• No results found

( G e w o o n H o o f d ) .

D a t Hij. het wenschelijk achtend voor de residentiën Soerakarta en Djokjakarta gebruik te maken, van de Hem in artikel 68d van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië toegekende bevoegdheid.

Overwegende, dat met de daartoe strekkende regeling door de Inlandsche Zelf-bestuurders is ingestemd.

Lettende op de artikelen 20, 27, 29, 31, 33 en 68d van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië;

Is goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de navolgende:

„Regels omtrent de waterschappen in de gewesten Soerakarta en Djokjakarta".

H O O F D S T U K I.

V a n de oprichting, de wijziging en de opheffing van waterschappen.

Artikel 1.

(1) N a goedkeuring door den Gouverneur-Generaal, kunnen, in overleg met den betrokken Inlandschen Zelfbestuurder of diens Patih, bij beschikking v a n het Hoofd van gewestelijk bestuur voor bepaalde gebieden, waarbinnen landbouw-ondernemingen gelegen zijn, waterschappen worden opgericht in het belang van de bevloeiïng en de bescherming tegen zand- en watervloeden van de binnen die gebieden gelegen bevloeibare gronden.

(2) T o t het gebied van een waterschap worden geacht te behooren de daar-buiten gelegen bij het waterschap in beheer zijnde zaken.

Art. 2.

(1) T o t wijziging of opheffing van waterschappen wordt door het Hoofd van gewestelijk bestuur, in overleg met den betrokken Inlandschen Zelfbestuurder, of diens Patih, niet overgegaan, dan nadat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld daartegen hunne bezwaren in te dienen en na goedkeuring door den Gouverneur-Generaal.

(2) Bij het besluit tot wijziging of opheffing worden beschikkingen gemaakt omtrent de bezittingen en schulden v a n de gewijzigde of opgeheven water-schappen, waarbij als beginsel wordt aangenomen, dat hetgeen na voldoening der schulden van de bezittingen overblijft, voor zoover dat niet moet strekken tot bekostiging van het onderhoud van werken of andere lasten, aan de voor-malige leden van de instelling ten goede moet komen.

Art. 3.

Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur stelt bij de in artikel 1 bedoelde beschikking, in overleg met den inlandschen Zelfbestuurder of diens Patih, reglementen voor de waterschappen vast, waarin het daaromtrent in deze ordonnantie bepaalde alsmede alles w a t verder noodig is om de ordelijke werking dier instellingen te verzekeren, geregeld wordt.

(2) Deze reglementen vereischen de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal.

174

H O O F D S T U K IL

V a n de samenstelling en inrichting van de besturen der waterschappen.

Art. 4.

(1) In elk waterschap is een Waterschapsraad, samengesteld uit de daartoe aangewezen Europeesche en Inlandsche ambtenaren en hoofden, zoomede uit de beheerders der ondernemingen binnen het gebied van het waterschap gelegen.

(2) O o k Inlandsche bezitters van binnen het waterschapsgebied gelegen be-vloeibare bouwgronden kunnen als lid van den Waterschapsraad worden aan-gewezen.

Art. 5.

(1) D e leden van een Waterschapsraad mogen in rechtsgedingen, waarin het waterschap betrokken is, niet als advokaat of procureur werkzaam zijn;

bij het opnemen en goedkeuren der rekening eener aan den Waterschapsraad ondergeschikte inrichting, tot welker bestuur zij behooren, niet tegenwoordig

Z1Jgéen werken, leveringen of transportkosten ten behoeve van het waterschap aannemen, noch zich daarvoor borg te stellen of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings deel hebben; , , ,

noch middellijk, noch onmiddellijk deelnemen aan onderhandsche pacht van goederen of rechten van het waterschap of aan het koopen v a n betwiste vor-deringen ten laste van het waterschap.

(2) V a n deze verbodsbepalingen kan het Hoofd van gewestelijk bestuur dispensatie verleenen in het belang van het waterschap.

Art. 6.

(1) De ambtelijke leden van den Waterschapsraad worden door het Hoofd van gewestelijk bestuur, voorzoover Inlandsche leden betreft, in overleg met den Inlandschen Zelfbestuurder of diens Patih, benoemd en ontslagen.

D e benoeming en het ontslag van de niet-ambtelijke Inlandsche leden, bedoeld in het tweede lid van art. 4 geschiedt op gelijke wijze als die der ambtelijke

n U) SL "het w'a'terschapsreglement wordt het aantal der ambtelijke leden van den waterschapsraad bepaald. Het mag niet grooter zijn dan dat der

met-am(3) Het aantal stemmen, in den Waterschapsraad door de ambtelijke leden uit te brengen, wordt jaarlijks door het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaald.

Het mag dat der overige leden niet overtreffen.

Art. 7.

Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt jaarlijks het aantal stemmen vast, d a P a a n elk der niet-ambtelijke leden in den Waterschapsraad toekomt en zulks zoovee" mogelijk naar verhouding van de bruto-uitgestrektheid der voor hunne o n d e r n e m Z e n bebouwde gronden, zullende te dien einde de gronden bebouwd met S o of rijst gelijk gesteld worden met de helft van eene gelijke opper-vlakte, bebouwd met suikerriet of tabak.

Art. 8.

D e Waterschapsraad kiest uit zijn midden een Waterschapsbestuur, waaraan, voloens regels brj het waterschapsreglement te stellen, de dagelijksche leiding T uivoering van zaken wordt opgedragen en zulks hetzij het W a t e r s c h a p s -bestuur vergadert of niet.

Art. 9.

Mi Voorzitter tevens lid, van den Waterschapsraad en van het W a t e r -schapsbestuur is het Hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ressort het waterschap is gelegen.

175

(2) Is een waterschap gelegen binnen het ressort van meer dan een plaat-selijk bestuurshoofd, dan bepaalt het Hoofd van gewestelijk bestuur door welke dier bestuurshoofden het voorzitterschap zal worden bekleed, zu lende alsdan de niet tot Voorzitter benoemde Plaatselijke Bestuurder (s) gewoon lid zijn.

Art. 10.

Door den Waterschapsraad en het Waterschapsbestuur worden huishoudelijke reglementen vastgesteld tot regeling van hunne vergaderingen en werkzaam-heden, welke de goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur behoeven, alvorens van kracht te zijn.

Art. 11.

D e vergaderingen van den Waterschapsraad worden in den regel in het open-baar gehouden, behoudens in het waterschapsreglement aan te geven afwij-kingen van dezen regel.

H O O F D S T U K III.

V a n de bevoegdheid der Waterschapsraden.

Art. 12.

D e Raad kan de belangen van het waterschap bij de Regeering en andere Colleges en autoriteiten voorstaan.

Art 13.

(1) D e werkkring van een waterschap omvat overigens:

à. het beheer van de binnen het bij artikel 1, lid 1, bedoeld gebied gelegen bronnen, waterleidingen, en alle andere, eventueel ook buiten dat gebied gelegen openbare werken tot opstuwing, keering, verdeeling, afleiding en loozing van water, zoomede van die tot wering van water- en zandvloeden, een en ander voorzoover die werken voor de binnen het waterschapsgebied gelegen bevloeibare gronden van belang zijn; . . . .

b de zorg voor de verdeeling over de sub a bedoelde gronden van het middels de bij hem in beheer zijnde werken ter zijner beschikking komende irrigatie-water, met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in andere algemeene verordeningen;

c. de zorg voor den afvoer en de wering van water en zand, voor zoover schadelijk voor de sub a bedoelde gronden;

(2) W a n n e e r zulks in de in het eerste lid van artikel 1 bedoelde beschik-king van het Hoofd van gewestelijk bestuur bij uitzondering wordt bepaald, voert het waterschap niet het beheer over alle in zijn gebied gelegen werken, bedoeld in het eerste lid sub a van dit artikel.

(3) D e inbeheergeving van werken houdt de verplichting in om die aan hunne bestemming te doen beantwoorden en ze daartoe in goeden staat te onder-houden en zoo noodig te herstellen en te vernieuwen.

Art. 14.

(1) Door het waterschap kunnen, na verkregen schriftelijke vergunning van het Hoofd van gewestelijk bestuur, onder de daarbij gestelde voorwaarden, nieuwe werken als bedoeld in het vorig artikel, eerste lid, sub a, worden aan-gelegd dan wel wijziging in bestaande werken worden gebracht.

(2) Wijziging van bestaande werken, niet aan het Rijk toekomend, kan slechts geschieden met toestemming v a n den eigenaar.

(3) D e voor zoodanige werken benoodigde fondsen mogen door het water-schap niet uit heffingen worden verkregen.

176

Art. 15.

(1) V a n Overheidswege worden geen werken noch wijzigingen in bestaande werken ondernomen, dan na met het betrokken Waterschapsbestuur gepleegd overleg.

(2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de overname in beheer en tot onderhoud door het betrokken waterschap van zoodanige nieuwe werken, voor zoover zij vallen onder die, in art. 12 bedoeld.

(3) O o k het beheer van werken, welke niet onder de in voormelde be-paling bedoelde vallen, kan door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan het waterschap, binnen welks gebied zoodanig werk is gelegen, worden opge-dragen.

(4) In het in lid 3 bedoeld geval zijn de bepalingen dezer ordonnantie ook op dat beheer van toepassing.

Art. 16.

(1) Door den Waterschapsraad kunnen in het huishoudelijk belang van het waterschap verordeningen worden gemaakt.

(2) Die verordeningen mogen geene bepalingen inhouden omtrent onderwer-pen, waarin bij eenige verordening van eene andere bevoegde macht, het waterschapsreglement daaronder begrepen, is voorzien.

(3) Zij houden op van kracht te zijn, voor zoover omtrent eenig daarin voorkomend punt nadere regelingen in eene algemeene verordening, in het vorig lid bedoeld, worden getroffen.

(4) Zij treden niet in werking dan na goedkeuring door het Hoofd van gewestelijk bestuur.

Art. 17.

Het formulier, de wijze van afkondiging, en de bekendmaking der water-schapsverordeningen worden in het waterschapsreglement geregeld.

Art. 18.

(1) D e Waterschapsraad is bevoegd tegen overtreding zijner verordeningen straf te bedreigen, mits geen andere of hoogere straffen dan: voor Europeanen en met hen gelijkgestelden gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen of geld-boete van ten hoogste ƒ 100.— (een honderd gulden) en voor Inlanders en met hen gelijkgestelden gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen, geldboete van ten hoogste ƒ 100.—• (een honderd gulden) of ten; arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden, ten aanzien van beide categorieën van personen met of zonder verbeurdverklaring overeen-komstig het bepaalde bij artikel 6, 2e, van de Wetboeken van Strafrecht voor Europeanen en voor Inlanders.

(2) D e opbrengst der geldboeten en verbeurdverklaringen komt ten voor-deele van den Lande.

Art. 19.

Waterschapsverordeningen, welke strafbepalingen inhouden, worden vóór hare aanbieding ter goedkeuring aan het Hoofd van gewestelijk bestuur, den Directeur van Justitie ter beoordeeling gezonden.

Art. 20.

Het waterschapsreglement stelt regels omtrent de herziening der waterschaps-verordeningen.

Art. 21.

Indien een waterschap nalaat, wat het naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur behoort te doen, is dat Bestuurshoofd, na den W a t e r s c h a p s -raad in de gelegenheid gesteld te hebben zich te verantwoorden, bevoegd bij verordening de noodige voorziening te treffen.

1 7 7 IJ

Art. 22

(1) Beslissingen der Waterschapsraden en besturen kunnen, voor zoover zij met verordeningen van eenig ander bevoegd gezag, het waterschapsreglement daaronder begrepen, of met het algemeen belang strijden, te allen tijde, bij een met redenen omkleed besluit, door het Hoofd van gewestelijk bestuur worden

geschortst of vernietigd. , (2) Hetzelfde geldt voor goedgekeurde waterschapsverordeningen ingeval

van strijd met het algemeen belang.

(3) D e gevolgen van schorsing worden in het waterschapsreglement geregeld.

Art. 23.

(1) D e Waterschapsraad is bevoegd om ter goedmaking der kosten van het waterschap .verbonden aan de uitoefening der bij het eerste lid yan artikel 13 omschreven taak, jaarlijks eene heffing vast te stellen ten laste der landbouw-ondernemingen en der Inlandsche landbouwers, wier bevloeibare gronden binnen het waterschap gelegen zijn.

(2) Het besluit tot vaststelling dezer heffing zal tevens inhouden de door den waterschapsraad vastgestelde begrooting van uitgaven voor het jaar, waarvoor de heffing geschiedt.

Art. 24.

Bij de vaststelling der heffing, bedoeld in het eerste lid v a n het vorig artikel,

wordt in acht genomen, dat: „ _ * _ a de heffinq ter goedmaking van het aan de waterschappen opgedragen

water-beheer en die ter goedmaking van de kosten van onderhoud en herstel der werken

afzonderlijk worden vastgesteld; , b de heffing ten behoeve van het waterbeheer, voor zoover deze ten laste

van de landbouwondernemingen komt, door haar in dier voege wordt gedragen dat per bruto bouw aanplant van tabak en indigo, de helft, en per bruto bouw aanplant op bevloeide gronden van andere éénjarige gewassen, een vierde gedeelte wordt betaald van het per bruto-bouw aanplant van suikerriet

ver-S Cc " de9 heffing ten behoeve van het waterbeheer, voor zoover deze ten laste van de Inlandsche grondbezitters komt, per bruto-bouw aanplant op bevloeide gronden één achtste gedeelte zal bedragen van hetgeen door landbouwonder-nemers bij aanplant van suikerriet verschuldigd is; . . . , d de heffing ten behoeve van het onderhoud en het herstel der werken, voor zoover deze ten laste van de landbouwondernemingen komt, in dier voege wordt omgeslagen, dat de voor elk werk benoodigde kosten afzonderlijk be aald worden door de onderneming of de ondernemingen ten behoeve van wier cultures het werk strekt, en tusschen haar onderling in dezelfde verhouding als hierboven

" e . d o o H X l a n d s c h e grondbezitters in de heffing, sub d bedoeld niet wordt gedeeld, zoolang de vereischte koelie-arbeid voor onderhoud en herstel der wegen, waarbij zij belang hebben, volgens in het waterschapsreglement te stellen regelen, door hen onbetaald wordt verricht, en dat, geschiedt dit met, van hen ten hoogste der kosten zullen worden geëischt.

Art. 25.

(1) Het besluit, bedoeld in het tweede lid van artikel 20 behoeft alvorens te worden afgekondigd en in werking te treden, de goedkeuring van het Hoord

Vah) ^ t e t Ä ' w o V d t het daartoe strekkend besluit met redenen omkleecL (3) In het waterschapsreglement wordt de bekendmaking en het verbindend worden der begrooting geregeld.

Art. 26.

(1) Het beheer van de geldmiddelen der waterschappen wordt, met inacht-neming van de daaromtrent in het waterschapsreglement vast te stellen voor-schriften, aan den Waterschapsraad overgelaten.

(2) De rekening van dat beheer wordt door den Waterschapsraad jaarlijks vastgesteld overeenkomstig de in het waterschapsreglement te geven voor-schriften.

(3) Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt het slot der rekening vast.

Art. 27.

(1) De voorzitter van den Waterschapsraad vertegenwoordigt het waterschap in en buiten rechten.

(2) Hij is bevoegd en verplicht om, wanneer handelend moet worden opge-treden, in afwachting van eene beslissing van den Waterschapsraad of het Waterschapsbestuur, alles te doen wat noodig en nuttig is tot bewaring en handhaving van de rechten van het waterschap.

(3) Dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden aan den persoon of ter woonplaats van den voorzitter, dan wel ter plaatse waar hij kantoor houdt.

(4) Wanneer twee of meer waterschappen wier raden door denzelfden persoon worden voorgezeten, tegenstrijdige belangen hebben, worden de water-schappen, die niet het initiatief tot handelen hebben genomen, vertegenwoordigd door het oudste ambtelijk lid in jaren van den Raad.

Art. 28.

(1) Het waterschapsbestuur is bevoegd om, met inachtneming van de terzake in het waterschapsreglement te stellen regelen, op kosten der overtreders te doen wegnemen, beletten, verrichten of in vorigen toestand herstellen, hetgeen in strijd met het bepaalde in deze ordonnantie of met eenige voorschrift in de waterschapsverordeningen, is of wordt gemaakt of gesteld, ondernomen, nage-laten, beschadigd of weggenomen.

(2) Spoedeischende gevallen uitgezonderd wordt van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt dan nadat de belanghebbende schriftelijk is gewaarschuwd.

HOOFDSTUK IV.

Slotbepaling.

Deze ordonnantie kan worden aangehaald onder den titel van „Vorstenlandsche Waterschapsordonnantie."

179

BIJLAGE III.