeinst over de verborgene oorzaken der dingen, dan sluit hij alles binnen den kring zijner bepaalde denkbeelden, dan weegt en meet en berekent hij alles; dan wordt hem alles natuurlijk en gewoon, en het een een gevolg van het ander; dan bouwt hij zelf zijne wereld, waar God is buiten gesloten, en hij juicht, als het hem gelukt, iets te onttrekken aan het gezag van den Oneindigen en te onderwerpen aan zijn klein verstand.

Dit althans is de geloofsbelijdenis veler natuurkundigen van onzen tijd: de wereld bestaat door eene inwendige kracht, en wat er is, geschiedt naar eeuwig vaste wetten in haar zamenstel gelegen. In haar de sporen van een werkzaam verstand, van eene oneindige wijsheid en goedheid te bespeuren, is niets dan eene vrome dweeperij, alleen te vergeven aan zwakke en bekrompene zielen. Gevoelloos voor de schoonheid en majesteit der Natuur, vermoeijen zij zich haar met den passer af te meten, of op de schaal te wegen, en zij wanen, tot in hare diepste geheimen te zijn doorgedrongen, als zij haar kunstig maaksel vernielden en de duizenderlei veranderingen der stof, door ontledingen en zamenstellingen navolgden.

Intusschen de Natuur spreekt; hare gedurige werkzaamheid en hare rust, hare geweldige omwentelingen en haar gelijkmatige gang, alles predikt ons den verborgen geest, die in haar woont en haar gestadig in beweging brengt. Het is waar vermetel is het, de gangen van den Onzigtbaren te willen nasporen of het plan

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(8)

van den Oneindigen te willen begrijpen. Dit is de ongelukkige dwaling van velen, die ons den Schepper in zijne schepselen willen leeren kennen. Hen hoorende zoude men zweren, dat zij in des Almagtigen raad zijn tegenwoordig geweest, toen Hij het ontwerp des heelals teekende. Neen! niet meer dan enkele en zwakke sporen kunnen wij in de zigtbare Natuur opteekenen. Doch dit is ook genoegzaam. De morgenschemering overtuigt ons van het naderen der zon en wij verwachten, bij hare volle verrijzenis, den geheelen luister harer stralen.

Vergunt mij, M.H! nu mij dezen avond het eerst (hoewel onverwachter, dan ik wel wenschte) de eer te beurt valt, om in uw midden optetreden, u op eenige sporen der Voorzienigheid of der Gods-regering in de Natuur opmerkzaam te maken, en u die sporen aan te wijzen, in de Natuur op zich zelve beschouwd.

Hier zullen nu veler gedachten buiten twijfel gevestigd zijn op die eeuwige en onveranderlijke wetten, waaraan de nadenkende wijsgeer het heelal meent

onderworpen te zien, de wetten van oorzakelijkheid, orde en spaarzaamheid, welke onze geest overal bespeurt, en waardoor, in onze oogen, alle deelen van het uitgestrekt heelal van elkanderen afhangen, op elkander werken en het geheel zoo juist schijnt zamengevoegd, dat wij niet gaarne ééne schakel aan die keten zouden ontrukt zien, uit vreeze van daardoor het schoon geheel te zullen verliezen. Maar als wij zoo redeneren en de grondwetten voor het Rijk der Natuur ontwerpen, bedenken wij dan wel ooit, dat dezelve geheel steunen op onze gebrekkige inzigten, op onze beperkte vermogens? -

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(9)

Zijn wij, dus uit ons standpunt over de zamenstelling en beweging des heelals oordeelende, niet gelijk aan onkundige boeren, die aan den hoek van den haard het land regeren? Zijn wij, naauwelijks bekend met de uiterste grenzen van dat onmetelijk rijk, met moeite den kleinen bol doorkruipend, waaraan wij zijn

vastgeklonken; zijn wij, uit het weinige, dat wij zagen, een besluit trekkende tot het verbazend geheel, niet gelijk aan reizigers, die over de magt en rijkdom, over de regering en staatkundige belangen van een' staat oordeelen uit de oppervlakkige beschouwing eeniger grenssteden of na het vlugtig doortrekken van ééne provincie?

- Het is waar de grond dier wetten, naar welke wij de wereld beoordeelen, ligt in onzen geest zelven. Veilig mogen wij dus vaststellen, dat hetgene wij over den aard der dingen denken, zoo verre niet verwijderd is van hetgene de dingen wezenlijk zijn, zoodra wij aan beiden één' oorsprong toekennen; maar dit neemt niet weg, dat het dwaas en vermetel is te beslissen, waar wij slechts bedachtzaam gissen moesten;

even als of wij nu reeds op dat verheven standpunt stonden, waarnaar wij allen jagen, en als ware het schemerlicht, dat ons omringt, de volle middag onzer kennis.

Laat ons dan voorzigtiger zijn en onze bespiegelingen binnen den kring bepalen, die ons nu besluit, opdat wij niet eens, op een hooger standpunt geplaatst,

genoodzaakt worden, ons te schamen over onze dwaze inbeeldingen en

vooroordeelen, even als de beschaafde mensch zich schaamt over zijne kinderlijke begrippen, toen hij nog geloof sloeg aan spoken en verschijnselen. Laat ons slechts enkele der zigtbaarste teekenen opmerken, zonder ons over de hooge wijsheid en doelmatigheid van het verbazend geheel in te laten.

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(10)

1. Slaan wij daartoe vooreerst het oog op den bol, dien wij bewonen en merken wij op, hoe de gedurige veranderingen, waaraan hij onderhevig is en welke dien dreigen te verwoesten, deszelfs instandhouding bevorderen.

Voor den oppervlakkigen beschouwer toch predikt alles, op onzen bol, de jammerlijkste verwoesting en wanorde. Hier ziet hij het geweld der wateren rijke landouwen wegspoelen en naburige landschappen van een scheuren; daar de gloeijende lava de vruchtbaarste velden overstroomen en verschrikkelijke

aardbevingen geheele landen omkeeren; elders torenhooge sneeuwgevaarten zich van de bergen neêrstorten en de rijk bewoonde valleijen eensklaps bedelven. Maar alle die beroeringen, dat onophoudelijk gewoel strekt tot instandhouding der aarde.

Zij moet zich wel ontlasten van die velerlei dampen en luchtsoorten, wier

zamenpakking in de ruime gewelven van den afgrond eene nog grootere losbarsting veroorzaken en den gelijkmatigen gang van onzen bol zou storen. En het golvend vuur, dat de rijke wijngaarden vernielt, verjage voor eene poos den mensch van zijne vaderlijke woonplaats, weldra keert hij gerust weder en wacht van den verbeterden grond, voor volgende jaren, nog rijker oogsten. - Zien wij de losbarstende stroomen of de opgezette golven van den occaan langs derzelver weg rotsen scheuren, geheele landstreken wegspoelen; daardoor zien wij ook het min

bedwongen water langs den nieuw gebaanden weg gelijkmatiger voortstroomen en alom vruchtbaarheid en welvaart verspreiden. En de weggespoelde grond is zoo verre van verloren te zijn, dat hij naar elders heengevoerd nieuwe en meestal zeer vruchtbare gewesten helpt vormen. Zoo is toch ons dierbaar Vaderland uit de

