• No results found

Attitudes van jongeren over de politie: de rol van slachtofferschap en ervaringen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Attitudes van jongeren over de politie: de rol van slachtofferschap en ervaringen"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ATTITUDES VAN JONGEREN OVER DE POLITIE:

DE ROL VAN SLACHTOFFERSCHAP EN

ERVARINGEN

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door 01507547 Moerman Jasmijn

Academiejaar 2019-2020

(2)

Abstract

Previous research suggests that supportive relationships between the police and juveniles leads to an optimization of the functioning of the police and a potential reduction in crime. According to the procedural justice model, people support the police when they trust the police and perceive them as legitimate. The existing literature, primary from the UK and US, indicates that contact with the police and (repeated) victimisation by adults are important factors in shaping public confidence, legitimacy and satisfaction towards the police. The present study uses the survey responses of 1250 young people (between 16-22 years old) to explore these literature findings among Flemish juveniles and examine their attitudes towards the police. This study shows that the overall attitudes towards the police are positive. Furthermore, the results suggest that individual differences in public confidence, legitimacy and satisfaction towards the police can only be explained to a limited extent by police encounters and (repeated) victimisation. The findings in general indicate a slight decrease in the positivity of these attitudes towards the police as a result of police contact and (repeated) victimisation. Contrary to the literature, the obtained effects and the explanatory power are very limited.

Key words:

juvenile attitudes towards the police, procedural justice, police satisfaction, contact with the police, (repeated) victimisation

(3)

Woord vooraf

Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Deze masterproef is het sluitstuk van mijn studententijd. Deze uiteenzetting zou nooit tot stand gekomen zijn zonder de hulp en steun van een aantal personen. Graag wil ik dan ook mijn dank betuigen aan deze mensen.

Hoofdzakelijk wil ik mijn promotor Prof. Dr. Lieven Pauwels enorm bedanken voor de begeleiding bij deze masterproef. Ik wil hem oprecht bedanken voor de tijd die hij voor mijn onderzoek heeft vrijmaakt en voor de vele feedback telkens wanneer ik het nodig had. Vandaar een welgemeende dankjewel om telkens op mijn vragen te antwoorden en mij te motiveren als het even moeilijk werd.

Daarnaast zou ik ook graag iedereen willen bedanken die deelnam aan dit onderzoek. Ook de personen, organisaties en vrienden die geholpen hebben met het verspreiden van de vragenlijst ben ik zeer dankbaar. Tot slot wil ik ook mijn vrienden, ouders, grootouders en vriend bedanken om mij steeds te helpen en te steunen, ieder op zijn eigen manier.

(4)

Inhoudsopgave

Abstract ... i

Woord vooraf ... ii

Inhoudsopgave ... iii

Lijst van figuren ... vi

Lijst van tabellen ... vi

1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING ... 1 2. THEORETISCH KADER ... 6 2.1. Begripsomschrijving ... 6 2.1.1. Attitude ... 6 2.1.2. Jongeren ... 6 2.1.3. Politie ... 7

2.1.4. Ervaringen en contacten met de politie ... 7

2.1.5. (Herhaald) slachtofferschap ... 7

2.2. Attitudes ten aanzien van de politie ... 7

2.2.1. Vertrouwen in de politie ... 8

2.2.2. Gepercipieerde legitimiteit van de politie ... 8

2.2.3. Tevredenheid over de politie ... 9

2.2.4. Schematisch overzicht ... 9

2.3. De rol van achtergrondkenmerken ... 10

2.3.1. Geslacht ... 10

2.3.2. Leeftijd ... 10

2.4. De rol van contacten en ervaringen met de politie ... 10

2.4.1. Persoonlijke ervaringen en ervaringen van significante anderen met de politie….. ... 11

2.4.2. Frequentie van contact met de politie ... 11

2.5. De rol van slachtofferschap ... 12

2.5.1. Persoonlijk slachtofferschap en slachtofferschap van significante anderen…12 2.5.2. Type misdrijf ... 12

2.5.3. Frequentie persoonlijk slachtofferschap ... 13

2.6. Besluit theoretisch kader ... 13

3. METHODOLOGIE ... 15

3.1. Onderzoekspopulatie en steekproef ... 15

3.2. Onderzoeksmethode ... 16

3.3. Operationalisering ... 18

(5)

3.3.2. Onafhankelijke variabelen ... 20

4. RESULTATEN ... 21

4.1. Beschrijvende analyse ... 21

4.1.1. Analysemethode ... 21

4.1.2. Variatie in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid... 22

4.1.3. Variatie in ervaringen met de politie ... 26

4.1.4. Variatie in slachtofferschap ... 26

4.1.5. Besluit ... 28

4.2. Verklarende analyse ... 29

4.2.1. Conceptueel model en bijhorende hypotheses ... 29

4.2.2. Analysemethode ... 32

4.2.3. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van politiecontact van significante anderen (H1 en H10)…. ... 33

4.2.4. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van persoonlijk politiecontact (H2, H3 en H10) ... 35

4.2.5. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van de frequentie van persoonlijk politiecontact (H4 en H10) ... 36

4.2.6. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van slachtofferschap van significante anderen (H5 en H10) ... 37

4.2.7. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van persoonlijk slachtofferschap (H6, H7 en H10)... 38

4.2.8. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van slachtofferschap van geweldsdelicten van significante anderen (H5 en H10) ... 40

4.2.9. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van persoonlijk slachtofferschap van geweldsdelicten (H6, H7 en H10)…….. ... 41

4.2.10. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van slachtofferschap van eigendomsdelicten van significante anderen (H5 en H10) ... 42

4.2.11. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid op basis van persoonlijk slachtofferschap van eigendomsdelicten (H6, H7, H8 en H10) ... 43

(6)

7. BIJLAGES ... i

7.1. Bijlage 1: Vragenlijst attitudes van jongeren over de politie ... i

7.2. Bijlage 2: Flyer vragenlijst ... xiii

7.3. Bijlage 3: Bronnen vragenlijst ... xiv

7.4. Bijlage 4: Operationalisering variabelen ... xix

7.5. Bijlage 5: Items en factorladingen Likertschalen ... xx

7.6. Bijlage 6: Univariate beschrijvende statistiek ... xxi

7.7. Bijlage 7: Correlatiematrix ... xxii

7.8. Bijlage 8: ‘Tolerance’ en ‘VIF’ waarden... xxiii

7.9. Bijlage 9: Data management plan ... xxvi

(7)

Lijst van figuren

Figuur 1: Overzicht procedureel rechtvaardigheidsmodel en tevredenheid ... 9

Figuur 2: Verschillen in vertrouwen in de politie voor de totale steekproef (N=1250) ... 22

Figuur 3: Verschillen in vertrouwen in de politie opgesplitst naar geslacht ... 23

Figuur 4: Verschillen in gepercipieerde legitimiteit van de politie voor de totale steekproef (N=1250) ... 23

Figuur 5: Verschillen in gepercipieerde legitimiteit van de politie opgesplitst naar geslacht . 24 Figuur 6: Verschillen in tevredenheid over de politie voor de totale steekproef (N=1250) .... 25

Figuur 7: Verschillen in tevredenheid over de politie opgesplitst naar geslacht ... 25

Figuur 8: Conceptueel model ... 31

Figuur 9: Schematische weergave op basis van politiecontact significante anderen ... 33

Figuur 10: Schematische weergave op basis van persoonlijk politiecontact ... 35

Figuur 11: Schematische weergave op basis van de frequentie van persoonlijk politiecontact ... 36

Figuur 12: Schematische weergave op basis van slachtofferschap significante anderen... 37

Figuur 13: Schematische weergave op basis van persoonlijk slachtofferschap ... 38

Figuur 14: Schematische weergave op basis van slachtofferschap geweldsdelicten significante anderen ... 40

Figuur 15: Schematische weergave op basis van persoonlijk slachtofferschap van geweldsdelicten ... 41

Figuur 16: Schematische weergave op basis van slachtofferschap eigendomsdelicten significante anderen ... 42

Figuur 17: Schematische weergave op basis van persoonlijk slachtofferschap eigendomsdelicten ... 43

Figuur 18: Schematische weergave op basis van de frequentie van persoonlijk ... 44

Lijst van tabellen

Tabel 1: Verdeling respondenten naar achtergrondkenmerken ... 16

Tabel 2: Betrouwbaarheidsscores (Cronbach’s Alpha) Likertschalen ... 18

Tabel 3: Totale prevalenties i.v.m. ervaringen met de politie ... 26

Tabel 4: Totale prevalenties i.v.m. slachtofferschap ... 27

Tabel 5: Meervoudige regressieanalyse op basis van politiecontact significante anderen ... 34

Tabel 6: Meervoudige regressieanalyse op basis van persoonlijk politiecontact ... 35

Tabel 7: Meervoudige regressieanalyse op basis van de frequentie van persoonlijk politiecontact ... 36

Tabel 8: Meervoudige regressieanalyse op basis van slachtofferschap significante anderen .. 37

