• No results found

4. RESULTATEN

4.2. Verklarende analyse

4.2.1. Conceptueel model en bijhorende hypotheses

Om een antwoord te kunnen formuleren op de verklarende onderzoeksvragen wordt vertrokken vanuit enkele hypotheses. Deze worden gevormd op basis van de internationale literatuur. De zaken die voor deze studie van belang zijn, kwamen reeds aan bod in het theoretisch kader. Van belang voor dit onderzoek zijn volgende hypotheses:

H1: Jongeren waarvan significante anderen reeds in contact kwamen met de politie, hebben minder vertrouwen in de politie, percipiëren de politie als minder legitiem en zijn minder tevreden over de politie.

H2: Jongeren die persoonlijk in contact kwamen met de politie, hebben minder vertrouwen in de politie, percipiëren de politie als minder legitiem en zijn minder tevreden over de politie.

H3: Politiecontact van significante anderen is een minder sterke voorspeller van vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid t.a.v. politie, dan persoonlijk politiecontact.

H4: Hoe vaker jongeren persoonlijk in contact komen met de politie, hoe lager het vertrouwen in de politie, de gepercipieerde legitimiteit van de politie en de tevredenheid over de politie.

H5: Jongeren waarvan significante anderen slachtoffer werden van een misdrijf, hebben minder vertrouwen in de politie, percipiëren de politie als minder legitiem en zijn minder tevreden over de politie.

H6: Jongeren die persoonlijk slachtoffer werden van een misdrijf, hebben minder vertrouwen in de politie, percipiëren de politie als minder legitiem en zijn minder tevreden over de politie.

H7: Slachtofferschap van significante anderen is (vermoedelijk) een minder sterke voorspeller van vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid t.a.v. politie, dan persoonlijk slachtofferschap.

H8: Slachtofferschap van eigendomsdelicten is een minder sterke voorspeller van vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid t.a.v. politie, dan slachtofferschap van geweldsdelicten.

H9: Hoe vaker jongeren persoonlijk slachtoffer worden, hoe lager het vertrouwen in de politie, de gepercipieerde legitimiteit van de politie en de tevredenheid over de politie.

H10: Geslacht en leeftijd hebben een geringe invloed op vertrouwen in de politie, gepercipieerde legitimiteit van de politie en tevredenheid over de politie.

Het conceptueel model in Figuur 12 kan gezien worden als de leidraad van deze verklarende analyse. Het geeft namelijk een overzicht van de te verwachten relaties tussen alle betrokken theoretische concepten.

4.2.2. Analysemethode

Voor de analyse van de verklarende onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van diverse meervoudige of multipele lineaire regressieanalyses in SPSS. Aan de hand van deze techniek is het mogelijk om de effecten van meerdere onafhankelijke variabelen op één afhankelijk variabele te bepalen (Pauwels, 2012). Per regressieanalyse wordt één onafhankelijke variabele besproken plus de twee controlevariabelen geslacht en leeftijd. Deze controlevariabelen worden gehanteerd omdat voor de afname van de vragenlijst geen toevalssteekproef gebruikt werd en het dus noodzakelijk is om te controleren voor de effecten van de achtergrondkenmerken.

Bij deze techniek is waakzaamheid voor multicollineariteit vereist. Multicollineariteit doet zich voor wanneer onafhankelijke variabelen een sterke onderlinge samenhang vertonen. Het is dus van belang om voorafgaand aan de regressieanalyses de samenhang tussen de onafhankelijke variabelen te bestuderen (Pauwels, 2012). Hiervoor werd een correlatiematrix opgesteld met de bivariate correlaties tussen de betrokken variabelen (Bijlage 7). Bij een samenhang van meer dan 0,50 wordt voorzichtigheid geadviseerd bij het interpreteren van de resultaten. Wanneer de samenhang tussen de variabelen daarentegen hoger is dan 0,80 zijn beide variabelen amper statistisch van elkaar te onderscheiden en worden de resultaten onbetrouwbaar (Pauwels, 2012). De correlatiematrix toont aan dat er tussen alle variabelen een samenhang bestaat, behalve tussen de variabelen ‘afgelopen 12 maanden persoonlijk contact met de politie’ en ‘ooit slachtofferschap eigendomsdelicten significante anderen’. Verder valt uit de correlatiematrix af te leiden dat sommige correlaties hoger dan 0,5 of 0,8 zijn. Hiervoor is telkens een logische verklaring. Zo is er een sterke samenhang tussen vertrouwen, gepercipieerde legitimiteit en tevredenheid t.a.v. de politie. Dit vormt een bevestiging van het procedurele rechtvaardigheidsmodel, wat positief is. De andere variabelen die een hoge mate van samenhang vertonen zijn telkens geconstrueerd op basis van meerdere identieke subvariabelen waardoor een hoge correlatie ontstaat. De variabelen die hoge correlaties vertonen, worden daarenboven niet samen in een meervoudige regressieanalyse geplaatst waardoor er geen gevaar is voor de betrouwbaarheid. Desondanks worden de ‘tolerance’ en ‘VIF’ waarden bij

Om de resultaten, op basis van de hypotheses, te beschrijven wordt het conceptueel model opgesplitst in meerdere delen. Hiervan wordt telkens een aparte schematische weergave getoond. Vervolgens worden de resultaten van de diverse multipele regressievergelijking voorgesteld. Hierbij worden vooreerst de determinatiecoëfficiënt (R kwadraat) en de ‘adjusted R kwadraat’ weergegeven. Deze geven aan hoeveel van de variantie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen. Aangezien gebruik wordt gemaakt van meervoudige lineaire regressieanalyses is voornamelijk de ‘adjusted R kwadraat’ van belang. Hiermee wordt gecontroleerd voor het aantal onafhankelijke variabelen en kan meer van de variantie verklaard worden (Pauwels, 2012). Daarnaast wordt aandacht besteed aan de grootte, de richting en de significantie van het effect van de onafhankelijke (verklarende) variabelen op de afhankelijke variabele. Om dit laatste na te gaan, wordt gekeken naar de ongestandaardiseerde coëfficiënt (B) en naar de gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt (Bèta). Voor deze studie zijn voornamelijk de ‘Bèta-waarden’ van belang omdat deze de netto-effecten van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabelen weergeven. De ongestandaardiseerde coëfficiënt daarentegen weerspiegelt de toename in de afhankelijke variabele als de onafhankelijke variabele met één eenheid toeneemt (Pauwels, 2012). Tot slot wordt nagegaan of de gevonden effecten significant zijn met behulp van de t-toets.

4.2.3. Verklaring individuele verschillen in vertrouwen, gepercipieerde