• No results found

DE VORSTENLANDSCHE WATERSCHAPSORDONNANTIE TOEGELICHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE VORSTENLANDSCHE WATERSCHAPSORDONNANTIE TOEGELICHT"

Copied!
204
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE VORSTENLANDSCHE WATERSCHAPSORDONNANTIE

TOEGELICHT

P. H. ANGENENT

(2)

t

(3)

DE VORSTENLANDSCHE WATERSCHAPS-

ORDONNANTIE TOEGELICHT

(4)
(5)

DE VORSTENLANDSCHE WATERSCHAPSORDONNANTIE

TOEGELICHT

P R O E F S C H R I F T

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE L E I D E N , OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. J. H U I Z I N G A , HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBE- GEERTE, TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE VEREENIGDE FACULTEITEN DER RECHTS- GELEERDHEID EN DER LETTEREN EN WIJS- BEGEERTE TE VERDEDIGEN OP WOENSDAG 22 FEBRUARI 1933, DES NAMIDDAGS 4 UUR

DOOR

PIETER HENDRIK ANGENENT

GEBOREN TE BANDJERMASIN (NED, O.-INDIE)

Fa. I. OPPENHEIM - GRONINGEN

(6)
(7)

• • • • • • • • • i

Aan mijne Vrouw

(8)
(9)

I N L E I D I N G

24 Juli 1918 werd een wetsontwerp bekrach- Aanvuliing van het tigd dat het Indisch Regeeringsreglement Regeeringsreglement met een nieuw artikel, 145 R. R. aanvulde en met een nieuw arti- eene wijziging bracht in hetbestaande artikel kei, 145 (186 I. S.). 58 R. R. (Ned. Sb. 1918 no. 469, Ind. Sb.

1919 no. 4 9 ) . ( i ) Die wet beoogde de mo- gelijkheid te openen de verzorging van waterstaatsbelangen in Ned. Indië toe te vertrouwen aan publiekrechtelijke corporaties van de belanghebbenden; aan waterschappen. W e l is waar be- stonden in de residentie Soerakarta reeds waterschappen, nl. W o r o Poesoer en Pengging(2), welke in het belang der waterkeering en watervoorziening werkzaam waren; doch deze waren meer te beschouwen als commissies van advies. Bij de overweging van eene nieuwe grondhuurwetgeving in de Vorstenlanden, verband houdende met de hervorming der economische en agrarische toe- standen aldaar, rees nu het denkbeeld om voortaan in dergelijke lichamen alle belanghebbenden bij een bepaald bevloeiïngsgebied te doen vertegenwoordigen, en daaraan, binnen bij algemeene verordening te stellen grenzen en onder het daarbij te regelen toezicht, de bevoegdheid toe te kennen ten opzichte der water- keering en watervoorziening in dat gebied zelfstandig voorzienin- gen te treffen. Die publiekrechtelijke lichamen zouden bestuurd worden door personen gekozen door de vertegenwoordigers der belanghebbenden; zij zouden in hun huishoudelijk belang verorde- ningen kunnen maken (ook zoodanige waarbij belastingen werden ingevoerd en straffen op hare overtreding werden gesteld); om kort te gaan op dezelfde leest zijn te schoeien als de waterschappen in het moederland. (3)

Voorts hield het wetsontwerp eene wijziging in van artikel 58

(1) Zie hiervoor Mr. K. J. Bij) „De Vorstenlandsche Waterschapsordonnantie", uitgave van de Vorstenlandsche Landbouwvereeniging, zonder jaartal blz.

1 t/m. 23.

(2) Opgericht bij besluit van den Resident van Soerakarta van onderschelde- lijk 2 Maart 1907 no. 1959/45, 27 Augustus 1909 no. 11014/45 en 8 M a a r t 1910 no. 2118/45 (Javaansche wetten, verordeningen en regelingen door P . W . lonquière, Soerakarta N . V . Siang Hak in Kwan 1912, deel II blz. 103 e. v., 115 e. v., 136 t/m. 177).

,AZ\ Memorie van toelichting Bijlagen handelingen Staten-Generaal 1917/1918 [157.1 t/m. 3 ] .

1

(10)

R.R. (artikel 47 I. S.). N a nummer 68c werden ingevoegd „en 145". De eerste aanvulling had plaats toen in het R.R. de artikelen 68a, b en c verschenen. Noodig lijkt die aanvulling niet. Artikel 58 R.R. is altijd beschouwd slechts te slaan op Landsbelastingen. Men oordeelde wijziging echter noodig om buiten twijfel te stellen dat de raden van locale ressorten belastingen zouden kunnen heffen. (x) Toen artikel 58 R.R. echter eenmaal op deze wijze was aangevuld, moest men op den ingeslagen weg voortgaan, zoodat ook de be- lastingheffing door waterschappen in dat artikel geradiceerd diende te v/orden.

. . . . . . W a n n e e r men nu met artikel 145 R.R. (186 v w n W D !• S- ) i n d e h a n d d e Vorstenlandsche W a t e r - V . W . U . en W.K schapsordonnantie opslaat, dan zou men ver- wachten daarin de samenstelling, inrichting, werkkring en be- voegdheden van de waterschapsbesturen geregeld te vinden. Niets is echter minder waar. De V . W . O . geeft regels, zij geeft slechts het geraamte van eene wetgeving voor de waterschappen; de rest is overgelaten aan eene regeling bij legislatief Residentsbesluit: het waterschapsreglement. Hierin vindt men dan ook tal van bepalingen opgenomen welke men, volgens de letter van artikel 186 I. S., in de V . W . O . verwacht zou hebben. Dit verklaart de uitgebreidheid van het W . R. ten opzichte van die der V . W . O.; 62 artikelen in het W . R. tegen 34 in de V . W . O. '

Het W . R . is een legislatieve regeling van het Hoofd van geweste- lijk bestuur. Men lette bijv. op het bepaalde in lid 2 van artikel 15

V . W . O., welk voorschrijft dat de waterschapsverordeningen geen bepalingen mogen inhouden omtrent punten waarin bij eenige alge- meene verordening dan wel het W. R. is voorzien en vergelijke dit met het bepaalde in artikel 3 van de Nederlandsche Keurenwet 1895, waaraan artikel 15 V . W . O . is ontleend;: „punten, waaromtrent bij een wet, een algemeenen maatregel van bestuur, eene provinciale verordening, of het reglement der instelling is voorzien." Voorts op lid 3 van artikel 15 V . W . O.: „bepalingen dier verordeningen, in welker onderwerp wordt voorzien bij het W. R. houden van rechtswege op te werken." Ook het feit dat voor de afkondiging van het W . R. een formulier is voorgeschreven (artikel 2, lid 2 V . W . O . ) duidt op den wetgevenden aard van het W . R. Zie ook den tweeden zin van lid 2, artikel 2 V . W . O. Vergelijk verder arti- kel 1 der Surinaamsche waterschapsverordening ( Gouvernementsblad

Suriname 1932 No. 32), waaruit blijkt, dat de reglementen der waterschappen worden vastgesteld bij besluit van den Gouverneur, den Raad van Bestuur gehoord. Zulk een besluit is van legislatieven aard (artikel 3 onder 3° R.R. Suriname). Ook uit artikel 8 dier

f1) Bijlagen handelingen 2e Kamer Staten-Generaal 1902/1903 [30.2].

(11)

verordening blijkt dat zulk een reglement is eene wettelijke regeling van een hooger gezag.

Deleqatie van H i e r h e e f t d u s d e l e9a t i e v a n wetgeving plaats ge- wetaevina ^i a d' ^ o c h t dat? Indien de Nederlandsche wet-

" "* gever in artikel 186 I. S. de regeling der samen- stelling enz. der waterschapsbesturen niet aan den ordonnantie- wetgever had opgedragen, zou volgens Woesthof tegen die delegatie geen bezwaar geweest zijn. Deze(x) verklaart althans dat legislatieve Residentsbesluiten (geen strafverordeningen zijnde), steunende op eene algemeene verordening, wettig zijn. Het oorspronkelijke Re- geeringsontwerp ter aanvulling van het R. R. ging echter van den gedachtengang uit, dat het vaststellen van een reglement voor de waterschappen door het Hoofd van gewestelijk bestuur slechts mo- gelijk zou zijn, indien de Hollandsche wetgever daartoe uitdrukkelijk machtiging verleende. Deze delegatie schijnt dan ook van een ander soort dan die, welke mr. Woesthof op het oog had; zij is meer te vergelijken met bijv. de wetgeving ten aanzien van de verant- woording der Rijksuitgaven (artikel 127 G. W . en de Nederlandsche Comptabiliteitswet 27(2)) e n — hoewel niet zoo vergaande — met de regeling van een bijzondere rechtspraak in distributie en andere crisiszaken in Nederland (3 ). In beide gevallen endosseerde de wetgever (Koning en Staten-Generaal) de regeling aan de Kroon bij algemeenen maatregel van bestuur. Voor de rechtvaardiging van eene dergelijke delegatie in het Vorstenlandsche waterschapsrecht schijnt derhalve de oplossing gezocht te kunnen worden in de opvatting welke in het moederland dienaangaande heerscht.

ïn Nederland nu wordt de wettigheid van die delegatie verdedigd voornamelijk op grond van utiliteitsoverwegingen. De parlementen zijn meer en meer voor hunne wetgevende taak ongeschikt ge- worden. (") Zoowel door hunne samenstelling als door het met werk overladen zijn, worden ze niet meer de geschikte organen geacht te voorzien in eene wetgeving welke gelijken tred houdt met de zeer snelle ontwikkeling der techniek, welke veelal zeer ingewikkelde en gedifferentieerde regelingen eischt. Teneinde wetgeving mogelijk te maken moeten zij volstaan met het aangeven der groote beginselen, the broad policy, en de gedetailleerde regeling overlaten aan den lageren wetgever.