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(11)

zee en uit de daarin voortvloeijende rivieren getogen; onze grond is niet alleen door den Rijn, de Maas en de Schelde, maar nog meer door de Noordzee zelve, toen zij, in overoude tijden, op de landengte brak, welke Frankrijk en Engeland vereenigde, aangevoerd. - Wij weten dat de hemelhooge sneeuwtoppen, welke de bergen des aardrijks kroonen, de voorraadschuren zijn, waaruit stroomen en rivieren, zonder welke de aarde zoude ophouden bewoonbaar te zijn voor dieren en planten, gevoed worden. Even min zijn de eeuwige ijsbergen aan de koude polen verloren; zij zijn de voorraadschuren van den onmetelijken oceaan. Hoe vaak beschouwt de kortzigtige mensch die uiterste grenzen der aarde met verachting en schijnt hij de Voorzienigheid te beschuldigen, dat Zij zulk een aanzienlijk deel van warmte en leven beroofde. Maar zonder dien uitgestrekten ijsgordel zoude de oceaan weldra opdroogen. Dan werden uit de dorre zandwoestijnen, die nu de zee bedekt, geene weldadige dampen meer opgetrokken; de schatkameren der sneeuw zouden geen' nieuwen voorraad ontvangen, de stroomen zouden ophouden te vloeijen en weldra ware de geheele aarde eene barre levenlooze rots, omringd van golvende

zandwoestijnen.

Maar het zijn niet alleen de sneeuwtoppen en ijsketenen, die de vochtigheid voor den aardbol bewaren; elk bergje, elk zandheuveltje zuigt de waterdampen uit de lucht, en vormt beken, die de stroomen helpen voeden. En opdat het water niet te zeer de overhand neme, voert het in zijnen loop, allerlei vaste stoffen met zich, waardoor de bedding der rivieren opgehoogd, haar kil vernaauwd en hier en daar nieuwe landen aangeslibd worden. Wel verre dan van geheel tot verwoesting van het vaste land te strekken, helpt het water

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(12)

hetzelve in stand houden, terwijl daarentegen de grootste aardklompen (bergen en rotsen) het water voor verspreiding bewaren.

Opmerkelijk is het echter, dat de Voorzienigheid de voorzorgen voor een' rijken watervoorraad verdubbeld schijnt te hebben, zoodat niets zoo onwaarschijnlijk is als een volslagen gebrek aan vocht op aarde. Maar niets zoude ook zoo jammerlijk wezen; zonder vocht kan geen dier, geene plant bestaan, zonder vocht zien wij nergens leven of beweging, en hoe ware eene onbewoonde aarde met den rijkdom van Gods liefde bestaanbaar?

2. Nog duidelijker sporen eener wijze Voorzienigheid bespeuren wij in het rijk der planten; - en ik zoude geen einde vinden, zoo ik meer dan enkele trekken waagde aan te voeren. Vestigen wij onze aandacht hier eerst op de voortplanting en de verspreiding der soorten, waardoor dat rijk wordt in stand gehouden en uitgebreid.

Hoe magtig en hoe verscheiden zijn de middelen, daartoe aangewend. De geheele Natuur spant onwetend zamen, om dat doel te bevorderen. Hoe vele duizende zaden geeft niet dikwijls ééne plant, maar hoe vele gaan er ook verloren, moeten tot voedsel der dieren verstrekken of vallen in een' ongeschikten grond. Hier is dus de ruimste mildheid geene verkwisting maar wijs overleg. Wij zien velerlei zaad, in een vleezig hulsel bedekt, dit geeft, wanneer het verrot, het eerste voedsel aan het teeder plantje en mest den grond, waarin het valt. De houten zaadkassen der kokosnoten en dergelijke dobberen op zee en stroomen en het ongeschonden zaad wordt naar verre gewesten heengevoerd. De wind, de vogelen des hemels, de insekten, dienen

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(13)

mede ter bevordering der voortplanting en van de verspreiding der gewassen. De insekten, die in de mannelijke bloem het voedsel zoeken, beladen zich met het stuifmeel en brengen hetzelve naar vrouwelijke bloemen. De zaden door den wind verwaaid, of die een zwervende vogel op eene kale rots laat vallen, kunnen de eerste beginselen wezen, waaruit, na verloop van eeuwen, heerlijke lustwaranden voortkomen. Daar verrottende en vermengd met de aarde leveren zij het eerste voedsel voor mos en andere kruiden, die met een' schralen grond te vreden zijn.

Welhaast wint die grond aan, zoodat ook ander zaad, op dezelfde wijze er heen gebragt, wortel kan schieten, en deze planten alle jaren vergaande, en alle jaren uit haar zaad voortkomende verhoogen zoo den grond, dat dezelve geschikt wordt, struiken en boomen te dragen en te voeden, en de vogelen er meer heen gelokt geven ook telkens nieuwe aanleiding ter vermeerdering dier schepping. Zoo wordt de kale rots bekleed, zoo wordt zij bezaaid en gemest door eene onzigtbare hand en eindelijk tot eene vruchtbare woonplaats van duizende dieren.

En terwijl dus de schepselen ter instandhouding en verfraaijing der schepping werken, schijnen zij alleen tot hun eigen behoud werkzaam te wezen. De vogel, die het eerste zaadje tot een toekomstig woud in den grond liet vallen, was alleen bedacht, den prikkel des hongers te voldoen.

Heeft de weldadige Voorzienigheid voor de instandhouding van het geheele plantenrijk gezorgd, niet minder zorgvuldig is zij voor elk afzonderlijk gewas.

Naauwelijks ontkiemt het zaad, of het jonge plantje vindt in de zaadlappen, die men vooral in erwten en boonen duidelijk zien kan, zijne voedsters, die de raauwe sap-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(14)

pen uit den grond getrokken, voor hetzelve bereiden en door hare aanraking met den dampkring zuiveren, en het dus voeden, tot het daartoe zelve krachten genoeg heeft. Opgeschoten en volgroeid, heeft de plant niet alleen de noodige deelen ter voeding en ter voortplanting, maar verscheidene ter ondersteuning en bescherming.

De doornen strekken ter verdediging, de klawieren ter bevestiging aan andere planten. De bladen zijn met een vernis overtogen, opdat er het vocht afloope, de bladstelen en takken zijn met sleufjes voorzien, ja zelfs de bast heeft er dergelijke, waarlangs het water, zich uit den dampkring aan den boom hechtende of in regen neêrvallende, naar beneden vloeit en den grond vochtig houdt; dit is vooral veel het geval bij eiken, dennen en dergelijke gewassen, die in een' dorren grond opgroeijen en voor welke ieder droppel vochts kostbaar is. Deze schieten dan ook hoog op en steken hunne toppen in de wolken, om uit den dampkring de vochten aan te trekken en op te zamelen, terwijl die langs het water of in vochtigen grond groeijen, de takken wijd verspreiden en naar den grond laten hangen, om dus eene groote oppervlakte te beslaan en te beletten, dat de zon het vocht uit den grond trekt, waarin hunne wortels groeijen. Doch waartoe zoude ik verder voortgaan en meer voorbeelden aanhalen; neem elke plant en bestudeer dezelve en gij zult u weldra overtuigen, dat men, om de grootheid, goedheid en wijsheid van den Oneindigen te verstaan, niet behoeft het verstand dier geesten, die de harmonie des hemels bevatten, dat men niet behoeft te wachten, tot men het stof hebbe afgeschud en omschenen zij met een heerlijker licht. Ook met de oogen van dit ligchaam kunnen wij des Hoogsten majesteit lezen,

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(15)

ook in het stof zijn' onbegrijpelijken naam geschreven zien.