Tabel 9: Meervoudige regressieanalyse op basis van persoonlijk slachtofferschap ... 39

Tabel 10: Meervoudige regressieanalyse op basis van slachtofferschap geweldsdelicten significante anderen ... 40 Tabel 11: Meervoudige regressieanalyse op basis van persoonlijk slachtofferschap van

(8)

1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

In de internationale literatuur bestaat reeds een omvangrijke hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek die de attitudes van de bevolking over de politie in kaart brengen. Zo zijn er bijvoorbeeld de onderzoeken van Brick, Taylor, & Esbensen (2009); Frank, Smith, & Novak (2005) en Rosenbaum, Schuck, Costello, Hawkins, & Ring (2005). Verder peilen heel wat onderzoeken naar mogelijke factoren van politiecoöperatie en wetsconform gedrag. Dit zorgde voor het ontstaan van de talrijke literatuur omtrent het procedurele rechtvaardigheidsmodel. Bekende auteurs op dit vlak zijn Bradford, Hough, Jackson, Myhill, Pauwels, Quinton, Sunshine, Tyler en meer. Deze studie vertrekt vanuit het procedurele rechtvaardigheidsmodel. Volgens dit model percipieert de bevolking de politie als legitiem indien zij vertrouwen heeft in de politie. Hierdoor gaan burgers bijvoorbeeld sneller aangifte doen van een misdrijf, informatie verschaffen of getuigenissen afleggen (Jackson & Bradford, 2010). Dit laatste is van belang voor het functioneren van de politie aangezien ongeveer de helft van de misdrijven via informatie van slachtoffers en getuigen ter kennis komt van de politie (Hough, Jackson, Bradford, Myhill, & Quinton, 2010). Daarenboven leidt een gevoel van legitimiteit ten aanzien van de politie tot wetsconform gedrag en tot aanvaarding van het politiegezag door de bevolking (Jackson & Bradford, 2010). Dit kan ertoe leiden dat individuen op basis van hun ethische en morele overwegingen geen (nieuwe) misdrijven plegen (Hough & Sato, 2011). Het ultieme doel van dit model is een daling van het aantal misdrijven door een effectievere en efficiëntere werking van de politie (Jackson & Bradford, 2010; Myhill & Quinton, 2011). Bovendien is de bevolking tevreden over de politie indien zij deze als legitiem percipiëren (Hinds & Murphy, 2007). Het omgekeerde is echter ook mogelijk. Zo zorgt wantrouwen in de politie ervoor dat individuen de wetten minder naleven, het gezag van de politie eerder ondermijnen en vaker ontevreden zijn over de politie (Sunshine & Tyler, 2003). Dit laatste maakt het voor de politie moeilijk om hun taken te verwezenlijken. Uit dit alles kan geconcludeerd worden dat de politie zonder vertrouwen en ondersteuning van de bevolking onmogelijk kan functioneren (Van Damme, Pauwels, & Svensson, 2015).

Vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid van de bevolking ten aanzien van de politie blijkt eveneens afhankelijk van directe of indirecte contacten met de politie. Ervaringen met de politie leiden doorgaans tot eerder negatieve attitudes over de politie (Bradford, Jackson, & Stanko, 2009). Desalniettemin komt slechts een beperkt deel van de burgers persoonlijk in contact met de politie (Van Damme et al., 2015).

(9)

De meeste studies over procedurele rechtvaardigheid en ervaringen met de politie focussen hoofdzakelijk op de bevolking in het algemeen. Er wordt slechts uitzonderlijk aandacht besteed aan slachtoffers van misdrijven (Koster, 2017). Toch hebben slachtoffers vermoedelijk andere attitudes over de politie dan de rest van de burgers. Slachtoffers hebben alvast specifiekere behoeften en noden dan individuen die geen slachtofferschap ervaren. Ondanks de vele initiatieven om de positie van slachtoffers te verbeteren, worden slachtoffers nog steeds in een achtergestelde positie geplaatst (Ruback, Cares, & Hoskins, 2008). Desalniettemin zijn slachtoffers van misdrijven belangrijke actoren binnen het strafrechtssysteem omdat hun informatie noodzakelijk is op meerdere vlakken. Vooreerst komen heel wat delicten slechts ter kennis van de politie na melding door het slachtoffer. Verder is hun informatie of getuigenis vaak noodzakelijk om de dader op te sporen of te vervolgen. Daarenboven hebben slachtoffers een grotere kans om opnieuw slachtoffer te worden in vergelijking met andere individuen. Met als gevolg dat zij ook in de toekomst een belangrijke informatiebron kunnen zijn. Wanneer slachtoffers vervolgens positieve attitudes hebben over de politie, stijgt de kans op samenwerking tussen slachtoffers en politie (Koster, 2017). Daarnaast zouden het aantal onbekende misdrijven (i.e. dark number) en de straffeloosheid toenemen zonder de directe informatie van slachtoffers (Koster, Kuijpers, Kunst, & Van der Leun, 2016). Bovendien zijn positieve percepties over de politie niet alleen van belang voor de politie, maar ook voor de slachtoffers. Vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid ten aanzien van de politie helpen slachtoffers namelijk ook in hun herstel (Greeson, Campbell, & Fehler‐Cabral, 2016).

De meeste studies in verband met procedurele rechtvaardigheid, ervaringen met de politie en slachtofferschap hebben enkel aandacht voor volwassenen. Er zijn beduidend minder studies die jongeren als onderzoeksobject hebben. Toch komen jongeren frequent en zelfs meer dan volwassenen in contact met de politie. Een mogelijke verklaring hiervoor is de age-crime curve. Volgens deze curve kent deviant gedrag een aanvang vanaf ongeveer de leeftijd van zestien jaar en komt het op negentienjarige leeftijd tot een hoogtepunt. Vanaf de leeftijd van twintig jaar kent de delinquentie een geleidelijke daling. Ongeveer de helft van de gepleegde misdrijven zijn toe te schrijven aan jongeren onder de eenentwintig jaar (Farrington, 1986). Hieruit kan

(10)

De attitudes van jongeren ten aanzien van justitie komen in deze studie niet aan bod omdat jongeren meer vertrouwd zijn met politie dan met justitie en een accurater beeld hebben over de politie (Van Damme, Pauwels, Pleysier, & Van de Velde, 2010). Dit komt doordat de politie een eerstelijnsactor met een laagdrempelig karakter is die duidelijk aanwezig is in de gemeenschap in vergelijking met justitie (van Sluis & Van de Walle, 2015). Daarnaast komen veel minder mensen in contact met justitie dan met de politie door de aard van hun taken (Schuurs, 2007). De politie is namelijk vaak de enige actor uit het strafrechtssysteem waarmee het merendeel van de jongeren contact heeft. Dit komt onder andere omdat de misdrijven gepleegd door jongeren meestal minder ernstige feiten betreffen waarbij justitie niet optreedt (Hurst, Frank, & Lee Browning, 2000).

Bovendien zijn het aantal Belgische studies met aandacht voor deze onderwerpen zeer gering. De meeste onderzoeken gerelateerd aan deze materies situeren zich in de Verenigde Staten of in het Verenigd Koninkrijk. De laatste jaren, onder andere onder invloed van de European Social Survey, is er ook binnen Europa aandacht voor attitudes over de politie, het procedurele rechtvaardigheidsmodel, ervaringen met de politie en slachtofferschap. Uniek aan deze uiteenzetting is de integratie van alle voormelde concepten in de context van jongeren in Vlaanderen. Wat dit onderzoek voornamelijk onderscheidt van de voorgaande Belgische literatuur is de expliciete aandacht voor (herhaald) slachtofferschap.

Om de werking van het strafrechtssysteem te optimaliseren of op zijn minst te behouden is het noodzakelijk om de werkelijke attitudes van jongeren in Vlaanderen in kaart te brengen. De meerwaarde van attitudeonderzoek situeert zich voornamelijk in het feit dat menselijk gedrag grotendeels bepaald wordt door attitudes (Subramaniam & Mercier, 2017). Dit leidt er vervolgens toe dat veranderingen in attitudes voor gedragsveranderingen kunnen zorgen. Een bijkomstige reden om attitudes van jongeren te bestuderen, is het feit dat politici, beleidsmedewerkers en journalisten hun beslissingen en uitspraken frequent baseren op foutieve, niet wetenschappelijke opvattingen over attitudes van de bevolking. Hierdoor is het gevoerde beleid en de actualiteit vaak niet in overeenstemming met de realiteit. Vandaar is het van belang om de werkelijke attitudes van jongeren op empirische wijze te bestuderen (Hough & Sato, 2011).

(11)

Doelstellingen en onderzoeksvragen

Het doel van deze masterproef is inzicht verwerven in de attitudes van jongeren ten aanzien van de politie. Enerzijds is het de bedoeling om de attitudes in verband met vertrouwen,

gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid ten aanzien van de politie in kaart te brengen.

Anderzijds tracht dit onderzoek te achterhalen wat de rol is van ervaringen met de politie,

slachtofferschap en achtergrondkenmerken ten aanzien van de gemeten attitudes.