Zijn die rechtvaardigingsgronden ten aanzien van de Vorsten- landsche waterschapswetgeving echter wel aanwezig? De regeling ten aanzien van het recht op den grond, noodig voor het bedrijf der

(x) P. F. Woesthof „De Locale verordeningen in het Nederlandsch-Indlsch staatsrecht", dissertatie Leiden, Gebroeders van der Hoek 1904, blz. 23.

(2) Z i e Mr. R. Kranenburg „Het Nederlandsche Staatsrecht", derde druk.

Haarlem N . V . H. D . Tjeenk Willink 6 Z o o n 1928/1930. deel II blz. 118.

(s) Zie Kranenburg deel I blz. 102.

, , ' ^i e M n R - Kranenburg „Studiën over Recht en Staat" 2e vermeerderde

£,r u J?aarIem de Erven F. Bohn 1926, blz. 208 e.v. en Kranenburg deel 1 5 3 blz. 98 e. v

'--

3

(12)

Europeesche Landbouwondernemers, in het V . G. R. met zijn uit- voeringsvoorschriften schijnt in tegenovergestelde richting te wijzen.

De V . W . O . is ten aanzien van het water en de werken min of meer te vergelijken met het V . G. R. ten aanzien van den grond;

het W . R. is de uitwerking van de V . W . O., zooals de Uitvoerings- voorschriften van het V . G. R. die zijn van het laatstgenoemde regle- ment. De regeling der grondrechten is echter in haar geheel uitge- gaan van den algemeenen wetgever in Indië; terwijl die ten opzichte van het water en de werken deels zijn uitgevaardigd bij ordonnantie, deels bij legislatief Residentsbesluit.

Toch schijnt die delegatie wel in de bedoeling van den Neder- landschen wetgever gelegen te hebben. In de aan de Ie Kamer der Staten-Generaal aangeboden Memorie van toelichting schrijft Mr.

Pleyte: „Daarbij is, in navolging van artikel 188 G. W . (thans ar- tikel 190 G. W . ) het stellen van regels omtrent de oprichting en opheffing van waterschappen, zoomede nopens de samenstelling, de inrichting, den werkkring en de bevoegdheden van hunne besturen aan den lageren wetgever overgelaten"^1) In de Memorie van ant- woord op het voorloopig verslag van de commissie van rapporteurs van de 2e Kamer komt de mededeeling voor, dat het Hoofd van gewestelijk bestuur in overleg met den Zelfbestuurder voor elk waterschap een reglement zal vaststellen.(2) Daaruit, alsmede uit de aanneming van het wetsontwerp door de Staten-Generaal, schijnt voort te vloeien dat de positie van den ordonnantiewetgever in Indië gedacht werd als die van den algemeenen wetgever in Nederland, terwijl de Hoofden van gewestelijk bestuur dienaangaande min of meer de taak zouden hebben te vervullen van de Provinciale Staten in Nederland. Op sommige punten is de uitwerking van het beginsel echter te ver gegaan. Zoo bijv. ten aanzien van de inrichting der waterschapsbesturen; regeling daarvan ontbreekt in de V . W . O . geheel, wel komt ze in het W . R. voor. Ook in de artikelen 54 en 59 W . R. schijnt het Hoofd van gewestelijk bestuur ultra vires gehan- deld te hebben. Met de regeling in het eerstgenoemd artikel betreedt hij het gebied van het Burgerlijk Wetboek; met die in het laatstge- noemd verleent hij aan de waterschapsraden eene (nieuwe) be- voegdheid, welke slechts door den ordonnantiewetgever gegeven had kunnen worden.

Hoewel de wettigheid van de boven behandelde delegatie met be- hulp van artikel 186 I. S. derhalve wel verklaard kan worden, ligt de oorsprong daarvan niet in dit artikel, maar in het feit dat de V . W . O . gebaseerd is op een anders gedachte aanvulling van het R. R. en wel met een artikel dat als volgt luidde:

(*) Handelingen Ie Kamer der Staten-Generaal zitting 1917/1918 blz. 655.

(2) Bijlagen handelingen Staten-Generaal zitting 1917/1918 [157.5].

4

(13)

g , , , ,.Aan raden, bedoeld in het tweede lid van

„. " , . artikel 68b, dan wel aan ambtenaren met het aanvulhnq van het , , . ,.., 1 1 1 1 1 t . . Regeeringsreglement; h o, ° 9s t e Sfwestdijke gezag bekleed, kan bij arfikel ctfld ordonnantie de bevoegdheid gegeven worden om, met inachtneming van de daarbij te stel- len regels en onder het daarbij te regelen toezicht, binnen hun ressort waterschappen op te richten, te wijzigen en op te heffen, en reglementen voor die inrichtingen vast te stellen.

Bij de in het eerste lid bedoelde ordonnantie kan aan de besturen der waterschappen de bevoegdheid gegeven worden, om met inacht- neming van de daarbij te stellen regels en onder het daarbij te rege- len toezicht, in het huishoudelijk belang van die instellingen ver- ordeningen te maken, daaronder begrepen straf- en belastingver- orderingen."

(Daarnaast werd artikel 58 R.R. aangevuld). Dit wetsontwerp werd echter ingetrokken, omdat men het minder geëigend achtte vcor bevloeiïngsgebieden welke in meer dan één ressort van een locaïen raad of gewestelijk bestuurshoofd gelegen zouden zijn. Vol- gens dien opzet nu werden in de V . W . O. slechts de hoofdbegin- selen vastgelegd; de feitelijke rechtsvormer voor de waterschappen zou in de Vorstenlanden het Hoofd van gewestelijk bestuur zijn.

De V . W . O . draagt ? e V\Vf\°u\ d i e n t o o k hezie\ t e ™"

„.:„ »e _ 1. J. den m het licht van eene overeenkomst tus- min of meer het , J T J - I T - > J \T

karakter van een s c indische Regeering en de Vorsten- 1 . landsche landhuurders. Dat is door de ïndi- overeenkomst. , ,-> 1 j T J mr

sehe kegeermg erkend. In de Memorie van antwoord op de begrooting voor het departement B . O . W . 1921

(oud 1, afdeeling VII stuk 17, onderafdeeling 717) schrijft Zij: ,,de dezer dagen af te kondigen, na jarenlang overleg met de belangheb- benden en met de Indische Vorstenbesturen samengestelde ordon- nantie (de V . V / . O. Ang.), uitsluitend betrekking hebbende op de Vorstenlanden en ten nauwste samenhangend met de reeds aange- vangen agrarische hervormingen in die gewesten, draagt min of meer het karakter van overeenkomst en leent zich derhalve niet meer voor eene nadere gedachtenwisseling." Die overeenkomst beoogde de voorwaarden vast te leggen waarop de landhuurders hunne mede- werking zouden verleenen tot agrarische hervormingen in de Vor- stenlanden. Zij wenschten bedrijfszekerheid. Daarvoor was noodig de uitdrukkelijke erkenning.

a) dat zij hun plantareaal ongeschonden zouden behouden en titels verkregen op den grond, ingenomen door hun gebouwen en établissementen;

b) dat zij hun recht op het gebruik van water, in gelijke raate als zij dat bezaten, zouden behouden;

c) dat zij zekere mate van zeggingschap zouden behouden om- trent het waterbeheer en de zorg voor onderhoud en herstel der door

hen aangelegde werken. 5

(14)

Die waarborgen, werden ten aanzien van den grond en het recht op water neergelegd in het Vorstenlandsche Grondhuurregle- ment; ten aanzien van het waterbeheer en de werken in de V . W . O . , voornamelijk in den slotzin van artikel 1 en in de artikelen 4, 5 lid 2. 10, 11 lid 2. 15, 20, 24 en 28.

Die eisch tot zekerheid was niet onbillijk. Tegenwoordig wordt wel eens vergeten dat de Vorstenlandsche landhuurders zeer groote kapitalen aan de irrigatie hebben besteed. Daardoor werden de Vor- stenlanden bedeeld met een irrigatie welke de toets met die de zg.

Gouvernementslanden met succes konden doorstaan — en welke de Zelfbesturen bijna geen cent gekost heeft. Nog heden ten dage plukken die — in den vorm van hoogere landrente en pachten — de vruchten van dien arbeid der landhuurders. Bij de beschouwingen over de bevoorrechte positie van de Europeesche cultures wordt veelal verzuimd ook die zijde van de medaille naar boven te draaien.

Om bovenstaande reden is het noodzakelijk de letter der bepalin- gen der V . W . O . steeds te toetsen aan datgene wat partijen bedoeld hebben in de ordonnantie vast te leggen. Die bedoeling is niet altijd gemakkelijk te vinden daar vele onderhandelingen mondeling plaats hadden. Soms werd aan bepaalde begrippen een uitleg ge-

geven welke niet in de bewoording van eene bepaling is terug te vinden. Eene interpretatie met behulp van V a n Dale's groot woor- denboek der Nederlandsche taal moet daarom vermeden v/orden;

veeleer zij men indachtig aan de woorden van den grooten rechts- geleerde Chief Justice Marshall: „Such is the character of human language, that no word conveys to the mind, in all situations, one single definite idea/'f.1)

Ook het karakter der Vorstenlandsche water- Het karakter der s c h e n s p e elt _ vanzelfsprekend — eene Vorstenlandsche v o o r^m e r o l b i j d e verklaring der V. W . O., waterschappen. w e sh a l v e eene korte schets daarvan niet ontbreken mag. Tusschen de Vorstenlandsche en Nederlandsche waterschappen bestaan verschillende punten van verschil — n' en déplaise de woorden van Minister Pleyte dat beiden op dezelfde leest geschoeid waren. In Nederland vindt men hoofdzakelijk cor- poraties welke zich gevormd hadden, hetzij uit noodweer tegen de bedreiging van het water, hetzij uit zucht naar landwinning.