3. Keeren wij ons daartoe, eenige oogenblikken, naar het rijk der dieren, en laat ons ook nu eerst eenige grondtrekken van dat rijk in overweging nemen. Wie uwer bespeurt dan niet, met mij, de blijkbaarste sporen eener Voorzienigheid in de zorg, waarmede er voor de verspreiding en bewaring der soorten gewaakt is. Op een verhevener standpunt geplaatst en voor aandoeningen vatbaar, welke hunne daden besturen, zorgen de meeste dieren voor de voortplanting van hun geslacht, gejaagd door eene magtige drift, welke op zekere tijden in hen heerschende wordt en alle hunne daden regelt. Dan vertoont zich het dier in alle zijne sterkte en in hetzelve worden vermogens opgewekt, welke het nader aan den mensch schijnen te brengen.

Welk eene zorgvuldigheid vooral bij de vogelen en vele insekten reeds vóór de geboorte van het kroost; welk eene schranderheid, welk eene list in het bouwen hunner nesten, in het kiezen van veilige plaatsen voor dezelve; welk eene vlijt en behendigheid in het verzamelen van voorraad. Welk eene liefde vooral en teedere zorg voor het hulpeloos geslacht, eene zorg en liefde, te opmerkelijker, omdat dezelve ophoudt, zoodra het jong de noodige krachten verkrijgt, om zelf in zijn onderhoud te voorzien, en dan zelfs in volslagene onverschilligheid overgaat. Zoude er niet in het natuurlijk gestel der dieren zelve in die tijden en omstandigheden, eene behoefte zijn, welke hen trekt tot hunne jongen en als noodzaakt, dezelve te koesteren en te voeden? Zouden zich niet uit het moederlijk ligchaam fijne uitvloeisels afscheiden, die de zintuigen

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(16)

der jongen treffen en dezelve tot de bron van hun bestaan als den weg wijzen. In de zoogdieren, welke wij kunnen gadeslaan, zien wij werkelijk eene dergelijke betrekking plaats grijpen; de pijnlijke opzwelling der deelen, die het zog bevatten, doen het dier naar ontlasting haken en de eigenaardige reuk van hetzelve lokt het hongerig kroost. - Zoo ook kan de vogel, die vreemde eijeren uitbroeit, niet dan door eene in zijn gestel zittende aandrift daartoe genoodzaakt worden: want wat anders zoude hem daartoe nopen? Maar hoe dit ook zij, hetzij er eene ligchamelijke oorzaak besta van deze verschijnselen, hetzij dezelve werkelijk ontstaan uit hoogere vermogens, geheel vreemd van het ligchaam, dit is zeker, dat die meerdere zorgvuldigheid, in den aard der dieren gelegen, ook bij dezelve noodig is, uit hoofde van de grootere gevaren, waarin het pas geboren dier leeft en waaraan het zaad der gewassen niet is blootgesteld.

Niet minder zien wij de blijken van een werkzaam verstand in de zorgen besteed aan het voedsel der dieren. Hoezeer zien wij dezelve naar dat voedsel jagende zelve onwetend zorgen, dat er nergens gebrek komt en dat er een volkomen evenwigt in het dierenrijk bewaard blijve. Indien alle dieren van planten leefden, zoude weldra een algemeene hongersnood het jammerlijkst lijden over geheel het geschapene brengen, en de dieren zoude door te sterke vermenigvuldiging elkander verdringen.

De roofdieren, in alle klassen des dierenrijks aanwezig, gaan die te sterke

vermenigvuldiging tegen, en terwijl zij aan hunne eigene behoefte voldoen, bewaren zij allen voor den verschrikkelijken dood des hongers. Daar er echter, in weêrwil van de slagting door de verscheurende dieren aangebragt, nog altijd

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(17)

vele hun eigen dood sterven, daar dit het geval is met de roofdieren zelve, zien wij er duizenden, die bestemd schijnen de dierenwereld te zuiveren en door hun verslinden, den dampkring te zuiveren. Behalve eenige weinige viervoetige dieren b.v. de jakhals, zijn het voornamelijk de vogelen, welke deze dienst in de huishouding der natuur verrigten, die door de snelheid hunner vlugt in weinige oogenblikken ver afgelegene plaatsen bezoeken kunnen, waar de verpestende lucht der doode krengen hen heen mogt lokken. Bovendien zijn er honderde soorten van insekten, welke schier alleen schijnen te bestaan, om uitgediende stof te verteren en tot een nieuw leven voor te bereiden.

Het is er echter verre van daan, dat het eene dier alleen bestemd werd, om een slagtoffer te zijn voor het andere, veeleer ontvingen allen wapenen, om het dierbaar leven te beschermen. Zoo verdient het opmerking, dat verre de meeste

verscheurende dieren eenzaam leven en zich niet vereenigen, om hunne prooi magtig te worden, terwijl daarentegen de plantëtende veelal de gezelligheid beminnen en zich ter onderlinge verdediging vereenigen. Ook wane men niet, dat de middelen ter verdediging altijd wapenen zijn, ter bestrijding van hunnen vijand. Daar

zelfsbehoud en geen strijd hier het doel is, daar de roem van eenen dapperen tegenstand geene waarde heeft bij de vreedzame bewoners der bergen en wouden, bestaat de geheele verdediging dikwijls in de vlugheid en in de list, waarmede het dier den vervolgenden weet te ontduiken. Onze jagers zien hiervan, in 't vervolgen van 't wild, dagelijks voorbeelden en de geschriften der Natuurbeschrijvers zijn er te vol van, om er thans uwe aandacht mede te vermoeijen.

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(18)

Ook vreeze ik bijna u te lang bezig te houden met deze beschouwingen. Ik zoude anders nog kunnen aantoonen, hoe het maaksel van elk dier geschikt is voor die levenswijze, welke het door de plaats, die het bewoont, en het voedsel, waarvan het leeft, gedwongen wordt te houden. Vergunt mij echter enkele voorbeelden. De langwerpige en platronde gedaante, waardoor zij, veel oppervlakte aan het water biedende, juist geschikt zijn, zich in dat element op te houden, de kracht en de menigvuldigheid der spieren, welke hunne vinnen en staart bewegen, veroorzaken die verbazende snelheid in hunne bewegingen en wendingen, welke wij in de waterbewoners bewonderen. De grootere hoeveelheid vet, die zij boven andere dieren bevatten, vermeerdert hunne soortelijke ligtheid en maakt hunne bewegingen nog gemakkelijker. Vaardig en vlug moesten die bewegingen wezen, daar zij meestal roofdieren zijnde, elkander te bejagen en te ontsnappen een groot gedeelte van hun bestaan uitmaakt. De vogelen, de visschen van onzen dampkring, nemen in hunne vlugt, de gedaante en houding der waterbewoners bijna geheel aan. De Voorzienigheid gaf daarenboven, vooral aan de hoogvliegende de bijzondere geschiktheid, om hun geheele ligchaam, tot zelfs de beenderen en de pennen der vleugelen met lucht te kunnen opvullen, om zich des te gereeder te kunnen verheffen.