Dit leidt tot onderstaande onderzoeksvragen. De eerste drie onderzoeksvragen zijn beschrijvend van aard, terwijl de laatste drie verklarende vragen betreffen.

1. Hoe variëren de attitudes van jongeren over de politie in verband met vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid?

2. Hoe variëren ervaringen met de politie onder jongeren? 3. Hoe varieert slachtofferschap onder jongeren?

4. In welke mate dragen politiecontact van significante anderen, persoonlijk politiecontact en de frequentie van politiecontact bij tot de verklaring van individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid?

5. In welke mate dragen slachtofferschap van significante anderen, persoonlijk slachtofferschap, het type misdrijf en herhaald slachtofferschap bij tot de verklaring van individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid? 6. In welke mate dragen geslacht en leeftijd bij tot de verklaring van individuele

verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid?

Om deze doelstellingen te bereiken worden jongeren, tussen zestien en tweeëntwintig jaar, bevraagd aan de hand van een online survey. Het aantal vragen van de survey en dus de concepten waarnaar gepeild wordt, zijn te omvangrijk om allemaal te bespreken in het kader van deze masterproef. Bijgevolg wordt een keuze gemaakt en worden enkele zaken achterwege gelaten die wel aan bod komen in de vragenlijst. Zo worden enkel geslacht en leeftijd behouden als achtergrondkenmerken. Uit de resultaten blijkt namelijk dat de andere achtergrondkenmerken voor onvoldoende variatie zorgen. Verder worden enkele vragen, in

(12)

Om een antwoord te bieden op bovenstaande onderzoeksvragen wordt ten eerste gepeild naar de achtergrondkenmerken (geslacht en leeftijd) van de respondenten. Vervolgens wordt de mate van vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid ten aanzien van de politie in kaart gebracht. Ten derde wordt nagegaan wat het effect van eerdere contacten en ervaringen met de politie is op de attitudes van jongeren over de politie. Het gaat hier om persoonlijke ervaringen, ervaringen van significante anderen (e.g. vrienden of familieleden) en de frequentie van het politiecontact. Tot slot wordt de invloed van slachtofferschap op de gemeten attitudes onderzocht. Om dit in kaart te brengen, wordt een onderscheid gemaakt naargelang het type misdrijf waarvan de jongere slachtoffer werd. Zo wordt een discrepantie gemaakt tussen geweldsdelicten (fysiek geweld en online geweld) en vermogensdelicten (diefstal en zakkenrollerij). Voor elk van deze misdrijven wordt gepeild naar de rol van slachtofferschap van significante anderen en persoonlijk slachtofferschap.

(13)

2. THEORETISCH KADER

Hieronder wordt het theoretisch kader uiteengezet waaruit dit onderzoek vertrekt. Vanuit dit kader komen de hypotheses tot stand die deze studie tracht te toetsen onder jongeren uit Vlaanderen. Hierbij wordt weinig tot geen aandacht besteed aan mogelijke verklaringen voor de bevindingen aangezien dit niet het opzet van deze studie is. Deze masterproef is namelijk een verkennend onderzoek en geen verklarende studie. Hieronder wordt ten eerste een beknopte begripsomschrijving gegeven. Vervolgens wordt toegelicht welke attitudes van jongeren ten aanzien van de politie onderzocht worden. Daarna wordt achtereenvolgens de rol van achtergrondkenmerken, de rol van contacten en ervaringen met de politie en de rol van slachtofferschap besproken.

2.1. Begripsomschrijving

De begrippen ‘attitude’, ‘jongeren’, ‘politie’, ‘ervaringen en contacten met de politie’ en ‘(herhaald) slachtofferschap’ worden in dit onderdeel kort toegelicht.

2.1.1. Attitude

‘Attitude’ wordt omschreven als een relatief constante houding of evaluatie van een individu ten aanzien van een object uit de ervaringswereld (New World Encyclopedia, 2016). Attitudes kunnen ontstaan door persoonlijke ervaringen of door ervaringen van significante anderen, zoals familie en vrienden. Vervolgens kunnen attitudes zich ontwikkelen ten gevolge van de sociale rollen en de sociale normen in de maatschappij. Deze sociale factoren kunnen ervoor zorgen dat de omgeving bepaalde attitudes verwacht of vooropstelt bij een individu. Tot slot is het mogelijk dat attitudes aangeleerd worden via diverse leerprocessen (Cherry & Gans, 2018; Subramaniam & Mercier, 2017). Hierbij dient opgemerkt te worden dat attitudes steeds kunnen wijzigen. Het meten van attitudes is met andere woorden slechts een momentopname. Het is van belang om dit laatste steeds in het achterhoofd te houden bij het lezen van deze masterproef.

(14)

2.1.3. Politie

Globaal gezien vervult de politie een dubbele functie. Enerzijds heeft de politie een symbolische functie en verleent zij bepaalde diensten aan de bevolking (Smeets & Baars, 2016). Anderzijds is het de taak van de politie om de openbare orde en veiligheid in de samenleving te bewaren, strafbare feiten op te sporen, hulp te bieden aan de burgers en aanhoudingen te verrichten (van der Veer, van Sluis, Van de Walle, & Ringeling, 2014). Bewakingsagenten en gemeenschapswachten vallen niet onder de politie.

2.1.4. Ervaringen en contacten met de politie

Van belang voor dit onderzoek zijn eerdere ervaringen en contacten met de politie. Dit politiecontact kan om eender welke reden plaatsvinden. Bijvoorbeeld in het kader van een boete, aangifte, getuigenis, waarschuwing, praatje of ongeval. De woorden ervaring en contact met de politie worden in deze studie door elkaar gebruikt.

2.1.5. (Herhaald) slachtofferschap

Om het begrip ‘slachtofferschap’ te omschrijven, wordt de visie van de penale victimologie gevolgd. Hierbij wordt slachtofferschap gedefinieerd als het ervaren van een gebeurtenis die als crimineel gekwalificeerd wordt door het strafrecht (Dussich, 2015). Herhaald slachtofferschap of repeated victimisation doet zich daarentegen voor wanneer eenzelfde slachtoffer binnen een bepaalde tijdsperiode opnieuw slachtoffer wordt van een misdrijf (Weisel, 2005). Bovendien blijkt dat eerder slachtofferschap een accurate voorspeller is van toekomstig slachtofferschap (Groenhuijsen, 2004). Het werken met slachtoffers binnen het strafrechtssysteem, waaronder door de politie, kan aanleiding geven tot secundaire victimisatie. Dit houdt in dat slachtoffers hun slachtofferschap een tweede maal herbeleven ten gevolge van een inadequate of ontoereikende behandeling van de strafrechtsactoren (Doerner & Lab, 2011).

2.2. Attitudes ten aanzien van de politie

Hieronder worden de attitudes van jongeren ten aanzien van de politie geoperationaliseerd aan de hand van het procedurele rechtvaardigheidsmodel (vertrouwen en gepercipieerde legitimiteit) en tevredenheid. Tot slot wordt een overzicht gegeven van de relaties tussen deze attitudes.

(15)

2.2.1. Vertrouwen in de politie

‘Vertrouwen’ wordt onderverdeeld in percepties over de rechtvaardigheid en percepties over de effectiviteit van de politie (Hough et al., 2010; Sunshine & Tyler, 2003; Tyler, 2007; Van Damme & Pauwels, 2014). Gepercipieerde procedurele rechtvaardigheid heeft betrekking op de manier waarop burgers behandeld worden door de politie (Hough et al., 2010; Sunshine & Tyler, 2003). Dit wordt in kaart gebracht aan de hand van de kwaliteit van de behandeling en de kwaliteit van de beslissing. Zo wensen burgers bijvoorbeeld dat er objectief naar hen geluisterd wordt en dat de politie hen op een gelijke, rechtvaardige en respectvolle manier behandeld (Van Damme et al., 2015). De gepercipieerde effectiviteit van de politie kan daarentegen omschreven worden als de technische capaciteit van de politie om hun doelstellingen te verwezenlijken (Jackson & Bradford, 2010). Deze doelstellingen betreffen het behouden van de openbare orde, het bewaren van de veiligheid in de samenleving, het bieden van hulp aan de bevolking, het opsporen van misdrijven en het verrichten van aanhoudingen (Sunshine & Tyler, 2003). Burgers hebben bijgevolg vertrouwen in de politie als ze rechtvaardig behandeld worden en indien de politie zijn doelstellingen realiseert. Het omgekeerde, waarbij het vertrouwen van de bevolking in de politie daalt indien de politie er niet in slaagt dit laatste te verwezenlijken, geldt ook (van der Veer et al., 2014).

