• No results found

De consequenties van de Europese bodemrichtlijn voor het Nederlandse beleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De consequenties van de Europese bodemrichtlijn voor het Nederlandse beleid"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

124 bodem nummer 3 | juni 2007

De consequenties van de

Europese bodemrichtlijn voor

het Nederlandse beleid

Het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) heeft de consequenties voor Nederland geëvalueerd

van het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een Europese Kaderrichtlijn voor

Bodem. Veel uitgangspunten van de richtlijn sluiten aan op het Nederlandse bodembeleid. De

brede kaders van de richtlijn bieden flexibiliteit, maar ook vraagtekens over de mogelijke

doorwerking van de richtlijn in concrete praktijksituaties rond bodemafdekking, verlies van

organische stof en verzilting door zeespiegelstijging

1

.

Aaldrik Tiktak, Bart Wesselink en Jos Notenboom

Dr. A. Tiktak (aaldrik.tiktak@mnp.nl), Dr. Ir. L.G. Wesselink (bart.wesselink@mnp.nl) en Dr. Ir. J. Notenboom (jos.notenboom@mnp.nl) zijn

werk-zaam bij het Milieu- en Natuurplanbureau.

mariene milieu, en gewasbeschermings-middelen. Met het publiceren van de bodemstrategie begeeft de Commissie zich op een voor Europa nieuw beleidsterrein. De Commissie vindt een kaderrichtlijn het meest geëigende instrument om een samenhangend Europees bodembeleid te waarborgen zonder afbreuk doen aan het beginsel dat de EU niet iets moet doen dat door lagere overheden kan worden afgehandeld (subsidiariteitsbeginsel)2,3. De richtlijn biedt lidstaten daarom veel ruimte om zelf maatregelen en doelstel-lingen te kiezen.

De KRB stelt een kader vast voor de bescherming van de bodem met als doel het behoud van het vermogen van de bodem om ecologische, economische, maatschappelijke en culturele functies te vervullen. Lidstaten moeten maatregelen gaan nemen om een zevental grootschali-ge bedreigingrootschali-gen voor Europese bodems te verminderen: verontreiniging, erosie, lies van organische stof, verdichting, ver-zilting, afdekking en aardverschuivingen. Daarnaast vraagt de KRB aan lidstaten om de zorg voor de bodem mee te nemen in het beleid voor een groot aantal sectoren (externe integratie). De KRB is daarmee breed van opzet en vult beleidshiaten waarin de bestaande Europese wetgeving niet voorziet (tabel 1).

C O M M I S S I E K A N O P B A S I S VA N H U I D I G E VO O R S T E L G E E N N O R M E N O P L E G G E N

De KRB schrijft geen bodemnormen voor, maar benoemt wel een mogelijke toekom-stige harmonisatie door de Commissie in

samenspraak met de lidstaten (zoge-noemde ‘comitologie’) van methoden voor beoordeling van risico’s voor bodem-verontreiniging en aanpassing van de zeer algemene kenmerken, die gehanteerd moeten worden bij de aanwijzing van risi-cogebieden. Ondanks dat er van uitge-gaan moet worden dat de Commissie deze bevoegdheden ruim kan interpreteren, kan de Commissie op grond van deze bepaling geen grenswaarden of normen opleggen. Aanpassingen die via comito-logie plaatsvinden, moeten namelijk getoetst worden door het Europees Parle-ment en de Raad op ondermeer subsidia-riteit en proportionaliteit.

De beleidsruimte zou wel door de rechter ingeperkt kunnen worden. De algemene uitgangspunten van de KRB kunnen namelijk door lokale overheden verschil-lend geïnterpreteerd worden. Derden kunnen zich bij de rechter beroepen op eenduidige interpretatie van KRB-ver-plichtingen. Dit zou tot uniformering en inperking van de beleidsruimte kunnen leiden.

D E B O D E M P R O B L E M E N I N N E D E R L A N D E N H E T B E S TA A N D E B E L E I D

Ten opzichte van ons omringende landen is het landgebruik in Nederland intensief. Zo heeft Nederland de grootste veedicht-heid van Europa. Het intensieve bodem-gebruik in Nederland is, zeker in het ver-leden, niet altijd duurzaam geweest. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal van de door de Commissie genoemde bodembe-dreigingen ook in Nederland spelen. De