Zij gaf den roofvogelen een' sterken bek en klaauwen en een scherp gezigt, om hunne prooi op een' verbazenden afstand te kunnen merken. De graanetende hebben eene bijzonder sterke maag en daarbij de neiging, om kleine steentjes in te slikken, waardoor zij het harde graan kneuzen en fijnmalen. Doch wat begin ik, - ga de huishouding van elk dier na, en weldra zult gij ontwaren, dat het middelen bezit ter voldoening

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(19)

aan zijne behoeften, dat zijn geheel maaksel overeenkomt met zijn' aard en zijne bestemming. Dit is zoo zeker, dat overal, waar wij het gestel der dieren slechts eenigermate van nabij kennen en in staat zijn de wezenlijkste deelen van hun zamenstel van de minbelangrijke af te scheiden, wij dan ook in staat zijn, uit de overeenkomst en het verschil van die deelen, welke ter verkrijging en opneming van het voedsel geschikt zijn, de tanden en klaauwen, en dus de leefwijze des diers bepalen, deszelfs plaats onder zijne meestgelijkende natuurgenooten aan te wijzen.

Maar hoe zal ik een einde vinden! - Ja! er is een regerend Opperwezen, dat niet alleen de lotgevallen der menschen maar die der gansche Natuur regelt. Zijne hand beweegt niet alleen de grondzuilen der aarde en rukt de rotsen van hare

standplaatsen, maar dezelfde hand teekent den weldadigen weg der stroomen en maakt het dorre veld vruchtbaar door overvloed van waterbeken. Dezelfde hand plant de onmetelijke wouden en bezaait de grenzenlooze weiden, waar geen kouter ooit den grond opscheurde en waar echter miljoenen dieren overvloed van voedsel vinden. Dezelfde hand beschermt het weerloos vee en verzadigt de hongerige leeuwenwelpen; dezelfde hand leidt alle schepselen tot zijn groot doel, -

instandhouding van het geheel, - en doet hen, op dien weg hun eigen behoudenis vinden.

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(20)

De waarde der natuurkunde voor den mensch als mensch.

Wanneer ik, bij het hervatten onzer winteroefeningen, hen, die daaraan ijverig deel nemen, met geestdrift en verlangen naar deze plaats zie zamenvloeijen, erkent mijn geest zoo zeer, als immer, de voortreffelijkheid en den gelukkigen toestand van den mensch, dien de beschaving op het hooge standpunt geplaatst heeft, waarvoor hij berekend is. De genoegens, die ons de Natuur in hare schoonste praal en luister aanbiedt, zijn vervlogen. Zij heeft een treurig gelaat aangenomen en schijnt te rusten van de mildadige zorge, waarmede zij ons voedt en verkwikt. Gedoemd tot eene verschrikkelijke ledigheid en tijdverveling, verbergen de onbeschaafde horden zich in hunne hutten, om in eenen vadzigen slaap de terugkomst der lente te verbeiden:

maar op den beschaafden mensch heeft die sluimer der Natuur een' tegengestelden invloed; tot zich zelven bepaald wordt hij tot eene verdubbelde werkzaamheid aangespoord en in de rustelooze oefeningen van zijn' geest vindt hij eene bron van genoegen en van nut, even rijk, als de onuitputbare Natuur zelve.

Onder die oefeningen van den geest, welke den eenzelvigen winter

veraangenamen en denzelven eene dubbele waarde bijzetten, zal niemand uwer, M.H.! aarzelen de beschouwing der Natuur te plaatsen, waarmede deze

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(21)

vriendenkring zich bezig houdt; niemand uwer zal aarzelen aan de kennis, welke wij hier zoeken te verspreiden, eene hooge waarde toe te kennen, eene waarde, die niet alleen hier, maar, op vele andere plaatsen van ons Vaderland, deze wetenschap boven andere beoefenen en als eene der nuttigste en aangenaamste uitspanningen doet aanmerken. Het zoude dus even ongepast als overbodig wezen, den lof der Natuurkunde in uw midden breed uit te meten, om u, bij den aanvang onzer winterbijeenkomsten tot eene ijverige voortzetting van onze werkzaamheden aan te sporen. Maar, gelijk men gaarne de lof van een geliefd voorwerp hoort vermelden, geloove ik, dat de voortreffelijkheid der Natuurkunde een onderwerp is, dat uwe ooren niet onaangenaam wezen kan, en dat gij mij uwe aandacht niet zult weigeren, bij de behandeling van hetzelve. Ik heb mij echter niet durven voorstellen, eene zoo rijke mijn tot den grond te bewerken, maar wage het alleen eene enkele harer aderen te openen. De nuttigheid daarlatende, die onze wetenschap voor de maatschappij heeft, bepaal ik mij thans alleen tot eene korte schetse van hare waarde voor den mensch als mensch.

Wij zijn gewoon de waarde eener zaak, en zulks niet ten onregte, te beoordeelen naar het nut, dat zij ons aanbrengt en die waarde te grooter te stellen, naarmate dat nut uitgebreider, wezenlijker en meer afhankelijk van eene aangeprezene zaak is. Dezen maatstaf ook hier volgende, draal ik geen oogenblik te beweren, dat de Natuurkunde den weldadigsten invloed op 's menschen geluk heeft. Dit geluk is, althans hier op aarde, gedeeltelijk in de streeling onzer zinnen, gedeeltelijk in de gedurige bezigheid van ons verstand, gedeeltelijk in onze zedelijke verbetering gelegen. Alle deze din-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(22)

gen toch behooren tot den mensch, en zijn geluk blijft onvolmaakt, zoolang aan den eisch dier stemmen, die in ons binnenste gebieden, niet voldaan wordt. Laat ik dan ook den invloed der Natuurkunde, in deze drie stukken betoogen en aantoonen: 1o. dat zij onzen smaak verfijnt, en ons tevens eene rijke bron is van ware genoegens;

2o. dat zij onze kennis vermeerdert en onzen geest eene gedurige bezigheid verschaft; 3o. dat zij ons hart veredelt en hetzelve vatbaar maakt voor ware godsvrucht en deugd. Verleent mij, bij de ontvouwing hiervan, uwe aandacht.

I. De smaak van den ruwen zwerver, die van de jagt of de visscherij leeft, bepaalt zich bij het dierlijk genot der grovere zintuigen, of bij hetgene zijn gezigt en zijn gehoor sterk treft. Maar de beschaafde mensch vindt eene nieuwe wereld van genot in het gevoel voor het schoone en verhevene. Dat gevoel is echter niet bij allen even levendig of even juist. Velen zijn alleen vatbaar voor sterke indrukken en verliezen dus alle die zachte overgangen en schakeringen, die de ware betoovering van het schoone uitmaken. Zij zijn blind voor de zachte trekken van moederlijke liefde, die er in deMadonna vanVAN DYCKdoorstralen; zij zullen het aangenaam uitwerksel der mengeling van licht en bruin in een landschap niet bespeuren. Velen willen in eene opgezwollene hoogdravendheid of in reusachtige gevaarten, dat groote en ontzagverwekkende vinden, dat verbaast zonder neêrteslaan. Hoe dikwijls is dit niet het geval van hen, die de schoone kunsten beoefenen. Dat zij de Natuur opzoeken, dat zij hare voetstappen nagaan, met eene bedaarde oplettendheid hare kleinste verrigtingen afzien, en zij zullen weldra hunne verwilderde verbeel-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(23)

ding besnoeijen en hunne kunstgewrochten die waarheid en die treffende

overeenstemming geven, die alleen het eigendom der Natuur is, die men alleen van haar kan leeren. In den omgang der Natuur verkrijgt men eenen geest van

waarnemen, die van alles partij trekt; in de beschouwing van hare schatten, worden de zintuigen gescherpt, zoodat niets hun ontsnapt. Dit was de school waarin een