2.2.2. Gepercipieerde legitimiteit van de politie

Hough en collega’s (2010) omschrijven ‘gepercipieerde of empirische legitimiteit’ als de mate waarin de bevolking, die onder het gezag van de politie staat, de politie vrijwillig als legitiem waarneemt. Met andere woorden accepteren deze burgers dat ze de politie dienen te gehoorzamen op basis van hun persoonlijke overtuigingen (Sunshine & Tyler, 2003). Gepercipieerde legitimiteit wordt onderverdeeld in gelijkgestemde of gedeelde waarden en de verplichting om te gehoorzamen (Hough & Sato, 2011; Tyler, 2007; Van Damme et al., 2015). Legitimiteit is bijgevolg een noodzakelijke factor voor de politie om hun autoriteit te kunnen afdwingen bij de bevolking (Van Damme & Pauwels, 2014). Zoals eerder werd gesteld, is vertrouwen in de politie een belangrijke predictor van gepercipieerde legitimiteit (Sunshine &

(16)

2.2.3. Tevredenheid over de politie

Van der Veer en collega’s (2014) zijn van mening dat tevredenheid fundamenteel verschilt van vertrouwen. Volgens hen, Hinds en Murphy (2007), Weitzer en Tuch (2005) handelt tevredenheid over de geleverde diensten en de effectieve werking van de politie. De mate waarin een individu de politie als legitiem percipieert heeft een invloed op de tevredenheid over de politie. Zo zal een burger die van mening is dat de politie een legitieme actor is, eerder tevreden zijn over de politie. De politie wordt als legitiem aanzien wanneer zij procedureel rechtvaardig en/of effectief handelt (Frank, Smith, & Novak, 2005; Hinds & Murphy, 2007; Murphy, 2009; van Sluis & Van de Walle, 2015). Daarenboven halen Reisig en Stroshine (2001) aan dat de tevredenheid over de politie ook afhankelijk is van de verwachtingen die de bevolking heeft over contacten met de politie.

2.2.4. Schematisch overzicht

Figuur 1 geeft een overzicht van het procedurele rechtvaardigheidsmodel als theoretische basis en de plaats van het tevredenheid binnen dit model.

(17)

2.3. De rol van achtergrondkenmerken

Attitudes over de politie blijken niet gelijk verdeeld te zijn over alle burgers. Ondanks bepaalde inconsistenties binnen de literatuur over de rol van socio-demografische kenmerken, worden hieronder kort de empirische bevindingen weergegeven in verband met geslacht en leeftijd.

2.3.1. Geslacht

Er zijn diverse aanwijzingen dat attitudes over de politie genderspecifiek zouden zijn. Toch zijn deze bevindingen vaak tegenstrijdig. Zo zouden meisjes meer vertrouwen hebben in de politie en wetconform gedrag stellen in vergelijking met jongens (Brick, Taylor, & Esbensen, 2009; Kautt, 2011; Sunshine & Tyler, 2003). Andere auteurs zoals Hurst en Frank (2000); Hurst, McDermott en Thomas (2005) zijn daarentegen van mening dat meisjes juist negatievere attitudes hebben over de politie.

2.3.2. Leeftijd

In verband met de rol van leeftijd is de literatuur wel samenhangend. Zo hebben jongeren in het algemeen negatievere attitudes over de politie in tegenstelling tot ouderen (Hurst & Frank, 2000; Myhill & Beak, 2008). Ouderen hebben met andere woorden meer vertrouwen in de politie en zijn meer geneigd om wetsconform te handelen (Kautt, 2011; Sunshine & Tyler, 2003).

2.4. De rol van contacten en ervaringen met de politie

Algemeen kan gesteld worden dat contacten en ervaringen met de politie een aanzienlijke impact hebben op de attitudes van jongeren ten aanzien van de politie. Zo gelden de voorgaande bevindingen in verband met procedurele rechtvaardigheid en tevredenheid over de politie ook voor ervaringen met de politie. Bovendien komt uit de meeste onderzoeken naar voren dat negatieve attitudes ten aanzien van de politie toenemen na politiecontact (Bradford, Jackson, &

(18)

Skogan, 2006; Viki, Culmer, Eller, & Abrams, 2006). Er zijn weinig tot geen studies die dit tegenspreken of verwerpen. Of positieve ervaringen met de politie op hun beurt tot positieve attitudes leiden, is meer onenigheid over in de literatuur. Auteurs zoals Lammers (2004), Van der Vijver (2006) en Van Dijk (2007) zijn ervan overtuigd dat positieve ervaringen geen effect hebben op de totstandkoming van positieve percepties. Anderen zijn wel degelijk van mening dat positieve contacten met de politie voor positieve attitudes zorgen (e.g. Bradford, Jackson, & Stanko, 2009; Hurst, McDermott, & Thomas, 2005; Kaut, 2011; van Sluis & Van de Walle, 2015; Viki et al., 2006). Volgens Schuck en Rosenbaum (2005), Skogan (2006) is deze laatste hypothese wel degelijk correct, maar is het effect van positieve ervaringen minder krachtig dan dat van negatieve contacten.

Vervolgens wordt vermeld wat de invloed is van persoonlijk politiecontact, politiecontact van significante anderen en de frequentie van politiecontact.

2.4.1. Persoonlijke ervaringen en ervaringen van significante anderen met

de politie

Attitudes kunnen gevormd worden door persoonlijke ervaringen of ervaringen van significante anderen. Directe of persoonlijke ervaringen worden door individuen beter onthouden en zorgen zo voor gerichtere informatie. Dit zorgt ervoor dat personen zich bij het vormen van hun attitudes eerder op hun persoonlijke ervaringen gaan baseren dan op de ervaringen van anderen. Desalniettemin spelen indirecte ervaringen of ervaringen van significante anderen wel degelijk een rol bij de vorming van attitudes (Hurst & Frank, 2000).

2.4.2. Frequentie van contact met de politie

Ook de frequentie van het contact met de politie heeft een invloed op de attitudes van jongeren ten aanzien van de politie. Hoe vaker jongeren in contact komen met de politie, hoe negatiever hun attitudes worden (Hurst & Frank, 2000; Viki et al., 2006). Verder hebben individuen die nooit eerder in contact kwamen met de politie positievere attitudes dan personen die reeds ervaring(en) hebben met de politie (Frank, Smith, & Novak, 2005).

(19)

2.5. De rol van slachtofferschap

De voorgaande bevindingen in verband met attitudes ten aanzien van de politie, de rol van achtergrondkenmerken en ervaringen met de politie gelden ook voor slachtoffers (Elliott, Thomas, & Ogloff, 2014; Greeson, Campbell, & Fehler‐Cabral, 2016; Koster, 2017; Koster et al., 2016; Laxminarayan, Bosmans, Porter, & Sosa, 2013; Ruback, Cares, & Hoskins, 2008; Wemmers, 2013). Daarnaast spelen de verwachtingen van slachtoffers over de politie een aanzienlijke rol bij hun attitudevorming. Het is namelijk zo dat de tevredenheid over de politie toeneemt naarmate de verwachtingen van slachtoffers verwezenlijkt worden. Indien het de politie daarentegen niet lukt om deze verwachtingen te realiseren, leidt dit eerder tot ontevredenheid (Johnson, 2007; Robinson & Stroshine, 2005). Toch hebben slachtoffers doorgaans andere en bijkomstige behoeften in tegenstelling tot de rest van de bevolking. Zo wensen zij vaak erkenning voor het slachtofferschap of een financiële vergoeding. Bovendien hebben slachtoffers vermoedelijk andere attitudes ten aanzien van de politie in vergelijking met de rest van de bevolking (Ruback, Cares, & Hoskins, 2008).

De rol van persoonlijk slachtofferschap, slachtofferschap van significante anderen, het type misdrijf en de frequentie van het persoonlijk slachtofferschap komen vervolgens aan bod.

2.5.1. Persoonlijk slachtofferschap en slachtofferschap van significante

anderen

Het ervaren van een misdrijf als slachtoffer leidt doorgaans tot negatievere attitudes ten aanzien van de politie (Felson & Pare, 2008; Ruback, Cares, & Hoskins, 2008). Dit blijkt ook het geval te zijn indien significante anderen slachtoffer werden van een misdrijf (Hurst & Frank, 2000). In verband met dit laatste en de verhouding tussen persoonlijk slachtofferschap en slachtofferschap van significante anderen is de literatuur zeer beperkt en vaak onduidelijk. Echter, wordt vermoed dat persoonlijk slachtofferschap een groter effect heeft dan slachtofferschap van significante anderen.

(20)

Murphy en Barkworth (2014) blijkt dat slachtoffers van eigendomsdelicten positievere attitudes hebben over de politie in vergelijking met slachtoffers van geweldsdelicten. Binnen deze masterproef wordt deze tweedeling gevolgd, maar wordt de categorie van geweldsmisdrijven verder onderverdeeld in fysiek geweld en online geweld en wordt ook een onderscheid gemaakt tussen diefstal en zakkenrollerij binnen de vermogensmisdrijven.

2.5.3. Frequentie persoonlijk slachtofferschap

Slachtoffer zijn van een misdrijf kan leiden tot eerder negatieve attitudes ten aanzien van de politie. Het meermaals slachtoffer worden van een delict (i.e. herhaald slachtofferschap) versterkt deze negatieve attitudes nog meer in vergelijking met eenmalig slachtofferschap. Een mogelijke verklaring hiervoor is het blijven falen van de politie in de ogen van het slachtoffer (Hurst & Frank, 2000). De studie van Hurst en Frank (2000) doet vermoeden dat naarmate de frequentie van het slachtofferschap toeneemt, de negatieve attitudes ten aanzien van de politie ook stijgen.

