• No results found

? en wie kijkt naar Daedalus? Een kritisch-filosofische lezing van ?Homo Deus? van Y. N. Harari

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "? en wie kijkt naar Daedalus? Een kritisch-filosofische lezing van ?Homo Deus? van Y. N. Harari"

Copied!
155
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte 2019 – 2020

… en wie kijkt naar Daedalus?

Een kritisch filosofische lezing van “Homo Deus” van Y.N. Harari

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Wijsbegeerte

door Mike Vincke (19931323)

Promotor: Prof. Dr. J. Braeckman Lezers: Dr. M. Boudry en Dr. M. Lefevere

(2)

Een kritisch-filosofische lezing van “Homo Deus” van Y. N. Harari

(3)

coronamaatregelen

Opzet van het onderzoek: een filosofisch-kritisch onderzoek van het boek “Homo Deus” geschreven door Y.N. Harari.

Door de coronacrisis was het niet mogelijk om fysiek af te spreken met mijn promotor. We hebben dit trachten te compenseren via e-mail en telefonische gesprekken. Het is moeilijk in te schatten wat de impact hiervan is op het onderzoek, doch ik denk dat dit eerder beperkt is.

In het bijzonder de universiteitsbibliotheken waren niet toegankelijk. Ik heb dit trachten te compenseren door de aankoop van literatuur en het uitgebreid(er) gebruik van wetenschappelijke artikelen via

gespecialiseerde sites die via de UGent ter beschikking staan. Ook heeft Prof. Braeckman zelf mij per post een boek bezorgd.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beiden goedgekeurd.

(4)

Word Count 1: 55424

Het aantal woorden in inleiding, corpus en conclusie. Word Count 2: 58626

(5)

Dankwoord

Eerst en vooral wil ik mijn promotor Prof. J. Braeckman bedanken voor zijn toegewijde raad en daad. Zowel in de eerst nog mogelijke life contacten, als in de latere e-mails en telefoongesprekken wist hij interessante auteurs aan te reiken, inhoudelijke wenken te geven en nuttige correcties aan te brengen in de ingediende hoofdstukken.

In het bijzonder wil ik hem en Dr. M. Boudry danken voor de (dringende) steun die ik kreeg in het kleine tumult dat ontstond naar aanleiding van de publicatie van mijn opiniestuk in De Standaard.

Daarnaast wil ik mijn goede vriend Marc Impens als taalvirtuoos bedanken voor zijn grondige en herhaaldelijke eindredacties. Als schrijver-poëet stuurt hij elk schriftschip over de woeste wilde

taalzeeën en weet hij m’n calamiteiten te beheersen. Bovenal wil ik hem bedanken als de one and only friend die er ook nu weer stond en me steunde als de zotte vriend van een al even zotte vriend die aan een groot avontuur begon.

Ten slotte rest me niets anders dan mijn lieve en kritische vrouw Ilse Dekens en mijn allerliefste dochtertjes Jana en Louise Vincke te bedanken voor … alles. Vaak heb ik me teruggetrokken en met regelmaat heb ik de asociale uitgehangen. Maar jullie tolereerden het met vanzelfsprekendheid. Ilse, bedankt voor je vele geduldige en grondige lezingen van dit en de vele andere essays gedurende de opleiding. Kindjes, bedankt om er te zijn. Jana, ondertussen ben je ook al oud genoeg om je papa’s teksten (na) te lezen. Louise, ons gesprek over de vraag omtrent de zekerheid waarom 2 + 2 gelijk is aan 4 – in het spoor van Ludwig Wittgenstein – is voor altijd in mijn geheugen gegrift. Ja, Loulou mon filou, appels vallen vaak naast de boom.

Aan iedereen hier vermeld, mijn oprechte dank en waardering.

(6)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 -

Inleiding ... 1

1.1 Mary Shelley’s Frankenstein ... 1

1.2 Technologische dominantie in de 21ste eeuw? ... 2

1.3 Yuval Noah Harari’s “Homo Deus” ... 3

1.4 Situering van de discussie binnen de techniekfilosofie ... 5

1.4.1 Geschiedenis van de techniekfilosofie ... 5

1.4.2 Wat is technologiefilosofie en wat is techniek en technologie? ... 7

1.4.3 Algemene kritiek op de technologiefilosofie ... 7

1.4.4 Begripsbepalingen van techniek, dan wel technologie ... 8

1.4.5 Bioconservatieven, transhumanisten (ea) en tussenposities. ... 9

1.5 Overzicht en duiding ... 14

Hoofdstuk 2 -

Structuur, stellingen en argumentaties in “Homo Deus” ... 16

2.1 Algemene schets van een problematische situatie ... 16

2.2 Problematisch structureel-literaire aspecten van “Homo Deus” ... 18

2.3 Algemene kritieken op argumentaties rond centrale thema’s ... 22

2.3.1 De neiging tot simplificatie, veralgemening en bedenkelijke argumenteringen ... 22

2.3.2 Project 1: YNH over ziekte, honger en oorlog ... 25

2.3.3 Project 2: YNH over geluk ... 27

2.3.4 YNH’s antropologische schets ... 30

2.3.5 Objectieve, subjectieve en intersubjectieve realiteiten ... 31

2.4 Argumentatiefouten of drogredenen ... 34

2.5 Deelconclusie ... 46

(7)

3.1 Inleiding ... 48

3.2 Interpretatie 1: een technische benadering van het algoritme ... 50

3.3 Interpretatie 2: het dogma “organismen zijn biochemische algoritmen” ... 52

3.3.1 Een wetenschappelijk dogma: “organismen zijn algoritmen” ... 52

3.3.2 Een wetenschappelijk dogma … of niet? ... 53

3.3.3 Het algoritme als biochemisch feit, dan wel als wetenschappelijke onderzoeksmethode .... 54

3.3.4 Het dogma in een drieledige klemconstructie ... 56

3.3.5 Hoe YNH er werkelijk over denkt ... 57

3.4 Interpretatie 3: het algoritme als fenomeen... 58

3.4.1 Algoritmen als fenomeen: een dialectisch, hermeneutische benadering ... 58

3.4.2 Algoritmen als technologie in een dynamiek in media res ... 59

3.4.3 Transformatieve effecten van algoritmen... 63

3.4.4 Macht en normatieve implicaties van algoritmen ... 66

3.5 Een laatste bedenking ... 71

3.6 Deelconclusie ... 72

Hoofdstuk 4 -

YNH’s profetieën, toekomstvoorspellingen en scenario’s. ... 75

4.1 Inleiding ... 75

4.2 YNH en een epistemologie van de toekomst: over de (on-)mogelijkheid van toekomstvoorspellingen ... 77

4.2.1 Schets en algemene problematisering van toekomstvoorspellingen als onderzoek ... 77

4.2.2 De wetten van de toekomst ... 79

4.3 Toekomstvoorspellingen en hun valkuilen ... 80

4.3.1 De valkuil van de valse continuïteit ... 81

4.3.2 De valkuil van het negeren van theorieën ... 83

4.3.3 De valkuil van de corroboratie ... 84

(8)

4.3.5 De valkuil van het wetenschappelijk determinisme ... 86

4.3.6 Zijn voorspellingen dan waardeloos? ... 87

4.4 YNH en het historicisme ... 88

4.4.1 Inleiding: het historicisme volgens K. Popper ... 88

4.4.2 Historische wetten en trends in “Homo Deus” ... 89

4.4.3 Historicisme, utopisme en de totalitaire intuïtie van de expert ... 92

4.4.4 Verbeelding binnen een verhuld conservatisme ... 94

4.4.5 YNH relativeert zijn eigen voorspellingen ... 96

4.5 Genormeerde en normerende scenario’s ... 97

4.6 Deelconclusie ... 99

Hoofdstuk 5 -

YNH over een anti-humanistische Homo deus ... 101

5.1 Inleiding - Het derde project van de 21ste eeuw: een anti-humanistische Homo deus ... 101

5.2 Problematisering van de posthumanistische Homo deus ... 102

5.2.1 Over het begrip Homo Deus: een contradictio in terminis ... 102

5.2.2 Een wezen met goddelijke vermogens: problematisering van de godsmetafoor ... 104

5.2.3 De degradatie van goddelijk wezen naar (transhumanistische) supermens ... 105

5.2.4 Speculaties over wat de supermens (niet) zal zijn ... 107

5.3 Over de anti-humanistische argumentaties van YNH ... 108

5.3.1 Het humanisme en de menselijke vooruitgangsdrift ... 108

5.3.2 Het humanisme als religie ... 110

5.3.3 Het postulaat van het dividu als anti-humanistisch argument ... 113

5.3.4 Naar een transhumanistische verarming van het humanisme ... 116

5.3.5 Bezorgdheid van YNH: een ideologische strijd via technologie ... 118

5.4 Deelconclusie ... 120

(9)

6.1 Inleiding ... 123

6.2 Argumentatieproblemen, een verdere uitweiding ... 123

6.2.1 Over de onmogelijkheid van een universele geschiedenis ... 123

6.2.2 Het gebruik van holle begrippen: perfectionering ... 124

6.2.3 Ontluiking van bevestigende dubbelle retoriek ... 125

6.3 Het pedagogisch project van YNH ... 126

6.3.1 Een pedagogie van bedreiging, beangstiging en onzekerheid ... 126

6.3.2 Een pedagogie gebaseerd op een bekritiseerbare inhoud ... 127

6.4 Technologie en vrijheid binnen een bemiddeld leven als antropologische essentie ... 128

6.5 Van een humanisme naar een neohumanisme... 132

6.5.1 De Homo sapiens als een symbiose van mens en technologie ... 132

6.5.2 Zijn en niet-zijn ... 132

6.5.3 Bemiddeld zijn via technologie als motor van verandering ... 133

6.5.4 Lineaire ontwikkeling en dualisme binnen een conservatief antropocentrisme ... 134

6.5.5 Oproep tot verantwoordelijkheid en neohumanisme ... 134

6.5.6 Op zoek naar het verleggen van de grens van de mens ... 135

6.5.7 Tegenstanders versus voorstanders... 137

6.6 Tot slot ... 138

6.6.1 Een taak van de filosofie ... 138

6.6.2 Iets nieuws onder de zon? ... 139

(10)

Hoofdstuk 1 - Inleiding

“Alles verandert” Heraclitus “Alles is één”

Parmenides

1.1 Mary Shelley’s Frankenstein

In 1818 wordt M. Shelley’s “Frankenstein” (Shelley, 2003) gepubliceerd waarin ze het verhaal vertelt van Victor Frankenstein en hoe deze een manier vindt omlevenloos materiaal tot leven te brengen. Op die manier tracht hij een vriend en metgezel te scheppen. Hierbij streeft hij naar schoonheid. Zijn ontzetting is dan ook groot wanneer het schepsel tot leven komt en verre van volmaakt is. Het wezen leert door de familie te observeren en te bestuderen en het leert lezen. Dit weliswaar vanuit een verscholen ruimte zonder wederzijds contact met die familie.