HOMERUS, eenRAPHAEL, eenPHIDIASleerden. Maar ook, al verkregen wij zulke schitterende gaven niet, verschaft ons de kennis der Natuur eene rijke bron van genoegens, wanneer eens hare beschouwing onzen smaak gelouterd heeft. De sterrenhemel moge een prachtig gezigt zijn voor elk, die met eenig gevoel het oog ten hemel slaat, hij wordt eene grenzenlooze zee van genoegens, wanneer wij hem met het oog van een'NIEUWLANDofLALANDEbeschouwen, wanneer wij in dien oceaan van werelden ons een' weg bakenen of derzelver verwonderlijk zamenstel pogen te ontwarren. De beschouwing van een dier of van eene plant moge menigeen in verrukking brengen, maar hoe oneindig wordt dat genoegen vermeerderd, als wij alle de radertjes leeren kennen, waardoor het kunstig werktuig in wezen gehouden wordt. Hoe oneindig wint niet de Natuur in waarde bij hem, die haar niet met eene heiligschennende hand aantast, maar met eerbied en belangstelling nadert, voor hem, die niet op hare grenzen staan blijft, maar alle de rijkdommen van haar gebied onderzoekt en betracht. Met welk een vuur, met welk eene verloochening van alle gemakken des levens hebben eenCOPERNICUS, eenLINNAEUS, eenBATSCH, een

HUMBOLDT, geheele nachten gewaakt, verre en gevaarlijke reizen ondernomen, de fortuin vaarwel gezegd, alleen om hare genoegens te smaken? En

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(24)

is het wonder? - waar is eene bron van vermaak, zoo onuitputbaar; waar eene zoo rijk in verscheidenheid; zoo duurzaam, zoo bereikbaar voor elkeenen, die haar met eenigen ernst zoekt?

II. Zoo echter de beschouwing der Natuur niets meer uitwrocht dan die genoegens, die ons streelen; hoe edel dezelve ook zijn, zoude zij weinig waarde in onze oogen bezitten, indien zij ook niet den geest des menschen op eene vruchtbaarder wijze bezig hield. Konden ook zoo vele voortreffelijke mannen hun leven er in besteed hebben, indien zij niet, buiten het vermaak, dat zij er in vonden, ook tevens eenen rijken oogst van kundigheden uit haren schoot opzamelden? En zoo is 't ook: de Natuurkunde vermeerdert onze kennis en geeft onzen geest eene onophoudelijke bezigheid.

Er is, in onze eigen oogen, geene kennis zekerder, dan die ons verstand door onze zintuigen wordt aangebragt. In de verhevene bespiegelingen, omtrent

bovenzinnelijke dingen, waaraan zich onze geest somtijds overgeeft, bespeuren wij gapingen, die ons met wantrouwen op onze wetenschap vervullen. De zinnelijke wereld schijnt voornamelijk de werkplaats te wezen, waar binnen zich ons verstand bepalen moet. De zintuigen, door een oordeelkundig gebruik geoefend, leiden ons zoo veilig, dat wij ons zelven zelden van het spoor vinden afgebragt en ons derhalve, met volle gerustheid, op hun geleide verlaten. Zij zijn het ook, die in de Natuurkundige wetenschappen den weg banen, waarop het onderzoek, zonder gevaar van afdwaling voortgaat, en daarom heeft hetzelve voor het verstand de grootste waarde.

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(25)

Is de zekerheid der Natuurkundige kennis zulk een groot voorregt, niet minder is hare rijkdom en verscheidenheid te prijzen. Wij bearbeiden eene mijn, die niet uitgeput kan worden, die niet behoeft te rusten, om aan te groeijen. De beschouwing en ontleding van ééne rupsensoort heeft een' beroemd Natuurkundige vele jaren bezig gehouden. Eene enkele plant, een nietig insect bevat zoovele wonderen, dat het oog niet verzadigd wordt van ze te zien, dat het doordringendst verstand er bij stil staat, en telkens verrast wordt door nieuwe ontdekkingen. Eene enkele

waarneming, ééne proef is in staat, den ingespannen arbeid van vele honderden vernuften op te wekken en onverbroken te doen voortgaan. De ontleding van de dampkringslucht en van het water, doorLAVOISIERenCAVENDISH, is de leus geweest tot eene reeks van werkzaamheden, de eene gewigtiger dan de andere, en heeft zulk eene rijke ader van kennis geopend, dat daarvan de weldadige voortbrengselen tot in de hutten der armen en in de paleizen der vorsten zijn doorgedrongen. Het leven van een mensch is ongenoegzaam, om al het wetenswaardige op te teekenen, dat een enkel struikje met den grond, waarvan het gevoed wordt, met de insecten, welke het woning en voedsel verschaft, aan den aandachtigen navorscher der Natuur oplevert. En wie zal het duizendste deel der rijkdommen, die de ingewanden der aarde bevatten, leeren kennen? Wie de duizende soorten van planten, wie de millioenen van verschillende dieren leeren onderscheiden? Hier onttrekken zich de visschen in den grenzenloozen oceaan aan ons onderzoek; daar ontvlugten de vogelen naar de einden der aarde, en stellen onze nasporingen te loor. Elders verwarren de insecten, door hun verbazend aantal, onze aandacht. Wie, wie ziet een einde aan de rijkdom-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(26)

men der Natuur? En daarin juist is de tooverkracht gelegen der Natuurkunde, waardoor zij in hare vertrouwelingen dien rusteloozen ijver, die onuitbluschbare geestdrift aanvuurt, die hen bezielt. De geest, geen' eindpaal ziende aan zijne nasporingen, heeft een donker voorgevoel van den onmeetbaren werkkring, waarvoor hij geschapen is, en gevoelt, dat de Natuur rijk genoeg is voor eene oneindige reeks van levens.

Nog treffender zal ons de waarde der Natuurkunde, in dit opzigt, in het oog vallen, als wij bedenken, dat 's menschen geest, uit zijnen aard, nimmer staan blijft bij de eenvoudige beschouwing der verschijnselen, maar steeds door eene

onweêrstaanbare aandrift wordt aangezet, tot het opsporen van het onderling verband der dingen, en de oorzaken van hetgene hij ziet gebeuren. In dit onderzoek gevoelt het verstand alle zijne krachten en oefent dezelve gestadig. Zoo zien wij dan ook onder de Natuurkundigen de verhevenste vernuften, die het stout ontwerp bestonden en volbragten, om het talloos heir van schepselen te rangschikken en in dien onnaspeurbaren doolhof een' veiligen draad te vinden. Geene andere wetenschap, dit durve ik gerust beweren, kan een'LINNAEUS, een'JUSSIEU, een'WERNER

aantoonen, geene andere roem dragen op een'NEWTON, die de bewegingen en het zamenstel der wereld tot de eenvoudigste waarheden terugbragt. En zou de beoefening der Natuur, wier invloed zoo glansrijk uitblinkt in die verhevene vernuften, ook niet weldadig wezen voor mindere verstanden? Zien wij niet vooral in de werken der Natuurkundigen eene duidelijkheid van voordragt, eene strengheid in de manier van betoogen heerschen, die zelfs den oningewijden bekoren moet? Zien wij niet den werkzamen geest van velen uitrusten van andere be-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(27)

zigheden, in die beschouwingen, die de werkzame vlijt der Natuurkundigen zoo gemakkelijk en zoo vruchtbaar gemaakt heeft? Zien wij niet velen, die geen hoofdwerk altoos maken van geleerdheid en wetenschappen, in de Natuurkunde met vrucht of althans met genoegen arbeiden, uitgelokt door de rijke verscheidenheid, beminnelijke eenvoudigheid en duidelijkheid dezer wetenschap?