2.6. Besluit theoretisch kader

Uit voormelde literatuur kan besloten worden dat vertrouwen in de politie ervoor zorgt dat de burgers de politie als legitiem percipiëren (Jackson & Bradford, 2010; Sunshine & Tyler, 2003; Van Damme & Pauwels, 2014). Vervolgens leidt gepercipieerde legitimiteit tot tevredenheid over de werking en de beslissingen van de politie (Hinds & Murphy, 2007; Van der Veer et al., 2014). Daarenboven gedragen individuen zich meer wetsconform en werken ze nauwer samen met de politie indien ze de politie als legitiem percipiëren (Jackson & Bradford, 2010; Hough & Sato, 2011; Myhill & Quinton, 2011). Hieruit kan afgeleid worden dat vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid ten aanzien van de politie de belangrijkste attitudes zijn.

Het theoretisch kader toont aan dat heel wat factoren mogelijk een invloed hebben op bovenstaande drie attitudes ten aanzien van de politie. Wat hierbij de precieze rol van geslacht is, blijkt niet duidelijk uit de literatuur. Er zijn nog enkele inconsistenties hieromtrent. Leeftijd blijkt daarentegen wel een invloed te hebben op de attitudes ten aanzien van de politie. Zo zouden attitudes ten aanzien van de politie positiever worden naarmate individuen ouder worden (Hurst & Frank, 2000; Myhill & Beak, 2008; Sunshine & Tyler, 2003).

(21)

Wat de rol van politiecontact betreft, blijkt dat ervaringen met de politie in het algemeen tot negatieve attitudes leiden (Bradford, Jackson, & Stanko, 2009). Verder resulteren negatieve ervaringen met de politie in negatieve attitudes over de politie (Bradford, Jackson, & Stanko, 2009; Hurst, McDermott, & Thomas, 2005; Kautt, 2011; Schuck & Rosenbaum, 2005; Skogan, 2006; Viki, Culmer, Eller, & Abrams, 2006). Omgekeerd leiden positieve ervaringen tot positieve attitudes, maar dit verband lijkt minder uitgesproken (Schuck & Rosenbaum, 2005; Skogan, 2006). Over dit laatste zijn echter wat tegenstrijdigheden binnen de literatuur. Zo zijn er enkele auteurs die dit effect ontkennen (e.g. Lammers, 2004; Van der Vijver, 2006; Van Dijk, 2007). Niet enkel de persoonlijke ervaringen met de politie, maar ook de ervaringen van significante anderen blijken een negatieve invloed te hebben. Desondanks is politiecontact van significante anderen een minder sterke voorspeller in vergelijking met persoonlijk politiecontact (Hurst & Frank, 2000). Daarenboven speelt de frequentie van politiecontact een rol bij het tot stand komen van attitudes over de politie. Uit de onderzoeken van Hurst en Frank (2000), Viki en collega’s (2006) blijkt dat hoe vaker jongeren in contact komen met de politie, hoe negatiever hun attitudes ten aanzien van de politie zijn.

In verband met de rol van slachtofferschap zijn er beduidend minder wetenschappelijke onderzoeken te vinden. Desondanks wordt vermoed dat slachtoffers andere attitudes over de politie hebben in vergelijking met de rest van de bevolking (Ruback, Cares, & Hoskins, 2008). Zo zou persoonlijk slachtofferschap en slachtofferschap van significante anderen leiden tot negatievere attitudes ten aanzien van de politie (Felson & Pare, 2008; Hurst & Frank, 2000; Ruback, Cares, & Hoskins, 2008). Vervolgens wordt vermoed dat persoonlijk slachtofferschap een sterkere voorspeller is dan slachtofferschap van significante anderen. Daarenboven blijken slachtoffers van geweldsmisdrijven negatievere attitudes te hebben in tegenstelling tot slachtoffers van vermogensdelicten (Murphy & Barkworth, 2014). Tot slot blijkt uit het onderzoek van Hurst en Frank (2000) dat de negatieve attitudes over de politie toenemen naarmate de frequentie van het slachtofferschap stijgt.

(22)

3. METHODOLOGIE

In dit onderdeel wordt de onderzoekspopulatie, steekproef en onderzoeksmethode toegelicht. Vervolgens komt aan bod hoe de theoretische concepten geoperationaliseerd worden.

3.1. Onderzoekspopulatie en steekproef

Om een antwoord te formuleren op de voormelde onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van een online websurvey. De vragenlijst wordt online verspreid onder jongeren van zestien tot en met tweeëntwintig jaar uit Vlaanderen. Deze populatie wordt verder niet gespecifieerd om tot voldoende variabiliteit in de data de komen. In totaal namen 1415 respondenten deel aan de survey. Na datacleaning, het verwijderen van onvolledige of foutieve antwoorden, bleven nog 1250 bruikbare deelnemers over. Doorgaans wordt voor surveyonderzoek gebruik gemaakt van een probabilistische of aselecte steekproef waarbij alle onderzoekseenheden uit de populatie een gelijke kans hebben om in de steekproef opgenomen te worden. Daarentegen maakt dit onderzoek gebruik van een niet-probabilistische of selecte steekproef (EURIB, 2017). Meer specifiek is er sprake van een convenience sample of self-selection sample. De jongeren konden namelijk zelf beslissen om al dan niet deel te nemen aan de websurvey. Door gebruik te maken van deze steekproef is het bijgevolg onmogelijk om uitspraken te doen over de gehele onderzoekspopulatie (Pleysier, Vervaeke, & Goethals, 2010). Desondanks is dit een geschikte onderzoeksmethode aangezien dit onderzoek verkennend van aard is en zoekt naar de samenhang tussen variabelen.

Uit Tabel 1 blijkt dat meer dan twee derden (69,7%) van de respondenten meisjes zijn, in tegenstelling tot 30,3% jongens. Daarnaast zijn bijna de helft van de bevraagden (46,2%) tussen de 19 en 20 jaar en 38,5% tussen de 21 en 22 jaar. 15,4% van de respondenten zijn daarentegen minderjarig. Opmerkelijk is dat 95,8% van de deelnemers uit België afkomstig zijn en dat slechts 13,8% een immigratieachtergrond heeft. Vervolgens is slechts een absolute minderheid (4%) van de bevraagden geen student of geen werkstudent. Van de deelnemers die wel een opleiding volgen, studeert iets meer dan de helft (54%) aan de universiteit. De rest van de respondenten zijn verdeeld tussen de middelbare school en de hogeschool.

(23)

Tabel 1: Verdeling respondenten naar achtergrondkenmerken Achtergrondkenmerken Percentage (Absolute aantal) Geslacht Jongen Meisje 30,3% (379) 69,7% (871) Leeftijd 16 – 18 19 – 20 21 – 22 15,4% (192) 46,2% (577) 38,5% (481) Afkomst respondent Belgische afkomst Niet-Belgische afkomst 95,8% (1198) 4,2% (52) Immigratieachtergrond

Beide ouders van Belgische afkomst

Minstens één ouder van niet-Belgische afkomst

86,2% (1077) 13,8% (173) Studeren/ werken Student Werkstudent Werkende Werkzoekend 93,9% (1174) 2,2% (27) 3,4% (42) 0,6% (7) Onderwijsinstelling Middelbare school Hogeschool Universiteit Andere 15,8% (197) 26,0% (325) 54,0% (675) 0,2% (3)

3.2. Onderzoeksmethode

Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een online survey. Surveyonderzoek is uitermate geschikt om statistische relaties of correlaties in kaart te brengen door de grote

(24)

& Pauwels, 2014). Het verspreiden van de vragenlijst gebeurde ten tijde van de COVID-19 crisis waardoor jongeren potentieel nog meer op het internet vertoefden. Hier werd dan ook op ingespeeld door de vragenlijst hoofdzakelijk via het internet te verspreiden. Daarnaast is het mogelijk om via internet een grote hoeveelheid aan respondenten te bereiken. Vervolgens haalt Wright (2005) aan dat websurveys het mogelijk maken om moeilijk bereikbare groepen, zoals slachtoffers van misdrijven, te benaderen. Ook zijn websurveys eenvoudig, goedkoop en relatief snel uitvoerbaar (Wright, 2005). Ten laatste kunnen de resultaten van surveyonderzoek eenvoudig gecontroleerd worden door derden (Gideon, 2012).

De online vragenlijst werd opgesteld aan de hand van Google Forms. In de introductie werd omschreven wat het opzet van het onderzoek was, wat verwacht werd van de respondenten, alsook wat de respondenten konden verwachten van het onderzoek. Verder werd expliciet aandacht besteed aan de privacy van de deelnemers. Om meer respondenten te motiveren deel te nemen aan het onderzoek werd gebruik gemaakt van een attentie (incentive). Zo maakten jongeren, die op het einde van de vragenlijst hun e-mailadres invulden, kans op het winnen van één van de twintig cinematickets die verloot werden.