In de Vorstenlanden zijn waterschappen in het leven geroepen, omdat landhuur en Overheid wederzijds de behartiging der bevloeiïngsbelangen niet aan één hunner toevertrouwden. Men vond toen als uitweg uit dit dilemma, de verzorging van die be- langen op te dragen aan een neutraal lichaam, waarin landhuur

(!) Overgenomen uit Mr. R. Kranenburg „Studiën over Recht en Staat"

Noord-Amerikaansche staatsvorming, blz. 117.

6

(15)

en Overheid tot een gelijk aantal vertegenwoordigd zouden zijn.

Daarbij komt nog dat de landhuurders zelve weer onderling tegen- strijdige belangen hebben, omdat het water, anders dan in het alge- meen in Nederland het geval is, hier geen vijand is, die men be- strijden moet, maar een vriend, een verwekker van nieuw leven, de onmisbare factor voor het landbouwbedrijf^1)

De Vorstenlandsche waterschappen zijn daarom te beschouwen als een conglomeraat van veelal tegenstrijdige belangenvoorziening.

Niet ten onrechte is wel eens gezegd dat zulk een waterschap uit evenveel waterschapjes bestaat als er ondernemingen zijn. Die divergentie van belangen bestaat niet alleen ten aanzien van de waterbelangen, doch ook ten aanzien van de bescherming tegen zand en grindvloeden. Duidelijk kwam dit aan den dag na de eruptie van den Merapi in 1931. De zandrivieren voerden groote massa's zand van de hellingen van den Merapi naar beneden zoodat de dijken, welke daartegen bescherming moesten bieden, gevaar liepen te be- zwijken. Bij de plannen ter voorziening daartegen bleek reeds aan- stonds dat de ondernemingen ten W e s t e n van de W o r o en ten Oosten van die rivier afwijkende beveiligingsmaatregelen voor- s t o n d e n ^2) De oorsprong van de waterschappen hier en ginds verklaart het verschil in bevoegdheden. In Nederland vond de wetgever oude bestaande corporaties, van meer privaatrechte- lijken aard, welker bevoegdheden geregeld en zoo noodig beknot dienden te worden omdat de veranderde tijdsomstandigheden zulks medebrachten. In de Vorstenlanden daarentegen vond eene over- dracht plaats van bevoegdheden, welke eertijds de facto door den landhuur en theoretisch door de Overheid werden uitgeoefend.

Het is dus een soortgelijk verschil als aangetroffen wordt bij eene vergelijking met de desa eenerzijds en de locale ressorten, pro- vincies, stadsgemeenten en autonome regentschappen anderzijds.

Bij de desa eene reglementeering van het bestaande, aange- past aan meer moderne opvattingen; bij de andere gemeenschappen eene overdracht van bevoegdheden. Uit dien hoofde is het zon- der meer duidelijk dat aan de Vorstenlandsche waterschappen geen andere bevoegdheden toekomen dan die welke aan hen zijn overgedragen krachtens V . W . O. en W . R. Iedere afleiding van bevoegdheden uit het wezen der waterschappen, of artikel 186 I. S., of uit eene vergelijking met de moederlandsche waterschaps- bepalingen, is daarom uit den booze te achten.

Daarbij bedenke men ook dat artikel 186 I. S. eene ruime strek- king heeft, en ook moet hebben, omdat het toepasselijk dient te zijn op alle soorten van waterschappen. De bevoegdheden van een

(*) In Jogjakarta vindt men eenige polders, welke water loozen. Zulks is echter uitzondering.

(2) Zie notulen 63e vergadering raad Dengkeng punt 1. Ook de oprichting van het waterschap Woro bedoelde dien belangenstrijd in meer harmonische banen te leiden.

7

(16)

bepaald waterschap zijn echter slechts te halen uit de instellings- ordonnantie — hier de V . W . O.

•i n o r t c Hoewel de bovengeschetste invloeden op de inter- Artikel 186 l.b, p r e t a t i c d e r y . W . O. een grooten invloed uit-

d oefenen, hebben wij ons toch in de eerste plaats te houden aan het bepaalde in artikel 186 I. S. De omstandigheden, welke het instellen van waterschappen vorderen, zijn voor de Vorstenianden gelegen in de uitwerking der agrarische hervorming.

W a t onder waterstaatsbelangen verstaan moet worden is niet altijd met zekerheid te bepalen. Mr. Schepel meent dat alle belangen, welke de Provinciale Staten in Nederland bij een waterschap onder- brengen, waterstaatsbelangen zijn.(x) Meer aannemelijk lijkt echter de omschrijving welke Prof. Kranenburg (2 ) geeft nl. al hetgeen wat historisch en in het gewone spraakgebruik tot het gebied van den waterstaat behoort.

Ä '\c 1 fftfiTS ""id ^ v a n ke t a r t i ^ bepaalt dat de oprichting en . . r1^ ' * de opheffing van waterschappen, zoomede de sa-

menstelling, de inrichting en de bevoegdheden van hunne besturen bij ordonnantie worden geregeld. Hierdoor wordt de ordonnantiewetgever aangewezen tot het rechtsvormend orgaan der waterschappen; hij neemt in Indië de plaats in van Provin- ciale Staten in Nederland. Het toezicht houdende orgaan is in de Vorstenianden het Hoofd van gewestelijk bestuur (in Neder- land Gedeputeerde Staten). Ook de oprichting en opheffing alsmede de vaststelling der reglementen is aan het Hoofd van gewestelijk bestuur opgedragen. In Nederland gebeurt dat door Provinciale Staten. Naast samenstelling, spreekt lid 2 ook over de inrichting. Deze nevenstelling komt ook voor in artikel 142 G. W . Volgens Thorbecke ziet samenstelling op hen die gekozen kunnen worden; inrichting op de organisatie van het lichaam met betrek- king tot de verschillende takken van het gemeentebestuur. (3) Bij de waterschappen zou samenstelling derhalve zien op de ver- tegenwoordigers in raad en bestuur; inrichting op den technischen en administratieven dienst van het waterschap.

In die beteekenis genomen is de inrichting van het bestuur echter niet in de V . W . O. doch in het W . R. geregeld; vergelijk de artikelen 7 en 28 W . R. De delegatie van wetgeving schijnt hier dan ook te ver doorgedreven te zijn; men kan toch lastig spreken van uitvoering van een ontbrekend voorschrift.

(*) Dr. C. J. H. Schepel ,,Waterschapswetgeving" 2e druk, J. B. W o l t e r s U.M.

Groningen—Dten Haag 1927, blz. 29.

(2) Kranenburg, deel II blz. 335. Z i e ook mr. Bijl, bl. 24.

(s) Mr. J. Oppenheim „Het Nederlandsch Gemeenterecht" 5e druk. Haarlem de Erven F. Bohn 1928, deel I, blz. 39 noot.

8

(17)

Ä Mir ï iRf- Xs* kid 3 bepaalt dat aan de besturen (der water- ig j -i 4' ' ' schappen) bij ordonnantie de bevoegdheid kan

worden toegekend in het huishoudelijk belang verordeningen te maken, ook zoodanige waarbij belastingen worden geheven, terwijl lid 4 die bevoegdheid uitstrekt tot het stellen van straffen op de overtreding der verordeningen. ïn de instellingsordonnantie wordt nader gepreciseerd, welk orgaan onder dit bestuur verstaan moet worden. Voor de Vorstenlandsche waterschappen is dat de raad; uitvoerend orgaan is het water- schapsbestuur. Het slot van de leden 3 en 4 schijnt te moeten worden opgevat als eene interpretatie van hetgeen de wetgever tot veror- deningen wenscht te rekenen; daartoe zouden dan behoorén straf- en belastingverordeningen. Dat schijnt echter overbodig; wanneer aan een publiekrechtelijk lichaam de bevoegdheid is verleend in het huishoudelijk belang dier instelling verordeningen te maken, dan zijn daaronder straf- en belastingverordeningen te rekenen, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk bepaald is. Z o o werd in artikel 143 van de Grondwet van 1814 bepaald dat de kosten van de provinciale huishouding op de Rijksbegrooting werden geplaatst;

daaruit bleek dat de provincie geen eigen kas had. Ten aanzien van strafverordeningen is de boven gegeven stelling niet immer aan- vaard; steeds is daartegen echter oppositie gerezen. Z o o bijv. bij de behandeling van de aanvulling op artikel 191 G. W . (thans

artikel 193 G. W . ) toen de heer Goedkoop waarschuwde dat door de voorgestelde aanvulling aan alle waterschappen keurbevoegd- heid werd gegeven.^1) Ook de Surinaamsche waterschapsverorde- ning onderscheidt keuren als species van het genus verordeningen.

Ook daar bleef protest tegen die onderscheiding echter niet uit.(2) ïn beide gevallen was de reden dat onderscheid gemaakt werd hierin gelegen, dat het ongewenscht geacht werd aan alle waterschappen de keurbevoegdheid te geven. Daarom werd

aan „regelt" eene spitsvondige uitlegging gegeven. Regelen zou nl.

ook kunnen beteekenen: beperken, het recht niet geven.(3) Normaal is die uitlegging zeker niet. Regelen kan niet anders be- doelen dan voorschriften te geven omtrent de voorwaarden waar- onder het recht uitgeoefend zal worden. Voor de strafverordenin- gen is zulks noodig teneinde de uniformiteit in de strafwetgeving te bestendigen; voor de belastingverordeningen omdat het onder- werp van de verordening van den localen en van den algemeenen wetgever zoo vaak hetzelfde is. T e r voorkoming van strijd is het daarom gewenscht het belastinggebied van den localen wetgever af te bakenen. Dat is o.m. geschied in de Nederlandsche

(x) Z i e Schepel blz. 68 t/m. 70.