III. Is de invloed der Natuurkunde zoo weldadig voor de beschaving des verstands, nog veel grooter is haar zegenrijke invloed op de verbetering en veredeling des harte, en daardoor verkrijgt zij in het onbevooroordeeld oog van den brave de hoogste waarde. Het is toch vooral in deugd en godsvrucht, dat wij niet alleen onzen pligt, maar ook ons geluk en genoegen moeten stellen. - De Natuurkunde veredelt ons hart op velerlei wijzen en wel vooreerst, door dat zij ons de grootheid en liefdadigheid van het oneindig Opperwezen, op zulk eene luisterrijke wijze ten toon spreidt. Wie kan met een aandachtig oog den rijkdom der Natuur beschouwen, zonder getroffen te worden door het Alvermogen van Hem, die haar in wezen riep?

Wie kan het verband van alle schepselen, de onderlinge betrekking, waarin alles staat, de spaarzaamheid, welke er overal heerscht, de orde en schoonheid tot in de geringste deelen opmerken, zonder de wijsheid van den Schepper te eerbiedigen?

Hier maakt Hij zijne zonne dienstbaar, om uit de groote waterplassen, die de aarde bedekken, gedurig dampen op te halen, die in wolken verdikt, door de hoogste bergen aangetrokken, als sneeuw nedervallen, en daar voorraadschuren vormen, waaruit rivieren en beken, die de aarde vruchtbaar maken,

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(28)

gevoed worden. Gedrenkt door het vocht, kweekt de aarde duizende kruiden en boomen tot voedsel van eene ontelbare menigte dieren, en omdat deze niet te sterk zouden vermenigvuldigen, en daardoor eindelijk van honger omkomen, vinden zij in de verscheurende dieren des velds hunne vijanden, die het overtollig getal wegnemen. Maar wat begin ik? Wilde ik de Wijsheid en Almagt des Scheppers in de schepselen aantoonen, ik zoude niet uwe aandacht vermoeijen, maar mijne zwakke krachten ongenoegzaam vinden. Tot betoog der waarheid mijner stelling, wil ik mij van een ander, een even sprekend bewijs bedienen. In die groote rij van Natuurkundigen, die door hunne arbeidzaamheid en hun vernuft hebben

uitgeblonken, zien wij ook de meeste uitmunten door hunnen eerbied voor het Opperwezen. Ik zal mij vergenoegen een'NEWTON, een'BOERHAAVE, een'LINNAEUS, een'HALLER, een'KAREL BONNETop te noemem. Maar hoe velen zijn er nog, die door ware godsvrucht en deugd toonden, den diepen indruk, dien het beoefenen der Natuur in gevoelige gemoederen nalaat. En kan het anders? Moet niet de beschouwing van zoovele wonderen het hart vervullen met ontzag voor den Maker?

Moeten niet de bewijzen zijner vaderlijke voorzorgen voor alle zijne schepselen datzelfde hart vervullen met liefde voor den Onderhouder? Moeten eindelijk niet de menigvuldige blijken zijner bijzondere goedheid voor het menschelijk geslacht, geene gevoelens van dankbaarheid en verkleefdheid aan zijnen wil doen oprijzen in het gemoed?

Gij allen zult mij gaarne toestemmen, dat zulk eene stemming volstrekt strijdig is met alle lage dierlijke begeerten en lusten, en dat zij in het hart eene gemeen-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(29)

zaamheid met de deugd moet doen ontstaan, welke door geene hevige hartstogten gestoord wordt. Dit maakt den Natuurkundige niet slechts een' held in het lijden, maar tevens in werkzame pligtsbetrachting; het vermindert zijne behoeften, zonder zijn gevoel te verstompen, het vermeerdert dus de middelen, om het geluk van anderen te bevorderen, of de grenzen zijner wetenschap uit te breiden en het menschdom te verlichten. Deze voordeelen eener godsdienstige stemming geniet de Natuurkundige in de hoogste mate, omdat bij hem de godsdienst geheel gevoel, geheel het werk eener onwederstaanbare overtuiging is.

Is het verder een onderscheidend kenteeken der ware Godsvrucht, dat wij onze afhankelijkheid van het Hoogste Wezen gevoelen en erkennen, de Natuurkundige wordt ook daartoe, door zijne wetenschap, gedurig aangespoord. Zij toont hem den mensch als onderhevig aan alle die zwakten en gebreken, die het deel van zinnelijke wezens zijn, zij toont hem den mensch nooddruftig en onvermogend, om, zonder de gaven der Natuur, één oogenblik te bestaan. Hij gevoelt daardoor zijne nietigheid en afhankelijkheid, en, hoewel hij dikwijls gelegenheid heeft, de grootere

voortreffelijkheid van ons geslacht boven onze natuurgenooten te bemerken, moet hij echter erkennen, dat wij dit alles niet door ons zelven zijn, en dat wij, hoe alvermogend in schijn, inderdaad zeer beperkte krachten hebben.

Deze gedachte en de opmerking, hoe weinig wij weten van de schatten der Natuur, de opmerking, dat de grootste vernuften, in de gelukkigste omstandigheden geplaatst, van de beste hulpmiddelen voorzien, met ingespannen ijver, gedurende eene lange reeks van jaren,

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(30)

werkzaam, nog slechts zoo weinig van hare geheimen ontdekken konden, stemt natuurlijk het gemoed tot nederigheid en ootmoed; en het is ook deze beminnelijke deugd vooral, die wij bij groote Natuurkundigen ontmoeten. Nergens toch vindt dezelve zooveel voedsel, dan in de beschouwing der Natuur, waar wij telkens overtuigd worden, dat wij weinig bezitten om op te roemen: nergens vinden wij deze deugd zoozeer gehuldigd, als in de schriften van een'BOERHAAVE, eenBONNET, een'

LAVOISIERen dergelijke groote onderzoekers der Natuur.

Bij al dezen weldadigen invloed, dien de Natuurkunde op ons hart uitoefent, mogen wij dit eene nog voegen, dat wij nergens zoo vele bemoediging vinden in het betrachten, nergens ons vertrouwen op den Goddelijken bijstand zoo zeer vinden opgewekt, als door de beschouwing der Natuur. Niets voorzeker ontmoedigt ons meer, in de volmaking van ons zelven en de betrachting onzer pligten, dan de gedachte aan onze zedelijke zwakheid. Niets bemoedigt ons meer dan de zekerheid van in den strijd met onze zinnelijke begeerten niet alleen, niet verlaten te zijn. En wat geeft ons die zekerheid zoo duidelijk, als de geheele Natuur, die ons omringt.

Hoe, daar zoude God een wakend oog houden, daar zoude hij zorgen voor de instandhouding van zijn werk, voor de volmaking en het geluk zijner schepselen?

En den onsterfelijken mensch, zijn verheven beeld, zijn schoonste gewrocht hier op aarde zoude Hij aan zich zelven overlaten: zoude Hij der verliezing ter prooi geven? zoude Hij, als een onwaardig werkstuk zijner handen, onvoltooid laten.

Neen, dezelfde hand, die de Natuur onderhoudt en gedurig volmaakt, heeft ook den schepter der zedelijke wereld en

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(31)

bedoelt de zedelijke volmaking zijner schepselen, die Hij daartoe geschikt maakte.

En indien wij, in de Natuur dagelijks nieuwe wonderen ontdekken, nieuwe bewijzen vinden van de ondoorgrondelijke diepte van Gods Alvermogen; waarom zoude dan ook niet, in de zedelijke wereld, zijne aanbiddelijke Wijsheid middelen en wegen hebben ter onzer verbetering en volmaking, die boven het bereik gaan onzer zwakke krachten en van ons beperkt verstand?

Zoo verschaft ons de opmerkzame beschouwing der Natuur niet alleen de zuiverste genoegens, maar veredelt tevens ons hart, terwijl zij onze kennis vermeerdert en ons verstand verlicht. Zoo vinden wij in hare beoefening eene rijke belooning, eene belooning, die noch het najagen van aanzien, of wereldlijke schatten, noch de voldoening aan onze zinnelijke lusten ons immer schenken kan.

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(32)

Het droomen.

Schoon 's menschen ziel onttrokken is aan onze zintuigen, noch eenige blijken eener stoffelijke natuur draagt, vertoont zij zich echter in de zinnelijke wereld door hare werkingen, door de verschijnselen, welke zij oplevert, en waardoor zij een voorwerp onzer waarneming en natuurkundige beschouwing wordt. Wij zien in het leven van elk onzer eene menigte bewegingen van een' geheel anderen aard, dan die wij in de ligchamen bespeuren, verschillend zelfs van die verschijnselen, welke het leven der bewerktuigde wezens aanbiedt. De logge stof vertoont overal een afhankelijk karakter; gedreven door vreemde beweegkrachten, schijnt zij niets uit of door zichzelve te zijn. De menschelijke handelingen daarentegen dragen, bij al het zinnelijke vergeleken, onmiskenbare teekenen van onafhankelijkheid en vrijheid, en in onzen boezem leeft de bewustheid, dat wij, hoe ook bepaald of geslingerd door uitwendige omstandigheden, uit eigen aandrift handelen, en veelzins de makers zijn van ons lot.

Deze buitenzijde van 's menschen geest, deze zigtbare gevolgen van zijne vermogens en aandoeningen, maken hem tot een voorwerp van ons natuurkundig onderzoek, gelijk zulks die verschijnselen zijn, welke wij als uitwerkselen van even verborgen, hoewel in aard van hem zeer verschillende krachten aanmerken. Beiden zijn in de natuur aanwezig; beiden treffen on-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(33)

ze zintuigen, op eene elk hunner bijzonder eigene wijze, beiden derhalve leveren voor onze waarneming en opmerking stof op, welke wij kunnen verzamelen, in allerlei opzigten vergelijken en beschouwen, en daaruit eindelijk eenige gevolgen trekken, eenige bepaalde kennis verkrijgen, omtrent de wijze, waarop die

verschijnselen ontstaan, die verborgen krachten werken, en omtrent de menigvuldige betrekkingen, die zij onder elkander en met de overige zinnelijke natuur onderhouden.

Maar onze geest verdient des te meer het onderwerp van natuurkundig onderzoek uit te maken, dewijl hij, aan een ligchaam gebonden, in alle zijne werkzaamheden, zich aan onze beschouwing nimmer voordoet dan in betrekking tot dat ligchaam, als eene verborgene kracht, welke hetzelve in beweging brengt. Het is waar, de wijsgeeren zijn gewoon zich onze ziel als afgezonderd van het ligchaam voor te stellen, als op zich zelve bestaande en onafhankelijk van ons stoffelijk aanwezen.

Zij kennen haar eene voortduring toe, de grenzen onzer aardsche loopbaan verre overschrijdend. En, om dit voortdurend bestaan in elks oogen waarschijnlijker te maken, beijveren zij zich, de onafhankelijkheid der ziel van haar stoffelijk bekleedsel regt te doen uitkomen. Ik zal mij wel wachten de gegrondheid dier verhevene bespiegelingen en zalige verwachtingen hier in twijfel te trekken. Maar, dewijl de waarheid zelve door verkeerde bewijsgronden ophoudt waarheid te wezen, en het karakter der logen en dwaling aanneemt, kan het niet onbelangrijk geacht worden de ongegrondheid van sommige bewijsredenen aan te voeren. Zoo meent men, onder anderen, de vrijheid van onzen geest ook daaruit te kunnen afleiden, dat

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(34)

deszelfs vermogens, in sommige ziekten, waarin de krachten des ligchaams geheel ondermijnd en gesloopt worden, in plaats van te verminderen, toenemen, en over de laatste dagen van den kranke een' ongewonen glans van helderheid van geest en gerustheid van gemoed verspreiden. Wij zien zulks vooral in zulke ziekten, welker aard in eene langzame uittering bestaat. Wij weten ondertusschen, uit geneeskundige waarnemingen en ontleedkundige nasporingen, dat in dezelve, zenuwen en hersenen zoo weinig zijn aangetast, dat zij in 't midden van het uitgeteerd zamenstel, zich gaaf en zelfs toegenomen, in stof en omvang voordoen. Wij kunnen dezelve derhalve dan ook niet ongeschikt beschouwen voor hare werkzaamheden. En uit dit ziekelijk verschijnsel volgt de onafhankelijkheid der ziel van het ligchaam zoo weinig, dat het veelmeer aantoont, hoe afhankelijk zij van hetzelve is; dáár toch, waar het

zenuwgestel is aangetast, zien wij den opgeklaardsten, den edelsten mensch, bewusteloos en als een dier den adem uitblazen.

De Droomen en andere dergelijke verschijnselen, welke niet zelden onzen slaap storen, zijn in de oogen van velen insgelijks zoo vele bewijzen, dat de ziel werkzaam is, ook wanneer het ligchaam rust. En inderdaad, in de vlugge vaart, die dan onze verbeelding neemt, zich van de boeijen van tijd en plaats ontslaande, zoude men bijna eene voorproef meenen te zien van hetgene wij eenmaal zullen zijn en vermogen; - evenwel, ik kan het niet ontveinzen, zoo mij voorkomt slechts schijnbaar:

want zoo immer, vind ik, in onze droomen, de ziel afhankelijk van het ligchaam.

Vergunt mij, M.H! deze meening in dit uur, eens meer opzettelijk te ontwikkelen, en verleent mij

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(35)

uwe toegevende aandacht, nu ik spreken ga,over het Droomen en het aandeel van ons ligchaam bij dezelve.

Mijn oogmerk is niet, u eene volledige beschouwing, eene theorie van dit verschijnsel voortedragen; het tijdsbestek, waarbinnen ik bepaald ben, maar nog meer de geringheid mijner krachten verbiedt mij u meer aan te bieden, dan eenige aanmerkingen en bedenkingen, voornamelijk over destof, den vorm en den tijd onzer Droomen, vervolgens over hetontstaan, en eindelijk over de beteekenis van dezelve.

I. Wij kunnen de droomen beschouwen als voorstellingen van onzen geest, waarbij onze zintuigen aangedaan en die somtijds door bewegingen achtervolgd worden.

Wij hooren, zien, hebben gevoel van benaauwdheid en onrust, van aangename en onaangename aandoeningen; wij vergelijken en besluiten, wij denken, wij handelen zelfs in onze verbeelding. Sommigen hebben wel beweerd, dat alleen onze zintuigen in den droom werkzaam zijn; dat er geene eigenlijke bewegingen plaats hebben, maar het spreken in den droom, en de verschillende trappen van slaapwandelen bewijzen ons het tegendeel; daarbij toch zijn die deelen werkzaam, welke wij, ook in den wakenden staat, tot onze verschillende ligchaamsbewegingen gebruiken.

Er heerscht voorts eene groote verscheidenheid in de stof of het onderwerp van onze droomen. Dezelve loopen niet zelden over vrij onverschillige zaken; somtijds bedriegen zij ons door aangename beelden en genietingen, meestal evenwel voeren zij ons schrikbarende tooneelen voor oogen, brengen ons in angst en bekommering en vervoeren niet zelden door de leven-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(36)

digste voorstelling van jammer en ongeluk. In het bijzonder zijn angst wegens een dreigend onheil, hetwelk niet is afteweren, teleurstelling wegens een voorgesteld goed, hetwelk wij niet kunnen magtig worden, zeer gewone voorstellingen. Mij komt dit zeer opmerkelijk voor. Indien onze geest, bij het droomen, vrij werkte, valt het moeijelijk te begrijpen, waarom hij zich doorgaans met akelige tooneelen bezig houdt, en waarom hij in de vlugt van aangename voorstellingen meestal gestuit wordt. Maar beschouwen wij dit verschijnsel grootendeels afhankelijk van het ligchaam, gelijk het inderdaad is, zoo zien wij ligt in, dat in den slaap, waarin zoo vele werkingen van ons ligchaam gebrekkig en traag voortgaan, waarbij sommige deelen bijna stilstaan, de voorstelling van belemmering, zwarigheid, gevaar, en van onvermogen zeer ligt moet geboren worden.

Het is niet minder opmerkelijk, dat in onze droomen reuk en smaak ook zoo ten uiterste zelden worden aangedaan, en dat wij, bij de levendigste voorstelling der meest bekende spijzen, zelfs bij het gebruik van dezelve, naauwelijks smaken. Deze zintuigen worden alleen in beweging gebragt door de onmiddellijke aanraking der voorwerpen, terwijl de andere meer indrukken ontvangen, welke gelijkvormig zijn aan meer bekende en dus aanleiding tot dwaling, tot schijnbeelden geven. Indien het bloed met drift naar het hoofd bewogen, in den omtrek van het oor, hevige kloppingen doet ontstaan, kan de indruk, daardoor op de gehoorzenuw gemaakt, al zeer ligt overeenkomen met den indruk, welk van buiten komende geluiden plegen voort te brengen, en deze overeenkomst moet in den slaap, wanneer de bewustheid niet zeer levendig

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(37)

kan zijn en voorzeker geene onderscheidende aandacht plaats heeft, het al spoedig doen voorkomen, als of wij een bekend geluid hoorden. Immers heeft zelfs in den wakenden toestand zulk eene dwaling niet zelden plaats. Maar zien wij dan ook hier niet onzen geest werkzaam door middel van het ligchaam en daarvan afhankelijk?

Men stelt gemeenlijk, dat de voorwerpen, die ons des daags treffen, de gedachten en wenschen, die ons meest bezig houden, in den slaap ons wederom voor den geest komen, en dat dus onze droomen herinneringen zijn uit ons vorig leven. Het is zoo; dikwijls levert het een aanmerkelijk gedeelte der stof, dikwijls althans de eerste aanleiding. Dit moet echter alleen in zoo verre als waarheid worden

aangemerkt, als wij zeker in den droom ons over het algemeen, geene ons eigenlijk geheel onbekende voorwerpen voorstellen. Somwijlen evenwel gebeurt zulks, wij zien alsdan zulke vreemde gedaanten, dat wij ze nergens mede kunnen vergelijken;

wij gevoelen zulke wonderlijke gewaarwordingen, dat wij er naauwelijks namen voor weten. Maar zelfs het meer bekende verschijnt in zulk eene bonte rij, in zulke vreemde en ongehoorde betrekkingen, dat wij nimmer kunnen geacht worden iets dergelijks beleefd te hebben. Daarenboven hebben wij genoegzaam altijd de levendige bewustheid, dat dat alles nu en op het eigen oogenblik plaats heeft, geenszins als in het verledene gedacht wordt. Het een en ander ondertusschen geeft mij bewijzen aan de hand, dat, bij het droomen, het ligchaam veelal evenzeer, zoo niet meer werkzaam is, dan de geest. Zou deze, vrij werkend, zich in zulke sporelooze verbeeldingen verloopen? Is het niet veeleer te denken, dat de zintui-

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

(38)

gen, door allerlei inwendige aandoeningen en bewegingen opgewekt, waarvan onze ziel nimmer dan zeer duistere voorstellingen gehad heeft, die ongelijksoortige indrukken op den geest overplant?

II. Maar zoo kome ik ongevoelig tot denvorm onzer droomen; ook deze is een bewijs van het aandeel, welke het ligchaam heeft aan dezelve. Verre de meeste droomen zijnverward, zoowel wat den zamenhang betreft, als in 't bijzonder met opzigt tot tijd en plaats, daar wij personen en gebeurtenissen, het meest van elkander verwijderd, in één oogenblik vereenigen. Somtijds echter droomen wij zoo geregeld, zoo eenvoudig, dat wij naderhand moeite hebben, ons te overtuigen, dat alles slechts een spel onzer verbeelding was. In zulke gevallen schijnt er meer eene geregelde werking van den geest plaats te hebben, terwijl zulke droomen zich ligt uit de aaneenschakeling onzer voorstellingen en gedachten laten verklaren. Verwarde en onduidelijke dragen daarentegen te zeer het kenmerk onzer ligchamelijke

aandoeningen, om zich in derzelver oorsprong te bedriegen.

De uiterlijke vorm onzer droomen verschilt voorts zeer naar het aantal der ligchaamsdeelen, welke daarbij werkzaam zijn. De meeste bestaan alleen uit gewaarwordingen, waarbij slechts onze verbeelding werkzaam is, en waartoe de stof vooral door gevoel, gezigt en gehoor wordt opgeleverd. De bewegingen, welke wij ons verbeelden te verrigten, hebben werkelijk geene plaats. Somtijds nemen ook onze spraakwerktuigen deel aan het verschijnsel; wij spreken in onze droomen en voeren zelfs gesprekken met anderen, een bewijs, dat wij met eenige bewustheid werkzaam zijn.

Jacob Vosmaer,Nagelaten en verspreide letter-arbeid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen in het glijdende bootje, de wendingen langs van het kustland, Nikias roeide en Nanno zich zacht op het meer en haar mijmring Mee liet glijden.. Hun oogen, te zamen in

Ik poets mijn trompet en blaas erop en dat is goed voor mij.. Jan Arends,

Gerard Bruning, Nagelaten werk.. Rembrandt 't bitterst moet geweest zijn van al, wat het leven hem te vreten gaf. 1) Door haar heeft hij zich langzaam, langzaam op mogen worstelen

zelf toch bracht ge dat beeldwerk Hier, en ge weet noch niet dat het buiten de grenzen van Hellas, Thans door de wereld mijn roem bazuint en den attischen kunstgeest, Dáarin 't

het begint nu al vry wat te verkeeren; en ik geloof dat sy schandig in haer voornemen bedrogen zijn; want de Witten zijn nu al van kant; De verraderijen beginnen te minderen, en

Johan Michael Dautzenberg, Verspreide en nagelaten gedichten (ed. Frans de

Carel Vosmaer , Inwijding.. haars vaders lang lijden, van haar eenzaam leven, gevuld met eigen denken en werken, van beider toekomst; maar als hij liet merken, wat hij voor haar

Het geeft tot werken nieuwen moed En schenkt weer vreugd na lijden. De genoegens van