De websurvey zelf werd op diverse manieren verspreid. Dit gebeurde voornamelijk via sociale media, hoofdzakelijk via Facebook. Zo werd in diverse studentengroepen een oproep gedaan tot deelname. Vervolgens werden ook enkele jeugdbewegingen en persoonlijke contacten geraadpleegd. Om het de deelnemers eenvoudiger te maken, werd een flyer gemaakt met de link en QR-code naar de survey (Bijlage 2). Bovendien werden een 100-tal e-mails verstuurd naar scholen, maar deze leverden geen enkel resultaat op. Doordat de survey op diverse manieren en via verschillende kanalen verspreid werd, is het niet mogelijk om de unit non-respons, of met andere woorden het aantal respondenten die weigerden deel te nemen, in kaart te brengen. De vragenlijst heeft gedurende drie maanden online gestaan, van 1/03/2020 tot 1/06/2020. De vragen uit de vragenlijst zijn voornamelijk gebaseerd op vragen uit de internationale wetenschappelijke literatuur. Hierbij wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de bevindingen van Maus (2014), de justitiebarometer van 2014, de veiligheidsmonitor van 2017 en de vijfde ronde van de European Social Survey (ESS) in 2010. De ESS van 2010 zorgde voor een kader om het procedurele rechtvaardigheidsmodel empirisch te toetsen (Van Damme & Pauwels, 2014). Een gedetailleerde weergave van de bronnen per vraag is terug te vinden in Bijlage 3. Een toelichting over hoe met de verworven data omgesprongen wordt, is te vinden in het data management plan (Bijlage 9).

(25)

3.3. Operationalisering

Om de concepten uit het theoretisch kader meetbaar te maken, dienen deze geoperationaliseerd te worden in empirische variabelen. Deze worden hieronder opgesplitst in afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Hoe de theoretische concepten geoperationaliseerd worden, wordt uiteengezet in Bijlage 4. Om de attitudes van jongeren ten aanzien van de politie, ervaringen met de politie en slachtofferschap te meten, wordt gebruik gemaakt van diverse schaaltechnieken. Hierdoor stijgt de betrouwbaarheid en de geldigheid van de metingen (Pauwels, 2012). Zoals in andere attitudeonderzoeken wordt voor het in kaart brengen van vertrouwen en gepercipieerde legitimiteit over de politie gebruik gemaakt van meerdere unidimensionele Likertschalen bestaande uit weloverwogen sets van items. Deze Likertschalen worden telkens gemeten aan de hand van een vijfpuntenschaal. De unidimensionaliteit van deze schalen werd nagegaan via factoranalyse. Dit laatste is terug te vinden in Bijlage 5.

Vervolgens wordt de betrouwbaarheid van alle schalen in kaart gebracht aan de hand van Cronbach’s Alpha. In Tabel 2 komen de variabelen aan bod waarvoor een Likertschaal werd opgesteld, samen met het aantal items en de betrouwbaarheidsscores. Alle schalen hebben een Cronbach’s Alpha hoger dan 0,80 een zijn bijgevolg zeer aanvaardbaar (Pauwels, 2012).

Tabel 2: Betrouwbaarheidsscores (Cronbach’s Alpha) Likertschalen

Variabele Aantal Items Cronbach’s Alpha

Vertrouwen in de politie 16 0,912

Procedurele rechtvaardigheid 11 0,900

Kwaliteit van de behandeling 6 0,849

Kwaliteit van de beslissing 5 0,816

Effectiviteit van de politie 5 0,828

Gepercipieerde legitimiteit 8 0,900

Gelijkgestemde waarden 4 0,861

(26)

3.3.1. Afhankelijke variabelen

Vertrouwen in de politie

Vertrouwen in de politie wordt opgesplitst in gepercipieerde procedurele rechtvaardigheid en gepercipieerde effectiviteit van de politie. Om gepercipieerde procedurele rechtvaardigheid te operationaliseren, wordt gebruik gemaakt van een vijfpuntenschaal met elf items. Zes van deze items hebben betrekking op de kwaliteit van de behandeling door de politie, terwijl de andere vijf over de kwaliteit van de beslissingen door de politie handelen. Aan de respondenten wordt gevraagd om hun eigen mening te geven over deze elf items op een vijfpuntenlikertschaal gaande van helemaal oneens tot helemaal eens. Een hoge score op deze variabele impliceert een hoge mate van procedurele rechtvaardigheid ten aanzien van de politie.

Om de gepercipieerde effectiviteit van de politie vervolgens te meten wordt gepeild naar de mening van de deelnemers over de taken van de politie. Hierbij wordt aan de respondenten gevraagd om aan te geven in welke mate ze het al dan niet eens zijn met vijf items op een vijfpuntenlikertschaal opnieuw gaande van helemaal oneens tot helemaal eens. Hoge scores verwijzen naar een hoge mate van effectiviteit van de politie.

Gepercipieerde legitimiteit van de politie

De gepercipieerde legitimiteit van de politie wordt geoperationaliseerd aan de hand van twee variabelen. Ten eerste betreft dit de gelijkgestemde waarden tussen jongeren en de politie. Dit wordt gemeten aan de hand van vier items op een vijfpuntenlikertschaal. De tweede variabele handelt over de gepercipieerde verplichting van jongeren om de politie te gehoorzamen. Ook hier wordt gevraagd aan de respondenten om hun mening te geven over vier items op een vijfpuntenlikertschaal van helemaal oneens tot helemaal eens. Een hoge score op deze acht items betekent een hoge mate van gepercipieerde legitimiteit ten aanzien van de politie.

Tevredenheid over de politie

Om de tevredenheid van de bevraagden ten aanzien van de politie te meten, wordt gebruik gemaakt van een beoordelingsschaal van 1 (zeer ontevreden) tot en met 10 (zeer tevreden). Een hoge score verwijst bijgevolg naar een hoge mate van tevredenheid over het totale functioneren van de politie.

(27)

3.3.2. Onafhankelijke variabelen

Achtergrondkenmerken

Voor de analyse van de resultaten wordt enkel gebruik gemaakt van de achtergrondkenmerken geslacht en leeftijd. De leeftijd van de respondenten wordt bevraagd aan de hand van hun geboortejaar. Dit fungeert in het kader van deze studie als controlevariabele om na te gaan of de respondent wel degelijk tussen 16 en 22 jaar oud is.

Contacten en ervaringen met de politie

Vooreerst wordt gepeild naar de ervaringen van significante anderen en naar persoonlijke ervaringen met de politie. Zo wordt gevraagd of iemand uit de dichte omgeving of de respondent zelf de afgelopen 12 maanden in contact kwam met de politie. Daarna wordt aan de deelnemers die persoonlijk in contact kwamen met de politie gevraagd naar de frequentie van dit contact aan de hand van vijf antwoordmogelijkheden (1, 2, 3, 4 keer of 5 keer of meer).

Slachtofferschap

Om de rol van slachtofferschap in kaart te brengen, wordt een distinctie gemaakt op basis van het type misdrijf waarvan de bevraagden slachtoffer werden. In het kader van deze masterproef wordt een onderscheid gemaakt tussen slachtofferschap van geweldsdelicten (fysiek geweld en online geweld) en van vermogensdelicten (zakkenrollerij en diefstal). Aan de respondenten wordt voor elke van deze vier misdrijven vervolgens gevraagd of een significante andere of zij zelf hiervan ooit slachtoffer werden. Doordat deze laatste vraag voor elk type misdrijf wordt gesteld, kan een uitspraak gedaan worden over het aantal misdrijven waarvan een deelnemer slachtoffer werd.

(28)

4. RESULTATEN

De resultaten worden onderverdeeld in een beschrijvende en een verklarende analyse.

4.1. Beschrijvende analyse

In dit deel worden de beschrijvende onderzoeksvragen beantwoord. Deze vragen zijn de volgende:

1. Hoe variëren de attitudes van jongeren over de politie in verband met vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid?

2. Hoe variëren ervaringen met de politie onder jongeren? 3. Hoe varieert slachtofferschap onder jongeren?

Vooraleer de resultaten besproken worden, wordt de gehanteerde analysemethode uiteengezet.

4.1.1. Analysemethode

Om deze beschrijvende analyse uit te voeren, wordt gebruik gemaakt van het statistisch softwareprogramma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS Statistics 26) met het significantielevel voor statistische testen op 0,05. Meer specifiek worden bovenstaande onderzoeksvragen beantwoord met behulp van beschrijvende (univariate) analyses. Om de verschillen in attitudes op eenvoudige wijze weer te geven voor de totale steekproef wordt gebruik gemaakt van de procedure ‘visual binning’ in SPSS. Dit houdt in dat de waarden op een bepaalde variabele samengevoegd worden tot een kleiner geheel op basis van de standaardafwijking. Daarentegen is het verlies van informatie een nadeel van deze procedure (Pauwels, 2012). De variatie in de gemeten attitudes wordt hieronder telkens weergegeven in een staafdiagram voor elke variabele afzonderlijk. Op deze manier is het mogelijk om in één oogopslag het aantal respondenten met (zeer) negatieve en (zeer) positieve attitudes waar te nemen. Daarnaast wordt aan de hand van de totale prevalenties geprobeerd om de variatie in ervaringen met de politie en slachtofferschap te beschrijven. Hierbij wordt telkens vermeld hoeveel procent van de respondenten voor een bepaalde antwoordkeuze opteerden per variabele. Alle percentages hebben steeds betrekking op de totale steekproef. Tot slot zijn de univariate beschrijvende statistieken (minimum, maximum, gemiddelde en standaardafwijking) van alle gebruikte variabelen terug te vinden in Bijlage 6.

