Vraag nr. 400
van 11 september 1997
van de heer MANDUS VERLINDEN Ozonvervuiling Aarschot – Maatregelen
Tijdens de voorbije periode van hitte werd A a r-schot in de uitzendingen van het weerbericht op radio en tv het bedenkelijke lot toebedeeld de hoogste ozonconcentratie van gans België te heb-ben.
Dat deze waarschuwingen in de getroffen streek grote onrust hebben veroorzaakt, hoeft nauwelijks te worden onderstreept, des te meer omdat de betrokken overheid geen enkel initiatief heeft g e n o m e n , geen informatie heeft verstrekt of geen maatregelen terzake heeft aangekondigd.
Bij de bevolking heerst de overtuiging dat de over-heid weet dat er in deze streek een extra bron van ozonvervuiling moet bestaan, die weliswaar onaan-geroerd zou moeten blijven. Hoe anders kunnen dergelijke pieken van ozonconcentraties worden verklaard ?
1. Is de bevoegde overheid op de hoogte van deze feiten ?
2. Welke maatregelen ter opsporing vonden er plaats tijdens de voorbije hittegolf ?
3. Werden er reeds deskundigen aangesteld om de bron van ozonvervuiling in Aarschot op te spo-ren ?
4. Welke andere maatregelen heeft de minister reeds genomen ter vrijwaring van de gezond-heid van de getroffen bevolking ?
N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan mevrouw Wivina Demeester-De Meyer, Vlaams minister van Fi n a n c i ë n , B e g r o t i n g en Gezondheidsbeleid.
Antwoord
1. De bevoegde overheid is op de hoogte van de verhoogde ozonconcentraties bij warme zomer-d a g e n , onzomer-der anzomer-dere in zomer-de regio A a r s c h o t . D e meetgegevens waarvan in de weerberichten in de pers melding wordt gemaakt, zijn immers afkomstig van de overheid zelf, namelijk van de Interregionale Cel Leefmilieu (Ircel) waarin Vlaanderen is vertegenwoordigd door de Vlaamse Milieumaatschappij. Met het
verstrek-ken van deze gegevens heeft de overheid de bedoeling om, in uitvoering van de Europese en de Vlaamse regelgeving, de bevolking en in het bijzonder gevoelige groepen van de bevolking te informeren over de verhoogde concentraties en de aan te bevelen veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid (vermijden van zware inspanningen e.d.m.).
2. Hogere ozonconcentraties zijn niet te wijten aan een specifieke bron van ozonvervuiling of van precursoren in de regio zelf. Mogelijke fac-toren die wel een rol kunnen spelen bij hogere concentraties in de regio zijn :
– het feit dat de temperatuur bij warme zomerdagen doorgaans het hoogst is in het centrum van het land ;
– de ligging windafwaarts van zones met ver-hoogde emissies, namelijk de Brusselse agglomeratie met een concentratie aan ver-keer (bij west- en zuidwestenwind) en het Ruhrgebied (bij oostenwind).
Er valt bovendien op te merken dat de ozon-concentraties slechts verschillen van die van andere regio's met een paar tot een tiental pro-cent.
3. Op basis van deze gegevens is het dus duidelijk dat het niet aangewezen is om specifieke opspo-ringscampagnes naar bronnen van ozonvervui-ling in de regio Aarschot op te starten. We l wordt binnen de Vlaamse Milieumaatschappij en de Ircel het wetenschappelijk onderzoek rond ozonvorming voortgezet om de vormings-mechanismen beter te begrijpen en om het beleid ter bestrijding van de fotochemische luchtverontreiniging nog beter te onderbouwen. 4. Op 7 februari 1996 keurde het Vlaamse Parle-ment het actieplan met betrekking tot de tropo-sferische ozonproblematiek goed. Hierin wer-den enerzijds maatregelen genomen in verband met de informering en de sensibilisering van de bevolking en anderzijds maatregelen die een vermindering van de emissies van precursoren op het oog hebben. De emissiebeperkende maatregelen hadden betrekking op de imple-mentatie van de Europese richtlijn 94/63/EEG en de uitwerking van maatregelen ter vermindering van de NOX(stikstofoxiden) en VO S -emissies (vluchtige organische stoffen) in het kader van het MINA-plan 2. Deze maatregelen zijn allemaal uitgevoerd.
Op 14 april 1997 verzocht het Vlaams Parle-ment bij resolutie dringend bijkomende maatre-gelen te nemen. Teneinde hieraan gevolg te geven, zal ik op korte termijn een nieuw Vlaams urgentieprogramma met bijkomende maatrege-len aan de Vlaamse regering ter goedkeuring voorleggen.
( A n t w o o rd Wivina Demeester-De Meyer : B u l l e t i n van Vragen en A n t w o o rden nr. 3 van 30 oktober 1997, blz. 445 – red.)