(2) Z i e Memorie v a n toelichting en Voorloopig verslag van de commissie van rapporteurs (Bijlagen handelingen Koloniale Staten 1930-1931 19, 10, 11.

(3) Zie Mr. J. T . Buys „De Grondwet" Arnhem. P. Gouda Quint 1888 deel III bir. 377, 378.

0

(18)

Gemeentewet, artikel 277. Dit systeem is ook in de V . W . O . gevolgd. Artikel 23 V . W . O. wijst als object aan, het materieel belang dat landbouwonderneming en Inlandsche gemeente bij het waterschap hebben. Evenmin als in Nederland had het hier zin een ingewikkeld stel van bepalingen uit te vaardigen of de water- schappen geheel vrij te laten, omdat, in verband met het doel waartoe de waterschappen opgericht werden, de omslag der kosten op een- voudige wijze geschieden kon. Bij deze redeneering is het uitgangs- punt dat de waterschapsheffing eene belasting is en geen retributie.

Dit laatste staat echter niet onomstootelijk vast. Voorloopig zij echter met deze aanstipping volstaan; bij de behandeling van artikel 23 V . W . O. komt dit onderwerp vanzelf ter sprake.

B„ . j . W e l dient hier reeds behandeld te worden e q n p verordeninq. , . , , .

3 wat onder verordening te verstaan zal zijn.

De V . W . O. zelf geeft daaromtrent geen uitsluitsel, hoewel zulks gewenscht zou zijn in verband met de wijze waarop het toezicht op de besluiten (eng) en verordeningen in de artikelen 22 en 15 V . W . O. is geregeld. Voor beslissingen — geen verordeningen zijnde — bestaat een repressief toezicht; voor verordeningen een preventief toezicht. Het onderscheid tusschen een besluit als uit- voerende maatregel en als wetgevende regeling is immer een crux geweest voor den staatsrechtbeoefenaar. In Nederland voornamelijk ten aanzien van den algemeenen maatregel van bestuur en het

„gewoon Koninklijk besluit". Niemand minder dan de advocaat- generaal Mr. Ledeboer zeide in zijne conclusie voor het arrest van den Hoogen Raad van 18 December 1916 ( W . No. 10041): „Zoo- als den Hoogen Raad bekend is, is het tot nu toe nog aan niemand gelukt eene bevredigende onderscheiding te geven van wat ter rege- ling behoort te worden overgegeven aan een algemeenen maatregel van bestuur en wat regeling eischt in een gewoon Koninklijk besluit."(i)

Mr. Schepel neemt op blz. 71 van zijn werk eene definitie op welke bij de schriftelijke en mondelinge behandeling der wet van 1895 (Keurenwet) gegeven werd: „verordeningen zijn algemeen werkende voorschriften"; op blz. 72 geeft hij, in navolging van Mr.

van der Meulen als omschrijving: „verordeningen kunnen worden omschreven als regelgevende beschikkingen bestemd om algemeen, dat is ook voor alle toekomstige gevallen te voorzien; besluiten daarentegen als beschikkingen, naar de inzichten van het oogenblik passend geoordeeld voor het bepaalde geval, dat zich voordoet."

Het schijnt mij dat de oplossing gezocht moet worden in de reactie die het woord verordening in het menschelijk bewustzijn te weeg brengt. In dat bewustzijn krijgt verordening onwillekeurig de be- teekenis: daar kan ik mee te maken krijgen, hetzij op straf, belasting of ander gebied. De woorden instructie en besluit daarentegen laten

(*) Zie Kranenburg deel I, blz. 109, noot 2.

10

(19)

de gemeenschapsleden, als geheel, vrij koud. In die woorden ligt iets opgesloten van zekere dienstverhouding of aanwijzing, zij gaan slechts de direct daarbij betrokken personen aan; daarmede hebben buitenstaanders niets te maken. Daarom zoude uit de groep ver- ordeningen, die uit te scheiden zijn, welke interne orgaanverhou- dingen regelen, zoodat het woord verordening slechts te gebruiken ware voor die beschikkingen welke in het leven van de gemeenschap als zoodanig ingrijpen. Het criterium zou dan gezocht kunnen wor- den in de overweging of eene beschikking van een dusdanigen aard is dat zij door afkondiging aan de gemeenschapsgenooten mede- gedeeld moet worden. Die opvatting sluit aan bij den eisch dat ver- ordeningen afgekondigd moeten worden, alvorens zij verbindbaar zijn (artikel 16 V . W . O . ) . Ook schijnt zij in overeenstemming met het criterium dat de Hooge Raad aanlegt voor het onderzoek in cassatie. In zijn arrest van 10 Juni 1919 ( W . N o . 10429) wordt overwogen: „dat onder wet" in den zin van artikel 99 der W e t op de R. O . mede zijn te begrijpen, naar buiten werkende, dus tot een ieder gerichte atgemeene regelingen, welke zijn uitgegaan van een gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent, dat waar de onderwerpelijke ministrieele beschikking aan deze vereischten voldoet, de Hooge Raad van deze grief kan kennis nemen.")1)

In dit systeem, is een huishoudelijk reglement geen verordening, de, door de waterschappen vastgestelde regelen betreffende het geldelijk beheer daarentegen wel. Eene instructie is slechts dan eene verordening wanneer zij ook betrekking heeft op de ingelanden door bijv. te bepalen dat de kantoren op bepaalde uren geopend zullen zijn. Ook eene ambtenarenverordening is in dit stelsel geen ver- ordening, doch een samenstel van bepalingen welke het dienst- verband tusschen werkgever en werknemer regelen. Deze opvatting van verordening is echter niet die van de V . W . O. Deze ordon- nantie en de daaraan in de praktijk gegeven uitvoering is echter in dat opzicht eenigszins stelselloos. De huishoudelijke reglementen zijn daarin geen verordeningen (zie toelichting op artikel 8 V . W . O.);

voor de ambtenaren-regeling is echter de vorm van eene veror- dening voorgeschreven (artikel 29 huishoudelijk reglement voor den waterschapsraad ). De regelen betreffende het geldelijk beheer zijn daarentegen weder bij gewoon besluit (eng) vastgesteld.

n - I J Volgens het opschrift schijnt de ordonnantie hare ter- V w n atonale begrenzing te hebben in die der Vorsten- V. W . U. landen. Dit schijnt echter niet geheel juist. Zooals bij de toelichting op artikel 1 V . W . O. meer uitvoerig ontvouwd zal worden, kunnen ook zaken welke buiten de Vorstenlanden liggen aan een Vorstenlandsch waterschap in beheer gegeven worden.

Zulke zaken behooren dan tot het gebied van zulk een waterschap.

(x) Zie Kranenburg deel I blz. 109,

11

(20)

D h H - Nadat de aanvulling van het Regeeringsreglement V W O i n ke t s t a a t sb l a d was verschenen, kon overgegaan worden tot de afkondiging der V . W . O . Zulks geschiedde bij de ordonnantie van 2 October 1920 (Stb. 1920 N o . 722). De ordonnantie bestaat uit 4 hoofdstukken, tezamen 34 arti- kelen tellende. Hoofdstuk I, welk drie artikelen heeft, regelt de oprichting, wijziging en opheffing van waterschappen; hoofdstuk II, met 6 artikelen, de samenstelling en inrichting van de besturen der waterschappen; hoofdstuk III, met 21 artikelen, den werkkring van de waterschappen en de bevoegdheden van den waterschaps- raad en het waterschapsbestuur; tenslotte hoofdstuk IV, dat uit vier straf- en slotbepalingen bestaat.

De systematiek is, vooral na de aanvulling welke in 1926 plaats had, niet altijd even fraai. Zoo had het aanbeveling verdiend, lid 3 van artikel 3 te samen met de leden 1 en 2 van artikel 33 onder te brengen in één hoofdstuk: van waterschappen in de twee gewesten Soerakarta en Jogjakarta gelegen. Die drie bepalingen vormen een geheel; zij regelen de afwijking van het normale geval dat een water- schap in één gewest ligt. Juist omdat zij voorzien moesten in eene ge- bleken leemte werden zij in 1926 in de V . W . O. opgenomen. Men

heeft echter lid 3 van artikel 3 toegevoegd aan eene bepaling welke over wijziging en opheffing van waterschappen handelt, terwijl de an- dere bepalingen in het slothoofdstuk geplaatst werden (artikel 3 3 ) .

Uit den titel van hoofdstuk II zouden de woorden „en inrichting"

kunnen vervallen, aangezien dat onderwerp niet in dat hoofdstuk geregeld wordt, doch in het W . R.