(29)

4.1.2. Variatie in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid

Vertrouwen in de politie

Figuur 2 toont de verschillen in de attitudes van jongeren voor de totale steekproef in verband met vertrouwen in de politie. Hieruit kan afgeleid worden dat 15,68% van de bevraagden zeer laag scoren, terwijl 31,76% laag scoren op de vijfpuntenschaal. Bovendien hebben net meer dan de helft van de respondenten (52,56%) een hoge tot zeer hoge score op vlak van vertrouwen in de politie.

Figuur 2: Verschillen in vertrouwen in de politie voor de totale steekproef (N=1250)

Ter illustratie worden de verschillen in vertrouwen opgesplitst naar geslacht weergegeven in Figuur 3. Meisjes blijken minder extreem te scoren op vlak van vertrouwen in de politie in vergelijking met jongens. Daarentegen scoren meisjes wel hoger dan jongens op de lage en hoge antwoordscores. Deze verschillen in vertrouwen tussen beide groepen zijn significant bevonden volgens de Chi-kwadraattoets op het niveau 0,001.

(30)

Figuur 3: Verschillen in vertrouwen in de politie opgesplitst naar geslacht

Gepercipieerde legitimiteit van de politie

Figuur 4 geeft de verschillen in gepercipieerde legitimiteit van de politie onder de bevraagde jongeren weer. Hieruit blijkt dat de meerderheid van de deelnemers (58,56%) hoge tot zeer hoge scores vertoont wat betreft gepercipieerde legitimiteit. Deze jongeren gaan de politie bijgevolg als legitiem percipiëren. Dit in tegenstelling tot 14,64% van de respondenten met een zeer lage antwoordscore en 26,80% met een lage score op deze variabele.

(31)

Figuur 5 toont de verschillen in gepercipieerde legitimiteit van de politie opgesplitst naar geslacht. Ook hier scoren meisjes minder zeer laag of zeer hoog op de vijfpuntenschaal in tegenstelling tot jongens. Iets meer meisjes (59,35%) scoren (zeer) hoog in vergelijking met 56,73% jongens. Deze verschillen op basis van geslacht zijn significant op het niveau 0,001.

Figuur 5: Verschillen in gepercipieerde legitimiteit van de politie opgesplitst naar geslacht

Tevredenheid over de politie

In verband met tevredenheid over de politie kan vastgesteld worden dat een meerderheid van 62,56% van de respondenten hoog tot zeer hoog scoren op de vijfpuntenschaal. Daarvan heeft slechts 4,88% een zeer hoge score. Daarnaast hebben 12,24% van de deelnemers een zeer lage score en 25,20% een lage score. Hieruit kan afgeleid worden dat de meerderheid van de jongeren tevreden zijn over de politie in vergelijking met 37,44% die eerder ontevreden zijn over de politie.

(32)

Figuur 6: Verschillen in tevredenheid over de politie voor de totale steekproef (N=1250)

Figuur 7 geeft een grafische weergave van de verschillen in tevredenheid op basis van geslacht. Deze verschillen tussen meisjes en jongens zijn eveneens significant bevonden, maar hier geldt een significantieniveau van 0,01.

(33)

4.1.3. Variatie in ervaringen met de politie

De variatie in ervaringen met de politie wordt hieronder in kaart gebracht aan de hand van de totale prevalenties. Zo gaf 69,8% van de respondenten aan dat een significante andere de afgelopen 12 maanden in contact kwam met de politie. Daarentegen kwam iets minder dan de helft van de bevraagden (41%) de afgelopen 12 maanden persoonlijk in contact met de politie. Bovendien kwamen 27% van de deelnemers nog nooit in contact met de politie. Van de bevraagden die ooit een ervaring met de politie hadden, kwam het grootste aantal (22,5%) twee maal in contact met de politie. De andere prevalenties voor elke gemeten frequentie zijn in Tabel 3 terug te vinden.

Tabel 3: Totale prevalenties i.v.m. ervaringen met de politie

Totaal in % (N)

Afgelopen 12 maanden contact significante anderen met politie

Ja Nee Totaal 69,8% (873) 30,2% (377) 100% (1250) Afgelopen 12 maanden

persoonlijk contact met politie

Ja Nee Totaal 41,0% (512) 59,0% (738) 100% (1250) Frequentie persoonlijk politiecontact 0 keer 1 keer 2 keer 3 keer 4 keer 5 keer of meer Totaal 27,0% (338) 16,1% (201) 22,5% (281) 16,2% (202) 6,2% (77) 12,1% (151) 100% (1250)

4.1.4. Variatie in slachtofferschap

(34)

vermogensmisdrijf dan van een geweldsmisdrijf. Wat betreft het slachtofferschap van significante anderen antwoordde 47,8% van de respondenten voor geweldsmisdrijven en 75,2% voor vermogensdelicten dat een significante andere hiervan ooit slachtoffer werd. Ook voor significante anderen geldt dat slachtofferschap van eigendomsdelicten meer voorkomt dan slachtofferschap van geweldsmisdrijven. Indien gekeken wordt naar het aantal misdrijven waarvan jongeren slachtoffer werden, zien we dat het aantal respondenten afneemt naarmate het aantal delicten toeneemt. Bovendien werden 21,8% van de deelnemers reeds herhaaldelijk slachtoffer.

Tabel 4: Totale prevalenties i.v.m. slachtofferschap

Totaal in % (N) Ooit slachtofferschap significante anderen Ja Nee Totaal 82,6% (1032) 17,4% (218) 100% (1250) Ooit persoonlijk slachtofferschap Ja Nee Totaal 50,6% (632) 49,4% (618) 100% (1250) Ooit slachtofferschap geweldsdelicten significante anderen Ja Nee Totaal 47,8% (597) 52,2% (653) 100% (1250) Ooit persoonlijk slachtofferschap geweldsdelicten Ja Nee Totaal 28,7% (359) 71,3% (891) 100% (1250) Ooit slachtofferschap eigendomsdelicten significante anderen Ja Nee Totaal 75,2% (940) 24,8% (310) 100% (1250) Ooit persoonlijk slachtofferschap eigendomsdelicten Ja Nee Totaal 37,6% (470) 62,4% (780) 100% (1250) Frequentie persoonlijk slachtofferschap 0 misdrijven 1 misdrijf 2 misdrijven 3 misdrijven 4 misdrijven Totaal 49,4% (618) 28,8% (360) 14,7% (184) 5,8% (72) 1,3% (16) 100% (1250)

(35)

4.1.5. Besluit

In dit onderdeel kwamen de resultaten van de beschrijvende analyse aan bod. Voor elk theoretisch concept werd de variatie weergegeven aan de hand van een staafdiagram of via de totale prevalenties. Ter afsluiting worden de beschrijvende onderzoeksvragen beantwoord.

Hoe variëren de attitudes van jongeren over de politie in verband met vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid?

Uit de steekproef blijkt dat jongeren globaal gezien eerder positieve attitudes hebben ten aanzien van de politie. Zo scoren net meer dan de helft van de respondenten hoog tot zeer hoog op vlak van vertrouwen in de politie. Wat betreft gepercipieerde legitimiteit van de politie hebben 58,56% van de respondenten een hoge of zeer hoge score. Daarnaast scoort een meerderheid van 62,54% hoog tot zeer hoog op de variabele tevredenheid over de politie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de meerderheid van de deelnemers een hoge mate van vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid ten aanzien van de politie heeft.

Hoe variëren ervaringen met de politie onder jongeren?

41% van de bevraagden kwam in de afgelopen 12 maanden persoonlijk in contact met de politie. Verder antwoordden ongeveer 70% van deelnemers dat een significante andere de afgelopen 12 maanden in contact kwam met de politie. Slechts 27% van de respondenten hebben nog geen enkele ervaring met de politie. Dit betekent dat een groot aandeel van de jongeren reeds politiecontact ervaren heeft.

Hoe varieert slachtofferschap onder jongeren?

Ongeveer 80% van de respondenten gaf aan dat een significante andere ooit slachtoffer werd van één of meer van de bevraagde misdrijven. Vervolgens blijkt dat meer significante anderen slachtoffer werden van een eigendomsdelict dan van een geweldsdelict. Wat betreft persoonlijk slachtofferschap is ongeveer de helft van de totale steekproef ooit slachtoffer geworden van een misdrijf. Meer specifiek werden 28,7% van de deelnemers ooit slachtoffer van een

(36)

4.2. Verklarende analyse

In deze verklarende analyse wordt geprobeerd om een antwoord te bieden op de volgende vragen:

1. In welke mate dragen politiecontact van significante anderen, persoonlijk politiecontact en de frequentie van politiecontact bij tot de verklaring van individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid?