D E E U R O P E S E K A D E R R I C H T L I J N B O D E M

In dit artikel evalueert het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) de consequen-ties voor Nederland van het voorstel van de Europese Commissie voor een Europese Kaderrichtlijn Bodem, hierna KRB genoemd2. De KRB is de wettelijke uitwerking van de thematische strategie voor bodembescherming3, die is opgesteld als onderdeel van het 6e Milieuactie-programma van de Europese Unie. Dit actieprogramma beschrijft het milieu-beleid voor de periode 2001-20114. Naast de bodemstrategie heeft de Commissie zes andere strategieën opgesteld, voor onder andere de Europese luchtkwaliteit, het

(2)

bodem nummer 3 | juni 2007 125 belangrijkste bedreigingen zijn: lokale

bodemverontreiniging door activiteiten in het verleden, diffuse verontreiniging met fosfaat en zware metalen in het landelijk gebied en het verlies van organische stof in de veenweidegebieden. Verzilting kan onder invloed van klimaatverandering in de toekomst een grootschalig probleem worden en de bodemafdekking blijft toe-nemen. Daarentegen zijn erosie door

wind en water in Nederland lokale feno-menen, komen aardverschuivingen niet voor en is bodemverdichting nog onder-werp van onderzoek. In de rest van deze paragraaf gaan we in op de individuele bodembedreigingen genoemd in de KRB en het bestaande Nederlandse beleid.

Lokale verontreiniging: In Nederland zijn circa 56.000 locaties door tal van

activi-teiten in het verleden ernstig verontrei-nigd geraakt, waarvan er naar schatting 11.000 onaanvaardbare risico’s opleveren voor het huidige gebruik (de zogenoemde spoedlocaties)5. Het Nederlandse beleid is vastgelegd onder de Wet bodembescher-ming (Wbb) en nadere Besluiten. De doelstelling is om de saneringsoperatie voor 2030 af te ronden. In 2005 zijn circa 1.500 saneringen afgerond. Dit aan-tal is onvoldoende om voor 2030 alle 56.000 locaties te saneren. Daarvoor moet het tempo omhoog naar 2.300 loca-ties per jaar (figuur 1).

Diffuse verontreiniging: In landbouw-gronden hopen zich, onder andere door toepassing van meststoffen, zware meta-len en fosfaat op. Momenteel is 55% van de landbouwgronden fosfaatverzadigd. De belasting van landbouwgronden met zware metalen en fosfaat is in 2003 met 40-80% afgenomen ten opzichte van 1990. Het generieke mestbeleid heeft een belangrijke rol gespeeld bij het terugdrin-gen van de fosfaatoverschotten, terwijl specifieke maatregelen, zoals het beperken van het gebruik van cadmiumhoudend fosfaatkunstmest de zware metalenbelas-ting hebben teruggedrongen. Ondanks deze prestaties wordt de huidige beleids-doelstelling – bereiken van standstill – nog niet gehaald.

Verlies van organische stof: In tegen-stelling tot omringende landen, lijkt het gehalte aan organische stof in Nederlandse bodems sinds 1970 niet te zijn afgenomen. In veengronden neemt door ontwatering en oxidatie van veen de voorraad organische stof wel af. In het westelijke veenweidegebied daalt het maaiveld hierdoor met circa 1 cm per

Or ga nische stof verlies Lokale bodem verontr eini ging Diffuse bodem veront reini ging Bodem afdek king Bodem ver dich ting Bodem biodi versiteit V erzil ting Over stro mingen Aar dver schui vin gen Erosie Woestijn vorming Gemeenschappelijk landbouwbeleid:

landbouwmilieumaat regelen, plattelandsontwikkeling

√ √ √ (√) √

Kaderrichtlijn water: stroomgebiedbeheers plannen, grondwater

√ √

Wetgeving voor nitraat, bestrijdingsmiddelen en luchtver-ontreiniging

√ √

Hoogwaterricht lijn (√) (√) √

Afvalstoffenwetgeving: nuttige toepassing, verminderen storten, biologisch afbreekbaar afval

√ √

TA B E L 1 . B E L A N G R I J K S T E B E S TA A N D E E U - B E L E I D S T E R R E I N E N D I E D O O R W E R K E N O P B O D E M B E - S C H E R M I N G.

F I G U U R 1 . L I G G I N G VA N M O G E L I J K E R N S T I G V E R O N T R E I N I G D E L O C AT I E S ( L I N K S ) E N VO O R T G A N G VA N D E B O D E M S A -N E R I -N G S O P E R AT I E ( R E C H T S )

(3)

126 bodem nummer 3 | juni 2007 jaar. Er is geen specifiek beleid op het

vasthouden van organische stof in bo-dems. In veenweidegebieden is maaiveld-daling door oxidatie van veen een erkend probleem, waarvoor beleid voor de lange termijn is geformuleerd in nota’s van verschillende overheden. Concrete maat-regelen om de daling van het maaiveld tegen te gaan beslaan momenteel echter slechts 5% van het veenweidegebied6 (figuur 2). De belangrijkste maatregel is het verminderen van ontwatering, door het verhogen van het waterpeil. De discrepantie tussen de aandacht in de nota’s en de uitvoering van concrete maatregelen illustreert de complexe belangenafweging in deze gebieden en de vaak hoge maatschappelijke kosten als gevolg van aanpassing van het grondwa-terpeil. Zie verder tekstkader veenweide-gebieden.