Hoofdstuk III behandelt in de artikelen 10 en 11 den werkkring van het waterschap; in de artikelen 12 en 13 worden echter onderwer- pen behandeld welke juist niet tot dien werkkring behooren. In ar- tikel 14 staat de petitie bevoegdheid;in de artikelen 15 en 17 wordt de wetgevende bevoegdheid geregeld. Daartusschen staat echter eene bepaling, welke de formeele kant van de verordeningen regelt; het-

zelfde doet artikel 19. Artikel 18 regelt de beoordeeling der straf- bepalingen. Die artikelen zijn alle nog wel te rekenen tot de be- palingen welke de bevoegdheden regelen. Artikelen 20, 21 en 22 regelen echter het toezicht van het Hoofd van gewestelijk bestuur op de waterschappen. Artikel 23 bevat zoowel de heffingsbevoegdheid als eene bepaling over de begrooting. Artikel 24 geeft voorschriften nopens de heffing, artikel 25 nopens de begrooting. Artikel 26 be- handelt de vordering van arbeid. Artikel 27 geeft eene bevoegd- heid aan het waterschapsbestuur. Artikel 28 regelt het beheer der geldmiddelen en de vaststelling der rekening; artikel 29 het bur- gerrechtelijke optreden. Artikel 30 hoort feitelijk niet in de V . O . W .

thuis. Het geeft eene regeling nopens de opheffing van belem- meringen en is thans slechts van theoretische waarde. Intrekking is aan te bevelen, desnoods onder gelijktijdige toepasselijkheidsver- klaring van de ordonnantie van 24 Maart 1931 (Stb. 1931 no. 25) op de waterschappen. Afgezien van artikel 30 kan de opvolging van

12

(21)

de artikelen in dit hoofdstuk wel verdedigd worden. De vlag dekt echter de lading niet. Toegegeven moet echter worden, dat de keuze van een passenden titel hier lastig was omdat zooveel onderwerpen

in dit hoofdstuk samengeperst zijn. Fraaier lijkt eene splitsing in drie hoofdstukken: III van het beheer, den aanleg en de wijziging van werken en het petitierecht; l i l a van besluiten, de finantiën en de vordering van arbeid; Hlb van de vertegenwoordiging in rechten.

Uit hoofdstuk IV zouden de bepalingen van lid 1 en 2 van artikel 33 gelicht moeten worden om met lid 3 van artikel 3 ver- eenigd te worden. Lid 3 van artikel 33 houdt een voorschrift in van de strekking als dat in artikel 4 Waterschapswet 1900.

De uitwerking der bepalingen van de V . W . O. heeft plaats ge- had in het W . R. Tezamen vormen zij als het ware de Grondwet

voor de waterschappen. Verdere toelichting is meer op hare plaats bij de artikelsgewijze toelichting.

Tenslotte wordt nog, ter volledigheid, vermeld, dat de woorden waterschap, waterschapsraad, waterschapsbestuur, waterschapsver-

ordening en waterschapsreglement dan eens met eene hoofdletter beginnen en dan weer eens met eene kleine letter ( vergelijk artikel 4 lid 1 artikel 13, 21 en 24: W a t e r s c h a p ; overal elders: waterschap;

artikelen 6, 7, 8, 12, 21, 26 en 30, lid 1 en 32: Waterschapsbestuur en 30 lid 1: waterschapsbestuur; in de artikelen 20 en 29 lid 1:

waterschapsraad; overal elders: Waterschapsraad; in de artikelen 19 en 22: Waterschapsverordening; in de artikelen 16, 17 en 30:

waterschapsverordening; in de artikelen 3, 15 en 19: waterschaps- reglement; overal elders: Waterschapsreglement). V a n praktische beteekenis is dat verschil in schrijfwijze natuurlijk niet.

(22)

H O O F D S T U K I.

Van de oprichting, de wijziging en de opheffing van waterschappen.

Artikel l . ( i )

( 1 ) Na goedkeuring door den Gouverneur-Generaal, kunnen, in overleg met den betrokken Zelfbes'tuurder of diens Patih in de gewesten Soerakarta en Djokjakarta bij beschikking van het Hoofd van gewestelijk bestuur voor bepaalde gebieden, waarbinnen land- bouwondernemingen gelegen zijn, waterschappen v/orden opgericht in het belang van de bevloeiïng, van den waterafvoer en van de bescherming tegen zand- en watervloeden van de binnen die ge- bieden gelegen gronden. Dit geschiedt in elk geval voor gebieden waarbinnen landbouwondernemingen, bestaande uit gronden be- doeld in artikel 11 No. 4 Ir a van het Grondhuurreglement voor de residentiën Soerakarta en Djokjakarta (Staatsblad 1918 No. 20), zijn gelegen.

(2) Tot het gebied van een waterschap worden geacht te be- hooren de daarbuiten gelegen door het waterschap beheerde zaken.

p Krachtens het bepaalde in dit artikel werden onder- Oprichting van scheidenlijk bij besluit van:

waterschappen. g ^ ^ . ^ ^ ^ a k a r t a ^ 2 ? ^

aoerakarta r

1921 n°n o Ï 5^/ 6 ( J a v . C r t . v a n 1 Nov. 1921 N o . 87);(2)

b. den Resident van Soerakarta van 20 December 1921 No. 659 (Jav. Crt. van 30 Dec. 1921 No. 104);

c. den Resident van Soerakarta van 25 Augustus 1924 No 385 (Jav. Crt. van 26 Sept. 1924 No. 78).

opgericht de waterschappen Opak (later uitgebreid tot Opak- Progo),(3), Denkeng, Pépé (later bij besluit van den Resident van Soerakarta van 30 Augustus 1926 No. 552 (Jav. Crt. van 21 Sept.

1926 No. 75) uitgebreid tot Bengawan).

f1) Ongewijzigd gebleven.

( ) Voor de verklaring van dit gemeenschappelijk besluit worde verwezen naar de toelichting op art. 2.

(3) Besluit Residenten van Jogjakarta en Soerakarta van 6 Maart 1924 4735/6

no. — 1 2 0 ^a v' C r t - v a n 2 8 M a a rt l 9 2 4 no- 26).

14

(23)

rj, . j Het waterschap Opak-Progo ligt voor ht grootste erntoir der gedeelte in het gewest Jogjakarta, het overige deel waterschappen. i n j ^ g e w e s t Soerakarta; de waterschappen Deng-

keng en Bengawan zijn gelegen in het gewest Soerakarta.

De grenzen van het gebied dier waterschappen, welke hun naam ontleenen aan dien van de voornaamste rivier (en) door hun gebied stroomend, worden in de waterschapsreglementen ( artikel 1 ) als volgt aangegeven t.w. ( ! ) ;

voor het waterschap Opak-Progo: ten Noorden door de kali Krasak, den kegel van den Merapi en de waterscheiding van de linkerzijrivieren van de kali Opak; ten Oosten door de waterschei- ding van de linkerzijrivieren van de Kali Opak; ten Zuiden door den

Indischen Oceaan; ten Westen door de Kali's Serang, Progo en Krasak alsmede door de waterscheiding over het Kalkgebergte tusschen de Kali's Serang en Progo.

voor het waterschap Dengkeng: ten Noorden door een lijn ge- trokken van den top van de Goenoeng Merapi langs de water- scheiding tusschen de Kali's Kadipiro en Poesoer eenerzijds en de Kali Gandoel of Brambang anderzijds tot waar deze de grens der regentschappen Klaten en Bojolali snijdt en verder door de zuid-

grens van het gebied bevloeid uit de Kali Ngloembe of Baderan en dejKali Gandoel of Brambang; ten Oosten door de Kali's Bengawan, Dengkeng en Zuid-Dengkeng; ten Zuiden door de grens der Gou- vernementen Soerakarta en Jogjakarta; ten W e s t e n door de water- scheiding van de linkerzijrivieren van de Kali Opak.

voor het waterschap Bengawan: ten Noorden door de Noordelijke grens van het stroomgebied der Kali Pépé tot nabij de desa Nganti, verder door de Noordelijke grens van het stroomgebied der Kali Tjemoro tot aan de Bengawan, en vervolgens door deze rivier tot aan haar samenvloeiing met de Kali Sawoer; ten Oosten door de Kali Sawoer en door eene lijn vanaf den oorsprong dezer rivier naar den top van de G. Lawoe; ten Zuiden door de grens van het stroomgebied van de Kali Djlantah tot aan de desa Tlobo, en achter- eenvolgens door den weg van Tlobo naar Djatipoero, door de Kali Babon van Djatipoero tot aan de samenvloeiing met de Bengawan, door de Bengawan tot aan de uitmonding van de Kali Gandoel (Brambang of Djebol), door de Zuidgrens van het gebied bevloeid uit de Kali Ngloembe of Baderan en de Kali Gandoel tot waar deze de grens der regentschappen Klaten en Bojolali snijdt en tenslotte door eene lijn getrokken langs de waterscheiding tusschen de Kali's Kadipiro en Poesoer eenerzijds en de Kali Gandoel anderzijds naar den top van de G. Merapi; ten Westen door de Westelijke grens van het stroomgebied der Kali Pépé.

Die grensbeschrijvingen zijn te vaag. In het waterschap Deng-

(*) Het verschil in spelling van enkele woorden in de grensomschrijving wordt veroorzaakt door de afwijkende schrijfwijze in de gewesten Solo en Jogja.

15

(24)

keng gaf ze dan ook aanleiding tot eene breedvoerige discussie over de vraag of zekere gronden tot het waterschap Deng-

keng dan wel tot het aangrenzende waterschap Opok-Progo be- hoorden. Daarom is het wenschelijk haar te vervangen door eene grensbeschrijving, welke voor de kennis der grenzen verwijst naar eene, bij het desbetreffende besluit gevoegde en daarvan een deel uitmakende, kaart.