Het monster leert ook vlot spreken en beschrijft zijn opeenvolgende gevoelens van verwarring, zijn afwijzing en haat. Het monster van Frankenstein krijgt zijn opvoeding door het turen door de wand van een plattelandshuisje en het zien van het wel en wee van een gelukkige familie. Leren op afstand is het beste waarop het kan hopen in die omstandigheden. Wanneer het monster boeken vindt, leest het ze meteen en kan het niet ophouden erover te spreken. Maar helaas, niemand luistert …

Het monster wil ook een vrouw. Frankenstein wil hier uiteindelijk niet op ingaan, uit angst voor de kwaadaardigheid van dit wezen. Daarom wreekt het zich door naasten van Frankenstein te vermoorden. Het vermoordt ook de broer van Frankenstein.

De bedenker van het monster sterft. Wat uiteindelijk met het monster gebeurt, is niet echt duidelijk. Het verdwijnt in de wildernis van de noordpool. Na een wandaad ten opzichte van zijn schepper, neemt het absolute controle over zijn bestaan en als in een prelude op de derde wet van Asimov1, verdwijnt het.

Het moet zijn eigen bestaan beschermen (cfr. tweede wet van Asimov), voor zover dit niet in strijd is met

1 De drie wetten van Asimov zijn ethische wetten of bepalingen waaraan AI moet voldoen. Deze zijn geformuleerd

als een reactie op technologische ontwikkelingen en bezorgdheden.

Eerste wet: een robot mag een mens niet verwonden of, door niets te doen, een mens schade toebrengen. Tweede wet: een robot moet de bevelen opvolgen die de mens hem geeft, behalve wanneer dergelijke bevelen in strijd zijn met de eerste wet.

Derde wet: een robot moet zijn eigen bestaan beschermen zolang deze bescherming niet in strijd is met de eerste of tweede wet (Müller, 2020).

(11)

de eerste twee wetten. Hij brengt echter schade toe aan de mens en kan daarom ook de bevelen niet meer uitvoeren van die mens (cfr. eerste wet van Asimov). Hij kiest om te verdwijnen en door zijn verdwijnen, zijn creator te beschermen2.

Leven creëren is een queeste, een zoektocht en een verlangen van de mens dat niet nieuw is. Het is opmerkelijk hoe verschillende aspecten van dit fictieve verhaal toepasselijk zijn op het hedendaags hoogtechnologische streven. Via artificiële intelligentie (AI) maakt men self-learning3 technologieën, vaak

in een streven naar een verbetering van het leven zoals het gegeven is, in de hoop of in de

veronderstelling dat het nieuwe en/of aangepaste wezen schoner, beter zal zijn. Ook deze zelflerende AI-systemen krijgen een beperkte opvoeding in hun gerichtheid op een specifieke taak en onder controle en toezicht van de mens.

Het fictieve verhaal van Shelley is actueler dan men zou denken en confronteert ons met twee

problemen. Ten eerste is er het probleem van het scheppen van leven zelf, iets wat de dag van vandaag nog veraf lijkt. Echter, het is een verlangen dat alleen maar lijkt te groeien. Daarnaast is er ook de onwetendheid over wat zal gecreëerd worden. Immers, eens we er in geslaagd zullen zijn werkelijk te scheppen, blijft de onwetendheid bestaan over wat de betekenis hiervan is.

De zoektocht naar het creëren van leven is een technologische queeste waarvan noch de haalbaarheid, noch de wenselijkheid gekend is. Deze scriptie confronteert ons met problemen die we onderweg tegenkomen via een filosofische kritiek op het boek van een auteur – de “Homo Deus” van Y.N. Harari (Harari 2018) – die denkt hét einde4 te zien en ons wil bevragen over de weg daar naar toe.

1.2 Technologische dominantie in de 21

ste

eeuw?

De invloed van technologie op de mens en op zijn samenleving is enorm en ze lijkt alleen maar toe te nemen. Wanneer je het leven in het jaar 1020 zou vergelijken met het leven anno 2020, dan kan je enkel vaststellen dat het dagelijks leven véél meer technologisch bemiddeld is. Elk individu staat op met technologie, leeft de dag via technologie en gaat terug slapen met technologie. Technologieën grijpen in

2 In het geval van het monster van Frankenstein is het niet duidelijk wat er werkelijk gebeurt. Ook in de film Her

(Jonze, 2013) verdwijnt de artificiële globale intelligentie (AGI), zonder dat noch zijn maker, noch zijn gebruiker zicht hebben op het hoe en wat: het sterft niet, het verdwijnt en laat zijn maker en de toeschouwer vertwijfeld achter.

3 Self-learning machines of machine learning. AI dat in staat is zichzelf bij te sturen en aan te passen op basis van

eigen (zintuiglijke) waarnemingen van de omgeving.

(12)

op onze samenleving in al haar aspecten: in het onderwijs, de economie, de politiek, de geneeskunde, … is technologie niet meer weg te denken.

De dag van vandaag is praktisch, dagdagelijks handelen dan ook te beschouwen als handelen

overeenstemmend met de beste technologische kennis en middelen die voorhanden zijn. Dit vanwege de nabijheid en de relevantie voor de praktijk waarin het plaatsvindt (Bunge 1966, 331).

De toenemende bemiddeling van het menselijk leven via technologie vormt dan ook een grote uitdaging voor die mens. Grenzen worden overschreden. Hedendaagse ontwikkelingen grijpen steeds meer in op de menselijke natuur en we schuiven daarbij op in de richting van een nieuwe mens (Verbeek, 2011a).

1.3 Yuval Noah Harari’s “Homo Deus”

Over dit thema, technologie en de nieuwe mens, verschijnen dan ook regelmatig nieuwe boeken. Het boek van Yuval Noah Harari (verder YNH) is hiervan een belangrijke vertegenwoordiger, in de eerste plaats omwille van zijn immense populariteit.

In 2014 treedt YNH op het toneel met zijn boek “Sapiens” (Harari 2017) dat de geschiedenis van de mensheid schetst en dat een internationale hit wordt. Het daaropvolgend boek “Homo Deus” (2018) is eveneens wereldwijd miljoenen keren over de toonbank gegaan en kan rond dit onderwerp als het voorlopig meest verkochte boek van het tweede decennium van de 21ste eeuw beschouwd worden. De

thema’s die het behandelt, zijn ook te belangrijk om te negeren (Al-Amoudi 2018, 995). De auteur blijft de ingeslagen weg verder bewandelen via een derde boek “21 lessen voor de 21ste eeuw” (Harari 2019)5.

YNH wijst op een te beperkte aanwezigheid van kritische stemmen rond deze evoluties en hij wil ons dan ook aanmoedigen het gesprek rond ingrijpende technologische vernieuwingen aan te gaan (Harari 2018, 67).

In het eerste uitgebreid hoofdstuk van de “Homo Deus” legt hij zijn visie voor. De 21ste eeuw zal volgens

YNH gedomineerd worden door drie centrale projecten:

5 “Sapiens” is gepubliceerd in 2014, werd in meer dan 50 talen vertaald en ging meer dan 13 miljoen keer over de

toonbank. “Homo Deus” is gepubliceerd in 2016, werd in evenveel talen vertaald en werd in meer dan 7 miljoen exemplaren verkocht. Het voorlopig laatste boek “21 lessen voor de 21ste eeuw” verscheen in 2018, werd in meer dan 40 talen vertaald en tot op heden werden er meer dan 3 miljoen exemplaren van verkocht (Harari 2020).

(13)

1. De mens zal ernaar streven om ziekte, oorlog en honger te verbannen uit zijn leefwereld (Harari 2018, 15). De strijd tegen de dood en voor onsterfelijkheid wordt hét grote project van de 21ste

eeuw (Harari 2018, 33).

2. Het tweede grote project op de menselijke agenda wordt de zoektocht naar de sleutel tot geluk. De mens zal ernaar streven om universeel geluk te verwezenlijken, om geluk en welzijn te verwezenlijken voor ieder individu (Harari 2018, 42).

3. Door het verwezenlijken van deze eerste twee projecten, zal een nieuwe soort gecreëerd worden: de Homo deus (Harari 2018, 54). Geluk en onsterfelijkheid zijn goddelijke

eigenschappen. Om deze eigenschappen te beheersen, zal de mens eerst over een goddelijke controle moeten beschikken over zijn eigen biologische basis (Harari 2018, 54).