Verzilting: Irrigatie leidt in Nederland niet tot verzilting. Wel is er in polders van West Nederland opwaartse kwel van brak grondwater. Vooralsnog is dit een lokaal probleem, dat vooral in diepe pol-ders speelt. Brakke kwel kan in de toe-komst echter toenemen als gevolg van zeespiegelrijzing, maaivelddaling en perio-den met verminderd neerslagoverschot. De bestrijding van verzilting is in handen van de waterschappen. Deze hebben uit-gebreide procedures ontwikkeld om het zoutgehalte van het polderwater zo laag mogelijk te houden.

Bodemafdekking: Door het bouwen van woningen, kantoren, bedrijven en wegen vindt bodemafdekking plaats. In Nederland is circa 14% van het landop-pervlak bebouwd7. Door toename van het aantal huishoudens en het aantal wer-kenden is het areaal bebouwd oppervlak en de bodemafdekking in Nederland met 11% toegenomen (tabel 2). Het ruimte-beslag door wonen en werken in Nederland is wel (iets) minder toegeno-men dan het aantal inwoners en het aan-tal werkenden, en veel minder dan het aantal huishoudens. Er is in Nederland geen beleid dat er expliciet op gericht is om de bodemafdekking, of de effecten ervan, te beperken. Het afkoppelen van verhard oppervlak, waarmee regenwater niet meer via het riool wordt afgevoerd maar lokaal in het oppervlaktewater of de bodem infiltreert, is een van de weinige concrete maatregelen die in de nieuw-bouwpraktijk grootschalig worden toege-past8. Wel zijn er vanuit het Nederlandse beleid voor ruimtelijke ordening en water diverse beleidslijnen die bijdragen aan een zuinig en bewust omgaan met de bodem en de ondergrond. Dit beleid draagt op indirecte wijze bij aan het beperken van bodemafdekking8.

Erosie: Winderosie speelt vooral in de zandgronden van oostelijk Noord-Brabant en de veenkoloniën. Watererosie speelt vooral in de heuvelachtige gebieden van Zuid Limburg. Voor het bestrijden van

erosie gelden provinciale verordeningen. Boeren moeten aan deze verordeningen voldoen om voor inkomenssteun in aan-merking te komen (zogenoemde ‘cross-compliance’).

Verdichting: Fijnzandige gronden en lich-te zavelgronden zijn gevoelig voor ver-dichting. Actuele kwantitatieve informatie over deze problematiek ontbreekt. Vooralsnog is er geen beleid op dit thema.

A A N S L U I T I N G VA N D E K R B O P H E T N E D E R L A N D S E B E L E I D

Veel uitgangspunten van de KRB zijn ver-gelijkbaar met die van het Nederlandse bodembeleid. Dit betreft het beginsel dat bodemverontreiniging voorkomen moet worden, dat historische verontreinigingen gesaneerd moeten worden, dat de aanpak van bodemproblemen op het voor de lid-staat meest geschikte geografische en administratieve niveau moet plaatsvinden, dat rekening mag worden gehouden met de specifieke functie (ecologisch en maat-schappelijk) van de bodem en dat gestreefd moet worden naar de integratie van bodembescherming in andere beleidsterrei-nen. Evenals de beleidsbrief Bodem, stelt de KRB geen bodemnormen voor. De richtlijn is daarmee primair een richtlijn die lidstaten tot planvorming aanzet. De KRB biedt lidstaten veel beleidsruimte, aangezien de doelstellingen en de tijdster-mijnen waarop deze gehaald moeten wor-den, door lidstaten zelf bepaald mogen worden. De KRB kan de uitvoering van het Nederlandse bodembeleid op een aantal aspecten wel meer verplichtend maken, omdat de KRB een wettelijk instrument is. Per thema concludeert het MNP:

- Nederland is samen met enkele andere landen voorloper op het terrein van bo-demsanering. Op dit terrein levert de KRB in Nederland naar verwachting geen beleidstekort. In een grote groep van andere EU-landen is dat wel het geval. Dit biedt kansen om Nederlandse kennis op dit terrein te exporteren. Qua aanpak lijkt de KRB goed aan te sluiten op het Nederlandse beleid. Zo omvat het saneringsbeleid zoals beschreven in de KRB dezelfde stappen als het Nederlandse beleid, namelijk het opstellen van een nationale sane-ringsstrategie, het vaststellen van een saneringsdoelstelling, het opzetten van uitvoeringsprogramma’s en een finan-cieringsstructuur daarvoor en het rap-porteren van de voortgang. Ook de functiegerichte saneringsdoelstelling van de Nederlandse wet bodembescher-ming komt terug. De KRB vraagt name-lijk om sanering ‘rekening houdend met huidig en toekomstig goedgekeurd gebruik’. Er zijn ook mogelijke tegen-strijdigheden. Zo staat het Nederlandse

F I G U U R 2 . V E R WAC H T E M A A I V E L D DA L I N G I N V E E N G E B I E D E N TOT 2 0 5 0 ( L I N K S ) E N G E B I E D E N WA A R M A AT R E G E L E N T E G E N M A A I V E L D DA L I N G VO O R Z I E N Z I J N ( R E C H T S ) .

(4)

bodem nummer 3 | juni 2007 127 beleid hergebruik van licht

verontrei-nigde grond in stedelijke ontwikkeling toe, mits er elders in het gebied verbe-tering optreedt (saldering op gebiedsni-veau). Deze aanpak kan strijdig zijn met de KRB, die stelt dat de opzettelijke of onopzettelijke introductie van gevaarlijke stoffen voorkomen moet worden.

- Het tegengaan van verlies van organi-sche stof in veengebieden (vanuit het oogpunt van maaivelddaling en CO2-emissies) en het verminderen van dif-fuse bodemverontreiniging in het lan-delijk gebied, zijn onderwerpen die op de Nederlandse beleidsagenda staan. Door de KRB zal planvorming en uit-voering op deze thema’s en integratie ervan in andere beleidsvelden een ver-plichtend karakter krijgen (zie tekstka-der veenweidegebieden).

- De KRB vraagt om ‘passende maatrege-len’ om bodemafdekking, of de effecten daarvan te beperken. Wat passende maatregelen om bodemafdekking te beperken zijn, is in een Europese con-text met zeer grote bodemverschillen en verschillend landgebruik niet eenvoudig te bepalen. Het is daarom niet mogelijk om te beoordelen of het huidige beleid voldoende is.

- De KRB benoemt een aantal thema’s, die in EU-landen van belang zijn, maar in Nederland niet in het beleid geadresseerd zijn. Sommige thema’s zijn in Nederland niet relevant (aardverschuivingen), zijn lokaal en kleinschalig (erosie) of zijn nog in de beleidsverkennende fase (zoals bodemverdichting en bodembiodiversi-teit). De KRB kan het onderzoek en bewustwording op laatstgenoemde the-ma’s versterken en lijkt voldoende ruim-te aan Nederland ruim-te laruim-ten om zelf even-tueel beleid te bepalen.

- Verzilting door irrigatie komt in Nederland niet voor, verzilting via zoute kwel wel. Verzilting is in Nederland daarom grotendeels een grondwaterpro-bleem dat daarmee buiten de werking van de KRB valt. Wanneer verzilting bodemfuncties bedreigt, valt het wel onder de werking van de KRB.

V E E N W E I D E G E B I E D E N Z I J N M O G E -L I J K R I S I C O G E B I E D O N D E R D E K R B

Een nieuw begrip dat de KRB introduceert in het bodembeleid is ‘risicogebied’. De richtlijn maakt geen onderscheid tussen grote of kleine gebieden en als er sprake is van aantoonbare risico’s op bodemde-gradatie, dan zijn lidstaten verplicht zulke gebieden aan te wijzen. Van de genoemde bodembedreigingen waarvoor risicogebie-den moeten worrisicogebie-den aangewezen (verlies van organische stof, erosie, aardverschui-vingen, verdichting en verzilting) is alleen het verlies van organische stof in veenge-bieden in Nederland een grootschalig en goed beschreven fenomeen. Hoewel veen-gebieden niet expliciet genoemd worden in de KRB, zijn er aanwijzingen dat deze er wel onder vallen. De Nederlandse veenweidegebieden zijn namelijk van belang voor het vasthouden van CO2 en daar sprake is van verlies van organische stof, moeten deze gebieden dus als risico-gebied worden aangewezen. Daarmee wordt planvorming – en uitvoering van deze plannen – om risico’s te verminde-ren verplicht.