Aangezien artikel 2 van het waterschapsreglement bepaalt dat van het gebied van het waterschap eene schetskaart (in de praktijk geworden: eene kaart op schaal) wordt opgemaakt, zal zulks geen extra kosten of lasten medebrengen.

f. , . Ga ik thans over naar de bespreking van den in- loehchtmg op h m j d v a n a r t i k d ^ d a n ^ a l d a d e ] ijk d e v r a a g. arfakel 1. w a t b e p a a l t h e t a r t i k e l -

Oorspronkelijk niet Reeds dadelijk valt op dat oorspronkelijk niet

„ j « , ' gedacht is aan de instellinq van een water- gedacht aan een wa- a , , . „ , ,, ,.., 3 ,, , •

? , . . schap hetwelk gedeeltelijk zou vallen binnen . r -, a het gewest boerakarta en voor het overige

" " * gedeelte binnen het gewest Jogjakarta. Zulk een waterschap zou immers slechts kunnen worden ingesteld bij eene gemeenschappelijke beschikking van beide Hoofden van gewes- telijk bestuur in overleg met de. betrokken Zelfbestuurders; de redactie van artikel 1 is daartoe echter niet geschikt. (x)

Weliswaar is bij de wijziging van de V . W . O . — afgekondigd in ïnd. Stbl. 1926 No. 404 — door aanvulling van artikel 3 der ordonnantie deze omissie hersteld, doch de wijze waarop zulks plaats gehad heeft kan niet fraai genoemd worden; ook was ze ondertusschen overbodig geworden.(2)

Z e was niet fraai, wijl artikel 3 in hoofdzaak handelt over wijzi- ging of opheffing van een waterschap, terwijl de oprichting in artikel 1 behandeld wordt. De toevoeging van het woord „oprich- ting" in de aanvullig van artikel 3 is daarom gewrongen.

„Overbodig" omdat oprichting van nieuwe waterschappen in de Vorstenlanden niet meer verwacht kon worden en zeker niet meer van een waterschap hetwelk in beide gewesten zou komen te liggen, daar de gewesten, elders dan in de Opakstreek, alleen gemeen- schappelijke grenzen hebben in het Wonogiri en Goenoeng-kidoel- gebied, waarin geen landbouwondernemingen voorkomen, zoodat oprichting van waterschappen daar stellig niet noodzakelijk of wenschelijk zal zijn.

Zeer terecht werd bij de behandeling der voorgestelde wijzigingen van de V . W . O. in den raad van het waterschap Dengkeng op het een en ander dan ook de aandacht gevestigd, echter zonder eenig gevolg.(2)

(!) Zie ook toelichting op artikel 2.

(2) Notulen 17e vergadering raad Dengkeng onder 15.

16

(25)

Gehikt, «raarhin- V o o r t s vereischen de woorden „voor bepaalde

V / C U A C U V I I W a M U l U " j - i i . 1 1 1 1

_~_ i J U J gebieden waarbinnen landbouwondernemin- nen landbouwonder- a , .. „ , . ,. , ..

. « gen gelegen zijn nadere toelichting.

a_ 9 9 Bij strikte interpretatie zouden alle onder-

J * nemingen, welke deel van eenig waterschap uitmaken, binnen dat gebied gelegen moeten zijn. De, in de water- schapsreglementen belichaamde, uitvoering van dat voorschrift leert echter anders. De onderneming Tjandi Sèwoe maakt zoowel deel uit van het waterschap Opak-Progo als van het waterschap Deng- keng; Tjokrotoloeng, Mandjoeng, Wonosari en Tegalgondo be- hooren zoowel tot Dengkeng als tot B e n g a w a n ^1)

r ,, j Eene even dubbelzmmqe formuleennq vindt Landboawonderne- . , , , a, , , 3 .

, . , .. men in de woorden: „landbouwondernemingen f\ L J i J • bestaande uit gronden bedoeld in artikel 11 , . i i i i AI No. 4 I r a van het Grondhuurreqlement."(2) artikel 11 no. 4 k a n , , . . . , , . ,8 . . . .' y P U Ook hier zou eene strikte interpretatie in flagranten strijd komen niet alleen met de practijk maar ook met de, in goede trouw, aangegane overeenkomst tusschen Gouvernement en Landhuur. „Bestaande" zou immers eischen dat de ondernemingen geheel uit de bovenvermelde gronden zou moeten bestaan. D a t zulks nimmer in de bedoeling heeft ge- legen leert de geschiedenis van het totstandkomen der V . W . O . wel beter. (3 )

(1) Beter is dan ook de redactie van artikel 4 V . W . O . „geheel of gedeel- telijk".

(2) Volgens het bepaalde in artikel 1 v a n het Vorstenlandsche Grondhuur- reglement (voortaan genoemd V.G.R.) is de uitoefening voor eigen rekening van den landbouw, anders dan door of ten behoeve van de Inlandsche Zelf- bestuurders en door hunne onderhoorigen, uitsluitend veroorloofd a a n hen, die op den voet der bepalingen van dit reglement als landbouwondernemer zijn toe- gelaten. Deze laatste kunnen (art. 5 G.R.) de voor hun bedrijf benoodigde gronden verkrijgen krachtens:

a) een zg. conversiebeschikking; de gronden krachtens deze beschikking in gebruik worden zg. conversiegronden genoemd en verdeeld in:

1°. gronden afwisselend met de bevolking geëxploiteerd (zg. wisselgronden);

2°. gronden in voortdurend gebruik voor den teelt v a n gewassen (zg. se of de gronden);

3 . gronden in voortdurend gebruik ten behoeve v a n bebouwing en werken;

b) een huurcontract aangegaan met Inlandsche gemeenten of met houders van ambts- of pensioenvelden;

c) eene met den Inlandschen Zelfbestuurder gesloten huurovereenkomst.

In de Vorstenlanden treft men dus aan: I. Zelfbestuursondernemingsgronden;

II. zg. conversiegronden; III. van de bevolking ingehuurde gronden; I V . v a n den Zelfbestuurder ingehuurde gronden; V . vrije bevolkingsgronden; VI. vrij Rijksdomein. III en V ook wel genoemd Kedjawengronden.

(*) Z i e inleiding.

2

17

(26)

Goedkeuring van den f a,ard5 ,îe ' f f f f . T d e d u s v e r r e Gouverneur-Gene- behandelde onduidelijkheden weinig moeite.

raal voor de oprich- v e r z o r g geeft het verband tusschen de laat-

tinQ ste zinsnede van lid ( 1 ), beginnende met de woorden „dit geschiedt in elk geval" en de goedkeuring door den Gouverneur-Generaal. W o r d t deze goed- keuring ook vereischt voor de oprichting van een waterschap voor een gebied waarbinnen landbouwondernemingen, bestaande uit zg.

wisselgronden, zijn gelegen? Of is het bepaalde in de laatste zinsnede te beschouwen als eene uitzondering op het woordje „kun- nen" ( I e regel), zoodat het Hoofd van gewestelijk bestuur — telkens na verkregen goedkeuring van den Gouverneur-Generaal — in het eerste geval waterschappen moet oprichten en in het tweede geval kan oprichten? Bij oppervlakkige lezing zou men tot de con- clusie komen dat de goedkeuring niet vereischt wordt wanneer een waterschap wordt opgericht voor een gebied waarbinnen zg.

conversiebeschikkingsondernemingen zijn gelegen. W e l k nut zou anders de imperatieve eisch tot oprichting hebben wanneer eene niet-goedkeuring de oprichting zou kunnen verhinderen? Deze uit- legging zou echter tot gevolg hebben dat elk hooger toezicht van de Regeering op de oprichting van waterschappen praktisch uitge- schakeld zou worden — tenzij dan in destructieven zin door de goed- keuring te weigeren op de vaststelling van het waterschapsreglement, welke krachtens artikel 2 V . W . O. bij de „oprichtingsbeschikking"

moet worden vastgesteld. In de Vorstenlanden toch zal men prak- tisch geen waterschap kunnen instellen voor een gebied waarbinnen geen zg. conversiebeschikknigsonderneming gelegen zijn. Het bovenvermeld woordje „kunnen" zou derhalve geenerlei beteekenis hebben. Die laatste suggestie is echter niet wel te aanvaarden.

!n verband met de bovenstaande uiteenzetting moet derhalve aangenomen worden dat de goedkeuring van den Gouverneur- Generaal eveneens vereischt wordt voor de oprichting van water- schappen voor gebieden waarbinnen zg. conversiebeschikkings- ondernemingen zijn gelegen; dat echter de niet-goedkeurinq van het door den Gouverneur aangeboden ontwerp er niet toe leiden kan dat geen waterschap wordt ingesteld, doch dat een nieuw ontwerp zal worden ingediend, hetwelk die goedkeuring wel zal wegdragen.

Het verschil tusschen gebieden waarbinnen wel en waarbinnen geen zg. conversiebeschikkingsondernemingen, doch wel andere landbouwondernemingen zijn gelegen, bestaat dus hierin, dat voor de eerste soort gebieden een waterschap opgericht moet worden en dat die oprichting geschiedt volgens de inzichten van den Land- voogd, terwijl voor gebieden van de tweede soort de noodzakelijk- heid van de oprichting van een waterschap overgelaten is aan het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur.

Deze constructie wordt door de tot dusverre bestaande praktijk bevestigd daar alle Vorstenlandsche waterschappen eerst na be- komen goedkeuring van den Gouverneur-Generaal zijn opgericht.

18

(27)

D « j . Naar de bovenstaande uiteenzetting kan derhalve J ^tuT1? V a n worden aanqenomen dat de wetgever bedoeld den Wetgever h e e f t t £ v e r kta r e n :

1°. dat alle zg. wisselgronden deel van eenig waterschaps- gebied zullen uitmaken;

2°. dat alle overige ondernemingsgronden deel van eenig water- schap kunnen uitmaken;

3°. dat de zg. Kedjawengronden slechts dan deel van eenig waterschap zullen uitmaken voor het geval eene goede afronding van het gebied van het waterschap, in verband met de hem opge- dragen taak, zulks vereischt.

Deze verklaring van de bedoeling van den wetgever is niet alleen in overeenstemming met den bestaanden toestand, maar ook met de historie van de totstandkoming van de Vorstenlandsche water- schapsordonnantie. T e r staving van de laatstgenoemde uitspraak moge het ondervolgende dienen.

Zooals in de inleiding reeds werd medegedeeld diende de op- richting der waterschappen er allereerst toe om de door de onder- nemers aangelegde waterstaatswerken, welke voornamelijk de bevloeiïngsbelangen, den waterafvoer en de bescherming tegen zand- en watervloeden moesten verzorgen, te blïjven onttrekken aan het beheer van het centraal gezag in de Landschappen.

Aangezien dat beheer nu, onder de gewijzigde agrarische toe- standen, waarbij aan de bevolking rechten op den grond waren toegekend, evenmin aan de ondernemers kon blijven, werd de op- lossing van deze controverse hierin gevonden, dat die belangen toe- vetrouwd werden aan autonome lichamen, waarin zoowel de vertegenwoordigers der ondernemingsbelangen als die der bevol- kingsbelangen zitting zouden hebben.

Het waterschap is derhalve eene belangenvertegenwoordiging en wel van meestal tegenstrijdige belangen.

~ Uit deze steliinq volgt logisch de begrenzing De, in een water- y a n h e t g c b i c d"v a n e e n i g w at e r s c h a p . V a n schap te vereenigen e £ n Q p t £ r i c h t e n w a t er s c h a p zouden namelijk

elangen. z„ ^e ej ui(. m o e t e n m ake n > dte belang hadden bij de verdeeling van het water, van den afvoer daarvan en van de bescherming van hunnen grond tegen zand- en watervloeden. Onder de ondernemers waren dat voornamelijk die, welke hun gronden af- wisselend met de bevolking in gebruik hadden. Zij toch hadden de voor de bevloeiïng hunner gronden noodige werken aangelegd — zij het dan ook met behulp van den arbeid der opgezeten bevolking.

En zij waren het, die de eischen voor toekomstig beheer gesteld hadden. Het is dan ook niet te verwonderen dat voornamelijk aan hen gedacht werd toen het compromis tusschen Gouvernement en landhuur in eene ordonnantie vastgelegd werd.

Hierbij werd echter over het hoofd gezien, dat ook anderen, dan de bovengenoemde ondernemers, belang hadden bij zaken, welker verzorging aan het waterschap werd opgedragen en wel belang

!9

(28)

bij de werken ter bescherming tegen zand- en watervloeden (aanleg dijken tegen zandvloeden van de W o r o ) . Praktisch heeft deze omissie echter geen gevolgen gehad, aangezien de daarbi, belang- hebbenden eveneens bevloeiïngsbelangen hadden. W a t betreit de belanghebbende vevolking, kan uit het voorgaande afgeleid worden dat die qrondbezitters, welke hunnen grond afwisselend met de on- dernemers in gebruik hadden, een zelfde recht tot vertegenwoordi- ging hadden. Als gevolg van deze belangenvertegenwoordiging vindt men dan ook geen waterschap in het regentscnap Wonogiri,

(Mangkoenagaran) alwaar — eene geringe oppervlakte van gronden in voortdurend gebruik bij de onderneming Mento Toelakan niet mede qerekend — slechts bevolkingsgronden voorkomen noch in het boven Sragensche, noch in het district Tawangsari van het regent- schap Soerakarta, waar naast bevolkingsgronden slechts vezelonder- neminqen dan wel eenige weinig beteekenende rijstlandjes voor- komen; waar derhalve geen beteekenende waterstaatswerken aan-

WTensTotte zij noq vermeld dat lid 1 „overleg" eischt tusschen het Hoofd van gewestelijk bestuur en het Zelfbestuur. Aangezien zoo- wel Gouvernementsonderhoorigen als Zelfbestuursonderhoorigen aan waterschapsverordeningen onderworpen zijn, lijkt de eisch van overeenstemming hier beter op zijn plaats.

Thans overgaande naar de bespreking van In lid 2 is een van h e (. t w e e cj e lid, dat overeenkomt met artikel lid 1 afwijkend be- 3 ji d 2 L Q . , blijkt al dadelijk dat hierin een grip van „gebied" a f w ijk e nj begrip van dat in het eerste lid is opgenomen. neergelegd. Kwam in het laatste voornamen- lijk het territoriaal begrip van het waterschap tot uiting in het eerste heersch het belangenbegrip. T e zarnen omschrijven zij het wezen van

het waterschap. . Het tweede lid dan spreekt van in beheer gegeven zaken, nl. van

die welker verzorging van zulk een groot belang voor het waterschap is, dat zonder toekenning van het beheer daarover, die instelling met behoorlijk zou kunnen functioneeren. Zulke zaken worden dan binnen het belangengebied van het waterschap getrokken. Tot zulke -aken zou gerekend kunnen worden het belang dat het water- schap Opak-Progo heeft bij eene goede functioneering van de zg van der Wijckleiding, welke in de residentie Kedoe begint of het waterschap Bengawan bij een goed beheer van de irngatieleidmgen

op de hellingen van de G. Lawoe. k„i<..,„

F Het eerste voorbeeld leert al dat van belang Buiten het territoir - ^ z a k e n o o k buiten de Vorstenlanden der Vorstenlanden k u n n e n l j gge n. D e vraag rijst of de V . W . O . gelegen zaken kun- o o k o p d i e z a k e n van toepassing is. Mr.

nen tot het water- g ^ i ) beantwoordt deze vraag ontkennend.

schapsgebied behoo- ^ /a a r s ch i j n l i j k hierom — hij verklaart zijne ren opvatting niet — wijl de ordonnantie slechts

(i) Mr. K. J. Bijl blz. 40.

20

(29)

betrekking heeft op waterschappen, opgericht in de gewesten Soera- karta en Jogjakarta, welke derhalve hunne begrenzing vinden in die der bovengenoemde gewesten.

Dezen engen uitleg kan ik echter niet aanvaarden. Lid 2 van het artikel toch bepaalt dat die zaken tot het gebied gerekend worden, maar daarom zijn ze nog geen gebied of m.a.w. zijn ze nog geen Vorstenlanden. Men mag de gelijkstelling niet materialiseeren. Daar- bij komt nog dat lid 3 van artikel 33 der ordonnantie spreekt van

„belangen van een waterschap, twee of meer gewesten gemeen- schappelijk aangaande", hoewel in datzelfde artikel in lid 1 geschre- ven staat: „waterschappen, welke in de twee gewesten Soerakarta en Jogjakarta gelegen zijn". Blijkbaar heeft de wetgever dus bedoeld aan de belangen eene uitgestrekter sfeer toe te kennen dan aan het territoir. Temeer is deze onderstelling gewettigd omdat de redactie van het derde lid bij de jongste wijziging der V . W . O . (opgenomen in Ind. Stb. 1926 no. 404) gehandhaafd bleef, niettegenstaande in eene vergadering van het waterschap Dengkeng opgemerkt werd dat van meer dan twee gewesten toch geen sprake kon zijn.

Hoewel de Regeering over de beteekenis van het woord „meer"

geen verdere toelichting verstrekte, komt het mij op grond van bovenstaande uiteenzetting zeer aannemelijk voor, dat buiten de Vorstenlanden gelegen zaken, welke voor eenig Vorstenlandsch wa- terschap van belang zijn, eveneens aan zulk een lichaam in beheer gegeven kunnen worden. De eerder opgeworpen vraag kan derhalve bevestigend beantwoord worden.

Artikel 2 ( i ) .

( 1 ) Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt bij de in artikel 1 bedoelde beschikking, in overleg met den Zelfbestuurder of diens Patih, voor elk waterschap een reglement vast, waarin al wat noodig is voor de uitvoering en ter verzekering van de ordelijke werking der instelling, geregeld wordt.

(2) Deze reglementen vereischen de goedkeuring van den Gou- verneur-Generaal. Hunne afkondiging geschiedt van Regeerings wege door hunne plaatsing in de Javasche Courant. Zij treden, wan- neer geen ander tijdstip is bepaald, in werking op den dertigsten dag na dien der dagteekening van de Javasche Courant, waarin de afkondiging heeft plaats gehad. Zij worden op de door het Hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen wijze plaatselijk bekend gemaakt.

Het formulier van afkondiging luidt als volgt:

De Gouverneur(s) van Overwegende

(1) Gewijzigd, ordonnantie opgenomen in Sb. 1926 no. 404 en Sb. !928 no. 242.

21

(30)

Stelt (stellen) in overleg met het Zelfbestuur (de Zelfbesturen)

v a n het volgende waterschapsreglement vast.

(inhoud van het reglement).

De Gouverneur(s) van

Bovenstaand reglement is goedgekeurd door den Gouverneur-

Generaal bij besluit van ••

De Gouvernements-Secretaris.

Aan het, in lid (1) neergelegd, voorschrift, is gevolg gegeven bij de reeds op pag. 14 genoemde besluiten van oprichting.

