Fredericus Hendrikus van Leent
bron
Fredericus Hendrikus van Leent, Vier weken aan zee. P. Kluitman, Alkmaar 1890-1900
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/leen016vier01_01/colofon.php
© 2010 dbnl
1
Vier weken aan zee
Wij toeven gaarne aan het strand, En spelen daar met schop en zand.
Het regent, het regent, het regent dat het giet,
Maar zulk een dagje aan de zee bekoort ons waarlijk niet.
Het zonnetje schijnt er zoo heerlijk aan zee, En mullig en droog is het zand,
Nu leer ik mijn popje, zoo klein als zij is.
Hier loopen met mij, hand aan hand.
Fredericus Hendrikus van Leent, Vier weken aan zee
3
Kom, proef mijn ijs eens kleine vent, Zoo'n portie kost maar eene cent
Komt, kindren, zit nu even stil, Maar rechtop, hoor, en net;
Het duurt maar een minuut of wat, En - klaar is uw portret.
Mijn scheepje zeilt er vlug op los.
In plasjes van de zee:
Och, was het maar een grooter schip.
Dan voer ik gaarne meê.
Fredericus Hendrikus van Leent, Vier weken aan zee
5
O zie, daar komt de stoomboot aan, Met menig passagier,
Ras legt zij aan de haven aan Dat is niet ver van hier En brengt zij menig meisje meê En jongens zooals ik:
Dan spelen wij verheugd te zaam En hebben zeker schik.
‘Kom, vlug vooruit nu, lieve Zus, De trap af naar het strand’.
- ‘Wel biedt mij dan je arm maar broer, Dan zijt ge heusch galant.’
Fredericus Hendrikus van Leent, Vier weken aan zee
7
De badvrouw volgt ons in de zee, En hoed ons voor gevaar;
Wij plassen nu in 't zilte nat, En plagen soms elkaar!
De oude zeeman, blind en stram En daarbij hoogbejaard
Hem schenk ik graag wat van mijn geld, Hij is ons meêlij waard.
Het ezeltje, jongen, wil niet meer vooruit, Hij geeft om mijn roepen geen zier;
Zeg, als er jouw ezel zoo koppig is.
Rijd ik liefst niet meer op zoo'n dier.
Fredericus Hendrikus van Leent, Vier weken aan zee