C O N C L U S I E S

De Europese Kaderrichtlijn Bodem ver-plicht lidstaten van de EU tot het opstel-len en uitvoeren van beleid dat de bodem tegen zeven bedreigingen beschermt. Het beschermingsniveau mag afhangen van de functie van de bodem en mag door decentrale overheden worden vastgesteld. Dat past in de uitgangspunten van het Nederlandse beleid. De richtlijn beschrijft onder meer hoe de aanpak van bodemver-ontreiniging in lidstaten georganiseerd moet worden. Die beschrijving sluit gro-tendeels aan op de bodemsaneringsprak-tijk in Nederland en biedt kansen om Nederlandse kennis op dit terrein te exporteren.

De richtlijn bevat een aantal aandachts-punten voor Nederland, waarover ophel-dering kan worden gevraagd bij de Commissie. Zo is de werking van de richtlijn breder en potentieel meer ver-plichtend dan het Nederlandse

bodembe-leid. Dat geldt bijvoorbeeld voor het beperken van de bodemafdekking door bebouwing en bestrating, het verminde-ren van het verlies van organische stof in veengebieden en in de toekomst het terugdringen van verzilting door zeespie-gelstijging.

De richtlijn bevat veel algemene uit-gangspunten. Die geven enerzijds beleidsruimte, maar kunnen door lokale overheden verschillend geïnterpreteerd worden. Denkbaar is dat derden zich dan bij de rechter beroepen op eenduidige interpretatie van verplichtingen uit de richtlijn. Dit zou tot uniformering en inperking van de beleidsruimte kunnen leiden.

R E F E R E N T I E S

1 Dit artikel is gebaseerd op Wesselink, L.G., J. Notenboom, en A. Tiktak. 2006. De consequenties van de Europese bodemrichtlijn voor het Nederlandse beleid. MNP rapport nr. 500094002. Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven. Het rap-port is te downloaden via http://www.mnp.nl. 2 EC, 2006. Proposal for a DIRECTIVE OF THE

EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing a framework for the protection of soil and amending Directive 2004/25/EC. COM(2006) 232 final, Europese Commissie, Brussel. 3 EC, 2006. Thematic Strategy for soil protection.

COM(2006)231 final, Europese Commissie, Brussel.

4 EC, 2000. Het zesde milieuactieprogramma. Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze. COM(2001)31 definitief, Europese Commissie, Brussel. 5 MNP, 2007. Realisatie milieudoelen.

Voortgangsrapport 2007. MNP rapport, Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven.

6 MNP, 2006. Milieubalans 2006. MNP rapport nr. 500081001, Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven.

7 CBS. 2003. Statline: Bodemgebruik in Nederland 1996, 2000. CBS, Voorburg/Heerlen.

8 TNO, 2006. Quick Scan bodemafdekking gezien vanuit het Nederlandse beleid en de uitvoerings-praktijk. TNO-Rapport 2006-D-0883/D. TNO Bouw en ondergrond, Delft.

9 MNP. 2006. Natuurbalans 2006. MNP rapport 500402001. Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven.

Demografische ontwikkelingen (miljoenen) 1981 2000 Verandering

Bevolking 14,2 15,9 12% Huishoudens 5,1 6,8 33% Werkenden 4,8 6,9 44% Ruimtebeslag (km2) Woongebied 1.997 2.211 11% Hoofdwegen + spoorwegen 1.239 1.204 * Bedrijfsterreinen 594 820 38% Glastuinbouw 139 150 8% TA B E L 2 . O N T W I K K E L I N G E N I N D E M O G R A F I E E N R U I M T E G E B R U I K I N N E D E R L A N D

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

McDonough (2000: 232) empirically found several factors to be associated with the performance of cross-functional product development teams, namely the quality of team leadership,

Considering firm size, Table 42 shows that the majority of small firms (54.80 per cent) receive above average electricity services, with the majority of medium (60.40 per

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

Toch valt de diameterverdeling erg mee (84 % in de goede diameter). De bladlengte op het veld is duidelijk beter dan van het monster. Dit komt waarschijnlijk omdat door

Of het betreffende organisme de grotere afstanden tussen lokale populaties kan afleggen en daar- mee de twee risico’s weet in te perken, hangt af van zijn of haar

Een verdere analyse van oude pachtboeken – die voor de Heirnisse reeds beschikbaar zijn vanaf 1417 – kan aantonen of het landgebruik tijdens het Ancien régime steeds weiland is

factoren wordt dan niet verdedigd vanwege de juistheid, maar vanwege de bruikbaarheid van het concept.5~ Te onder- zoeken blijft dan de gevoeligheid van de uitkomsten van Vintaf II

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of