De reglementen zijn, afgezien van enkele D e waterschaps- kleine spellingsverschillen, alle vrijwel gelijk- reglementen. luidend. Elk bestaat uit eene slotclausule en twaalf hoofdstukken welke, achtereenvolgens, getiteld zijn:

Algemeene bepalingen; V a n de samenstelling en de inrichting van den waterschapsraad; V a n den werkkring en de bevoegdheden van den raad; V a n de vergaderingen van den raad; V a n de verordeningen van den raad; V a n de samenstelling en de inrichting van het waterschapsbestuur; V a n den werkkring en de bevoegdheden van het waterschapsbestuur; V a n de vergade- ringen van het waterschapsbestuur; V a n de begrootingen en de rekeningen; V a n de waterschapslasten; Gemeenschappelijke rege- lingen; Overgangsbepalingen; tezamen tellend 62 artikelen, welke over de hoofdstukken verdeeld zijn tot een aantal van onder- scheidenlijk: 4; 3; 7; 6; 6; 3; 10; 4; 11; 4; 1 en 3 artikelen. Terloops zij hierbij aangestipt dat het hierboven genoemde waterschaps- bestuur niet hetzelfde lichaam is als dat bedoeld in het 3e lid van artikel 118 I. S. Onder het bestuur van dat artikel wordt hierboven begrepen de waterschapsraad, terwijl het waterschapsbestuur het

dagelijksch bestuur is. Voor het overige zullen — in verband met de mij in dezen noodzakelijkerwijze op te leggen beperking — slechts die artikelen van het waterschapsreglement worden bespro- ken, welker aanhaling voor de verklaring van eenig artikel der V . W . O. noodig mocht blijken. Zulks zal dan geschieden bij den uitleg van het betrokken artikel der V . W . O .

Afgezien van den reeds bij de bespreking van Het formulier van a r t i k ej j g ele ve r d e n commentaar op de wen- afkondigmg. schelijkheid instede van overleg, overeenstem- ming voor te schrijven, wordt de aandacht gevestigd op de lacune in lid ( 1 ) dat slechts handelt over het noodzakelijke overleg met één Zelfbestuurder, terwijl overleg met meerdere Zelfbesturen noo- dig kan blijken.

Een voorbeeld tot welke gevolgen deze incongruentie leiden kan geeft het in 1924 afgekondigde reglement van het waterschap Pépé.

Dit waterschap ligt nl. zoowel in het Zelfbestuur Soerakarta, als in de Mangkoenagaran. In feite had dus moeten blijken van een

(31)

gepleegd overleg zoowel met den Soenan, als met den Mangkoe- nagoro. Opvolging van het bepaald in lid Î, zoomede van het toen- maals daarmede meer in overeenstemming zijnde formulier (* ) van afkondiging — hetwelk sprak van overleg met den betrokken Zelf- bestuurder — leidde er echter toe dat het gepleegd overleg met den Mangkoenagoro in het besluit niet tot uiting kwam. Nog grooter v/as de afwijking tusschen praktijk en theorie toen overgegaan werd tot oprichting van het waterschap Opak, welks gebied zoowel door gronden van het gewest Soerakarta, als die van het gewest Jogja- karta, gevormd werd. Dat waterschap diende opgericht te worden door beide Hoofden van gewestelijk bestuur in overleg met den Soloschen en Jogjaschen Zelfbestuurder. De bewoordingen van lid 1, zoomede het formulier kenden echter slechts één gewestelijk bestuurshoofd en slechts één Zelfbestuurder. Nakoming van de voorgeschreven bepalingen was slechts mogelijk door aanwending van een technischen kunstgreep, hierin bestaande dat op de in het formulier opengelaten door een stippellijn aangegeven — plaat- sen beide gewesten onder elkaar werden opgenomen. O p deze wijze kreeg men een gemeenschappelijk besluit in den vorm van eene eenzijdige beschikking.

Men zou nu verwacht mogen hebben dat de wetgever zich ge- haast zou hebben het formulier te wijzigen. Door verschillende omstandigheden duurde het echter nog vijf jaar alvorens zulks plaats vond. Inmiddels was het noodig geweest een tweede gebruik te maken van de spitsvondigheid van 1921 en wel ter gelegenheid van de wijziging van het waterschap Opak in Opak-Progo. Ook de reeds geciteerde oprichting van het waterschap Pépé geschiedde nog met aanwending van een minder deugdelijk formulier. Toen eindelijk gebruik gemaakt werd van de gelegenheid dat verschillende

artikelen der V . W . 0 . ( n l . d e artikelen 3, 5, 12, 21, 22, 24, 31 en 33) dringend wijziging behoefden, om ook het formulier aldus op te stellen, dat het voor elk voorkomend geval zou kunnen dienen, was de herziening intusschen grootendeels overbodig geworden, terwijl bovendien nagelaten was lid 1 in overeenstemming te brengen met de gebleken eischen van wetgeving.

Z e was overbodig geworden, wijl — zooals reeds eerder werd medegedeeld(2) — oprichting van een waterschap, welke in de twee gewesten Soerakarta en Jogjakarta zou zijn gelegen, niet meer te verwachten was.

Voorts was nagelaten het bezwaar te herstellen dat in lid 1 gesproken werd van den Zelfbestuurder. [Het bezwaar dat ook

(J) Het formulier luidde:

De Resident van stelt in overleg met den betrokken Zelf- bestuurder (c.q. diens Patih) het volgende waterschapsreglement vast.

(Inhoud van het reglement) De Resident van

rest gelijkluidend aan die van het huidige formulier).

<2) Verg blz. 16.

23

(32)

nog steeds slechts één Hoofd van gewestelijk bestuur werd ver- meld, werd opgeheven door de aanvulling van artikel 3 met een nieuw lid ( 3 ) . ( ! ) Dat lid geldt echter slechts voor een water- schap in twee gewesten, niet voor een waterschap in twee Land- schappen, welke beiden in één gewest liggen].

Blijkens de Toelichting van de Regeering, welke de wijziging vergezelde, bleek Zij echter van meening dat het formulier eveneens dienst zou kunnen doen bij de afkondiging van eene eventueele wijziging van eenig waterschapsreglement. Zij verklaarde nl. dat wijziging van de term „Zelfbestuurder (c.q. diens P a t i h ) " in:

,,het Zelfbestuur (de Zelfbesturen) van " ook hierom ge- wenscht was, wijl het formulier nog meermalen gebruikt zou moe- ten worden, weshalve de mogelijkheid geopend diende te worden dat ook andere dan de oorspronkelijk genoemde personen met het vereischte overleg belast zouden kunnen w o r d e n (2) . De bewoor- dingen van het formulier sluiten aanwending daarvan voor eene wijziging van een waterschapsreglement te eenenmale uit. Ik zie althans niet in hoe de term: „stelt het volgende water- schapsreglement vast" te rijmen is met de afkondiging van eene wijziging; tenzij men van oordeel zou zijn dat iedere wijziging slechts zou kunnen geschieden na intrekking van het geheele be- staande reglement, gevolgd door de afkondiging van een nieuw, waarin de wijziging is v e r w e r k t (3) . Zulk eene procedure is echter zoo omslachtig, dat die uitleg weinig waarschijnlijk lijkt. De Regee- ring heeft evenwel geen acht geslagen op de bij de behandeling dezer wijziging, in bovenstaanden zin, gemaakte opmerkingen, zoo- dat men wel haast zou moeten aannemen dat die omslachtige methode van wijziging inderdaad met Hare bedoeling strookt.

In de praktijk is ze echter nimmer gevolgd, zelfs niet bij de in 1928 afgekondigde wijziging van het reglement voor het water- schap D e n k e n g (4) .

Toont het bovenstaande aan dat het formulier in het meerendeel der gevallen niet gevolgd kon worden; eene verdere ontwarring van de disharmonie tusschen formulier en de daarmede verband staande bepalingen zal bewijzen dat het nimmer gevolgd kan worden.

Volgens het in lid 1 van artikel 2 neergelegde voorschrift moet de vaststelling van het reglement plaats vinden bij de in artikel 1 bedoelde beschikking; d.i. dus de beschikking v/aarbij een water- schap wordt opgericht. Men heeft bij de afkondiging dus de ver- plichte keus tusschen twee formulieren, e.w. die van afkondiging van de „oprichtingsbeschikking" en die van de vaststelling. Beide formulieren zijn niet gelijkluidend, doch het gebruikte formulier

H Verg. blz. 29.

(") Notulen der 17e vergadering raad Dengkeng, punt III.

(3) Anders, eenige bestuursleden van het waterschap Dengkeng, welke meen- den dat het formulier mutatis mutandis eveneens aangewend kon worden voor de afkondiging eener wijziging (Notulen 22e bestuursvergadering (41) ).

(4) Besluit van den Resident van Soerakarta van 30 Juni 1928 No. 371a (Jav.

Crt. van 3 Augustus 1928 N o . 62).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer informatie over droogte http://www.milieuloket.nl/ (klik op Bodem &amp; water -&gt; Verdroging). Waterbeheer

Dit filmfragment is onderdeel van de dvd ‘De Toekomst van Nederland… en Klimaatverandering’ VROM Ruimte en Milieu... Waterbeheer

In de volgende subparagrafen wordt voor de beslissing ‘wel of niet’ en voor de keuze tussen varianten nader gespecificeerd welke informatie de MKBA levert en hoe deze de

De gebruiker kan in de radar applicatie voor een specifieke periode de neerslag per peil- gebied of per gridcel sommeren. Zo kan worden geanalyseerd welke hoeveelheid neerslag in

Behalve dat het rijk en de provincies zelf veel geld 2.5 miljard gulden] gaan investeren in het project, wordt ook verwacht dat de lagere overheden

bestuurd. Als het peil in alle bemalingsgebieden weer onder de respectievelijke WWA- uitichakelpeilen zijn gedaald, valt die gehele afvwrtak weer terug i n

Gekozen bestuur &gt; voorzitter: dijkgraaf Poldermodel &gt; samenwerking

Dit houdt in dat regenwater niet langer ingezameld wordt in de gemengde riolering, maar met een aparte leiding afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater.. Naast vervanging is