2. In welke mate dragen slachtofferschap van significante anderen, persoonlijk slachtofferschap, het type misdrijf en herhaald slachtofferschap bij tot de verklaring van individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid? 3. In welke mate dragen geslacht en leeftijd bij tot de verklaring van individuele

verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid?

Vooraleer een antwoord wordt geformuleerd op deze vragen, wordt aandacht besteed aan het conceptueel model en de hypotheses die hieruit voortvloeien. Daarna wordt in de analysemethode uiteengezet hoe de hypotheses getoetst worden.

4.2.1. Conceptueel model en bijhorende hypotheses

Om een antwoord te kunnen formuleren op de verklarende onderzoeksvragen wordt vertrokken vanuit enkele hypotheses. Deze worden gevormd op basis van de internationale literatuur. De zaken die voor deze studie van belang zijn, kwamen reeds aan bod in het theoretisch kader. Van belang voor dit onderzoek zijn volgende hypotheses:

H1: Jongeren waarvan significante anderen reeds in contact kwamen met de politie, hebben minder vertrouwen in de politie, percipiëren de politie als minder legitiem en zijn minder tevreden over de politie.

H2: Jongeren die persoonlijk in contact kwamen met de politie, hebben minder vertrouwen in de politie, percipiëren de politie als minder legitiem en zijn minder tevreden over de politie.

H3: Politiecontact van significante anderen is een minder sterke voorspeller van vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid t.a.v. politie, dan persoonlijk politiecontact.

(37)

H4: Hoe vaker jongeren persoonlijk in contact komen met de politie, hoe lager het vertrouwen in de politie, de gepercipieerde legitimiteit van de politie en de tevredenheid over de politie.

H5: Jongeren waarvan significante anderen slachtoffer werden van een misdrijf, hebben minder vertrouwen in de politie, percipiëren de politie als minder legitiem en zijn minder tevreden over de politie.

H6: Jongeren die persoonlijk slachtoffer werden van een misdrijf, hebben minder vertrouwen in de politie, percipiëren de politie als minder legitiem en zijn minder tevreden over de politie.

H7: Slachtofferschap van significante anderen is (vermoedelijk) een minder sterke voorspeller van vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid t.a.v. politie, dan persoonlijk slachtofferschap.

H8: Slachtofferschap van eigendomsdelicten is een minder sterke voorspeller van vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid t.a.v. politie, dan slachtofferschap van geweldsdelicten.

H9: Hoe vaker jongeren persoonlijk slachtoffer worden, hoe lager het vertrouwen in de politie, de gepercipieerde legitimiteit van de politie en de tevredenheid over de politie.

H10: Geslacht en leeftijd hebben een geringe invloed op vertrouwen in de politie, gepercipieerde legitimiteit van de politie en tevredenheid over de politie.

Het conceptueel model in Figuur 12 kan gezien worden als de leidraad van deze verklarende analyse. Het geeft namelijk een overzicht van de te verwachten relaties tussen alle betrokken theoretische concepten.

(38)
(39)

4.2.2. Analysemethode

Voor de analyse van de verklarende onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van diverse meervoudige of multipele lineaire regressieanalyses in SPSS. Aan de hand van deze techniek is het mogelijk om de effecten van meerdere onafhankelijke variabelen op één afhankelijk variabele te bepalen (Pauwels, 2012). Per regressieanalyse wordt één onafhankelijke variabele besproken plus de twee controlevariabelen geslacht en leeftijd. Deze controlevariabelen worden gehanteerd omdat voor de afname van de vragenlijst geen toevalssteekproef gebruikt werd en het dus noodzakelijk is om te controleren voor de effecten van de achtergrondkenmerken.

Bij deze techniek is waakzaamheid voor multicollineariteit vereist. Multicollineariteit doet zich voor wanneer onafhankelijke variabelen een sterke onderlinge samenhang vertonen. Het is dus van belang om voorafgaand aan de regressieanalyses de samenhang tussen de onafhankelijke variabelen te bestuderen (Pauwels, 2012). Hiervoor werd een correlatiematrix opgesteld met de bivariate correlaties tussen de betrokken variabelen (Bijlage 7). Bij een samenhang van meer dan 0,50 wordt voorzichtigheid geadviseerd bij het interpreteren van de resultaten. Wanneer de samenhang tussen de variabelen daarentegen hoger is dan 0,80 zijn beide variabelen amper statistisch van elkaar te onderscheiden en worden de resultaten onbetrouwbaar (Pauwels, 2012). De correlatiematrix toont aan dat er tussen alle variabelen een samenhang bestaat, behalve tussen de variabelen ‘afgelopen 12 maanden persoonlijk contact met de politie’ en ‘ooit slachtofferschap eigendomsdelicten significante anderen’. Verder valt uit de correlatiematrix af te leiden dat sommige correlaties hoger dan 0,5 of 0,8 zijn. Hiervoor is telkens een logische verklaring. Zo is er een sterke samenhang tussen vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid t.a.v. de politie. Dit vormt een bevestiging van het procedurele rechtvaardigheidsmodel, wat positief is. De andere variabelen die een hoge mate van samenhang vertonen zijn telkens geconstrueerd op basis van meerdere identieke subvariabelen waardoor een hoge correlatie ontstaat. De variabelen die hoge correlaties vertonen, worden daarenboven niet samen in een meervoudige regressieanalyse geplaatst waardoor er geen gevaar is voor de betrouwbaarheid. Desondanks worden de ‘tolerance’ en ‘VIF’ waarden bij

(40)

Om de resultaten, op basis van de hypotheses, te beschrijven wordt het conceptueel model opgesplitst in meerdere delen. Hiervan wordt telkens een aparte schematische weergave getoond. Vervolgens worden de resultaten van de diverse multipele regressievergelijking voorgesteld. Hierbij worden vooreerst de determinatiecoëfficiënt (R kwadraat) en de ‘adjusted R kwadraat’ weergegeven. Deze geven aan hoeveel van de variantie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen. Aangezien gebruik wordt gemaakt van meervoudige lineaire regressieanalyses is voornamelijk de ‘adjusted R kwadraat’ van belang. Hiermee wordt gecontroleerd voor het aantal onafhankelijke variabelen en kan meer van de variantie verklaard worden (Pauwels, 2012). Daarnaast wordt aandacht besteed aan de grootte, de richting en de significantie van het effect van de onafhankelijke (verklarende) variabelen op de afhankelijke variabele. Om dit laatste na te gaan, wordt gekeken naar de ongestandaardiseerde coëfficiënt (B) en naar de gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt (Bèta). Voor deze studie zijn voornamelijk de ‘Bèta-waarden’ van belang omdat deze de netto-effecten van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabelen weergeven. De ongestandaardiseerde coëfficiënt daarentegen weerspiegelt de toename in de afhankelijke variabele als de onafhankelijke variabele met één eenheid toeneemt (Pauwels, 2012). Tot slot wordt nagegaan of de gevonden effecten significant zijn met behulp van de t-toets.

4.2.3. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde

legitimiteit en tevredenheid op basis van politiecontact van significante

anderen (H1 en H10)

Dit deel gaat na in welke mate politiecontact van significante anderen bijdraagt tot de verklaring van individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid.

Afbeelding

Figuur 1 geeft een overzicht van het procedurele rechtvaardigheidsmodel als theoretische basis  en de plaats van het tevredenheid binnen dit model
Tabel 2: Betrouwbaarheidsscores (Cronbach’s Alpha) Likertschalen
Figuur 2 toont de verschillen in de attitudes van jongeren voor de totale steekproef in verband  met vertrouwen in de politie
Figuur 3: Verschillen in vertrouwen in de politie opgesplitst naar geslacht
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een voorstudie voor het ontwerpen van een dynamometer ter bepaling van het statisch en dynamisch gedrag van spiraalboren met een diameter van 0,1-1,0 mm..

baantevredenheid en organisatiebetrokkenheid aan de andere kant ver- anderen met leeftijd, (2) een kwalitatieve casestudie onder werknemers, personeelsmanagers en lijnmanagers

De hieruit voortvloeiende kapitaallasten bedragen C 16.042,- Voorts is een structureel jaarbedrag nodig van C 7.350,- voor hosting

onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander

Aldus besloten door de raad van de gemeente Woerden in zijn openbare vergadering, gehouden op 23 juni 20'.

Er wordt in beeld gebracht op welke manier de Woerdense samenleving kan bijdragen aan opvang van vluchtelingen op deze locatie en wie hieraan een bijdrage willen en kunnen

De raad dringt er op aan dat Ferm Werk een aangepaste begroting opmaakt zodra de aantallen (en het beroep dat wordt gedaan op de verschillende voorzieningen)

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor