Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
Fredericus Hendrikus van Leent
bron
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten. Gebr. Koster,
1
Aankomst der Feestgangers.
Haantje de Voorste, - Gij ziet hem hier staan - Gluurt lachend de stroomende menigte aan
Per spoortrein van elders gekomen;
‘Vooruit maar!’ zoo roept hij, ‘den tunnel maar in, Dit is van de feestvreugd alvast een begin,
Waarvan je nog dikwijls zult droomen;
Maar - past op je zakken! Men leest dezen raad Gedrukt aan de hoeken van pleinen en straat.’
De buitenlui zwieren recht lustig en blij.
Zoo mannen als vrouwen, gearmd op een rij, Luid zingende: ‘Lang zal Zij leven!
Voor Haar klopt ons hart, zoo van trouw als van min, Lang leev' Wilhelmina, 's Lands dierb're Vorstin:
Oranje aan Neêrland gegeven;
Wij gaan nu Haar Inkomst een dankbaar bezien En blijven niet achter Haar hulde te biên’.
2
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
3
Een verrassend welkom in de hoofdstad.
‘Pst!’ wordt er gefluisterd, en in een oogwenk zijn beide buitenlui door een zwerm straatventers omringd.
‘Pietje Puk met muziek, heeren en dames; 't kost maar één dubbeltje!’ -
- ‘Twaalf portretten van Hare Majesteit onze Koningin voor tien centen het dozijn!’
- ‘Een cent een prik lekker zuur, heerschap!’ roept een derde, met een augurk aan den vork, ‘je mot ze maar proeven! lekker bennen ze maar!’ - ‘Schoonmaken, meneer?’ vraagt een ander, ‘een dubbeltje 't paar! zet je voet maar op het bankje, heerschap; 't is niet van porselein, hoor!’ - ‘Doe het maar, Jaap,’ fluistert het angstige vrouwtje, ‘anders krijgen we nog dinstigheid met dat volk, hè!’
Een kranig artillerie-officier, in groot tenue, komt met fiere stappen aangetreden, en wordt door het gaande en komende publiek, nieuwsgierig aangegaapt. - ‘Moeke,’
vraagt een dreumes met uitgestrekte wijsvinger. ‘is dat nu een Koning?’ - ‘Hum,’
antwoordt Haantje de Voorste met een guitig lachje in de bruine kijkers, onderwijl
hij eveneens met jongensvrijpostigheid den officier aanstaart, ‘neen, kleintje, een
Koning is 't niet, maar - 't is toch een Hooge Oome!’
4
In het vondelpark.
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
5
‘Ziet, lieve kinders,’ aldus neemt een oud moedertje het woord, ‘dat is nu het standbeeld van Joost van den Vondel, de grootste dichter van zijn tijd. Tijdens zijn leven woonde hij in de Warmoesstraat, waar zijn vrouw een kousenwinkel dreef.
Toen hij op zijn ouden dag broodarm was geworden, schonk de Regeering dezer stad hem een jaarwedde, en dat had hij wel verdiend. Kijk, als die goede Joost nu nog in leven ware, wat zou hij dan een prachtig vers hebben gedicht op den luisterrijken Intocht onzer lieve Koningin. 't Was ook om nooit te vergeten! Kijk, ik kon me tranen niet weêrhouên toen 'k bij de Raadhuisbrug op de Keizersgracht staande, Hare Majesteiten in die Galakoets door acht paarden getrokken, langs me zag heenrijden!
Heere, mijn tijd! wat zullen die lieve Koninginnen moê zijn geweest, van al dat
buigen en knikken voor de hulde Haar gebracht. 'k Heb heel wat bijgewoond, maar
zoo iets treffends zag ik heel mijn leven niet.
6
Amsterdam in feestgewaad.
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
7
Men heeft nu geen oogen genoeg om te zien En overal 't fraais te bekijken;
De hoofdstad was nimmer zóó schitt'rend misschien.
Zóó prachtig in straten en wijken.
Van heinde en ver stroomt men heen naar den Dam, De grooten zoo jolig als knapen -
Hier boeide een kasteel of een poort waar men kwam, Of stegen in tuinen herschapen;
De grachten zijn smaakvol getooid en bevlag, Door kunstzin ontworpen en vaardig volbracht.
‘Ja, ja, duwt en dringt maar, gij burgers en buitenlui, de trams kunnen jullie allen toch niet innemen,’ denkt Haantje de Vorste, die op een fiets de stad doorkruist om alles goed te kunnen bezien.
't Is verbazend! men herkent de stad niet. 't Lijkt me een blijde droom toe met al
die masten, wimpels en vlaggen, guirlandes en natuurlijke bloemen. En is dàt daar
de Beurs? 't lijkt wel een tempel! Zie onze Naatje van den Dam eens aan! O! O! ze
hebben haar zoowaar in een kleed van klink klaar goud gestoken en haar op een
voetstuk gezet, zóó fraai versierd met levende bloemen en fonteinen, dat elke
Amsterdammer wel wenschen zou: ‘zoo moet ze maar blijven, haar leven lang!’
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
8-9
10
‘Pst!’ fluistert Haantje de Voorste zijn makker toe, ‘Zeg, den aanblik onzer Zeehelden en van 't wapenbord der “Royal Charles”, het Engelsche Admiraalschip door De Ruyter veroverd, zal bij die Engelschen daar geen prettige herinnering opwekken, hè? En als ze morgen bij den Historischen Optocht den zegewagen als eene hulde aan Neerlands dappere admiralen te zien krijgen, zouden ze dan geen respect krijgen voor het kleine Holland, dat he in vroeger dagen zoo duchtig de les heft gelezen?’,
‘Och, ik bekreun me weinig om hen,’ antwoordt Klaas, ‘maar ik heb achting voor den Duitschen Keizer die gezegd heeft: ‘'t Is een groot land dat zóó zijn groote mannen eert!’
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
11
12
Haantje de voorste herinnert zijn makkers aan ‘Piet Hein’.
‘Soldaatje spelen’ doen Hollandsche jongens gaarne. Hier ziet men Haantje de Voorste als hoofdaanvoerder eener bonte jongensschaar, lustig zingende van: ‘Piet Hein’. Op de Noordermarkt liet hij het troepje halt houden en hij vertelde hun, dat Piet Hien in de Oude Kerk begraven ligt en eindigde met te zeggen: ‘en als jullie ooit te Delfshaven mocht komen, verzuim dan niet diens standbeeld te gaan zien.
Piet Hein moet je weten, was op en top een zeeman, een held en een waaghals bovendien. Aan hem hebben wij de bemeestering der Spaansche Zilvervloot - de Onverwinlijke genoemd, te danken. En nu, Vooruit jongens!
‘Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein, zijn naam is klein, Zijn daden waren groot Hij heeft gewonnen de Zilvervloot.’
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
13
14
Haantje de voorste in de sarphatistraat.
‘Waarheid is 't,’ denkt Haantje, ‘een Amsterdamsche jongen moet zich altijd weten te helpen. 't Heeft wel moeite gekost, maar ik heb toch weer een mooie staanplaats veroverd!’ 't Was een waagstuk om door de menigte heen te dringen, die op de O.Z.
Voorburgwal 't fraaie kasteel van Egmond stond te bewonderen. O! o! dat was me een geduw en gedraaf vandaar langs de fraai versierde stegen en straten naar de Jodenbreestraat en het Rapenburg, waar de bewoners met die der omliggende straten, met kunstzin en goeden smaaak een fraaie, groote poort hebben doen verrijzen. En kijk hiernu eens rond! wat al masten en groen en wimpels en vlaggen en bloemen!
Maar luister! de kanonschoten kondigen de komst der Vorstinnen aan! De fanfares schetteren! 't Wilhelmus klinkt! Hoort! Hoort! Daar komen de voorijders reeds aan en na hen volgt onze kranige Eerewacht. Bravo! De waarheid moet gezegd worden:
‘zulk een ruitergroep is het Vorstelijk geleide waardig!’
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
15
16
Wat haantje de voorste den Engelschman verhaalde.
‘O, o, Sir! wenscht gij in Baedeker te lezen,
Voor wien dat Standbeeld hier is verrezen....?’
- ‘Yes!’
‘Wel, dat kan ik je wel uitleggen:
Dat is ‘Onze Rembrandt’
zal ieder Amsterdammer je zeggen!
Hij was de grootste schilder van zijn tijd, ook etste hij keurig en fijn;
Men noemt hem ook wel Rembrandt van Rijn Omdat hij aan den Rijn, bij Leiden, werd geboren, Waar zijn Vader een molen bezat, die maalde het koren - En als u naar 't Rijks-Museum wilt gaan,
- 't Is niet ver hier vandaan - Dan kunt u onder veel kunst
- zoovan mannen als vrouwen -
Rembrandt's meesterstuk ‘De Nachtwacht’ aanschouwen!’
- ‘Of hij hier gewoond heeft, vraagt U?’
‘Zeker, hij heeft hier zijn roem verworven En is ook in Amsterdam gestorven;
Hem werd - naar de gewoonte van dien tijd - Een laaste rustplaats
in de Westerkerk bereid.’
- ‘I thank you!’
‘Tot weerziens. Sir!’
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
17
Op weg naar de Nieuwe kerk.
't Is of de Riddertijd verjongd is aangebroken En daden vraagt van Ridderhulde en moed:
Nu Neêrlands liefste Bloem
op Neerlands grond ontloken.
Door jong en oud zich hulden doet.
Hier zien wij Haar met ernst haar vaste schreden richten, Naar 't Gods Huis
waar een zware en schoone taak Haar toeft, Waar Zij beloven zal 't volbrengen van Haar plichten,
Zoo God Haar steunen moog' wiens bijstand Zij behoeft;
Ga, Ga dan, Koningstelg, Vorstin der Nederlanden En bindt U aan Uw Volk met teedre liefdebanden.
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
18
Hooren, zien en pretmaken.
19
De sierlijke en smaakvolle feesttooi der grachten van Neêrlands Hoofdstad, lokt allen tot zich om den kunstzin der scheppers van al dat schoon, door aanschouwen en kreten van bewondering, hulde te brengen Jan pleizier is eivol beladen met jolige feestgangers. Iedereen is feestelijk gestemd en zelfs de dienaren der heilige
Hermandad hebben er een gullen lach voor over, telkens als ze door het overmoedige jeugdige volkje met een pauwenveer worden gestreeld. 't Is een algemeen pretmaken onder een helderen hemel, waarbij de Amsterdamsche jeugd ook niet van achter blijft staan.
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
20
Hulde aan onze groote mannen.
21
Gegroet, gij helden van 't penseel, Uit dagen lang verdwenen -
Gij hebt aan Neerlands glorie deel, Zoo roemen ook wij kleenen;
U, mannen van het voorgeslacht, Wordt op dit feest een groet gebracht:
Want 't nagelschat vergeet U niet Die ons uw kunst tot erfdeel liet.
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
22
Oud en nieuw.
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
23
't Is een merkwaardige verzameling van kleederdrachten die het Stedelijk Museum
ons te aanschouwen geeft. 't Zijn volkstypen uit al onze provinciën, die Haantje de
Voorste met veel genoegen heeft bezichtigd. En aan den avond van den dag waarop
we die aardige kleurige groepen hebben bewonderd, staan we tegenover het schitterend
verlicht Rijkspost- en telegraafkantoor, een pronkstuk onder de nieuwe gebouwen
der Hooofdstad en een waardig tegenhanger van het deftige, trotsche Koninklijk
Paleis daar tegenover. 't Is één licht al licht wat men ziet, van den grond tot aan de
uiterste torenspitsen toe. 't Lijkt wel een tooneel uit ‘Duizend en één nacht’ dat ons
te midden van een tooversprookje verplaatst. De schoone, donkere, windvrije avond
draagt het zijne bij, om de prachtvolle lichteffecten van het feestlievend Amsterdam,
uitnemend te doen gelukken en de fraaie schitterende verlichting van het Y volkomen
te doen slagen.
24-25
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
26
Van alles wat.
‘En nu ben ik hier in de Residentie eens een kijkje komen nemen,’ sprak Haantje de
Voorste bij zich zelven, die de reis per rijwiel had afgelegd om het bloemencorso te
zien. O! O! wat een onafzienbare schare van jonge dames, allen op rijwielen gezeten,
die smaakvol met bloemen, groen en oranje versierd waren. Men kon het onze
Vorstinnen wel aanzien dat dit schouwspel ook Hare aandacht waardig mocht
genoemd worden. 't Leek net een tuin met schoone bloemen en wie er de schoonste
bloem van was, zou elke Hollandsche jongen wel weten te zeggen. Onder de
27
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
28
De lange Vijverberg te 's Hage en Scheveningen.
‘ Wie gaarne wat zien wil, moet zich om geen vermoeienis bekreunen,’ dacht Haantje de Voorste, die met echte jongensdriestheid langs de pleinen en straten der stad dwaalde, om ook hier den feesttooi te bezichtigen. Maar van al wat hij daar gezien had, uitgenomen de parade en het bloemencorso, trok de lange Vijverberg in 't bijzonder zijne aandacht. De versieringen aan de huizen en langs de oevers waren kostbaar en luistervol. ‘Ook Scheveningen heeft zijn beste beentje voorgezet,’ dacht Haantje de Voorste, die, lang voor den aanvang van het vuurwerk, zich een rustig plaatsje veroverd had op de ijzeren leuning der zeeboulevard. En Scheveningen had er recht op om aan zijn vreudge uiting te geven, Scheveningen, dat den laatsten stadhouder Willem V het vaderland had zien verlaten en Willem I als koning van Holland bij diens landig aldaar, het eerst van al had mogen begroeten, ‘Ja, ja,’
mijmerde Haantje de Voorste: ‘'t is wonderbaar, maar de drie laatste eeuwen door
was en bleef Oranje trouw aan mijn vaderland verbonden.’
29
Scheveningen
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
30
1813
Den Haag als Residentie-stad Is menig standbeeld rijk,
Ook zij gaf van haar liefde en trouw Aan Nassau's stamhuis blijk.
Des Eersten Willems wederkomst Aan 't Scheveningsche strand.
Vlocht met Oranje en Bato's kroost, Een hechter liefdeband.
Dat feit wordt in dit beeld herdacht En predikt aan het Nageslacht:
Wat eens een Edel Drieschap
voor Neerland heeft gedaan,
Zal leven in Ons Volk zoolang het mag bestaan.
31
Rotterdam
Fredericus Hendrikus van Leent, Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
32
Bij het standbeeld van Willem de Zwijger.
Wij knapen en meisjes uit Nederlands Gaard, Wij zullen het nimmer vergeten:
Wat Gij bij uw leven voor Nederland waart, Hoe gij toen Volksredder mocht heeten.
Uw stamhuis Prins Willem, herleefde in het kind, Door jong en door oud, zoo geliefd en bemind, En thans als Vorstin zich liet kronen
Om door liefde in harten te tronen.