Omdat we niet over de aard en de toekomst van de mensheid kunnen praten zonder eerst uit te spitten wie en wat voor dier de mens is, gaat hij in het eerste deel van zijn boek op zoek naar de unieke

superieure eigenschap van de Homo sapiens. YNH stelt: “Een onderzoek naar onze goddelijke toekomst kan niet voorbijgaan aan ons eigen dierlijk verleden of onze relatie met andere dieren” (Harari 2018, 79). De relatie tussen mens en dieren is volgens YNH het beste model dat we hebben om toekomstige betrekkingen tussen supermensen en mensen te onderzoeken en in te schatten.

In een tweede deel verkent YNH de bizarre wereld die de Homo sapiens heeft gecreëerd en hoe deze is gaan geloven in de humanistische doctrine, “die stelt dat het heelal om de mensheid draait en dat mensen de bron van alle zingeving en gezag zijn” (Harari 2018, 79), aldus YNH. Door het deterministisch pad van het humanisme te volgen streeft de mens ernaar om de drie genoemde projecten te

verwezenlijken en zal het dan ook finaal zijn eigen ondergang bezegelen. De Homo sapiens tekent zijn eigen doodvonnis en zal vervangen worden door een nieuwe soort, de Homo deus.

In een derde en laatste deel gaat YNH in op de praktische, mogelijk rampzalige implicaties van deze ontwikkelingen. Met “veel diepere inzichten over de mensheid en het humanistisch geloof” (Harari 2018, 79), stelt YNH, kunnen we dan onderzoeken in welke moeilijke situatie we zitten en wat de mogelijke scenario’s zijn voor de toekomst. Hij bespreekt drie potentiële scenario’s: het transhumanisme, het posthumanisme en het dataïsme.

Hij eindigt “Homo Deus” met het aanwijzen van een aantal centrale processen (di. evoluties die hij waarneemt) waarover hij ons wil laten nadenken. Deze processen roepen volgens hem drie grote vragen op:

(14)

1. “De wetenschap koerst op een allesomvattend dogma af, dat zegt dat organismen algoritmen zijn en dat het leven dataverwerking is”.

Toch wil hij ons de vraag stellen of organismen algoritmen zijn en het leven slechts dataverwerking is?

2. “Intelligentie wordt losgekoppeld van bewustzijn”.

Daarbij vraagt hij zich af wat waardevoller is, intelligentie dan wel bewustzijn?

3. “Niet-bewuste, maar hyperintelligente algoritmen zullen ons spoedig misschien wel beter kennen dan we onszelf kennen” (Harari 2018, 409).

Een belangrijke vraag is dan wat er gebeurt met de maatschappij en of haar geledingen wanneer niet-bewuste, maar intelligente(re) algoritmen ons beter zullen kennen dan onszelf?

Een centraal doel van YNH’s “Homo Deus” is ons te laten nadenken over de hedendaagse wereld en waar we naar toe gaan (di. het pedagogisch project). Hij wil duidelijkheid in de discussie over de toekomst van onze soort brengen. Dit, om zo het debat te stimuleren en meer mensen te betrekken (Officer 2019, 3). Het doel van deze scriptie is de uitdaging die YNH biedt inderdaad aan te gaan en ons te bezinnen over de processen, stellingen en vragen die YNH opwerpt. Het opvallend succes en de grote oplagen vormen op zich al een dringende reden om deze werken aan een kritisch onderzoek te onderwerpen: wat heeft YNH ons te vertellen en wat denken we daarvan? Wat is zijn werkelijke (cumulatieve) bijdrage in de technologie-filosofische traditie (zie verder) waarin hij zich inschrijft?6 Heeft hij iets nieuws te vertellen?

Is het YNH gelukt om via dit werk meer duidelijkheid te brengen in het debat?

1.4 Situering van de discussie binnen de techniekfilosofie

YNH schrijft zich met zijn tweede bestseller in, in de traditie van de techniekfilosofie (en specifieker in het futurisme). Daarom bezinnen we ons best eerst over deze recente deeldiscipline binnen de filosofie.

1.4.1 Geschiedenis van de techniekfilosofie

Technologiefilosofie is een eerder recente discipline binnen de filosofie. Techniek zelf is in de filosofie lang ondervertegenwoordigd geweest en kwam voornamelijk tot ontwikkeling vanaf de tweede helft van

6 Tot voor de publicatie van zijn eerste bestseller “Sapiens” is YNH een nog weinig gekende en weinig

populaire auteur. Hij is historicus, gespecialiseerd in mediëvistiek en militaire geschiedenis. Als lector is hij verbonden aan de faculteit geschiedenis van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem.

(15)

de twintigste eeuw (Hoogland e.a. 2007, 17). Binnen deze recente geschiedenis kunnen we twee periodes onderscheiden: in een eerste periode werd de nadruk gelegd op het beschouwen van techniek als een externe, bedreigende en bevreemdende oorzaak. Er was dus eerder sprake van een dualisme mens-techniek dat neergeschreven werd in veralgemenende (en ongenuanceerde) filosofieën. Een tweede periode wordt ingeluid door de zogenaamde empirische wending. Op basis van empirische studies worden de vaak veralgemenende uitspraken uit de eerste periode kritisch bekeken (Hoogland e.a. 2007, 25). Mens en techniek worden als geïntegreerd en onderling afhankelijk beschouwd. Na de empirische wending kon de mens zijn wederzijdse relatie met techniek expliciet beleven.

Dit wil niet zeggen dat de inzichten van voor de empirische wending achterhaald zouden zijn. Als vertegenwoordiger van de eerste periode wijst M. Heidegger op de instrumentele en antropologische bepaling van techniek. Moderne techniek is een middel om doelen te bereiken, maar we moeten haar beteugelen, onder controle krijgen. Waarbij hij er op wijst dat het des te urgenter is naarmate de technologie aan de macht van de mens dreigt te ontglippen (Heidegger 2014, 9).

Het is duidelijk dat we deze oproep ook al kunnen lezen bij hedendaagse auteurs als YNH (zie boven – cfr. pedagogisch project).

Naast deze centrale oproep doet Heidegger nog een aantal relevante uitspraken. Zo stelt hij dat techniek niet louter een middel is om een doel te bereiken, maar ook een manier om te ontbergen (als onderdeel van het wezen van techniek). Ze ontbergt wat niet uit zichzelf tevoorschijn komt (Heidegger 2014, 14). Belangrijk is dus dat techniek niet enkel gaat over maken en hanteren of over het gebruik van middelen, maar over het ontbergen, het tevoorschijn brengen.

Dit tevoorschijn brengen, gebeurt in een wisselwerking tussen techniek, fysica en de mens. In dat opzicht is er ook weinig verschillend aan oude dan wel moderne technieken (Heidegger 2014, 15). De mens is natuurlijk een onmisbaar element in deze wisselwerking. De mens is oorspronkelijker dan techniek maar is gedwongen om aan techniek te doen. Techniek is evenwel géén zuiver menselijke activiteit.

De mens is tegelijkertijd ook altijd te laat (Heidegger 2014, 25). Techniek ontwikkelt en ontplooit zich als het ware dankzij en voor de ogen van de mens. Bovendien werkt hij er actief aan mee. Maar, over wat (concreet, maar ook naar impact) zich zal ontvouwen heeft hij geen helder zicht.

Heidegger stelt echter dat de vraag naar hoe wij ons willen verhouden ten opzichte van techniek nooit te laat komt (Heidegger 2014, 25). Ervaren wij de keuzes die gemaakt zijn als de keuzes die we ook willen? Wat willen we werkelijk verwezenlijken? Dat zijn vragen die nooit te laat komen en altijd moeten gesteld worden. Ook de YNH legt deze vragen voor aan zijn lezer.

(16)

1.4.2 Wat is technologiefilosofie en wat is techniek en technologie?

Er zijn vele omschrijvingen te vinden in de literatuur van wat techniekfilosofie is. Een goede benadering wordt gegeven door Hoogland ea. in hun “Basisboek techniekfilosofie” (Hoogland e.a. 2007).

Zij omschrijven techniekfilosofie als het vak waarin je reflecteert over technisch denken en over het handelen met betrekking tot techniek. Binnen deze deeldiscipline van de filosofie stellen Hoogland ea. dat we moeten trachten om tot een begrippenkader te komen door begrippen zo goed mogelijk te definiëren (di. de analytische functie) en dat een gesprek moet gevoerd worden over de goede, dan wel kwade werking en gevolgen van techniek (di. de kritische functie). Daarnaast moeten we trachten na te denken over wat een goede ontwikkeling van techniek is (di. de richtinggevende functie) (Hoogland et al. 2007, 13). We moeten opmerken dat deze drie functies ook op elkaar betrokken zijn en dat het niet altijd mogelijk is om het één te bespreken zonder het ander te betrekken.

In een algemene technologische discussie, zoals er één door YNH via de “Homo Deus” wordt opgestart, moeten we deze functies kunnen onderscheiden. In deze scriptie zullen verschillende van deze aspecten naar voren komen. Slaagt YNH erin om tot een duidelijk begrippenkader te komen? Hoe benadert YNH de werking en gevolgen van techniek? Hoe overschouwt YNH de algemene ontwikkeling van techniek en hoe helpt hij ons een goede ontwikkeling in te zetten, dan wel erover na te denken?

1.4.3 Algemene kritiek op de technologiefilosofie

Technologiefilosofie (en in het bijzonder het futurisme) is een discipline die zich leent voor veel fantasie en creativiteit met als nadeel dat er ook veel kans op onzin is.

Hierboven werd ingegaan op technologisch-filosofische aspecten, concepten en discussies. Een belangrijk punt om deze discussies te kunnen voeren is duidelijkheid over de gehanteerde concepten: wat wordt als technologie of techniek beschouwd? Is technologie neutraal? En wat is neutraal zijn? Wat is iets als innovatie, vooruitgang, verbeteren en perfectie?

Wanneer we dan complexere vragen stellen – als heeft technologie een finaliteit? Of, bevordert technologie de kwaliteit van het leven? Wat bedoelt een auteur wanneer hij schrijft dat we over ongekende mogelijkheden zullen beschikken? – dan moeten de gehanteerde begrippen en concepten vooraf verduidelijkt worden. Spreekt iedereen wel over hetzelfde?

We moeten bovendien wijzen op een chaotische hedendaagse discussie rond dit onderwerp. Een discussie die gekenmerkt wordt door veel partijen met uiteenlopende achtergronden die uiteenlopende definities hanteren. De betrokken partijen hanteren vaak eigen impliciete of expliciete definities

(17)

waardoor ze niet over hetzelfde praten. Verschillende auteurs doen zelf aan begripsverwarring binnen hun bijdrages (wat we bijvoorbeeld zullen opmerken bij YNH).

Vele auteurs schetsen een zogenaamd nieuw idee maar hebben vaak niet aan kennisopbouw gedaan door hun voorgangers te lezen. Nochtans, was het reeds de god Apollo die via het Orakel van Delphi aan de stoïcijn Zeno liet weten dat hij niet de kleur van dode slakken moest aannemen, maar van dode mensen (Robertson, 2019, 36). Zeno verhandelde voordien slakken omwille van een bijzondere kleurstof die ze bezaten en waarmee keizerlijke mantels gekleurd werden. Apollo, Griekse God van de rationele schoonheid en orde, wou hem er op wijzen dat hij deze handel maar beter liet voor wat het was en dat hij moest leren van zijn voorgangers.

1.4.4 Begripsbepalingen van techniek, dan wel technologie

De complexiteit van het vakgebied start dan onmiddellijk met het begrip van wat techniek is en met de vraag of we een onderscheid moeten maken tussen techniek en technologie?

Techniek kan beschouwd worden als een verzameling (materiële) producten. Techniek kan je ook bestuderen, hierbij ligt de nadruk op kennis en wetenschap (di. knowhow). Het kan ook beschouwd worden als een verzameling van activiteiten en processen waarbij de nadruk ligt op het hoe (di. ontwerpen, maken, gebruiken en beoordelen). Tenslotte kunnen we techniek ook beschouwen als onderdeel van ons mens-zijn, dat verbonden is met onze wil. We hanteren techniek in functie van verschillende wilsvormen (di. de wil om te overleven, te beheersen; om vrij zijn te zijn enz.) (Hoogland e.a. 2007, 24).

Elk technisch voorwerp kan dus vanuit de genoemde perspectieven benaderd worden. Wij zullen hier vooral de nadruk leggen op de laatste benadering. In de discussie rond trans- en posthumanisme komen technologieën in het bijzonder aan bod als uitbreiding van organen, als orgaanprojectie, als een

veruitwendiging van de mens en als wijze om ons zelfbegrip te beschouwen (Verbeek 2009, 14), hetgeen aansluit bij de vraag naar techniek als beschouwing van ons mens-zijn en als uitdrukking van onze wil. De begrippen techniek en technologie zullen als quasi-synoniemen gebruikt worden. Beide begrippen zijn historisch te situeren. Daar waar techniek eerder betrekking heeft op een werking en kennis vanuit de praktijk, is technologie te begrijpen als een vorm van toegepaste wetenschappen.

Theorieën worden daarbij praktisch toegepast, niet zozeer in het licht van een toename van kennis, maar om praktische problemen op te lossen, om ze in te zetten voor welvaart en macht. Op die manier

kunnen we een opdeling maken in de verschillende gebieden waar deze technieken worden toegepast: fysieke technologieën (bv. mechanische toepassingen); biologische technologieën (bv. farmacologie);

(18)

sociale technologieën (bv. maatschappelijk onderzoek); thought technologies (bv.

computerwetenschappen) (Bunge, 1966, 329). Deze technologieën worden ingezet om problemen op te lossen en om praktische behoeften te bevredigen.

Het doel daarbij is om ons meesterschap of onze controle over zaken te vergroten, eerder dan beter te begrijpen. Anders gesteld kunnen we zeggen dat het éne (di. techniek of technologie) zich voordoet uit praktische noodzaak of drift, daar waar het andere (di. wetenschap) zich voordoet uit intellectuele nieuwsgierigheid (Bunge 1966, 330). Natuurlijk is kennis noodzakelijk om ingezet te worden bij de praktische oplossing en is deze duale opdeling niet sluitend. Zo kan een voorlopig niet oplosbaar probleem net een voedingsbodem zijn voor de wetenschappelijke nieuwsgierigheid.

Daarbij moet ook duidelijk zijn dat technologieën gestuurd worden door regels, daar waar

wetenschappen op zoek zijn naar onveranderlijke (natuur-)wetten. Regels bepalen de optimale weg van een praktische actie. Deze bepalen wat moet gedaan worden om een resultaat te bereiken, dan wel te voorkomen.

Het is ook duidelijk dat deze regels, oplossingen en begripsbepalingen bepaald worden door de leefwereld waarin deze zijn gemaakt. Techniek heeft daarbij een normatief karakter. Vele huidige technologieën ontstaan binnen een industriële winst- en efficiëntie gedreven maatschappij.

Wanneer we over bijvoorbeeld technologische vooruitgang praten, moeten we dit concept kaderen in zijn omgeving en in zijn toepassing7.

Technologiefilosofen moeten de complexe termen dus bevragen. We moeten weten over wat we praten, hetgeen, zoals uit bovenstaande opmerkingen blijkt, niet altijd gemakkelijk is. Een belangrijke kritiek binnen de technologiefilosofie is dat auteurs deze termen niet duiden en als vanzelfsprekend uiten. Dat ze dan de waardengeladenheid van hun eigen woordgebruik negeren, laat meteen ruimte voor kritiek. Hoe brengt YNH het er van af in zijn populair werk? Hanteert hij duidelijk begrippen of verduidelijkt hij deze? Benadert hij technologie als een vorm van technologische wetenschappen of heeft hij een alternatieve visie?

1.4.5 Bioconservatieven, transhumanisten (ea) en tussenposities.

Zoals in het derde project dat YNH ons aanbiedt, grijpen we steeds meer in, in wat de mens is. Er duikt dan ook een onafwendbare vraag op: staat de menselijke natuur op het spel? Of, wordt de mens als

7 Vanuit een historisch ontologisch perspectief kunnen we ons afvragen of de verschillende regels, oplossingen en

begripsdefinities ook onderling vergelijkbaar zijn? Wat leert dit ons over hoe we de dag van vandaag met technologie moeten omgaan?

(19)

soort bedreigd? Verbeek spreekt hierbij over de grens van de mens (Verbeek, 2011a, 22). Wat staat precies op het spel?

Het is een klassieke discussie in de technologiefilosofie die teruggevonden kan worden in het debat tussen bioconservatieven en transhumanisten (en andere verwante filosofieën als het posthumanisme en het dataïsme)89. Samen met deze discussie tussen bioconservatieven en transhumanisten sluipt er

ook een discussie binnen tussen twee kampen die we grofweg kunnen opdelen in een utopisch en een dystopisch kamp.

Zo argumenteert Habermas tegen het verder technologisch ingrijpen. We nemen daarmee beslissingen voor toekomstige generaties en dit zonder dat zij hierin kunnen meebeslissen. Habermas stelt dan ook dat de macht niet meer binnen de huidige generatie ligt, maar generatie-overstijgend is

(Verbeek 2011, 13). Maar dat is een verkeerde voorstelling van zaken. Gezien de voorgaande argumentatie dat de mens genoodzaakt is zichzelf te ontwerpen (en dit in het bijzonder via en door middel van technologie), doet elke generatie dit en dat reeds sinds het bestaan van de Homo sapiens. De keuzes die gemaakt worden, werden voorheen enkel gemaakt door de natuur. Het nieuwe aspect is dat er gesleuteld wordt aan de menselijke natuurlijke configuratie doordat technologieën meer

geïntegreerd worden. Dit in de eerste plaats via fysieke ingrepen (bv. kunstbenen of blades; slimme contactlenzen; inspuitingen van nanobots enz.). Echter, tot op heden gaat het niet om overerfbare ingrepen en daarom zal elke generatie opnieuw de keuze moeten maken: welke technologieën worden in welke mate getolereerd?

8Tot belangrijke tenoren van het bioconservatisme worden Jurgen Habermas, Leon Kass en Francis Fukuyama

gerekend. In het andere kamp vinden we auteurs als Nick Bostrom, Raymond Kurzweil, Aubrey de Grey en Jos de Mul. Het spreekt voor zich dat de lijst met bijdragende auteurs uitgebreid is en dat vele auteurs ook andere posities vertegenwoordigen.

9Het thema is ook populair onder bepaalde fictie-auteurs. De populaire Franse Michel Houellebecq schetst in

“Mogelijkheid van een eiland” (Houellebecq, 2005) een toekomstige wereld waarbij Daniël25 – de 25ste gekloonde

afstammeling van Daniël1 – minachtend neerkijkt op enkele overgebleven primitieve mensen in een reservaat. Margaret Atwood vertelt in “De MaddAddam-trilogie” (Atwood, 2019) over een vernietigde wereld waarin de mens een mensachtige, echter inferieure maar biologische soort creëert en waar hij uiteindelijk mee leert

(20)

Een belangrijke bezorgdheid van de bioconservatieven is dat zulke ontwikkelingen zullen leiden tot twee klassen: de haves en de have nots. Dat er een ongelijkheid zal zijn tussen de verbeterden en de

niet-verbeterden (Verbeek, 2011a, 21). Zo betreden we met deze bezorgdheden ook de politieke arena. Wordt de liberale democratie bedreigd?

Andere bezorgdheden zijn eerder van ontologische aard: kunnen we wel leven met een oneindige duur en een steeds blijvend geluk? Een maakbaar lichaam mist transcendentie of het niet-vanzelfsprekende, het wonderlijke, het onherleidbare gaat verloren (Verbeek, 2011a, 22). Een zogenaamde verbetering van de mens roept meer vragen op dan dat het antwoorden geeft.

De trans- en posthumanistische filosofieën willen dan een perfectionering van de mensheid realiseren (en lijken aldus aan te sluiten met bijvoorbeeld F. Nietzsches streven naar een Übermensch)10. De

filosoof en transhumanist N. Bostrom vindt het vreemd dat we de evolutie zouden stoppen. Daarom wil hij deze ook stimuleren, een handje toesteken via technologisch ingrijpen (Bostrom, 2005, 5). De opvolger van de mens is een logische, vanzelfsprekende stap in de menselijk evolutie (di. na de biologische evolutie gaan we verder dankzij een biotechnologische evolutie) om te werken aan de perfectionering van de mens (Verbeek 2011, 23).

Dat dit niet zo evident is als Bostrom voorstelt, moet duidelijk zijn wanneer we ons rekenschap geven van het normatieve karakter van dat zogenaamde perfectioneren. We kunnen via technologisch ingrijpen zorgen dat iemand gezond ouder wordt. Maar kan ik zorgen dat iemand wijzer wordt wanneer ik niet weet hoe ik wijsheid moet definiëren, laat staan dat ik kan bepalen wat een perfecte vorm van wijsheid inhoudt.

Beide evoluties, de natuurlijke evolutie en de technologisch gestimuleerde evolutie, zijn niet te

vergelijken en van een andere ontologische aard. De eerste is biologisch (di. grijpt in, in wat we zijn) en is per definitie neutraal (di. niet waardegeladen). De tweede is per definitie genormeerd en waardegeladen en dus reducerend. Het is dan ook moeilijk om een gelijkaardige impact te veronderstellen. Net door de verwevenheid van technologie en mens vinden we in de technologie een gestolde moraal. Bijvoorbeeld een flitspaal is zo ontworpen dat het een bepaald gedrag bevoordeelt en uitlokt. Dat is voor elk nieuw artefact niet anders.

Beide kampen, zij die de mens willen beschermen, behouden en zij die de mens willen beschermen door hem net te verbeteren, boeken echter weinig vooruitgang. Enerzijds razen de technologische

10 Zoals we zullen zien echter, is dit gezichtsbedrog. De Übermensch van Nietzsche staat net ver af van de

(21)

ontwikkelingen als een sneltrein vooruit. De impact van deze vooruitgang kan onmogelijk gestopt worden of ongedaan gemaakt worden. De vraag is of dit zelfs gewenst is. Anderzijds kan eenvoudig vastgesteld worden dat bijvoorbeeld het betoog van N. Bostrom weinig evolueert en daardoor niet inspeelt op evoluties van die vooruitgang.

Een aantrekkelijke(re) positie wordt geboden door meer genuanceerde visies11. De snelheid en

dominantie van de ontwikkelingen lijken radicalere spreekbuizen aan het woord te laten. Doch is er in de literatuur een tussenpositie aanwezig die meer oog heeft voor de relatie tussen mens en techniek en die wijst op de (toenemende) verwevenheid van beide (Verbeek 2011, 14).

Reeds in 1985 stelde Donna Haraway in “A Cyborg Manifesto” dat de mens een cyborg is. Of zoals ze zegt: “Cyborg is onze ontologie”(Haraway, 2016, 5). Haraway verwerpt het bestaan van rigide afbakeningen en in het bijzonder deze tussen mensen en machines (Haraway 2016, 9). De mens als cyborg doet aan grensvervaging. Met andere woorden, de cyborg is geen fysieke versmelting van mens en techniek, maar duidt er op dat het menselijk bestaan van de mens in breedste zin is versmolten met technologie, zodat we het onderscheid niet meer kunnen maken tussen wat er menselijk is en wat er technologisch aan ons is. De versmelting van mens en machine, de stimulerende relatie tussen beide kenmerkt de antropologie van de mens.

Het lijkt er dan meer op dat vanuit een verarmde toepassing van de materialistische wetenschappen een cyborg groeit die sterk gereduceerd is en waartegen verzet groeit. De zogenaamde technologische verbeteringen handelen vaak over verbeteringen als protheses en andere lichamelijke, fysieke

toepassingen en weerspiegelen een maatschappelijke norm (bv. sneller lopen als ideaal om het volgende olympisch record te verbreken). Het blijft een uitdaging om geestelijke verbeteringen niet absoluut te verankeren in de menselijke geest.

Een (deels) vergelijkbare tussenpositie kunnen we ook lezen bij Verbeek: “De mens is een technisch wezen” (Verbeek 2011, 27). Hij stelt dat wie we zijn, hoe we onszelf definiëren, relaties onderhouden en invulling geven aan ons bestaan, niet los te denken is van de techniek die we gebruiken (Verbeek 2011, 24).

In onze relatie met technologie zijn dan grofweg een drietal scenario’s te schetsen: in een eerste scenario verandert er weinig voor de mens en elke toestand is te vergelijken met de huidige. Het is een

11 Deze meer genuanceerde tussenposities zijn sterk vertegenwoordigd, maar maken minder deel uit van de

populaire cultuur (lees: de verkoopcijfers van de boeken zijn veel kleiner). Naast D. Haraway en P.P. Verbeek zullen ook andere als E. Brynjolfsson, A. McAfee, J. Eynickel, H. Fry, … in deze scriptie verder aan bod komen.

(22)

situatie die erg onwaarschijnlijk is wanneer we kijken naar de geschiedenis van de mensheid en de impact van veranderende technieken. In een tweede scenario treedt er een verdere versmelting op van technologie en mens en kunnen we spreken van een hybride soort. De vraag is of dit blijft bij een bemiddelende relatie tussen mens en techniek en of we zullen kunnen spreken van de komst van een nieuwe soort? In een derde mogelijk scenario ten slotte, verdwijnt de mens als soort en neemt een technologische supersoort het van ons over.

In al deze verschillende scenario’s staan enkele dingen vast: technologie zal in een mindere of meerdere mate, in een dominante of geïntegreerde vorm aanwezig blijven. Bovendien, zelfs al zou de mens een hybride soort worden of al zou een nieuwe technische soort het van ons overnemen, dan nog verdwijnt de bemiddelende relatie van technologie met de natuur en haar omgeving niet. Ook in het scenario van posthumaniteit waarin de mens als soort zou verdwijnen, zal het ander-iets bemiddeld worden in zijn relatie met de omgeving door technologie.

Techniek zelf blijft functioneren, afhankelijk van de natuur. Techniek blijft binnen de gegevenheid van de natuur werkzaam, gemedieerd via een onafwerpbare geworpenheid, een afhankelijkheid van elke oude of nieuwe soort (Galimberti, 2011, 238).

Aldus lezen we een gedachte die men reeds kon vinden in de Griekse mythologie: een oproep tot voortdurende en aangehouden bescheidenheid, een waarschuwing voor hybris. Daedalus toont het principe van het goede midden: uitvinden en vernieuwen mag, ook om de menselijke beperktheden te overwinnen, maar dit op een goede, verantwoordelijke manier. Om te ontsnappen van het eiland Kreta waar hij gevangen wordt gehouden met zijn zoon Icarus, bouwt hij een vleugelset voor hem en zijn zoon. Immers, niet vliegen zou een laffe, angstige, fatalistische daad zijn. Door overmoed en ijdelheid gedreven stort Icarus in zee. Doordat hij te hoog vliegt, doet de zon de was van zijn vleugels smelten. Daedalus vliegt verder naar zijn oorspronkelijk doel: het vrije leven van Athene.

Waar kunnen we YNH dan situeren in deze discussie? Via zijn wereldwijde bestseller is hij te

beschouwen als een dominante stem en drukt hij zijn stempel op het debat. Is hij eerder conservatief, dan wel eerder transhumanist? Of bekleedt hij een tussenpositie? En hoe verhoudt hij zich tot genoemde tradities? De titel van het boek lijkt te suggereren dat hij eerder aansluiting vindt bij het posthumanisme. Maar zoals we zullen zien, is de situatie problematischer en genuanceerder dan dat.

(23)

1.5 Overzicht en duiding

We hebben dus veel vragen te stellen aan YNH.

Dat technologie een grote impact heeft op de mens en nog zal hebben, is duidelijk. Maar hoe we deze impact moeten interpreteren is dat allerminst. De “Homo Deus” van YNH rijkt een visie aan over hoe we deze impact kunnen interpreteren en over de rol van de mens in deze discussie. Met zijn boek heeft hij een pedagogisch project voor ogen en wil hij ons helpen hierover na te denken, zodat we hierover een mening kunnen vormen. Dit, door begrippen en concepten te verduidelijken, door een oproep te doen om na te denken over deze projecten (“nu het nog kan”) en door een kapstok aan te reiken waaraan we ons kunnen vasthouden.

Heel concreet kunnen we de vraag stellen of hij er in slaagt ons een antwoord te laten formuleren op de drie centrale projecten (di. oorlog, ziekte en armoede overwinnen; het bereiken van universeel geluk; de creatie van een Homo deus) en de respectievelijk aansluitende vragen?

Helpt YNH ons uit de valkuilen die we aangeduid hebben in de kritieken op de techniekfilosofie? Brengt hij orde in de chaotische discussie over de toekomst van de mens? Op die manier kunnen we zijn bijdrage naar waarde schatten.

Het is dan niet enkel de bedoeling een kritiek te leveren op de “Homo Deus” van YNH, maar ook kritieken op de techniekfilosofie scherp te stellen: wat is techniekfilosofie en wat is het niet? Of, hoe kunnen we op een juiste manier aan techniekfilosofie doen en hoe niet?

Om op deze vragen een antwoord te kunnen geven, zal ik in een eerstvolgend hoofdstuk ingaan op de structuur en de argumentaties die YNH hanteert. Hanteert hij een heldere structuur, maar nog belangrijker zijn de voorgeschotelde argumentaties juist?

In hoofdstuk 3 behandel ik specifiek de problematiek van het algoritme. Algoritmen zijn een centraal concept in het boek van YNH. De dynamiek die hij voorspelt wordt sterk bepaald door deze technologie. Verheldert hij wat een algoritme is? Zijn er concurrerende, betere visies met betrekking tot dit

fenomeen?

Via de drie voorgestelde projecten en in het bijzonder het derde project, de komst van een nieuwe superieure soort, schrijft YNH zich expliciet in, in een deeldiscipline van de technologiefilosofie, het futurisme. Hij reikt een ogenschijnlijk redelijke argumentatie aan om een toekomstvoorspelling te kunnen maken. Maar is dit futurisme niet per definitie problematisch, immers op basis waarvan beweren we de toekomst te kunnen zien? In het vierde hoofdstuk onderzoek ik hoe YNH zich hierin beweegt. Kan

(24)

hij zijn beweringen hard maken, of is er meer aan de hand?

Voor af te sluiten met enkele slotbeschouwingen, ga ik in een voorlaatste hoofdstuk dieper in op het concept van de Homo Deus en haar relatie met het humanisme. Het humanisme heeft immers zijn eigen dood voorbereid volgens YNH. Sterker nog, volgens YNH lag haar einde er reeds beslagen in haar

fundamenten. Op basis waarvan meent YNH deze beweringen te kunnen doen? Kunnen we ons

aansluiten op zijn visie over het humanisme? Is het humanisme te beschouwen als een veroorzaker van zijn einde en van een nieuwe goddelijke soort, of is er meer aan de hand?

(25)

Hoofdstuk 2 - Structuur, stellingen en argumentaties in “Homo Deus”

"Fear is pain arising from the anticipation of evil" Aristoteles

2.1 Algemene schets van een problematische situatie

Dat een nieuwe soort (vreedzaam) naast onze soort kan bestaan past niet in YNH’s profetieën12. Waarom

negeert hij dit en andere genuanceerde potentiële constructieve discours?13 De geschetste

toekomscenario’s zijn radicale, mainstream ideeën waarvan hij een eigen voorkeur en visie heeft. Enerzijds lezen we weinig nieuws in het boek, anderzijds kunnen we ons afvragen waarom hij deze en geen andere scenario’s behandelt? De keuze wordt niet verantwoord en eerder exclusief gepresenteerd aan de lezer.

YNH laat zijn lezer wel vaker in het ongewisse. Hij sluit hierbij aan bij een traditie van auteurs die ons een dystopische toekomst voorhouden ten gevolge van technologische ontwikkelingen (Andersson, 2018, 429). Het verdwijnen van de Homo sapiens wordt gecombineerd met de komst van de Homo deus, hetgeen dystopisch (di. het verdwijnen van de mens als soort) dan wel utopisch (di. de schepping van een nieuwe, verbeterde soort) kan geïnterpreteerd worden.

YNH’s waarschuwing heeft een paradoxaal karakter: enerzijds zijn we als soort in staat geweest de technologie in te zetten om onze fysieke en cognitieve vermogens tot op een goddelijk niveau op te krikken. Anderzijds, zijn we niet in staat de gevolgen hiervan in te schatten – door zelflerende artificiële intelligentie uit te vinden, hebben we ons doodvonnis getekend (Andersson 2018, 430).

In zijn uiteenzetting komt hij vaak tot uiteenlopende vragen14 (Harari 2018, 111): moeten we

computerprogramma’s met een bovenmenselijke intelligentie hoger aanslaan dan mensen? Hebben

12 Zie hoofdstuk 4 over de zin en onzin van profetieën.

13 James Lovelock schreef hierover heel recentelijk een nieuw boek “Welkom in het Novaceen”. Hierin werkt hij een

theorie uit waarin hij afstapt van het antropocentrisme en waarin we samenleven met artificiële intelligente

wezens (Venhuizen, 2020).

14 De vragen zijn ook interessant als kritische denkoefening, bijvoorbeeld om de geladenheid van de vraag zelf te

(26)

mensen iets magisch in zich dat machines nooit zullen kunnen bezitten? Wat maakt mensen zo

intelligent en hoe waarschijnlijk is het dat niet-menselijke entiteiten ons zullen evenaren of overtreffen? Het lijkt er eerder op dat hij ons vanuit een antropocentrisch motief wil waarschuwen voor een dreigend potentieel gevaar. Hij presenteert zijn verhaal in een materialistisch, mechanistisch wereldbeeld waarin hij gefascineerd is door het algoritme-fenomeen (zie hoofdstuk 3), dat finaal apocalyptisch zal eindigen. Via een neerwaartse spiraal waarin massale werkloosheid, verlies van privacy, maatschappelijke

uitsluiting, ed. zal eindigen in een onoverbrugbare kloof tussen de enkelingen die zullen opgewaardeerd zijn tot een Homo deus en de miljarden mensen die zullen behoren tot de have nots (Harari 2018, 283). Doorheen het boek werkt hij een asociaal, elitair scenario uit over hoe de supermens zich zal

ontwikkelen. Wanneer YNH stelt dat de eerste twee projecten een conditio sine qua non zijn voor het derde project, de komst van de Homo deus, is dat laatste al meteen gehypothekeerd. Doch, YNH gaat hier niet op in, het stoort hem niet. Hij schotelt beide versies door elkaar voor aan de lezer.

Beide scenario’s veronderstellen echter totaal andere samenlevingsmodellen, andere maatschappelijke keuzes en ze zouden dan ook naast elkaar moeten uitgewerkt worden.

Een centraal doel van YNH met dit boek is dat hij duidelijkheid wil brengen in dit debat, in de hoop dat ook meer mensen aan het debat zullen deelnemen (Officer, 2019, 3). Hij wil ons laten nadenken over de hedendaagse wereld en de toekomst, maar met het oog op die (herinterpreteerbare) bedreiging. Maar door de scenario’s door elkaar te gebruiken en vooral af te wijken van zijn uitgangspunt, nl. de drie projecten, veroorzaakt hij verwarring bij een aandachtige lezer. Wat is de haalbaarheid van de

projecten? Zijn het noodzakelijke voorwaarden of zijn het eerder keuzes die we kunnen maken, maar die ons toch naar een einde zullen leiden? Is het elitaire scenario, dat volledig afwijkt van het

projectscenario, niet realistischer gezien het neo-liberaal kapitalistisch samenlevingsmodel waarin het Westen leeft? Enz.

Het boek plaats ons duidelijk voor structureel-argumentatieve problemen. Ik sluit me aan bij Miller wanneer deze stelt dat het werk slecht georganiseerd is, duidelijke argumentatie mist en beladen is met logische en kritisch-analytische valkuilen (Miller, 2018, 162).

In dit tweede hoofdstuk is het niet mijn bedoeling om in te gaan op de meer inhoudelijke discussies of om standpunten te nuanceren of te weerleggen met alternatieve visies. Het doel hier, is expliciet om de argumentaties die YNH hanteert kritisch te onderzoeken.

In een eerste deel ga ik kort in op de problematische structureel-literaire aspecten van het boek. Daarna wil ik wijzen op bedenkelijke argumentaties die YNH hanteert rond centrale thema’s. In een laatste deel

(27)

worden uitdrukkelijk foutieve (logische) argumentaties behandeld.

Ook in deze hoofdstukken zal ik regelmatig wijzen op bedenkelijke of tout court foutieve argumentaties.

2.2 Problematisch structureel-literaire aspecten van “Homo Deus”

Eerst en vooral kunnen we wijzen op verschillende problematische structureel-literaire aspecten van het boek.

Over de gekozen hoofdtitel en subtitel en de interpretatie ervan, worden verder bedenkingen

geformuleerd (zie 2.4). Hier, kunnen we reeds melden dat de titel de lading van het boek niet dekt: de Homo deus als radicaal posthumanistisch resultaat is één van de mogelijke toekomstscenario’s die YNH zelf schetst naast een tweede transhumanistisch en een derde dataïstisch scenario (Harari 2018, 378). In het bijzonder het dataïsme (di. geloof in informatie en intelligente netwerken) sluit de eventuele komst van een nieuwe intelligente én bewuste soort uit. Onze output, de gevolgen van onze hedendaagse technologische ingrepen, zullen één, uniek efficiënt dataverwerkingssysteem creëren, nl. het Internet der Dingen (Harari 2018, 393). Dit uniek alleswetend systeem kan niet als Homo deus beschouwd worden. YNH omschrijft dit systeem als een superperformant, maar niet bewust systeem dat informatie verwerkt. Zolang bewustzijn niet aanwezig is, blijft het slechts een ding en kan men niet over een soort spreken. Vele argumentaties die we lezen zijn problematisch, in het bijzonder omdat hij elk standpunt in de voltooid tegenwoordige tijd en in bevestigende zin15 verwoordt. Op die manier is het vaak moeilijk om te

achterhalen wat YNH’s standpunt is of wat het standpunt is dat hij wil verduidelijken, wat het oorspronkelijk doel is van het boek. We botsen daarbij vaak op een soort drieledige klemconstructie waarin hij eerst een standpunt beargumenteert, om er daarna tegen te argumenteren en/of een ander standpunt te bepleiten, om daarna weer het eerste te bevestigen16. Op die manier maakt hij het voor de

lezer heel moeilijk om zich een begrip te vormen van de discussie. Bovendien botsen we daarbij geregeld

15 Of, het standpunt dat wordt besproken wordt steeds bevestigend besproken.

16 In het boek zijn dan ook verschillende van dergelijke uiteenzettingen te vinden. De ruimte ontbreekt me hier om

elke passage en theorie die YNH ons op die manier presenteert uiteen te zetten. Hierna volgt een voorbeeld over hoe hij de komst van de Homo deus argumenteert. Verder wordt ook zijn benadering van het tweede project, universeel geluk, bekritiseerd (zie 2.3.3). In hoofdstuk 3 wordt zijn theorie bekritiseerd dat een organisme een algoritme is (waarop zijn boek en basisidee steunt). Een ander voorbeeld is zijn theorie over de illusie van het verenigd individu (Harari 2018, 300) dat wordt besproken in hoofdstuk 5 (zie 5.3.3 ).

(28)

op inconsistenties. Ter verduidelijking hieronder een voorbeeld dat deze problematische argumentering illustreert.

Volgens YNH voeren de drie centrale projecten ons in een snelle onontkoombare race naar ons eigen einde. Hij bespreekt de vergankelijkheid van onze soort en de komst van een nieuwe soort.

Maar in een volgende korte passage, schetst hij beperkende voorwaarden van dat scenario. De voorspelling van de komst van een nieuwe soort zou wel eens anders kunnen uitdraaien door

gebeurtenissen als een zware economische crisis of een ecologische apocalyps (Harari 2018, 225), maar ook door de complexiteit dat het leven in onze hedendaagse hoogtechnologische samenleving met zich meebrengt (Harari 2018, 228). YNH is zich bewust van de afhankelijkheid van geluk en van externe factoren als ecologie en klimaat en schetst de problematische situatie waarin de mens twee wedlopen terzelfdertijd loopt: deze van de wetenschappelijke vooruitgang en economische groei en deze van het ecologische armageddon (Harari 2018, 224) waarin we vervallen wanneer we steeds verder

wetenschappelijk-economisch groeien. Hoe welvarender steeds grotere delen van de wereld worden, hoe urgenter de ecologische dreiging wordt.

Alles verandert continu, we leven in een chaotische wereld … en dus moet de moderne wereld er aan werken dat individuen zich niet massaal aan deze ratrace willen onttrekken (Harari 2018, 228). “De kritieken op het kapitalistisch marktdenken staan tegenwoordig hoog op de intellectuele agenda” (Harari 2018, 229), stelt YNH vast. Aangezien het kapitalisme onze wereld domineert moeten we ons best doen om de tekortkomingen ervan te begrijpen voordat er apocalyptische catastrofes gebeuren. Zijn nuance is dus tweeledig: enerzijds wijst hij op een zekere onvoorspelbaarheid en anderzijds roept hij op tot

beheersing en sturing van het kapitalistisch systeem.

Maar, laat hij er onmiddellijk op volgen, we mogen ook niet blind zijn voor de voordelen en

verworvenheden van dat kapitalisme. “Tot dusver was het een waanzinnig succes” (Harari 2018, 229), aldus YNH. Wat een enge interpretatie is en te betwijfelen valt, net omwille van zijn pas gemaakte kritieken op dat kapitalisme en haar consequenties17. Het is een succes, stelt hij, “als je het potentieel

van de toekomstige milieurampen even wegdenkt én als je succes afmeet aan de hand van productie en groei” (Harari 2018, 229).

Ik denk dat de omvang van enerzijds de feitelijke, gigantische materiële impact van milieurampen en ecologische catastrofes en van anderzijds de beperktheid van dergelijke manier om succes te meten,

17 Er kunnen natuurlijk andere kritieken geuit worden op dat kapitalistisch neo-liberaal systeem. Echter, zoals in de

inleiding gesteld is, is het hier niet de bedoeling een alternatieve visie te argumenteren. Enkel de problematische argumentatie van YNH wordt aan het licht gebracht.

(29)

dergelijke omschrijving van succes doet wegzinken als zouden we haar beter omschrijven als een

tragedie. En toch, stelt hij enkele regels verder: “Nu en dan hebben we last van economische recessies en internationale oorlogen” – hij vergeet zijn net beschreven potentiële wereldrampen en vernoemt fenomenen die hij lijkt te bagatelliseren – “… maar op de lange termijn heeft het kapitalisme het niet alleen gered, het heeft ook honger, ziekte en oorlog overwonnen” (Harari 2018, 229).

Een verrassende wending die niet kan geconcludeerd worden uit de net geformuleerde kritieken op het kapitalistisme. Het is een inconsistente passage ten opzichte van de centrale projecten van YNH, met een bedenkelijke argumentatie in het voordeel van het kapitalisme en het eerste grote project.

In het boek laat YNH zich weinig uit over bedreigende mondiale fenomenen (di. economische recessies; politiek-religieus extremisme; klimaatproblematiek enz.). De klimaatproblematiek parkeert hij al te makkelijk, via een positieve blik op deze kwestie en een eenzijdige positieve kijk op de verwezenlijkingen van het huidig westers samenlevingsmodel, zoals we hierboven kunnen lezen. Hij gelooft in de

mogelijkheid van nieuwe technologieën om dergelijke problemen op te lossen (Fuentes & Deane-Drummond, 2018, 129). Het is een eerder naïef standpunt dat negeert dat vele problemen ook een oorzaak hebben in hoe we met technologie omgaan en net een om een andere manier vragen over hoe we met technologieën omgaan18.

Een ander punt dat kan aangestipt worden is dat in het boek opvallende gelijkenissen te vinden zijn tussen YNH’s standpunten en die van andere auteurs en in het bijzonder auteurs die de grondslag vormen van de standpunten waarop YNH zich steunt.

Zo vallen bijzondere gelijkenissen op tussen YNH’s visie en de visie van Erasmus op het humanisme. Erasmus benadrukt het organisatievermogen als de unieke eigenschap van de mens (Erasmus 2015, 298). YNH benadrukt het vermogen van de mens om samen te werken in netwerken (Harari 2018, 148). Ook Erasmus stelt dat de toekomst er één zou kunnen zijn van universele welvaart (Erasmus 2015, 307). Ook bij Erasmus vinden we een berekende argumentering om niet voor oorlog te kiezen (Erasmus 2015, 309), wat aansluit bij het eerste project van YNH.19

Echter, Erasmus wordt nergens bij naam vermeld, hij is niet terug te vinden in de bibliografie en dus moeten we aannemen dat YNH zich niet beroept op deze auteur. Wat gezien de aangestipte verbanden en de geschiedenis van het humanisme die YNH schetst, op z’n minst vreemd te noemen is.

18 De oplossing zal dan ook moeten voortkomen uit het anders omgaan met techniek. Meer hierover in volgende

hoofdstukken.

19 Een belangrijk verschil is dat voor Erasmus dit allemaal in de mogelijkheden van het menselijk ras ligt (Erasmus

(30)

Aansluitend kunnen we vaststellen dat weinig (techniek)filosofen en hun respectievelijke theorieën worden geciteerd. Kan dit in een (deels) technologisch-filosofisch werk van dergelijke omvang en impact20?

Zo stellen we vast dat YNH niet origineel is: Flechtheim Ossip21 maakt vergelijkbare voorspellingen als

YNH’s grote drie projecten. Flechtheim introduceert de futurologie als een vorm van toegepaste wetenschappen die expliciet gericht is op het verbannen van oorlog en bestendigen van vrede, het stabiliseren van de bevolkingsaangroei, het elimineren van honger, armoede en uitbuiting, het

democratiseren van staten, het stoppen van de exploitatie van de natuur. Wat gekristalliseerd wordt in de creatie van de nieuwe Homo humanus (Poli, 2011, 69).

Waarom maakt YNH dan géén enkele verwijzing naar deze auteur, die daarenboven deel uitmaakt van de start van de traditie van het toekomstonderzoek? Is het omdat ondanks de ogenschijnlijke gelijkenissen het ontologisch doel radicaal verschillend is? Flechtheim doelt op een nieuw humanisme en niet op een nieuwe soort. YNH doet dan aan cherry picking en tunneldenken (zie 2.4) en negeert belangrijke ideeën. Verder zal ik meer argumenten aanreiken die deze aantijgingen hard maken.

Het niet vermelden van voorgangers kaart Sardar Z.22 aan als een probleem eigen aan het

toekomstonderzoek zelf: te veel onderzoekers denken te vaak dat ze vernieuwend zijn, dat ze het onderzoeksveld ontdekt hebben (Sardar 2010, 180). Zelfs in die mate dat ze telkens propageren dat hun ontdekking de wereld zal veranderen, wat duidelijk herkenbaar is in “Homo Deus”. Sadar pleit voor terughoudendheid (Sardar, 2010, 178). Toekomstonderzoekers worden te vaak gekenmerkt door ijdelheid.

20 De impact betreft hier de populistische impact zoals tot uiting komt in de verkoopcijfers. De impact in de

kenniscultuur zal eerder beperkt zijn. In de volgende paragraaf vermeld ik de niet-originaliteit van YNH, in hoofdstuk 6 ga ik verder in op het niet nieuwe karakter van zijn stellingen.

21 Flechtheim Ossip introduceert in 1943 voor het eerst de term futurologie in het tijdschrift “History and

Futurology”.

(31)

2.3 Algemene kritieken op argumentaties rond centrale thema’s

23

2.3.1 De neiging tot simplificatie, veralgemening en bedenkelijke argumenteringen

YNH schetst een aantal stellingen, toekomstvisies (di. de nieuwe menselijke agenda) en fundeert deze op situaties die veralgemenend geschetst worden. De uitspraken (di. de actuele stand van zaken) en

voorspellingen die hij doet, doet hij voor de hele mensheid. Maar, samenlevingen zijn divers en worden gevormd doorheen hun geschiedenis, sociale strijd, (klasse) culturen en strijd over waarden en normen. Welke betekenissen moeten en zullen toekomstige technologieën dan representeren binnen de

verschillende culturen? Of, welke definitie van wat een mens is, zal het algoritme overnemen in zijn respectievelijke representaties? YNH gaat niet in op zaken als waardengeladenheid en

cultuurgebondenheid. Brashford spreekt dan ook over de makkelijke speculaties die YNH doet over bijna alle sociaal-politieke fenomenen (Bashford 2018, 318).

Het hoeft weinig betoog, dat wanneer we kijken naar de wereldsituatie, vrede, geluk en ziekte voor een groot deel van de bevolking nog steeds géén (haalbare) realiteit is en het ziet er evenmin naar uit dat deze weldra zullen uitgeroeid worden binnen de huidige internationale economisch-politieke context24.

Het spreekt voor zich dat het verkondigen van de komst van een nieuwe soort (en het waarschuwen voor de vernietigen van de vorige) een heel ambitieus project is. Echter, YNH argumenteert dit project binnen een gesimplificeerd en reductionistisch mensbeeld. Streven naar geluk, onsterfelijkheid, vrij zijn van ziekte, honger en oorlog worden in één adem benoemd, maar zijn elk van een andere orde en moeten apart behandeld worden. Over wat we als geluk kunnen beschouwen en hoe we dit kunnen bereiken lopen de discussies nog steeds uiteen25. Onsterfelijkheid en ziekte zijn een a priori medische

kwestie. De implicaties ervan hebben echter betrekking op elk aspect van het menselijk (samen)leven. De wereld vrijwaren van honger en oorlog hoort dan eerder tot het politiek-economische domein. De bereikbaarheid ervan lijkt gezien de huidige wereldorde eerder een naïef ideaal.

23 Het is dan opmerkelijk dat naar aanleiding van mijn opiniestuk in de De Standaard (Vincke, 2020a)

collega-historici en academici hem deze argumentatiefouten makkelijk vergeven en dit bestempelen als een filosofische

lectuur (Buylaert et al., 2020).

24 Men hoeft maar te verwijzen naar de recente internationale economische embargo’s die president Trump en

president Poetin oplegden, om te begrijpen dat internationale vrede een precaire evenwichtsoefening is.

(32)

We botsten dan ook vaak op simplificaties en veralgemeningen gekaderd in bedenkelijke

argumenteringen, die vaak vervat zitten in de oneliners of korte stellingen, die YNH maakt. Enkele voorbeelden:

▪ YNH stelt: “Ten opzichte van andere dieren zijn mensen al lang goden geworden” (Harari 2018, 83). Het is een vergelijking die niet geldig is, omdat ze gemaakt is tussen verschillende soorten die elkaars belevings- en denkwereld niet kennen.

Dergelijke bewering getuigt daarenboven van een gebrek aan begrip van de dynamieken en van de complexe verweving tussen de mens en andere soorten (Fuentes & Deane-Drummond, 2018, 127). ▪ YNH stelt: “Het schrift heeft mensen dus in staat gesteld om complete samenlevingen op te bouwen op een algoritmische manier” (Harari 2018, 170). Dat het schrift een belangrijke stap in de ontwikkeling van de mensheid is, valt niet te betwijfelen. Dat het daarom een samenleving opbouwde op een

algoritmische manier (zie hoofdstuk 3)26 is betwijfelbaar. Bijvoorbeeld het maken van een archief, of een

voorraadbeschrijving (wat hij ook aanhaalt als voordeel van het schrift dat de beperkingen van het menselijk brein compenseert), is géén algoritme maar een databank.

▪ Zijn leidmotief, dat het humanisme naar een bepaald en eigen eindpunt heeft gevoerd, is

betwijfelbaar (zie hoofdstuk 5). Het getuigt van een betwijfelbaar determinisme. Bovendien laat hij het gepaard gaan met tentatieve stellingen als: "De basisvermogens van individuele mensen zijn niet veel veranderd sinds de steentijd. Als daar al iets aan veranderd is, dan is het waarschijnlijk dat we nu minder kunnen" (Harari 2018, 165). Om dan enkele pagina’s verder te stellen dat: “Jagers-verzamelaars

klommen de hele dag in bomen, ze zochten paddenstoelen en ze joegen achter everzwijnen en konijnen aan. Hun dagelijkse realiteit bestond uit bomen, paddenstoelen, everzwijnen en konijnen” (Harari 2018, 173).

Is de realiteit van de hedendaagse mens dan nog simpeler? Voor dergelijke interpretaties ontbreken archeologische vondsten27 (Villa & Roebroeks, 2014). De rijk beschilderde grotten van Lascaux, om maar

een van de vele archeologische bewijzen te noemen, tonen een veel complexere primitieve mens dan YNH hier naar voor brengt.

Wat bedoelt hij dan met kunnen of wat de mens kan, als we olympische records doen sneuvelen en leven in een sterk op kennis gebaseerde samenleving, waarin die kennis(ontwikkeling) ook enorm is toegenomen.

▪ In een retorische vraag stelt hij: “Hoe rationeel is het om de toekomst van de mensheid op het spel te zetten door maar gewoon aan te nemen dat de wetenschappers van de toekomst een paar onbekende ontdekkingen zullen doen die de wereld gaan redden?” (Harari 2018, 227). Wel, in die zin dat we enkel dit wapen hebben (di. het redelijk vermogen), is het misschien net heel rationeel: hoe kunnen we anders

26 Over wat algoritmen zijn en hoe YNH deze benadert wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan. Hier beperk ik

me tot het omschrijven van een algoritme als een stap-voor-stap proces op basis van een als-dan-structuur.

(33)

dan rationeel-wetenschappelijk vooruitgang maken dan door oplossingen te bedenken voor de problemen die zich stellen?

▪ YNH stelt: “Het is natuurlijk wel zo dat de meeste varkens vroeg of laat in het slachthuis belanden, maar maakt dat hun lot zwaarder dan dat van wilde zwijnen? Is het beter om opgevreten te worden door een leeuw dan geslacht te worden door een mens?” (Yuval Noah Harari, 2018, 91). Zelfs al

verrechtvaardigt hij dit vanuit een utilitaristische ethiek28, dan nog vergeet hij in zijn berekening de

levensloop van een fabrieksvarken te vergelijken met dat van een wild zwijn.

Dit simplisme is ook terug te vinden in het feit dat YNH niet ingaat op de implicaties van zijn project: staat deze hedendaagse, westerse vooruitgang garant voor eeuwig en universeel geluk? Zijn de implicaties van een onsterfelijke mens wel verenigbaar met geluk (wat met de kinderwens door noodzakelijke geboortebeperking of -stop)? Wanneer alle fysieke ziektes opgelost zijn, kunnen dan ook psychosomatische aandoeningen opgelost worden? Een mensenleven verloopt per definitie met vallen en opstaan. Een leven zonder vallen is dan ook per definitie niet verenigbaar met het leven van een mens, een contradictio in terminis. Zouden we al niet van een Homo deus kunnen spreken wanneer het eerste project is bereikt? Enz.

YNH wil ons laten nadenken over de problematiek, maar vergeet zelf belangrijke vragen te stellen en onzekerheden te schetsen die zijn projecten impliceren. Het antwoord op deze vragen zou de toekomst wel eens in een andere richting kunnen sturen.

Een dergelijke kritiek van simplificatie is ook van toepassing op het algemeen deterministisch mensbeeld dat hij schetst. Het humanisme houdt zijn eigen dood in, maar YNH herleidt het hedendaags humanisme tot een consumentenhumanisme (di. alles wat wenselijk is kan gekocht worden). Daar waar de mens vaak automatisch handelt, negeert YNH het reflectief vermogen. Bijvoorbeeld: ik heb er inderdaad niet voor gekozen om de drang te voelen om mijn buur te vermoorden (Harari 2018, 294), maar ik kan er wel over nadenken. Ik kan keuzes afwegen, dit in een lange termijnperspectief plaatsen en de mogelijke gevolgen ervan inschatten en afwegen (Al-Amoudi, 2018, 6).

Specifieker met betrekking tot de drie voorgestelde projecten botsen we op problematische

argumenteringen. Hieronder behandel ik de eerste twee projecten. Het derde project, de komst van een Homo deus, wordt in hoofdstuk 5 belicht.

28 YNH maakt in “Homo Deus” vooral gebruik van een utilitaristische ethiek die hij combineert met een zeker

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eerst vinden we een proclamatie van de menselijke waardig- heid als het fundament van de humanistische overtuiging: 'Onder humanisme wordt verstaan de levens-

Zoals homo sapiens volgens transhumanisten zal worden vervangen door homo deus, zo wordt het humanisme volgens Harari op den duur vervangen door een nieuwe levensbeschouwing:

Eendenkooien komen voor in grote delen van Nederland, alleen Drenthe, Limburg en Flevoland kennen geen eendenkooien (meer). Eendenkooien komen voor in diverse landschapstypen. De

Het feit dat Paine alleen sociaal ostracisme heeft moeten ondervinden (en niet erger) geeft eigenlijk al aan dat we op de drempel staan van de 19' eeuw toen een grotere

Die permissiewe gemeenskap van hierdie dekade word gekenmerk as 'n gemeenskap waarin die vryheid van die individu s6 op die spits gedrywe word dat alle norme

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

Dit kan het gevolg zijn van verschillende factoren, inclusief de lage prevalentie van subjectieve slaperigheid in de cohorte, de potentiële ongevoeligheid van de ESS voor

Aan de andere kant is er, als men begint met de positie van de bijbel dat de mens door God geschapen is naar het beeld van God, een basis voor de waardigheid van die persoon..