• No results found

Manipulatie van grafieken in het Verenigd Koninkrijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Manipulatie van grafieken in het Verenigd Koninkrijk"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Manipulatie van grafieken in het

Verenigd Koninkrijk

MASTERAFSTUDEERSCRIPTIE ACCOUNTANCY

Bas Holman Februari 2013

(2)

2

Manipulatie van grafieken in het

Verenigd Koninkrijk

Acteur: B.J.M (Bastiaan) Holman

Studentennummer: S2213982

Telefoonnummer: 0681118922

E-mailadres b.j.holman@student.rug.nl

Adres Solebaystraat 38-1, 1055 ZS Amsterdam

Onderwijsinstelling Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Faculty of Economics and Business

Opleiding: Master Accountancy & Controlling

1e begeleider: R.B.H. Hooghiemstra

2e begeleider: ?

Plaats: Amsterdam

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn master afstudeer onderzoek. Ik heb dit onderzoek geschreven ter afronding van de master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Dit onderzoek richt zich op het manipuleren van grafieken in relatie tot ceo power en board strength. Ik hoop gebruikers van jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen, zoals aandeelhouders/ belanghebbende, een dienst te leveren. Dit probeer ik te bereiken doordat met nieuwe inzichten, verkregen door mijn onderzoek, kritischer naar grafieken in het jaarverslag wordt gekeken om zodoende betere (investerings)beslissingen te maken.

Ik heb gedurende mijn onderzoek veel steun gehad van mijn begeleider Reggy Hooghiemstra vanuit de Rijksuniversiteit Groningen. Graag wil ik hem bedanken voor zijn feedback gedurende mijn scriptieperiode.

Ten slotte mogen mijn familie, vrienden en studiegenoten niet ontbreken in dit voorwoord. Bedankt voor het motiveren, het lezen, het meedenken en vooral de gezelligheid en afleiding tijdens het schrijven van deze scriptie.

Ik wens u veel leesplezier.

(4)

4

Inhoudsopgave

VOORWOORD 3 INHOUDSOPGAVE 4 1. INLEIDING 6 2. THEORETISCH KADER 9 2.1. VERSLAGGEVINGSKWALITEIT 9 2.2. AGENCY THEORY 10 2.3. IMPRESSIE MANAGEMENT 11

2.3.1. IMPRESSIE MANAGEMENT TECHNIEKEN 12

2.4.1. IMPRESSIE MANAGEMENT STRATEGIEËN 12

2.4. GRAFIEK MANIPULATIE 16 2.4.1. SELECTIVITY 16 2.4.2. MEASUREMENT DISTORTION 17 2.5SAMENVATTING 19 2.6. BOARD STRENGTH 20 2.7. CEO POWER 22

3. DATA & METHODOLOGIE 24

3.1. CONCEPTUEEL MODEL 24

3.2. DATA 24

3.2. AFHANKELIJKE VARIABELEN 25

3.2.1. METING SELECTIVITY 25

3.2.2. METING MEASUREMENT DISTORTION 25

3.3. ONAFHANKELIJKE VARIABELEN 26

3.3.1. METING BOARD STRENGTH 26

3.3.2. METING CEO POWER 28

(5)

5

3.5. ANALYSE 30

4. RESULTATEN EN DISCUSSIE 31

4.1. BESCHRIJVENDE STATISTIEK EN CORRELATIE SELECTIVITEIT 31 4.2. RESULTATEN REGRESSIES ANALYSES SELECTIVITEIT 32

4.2.1. EMPIRISCHE RESULTATEN HYPOTHESE 1A 32

4.2.2. EMPIRISCHE RESULTATEN HYPOTHESE 2A 33

4.3. BESCHRIJVENDE STATISTIEK EN CORRELATIE MEASUREMENT DISTORTION 33

4.4.RESULTATEN REGRESSIES ANALYSES MEASUREMENT DISTORTION 34

4.4.1.EMPIRISCHE RESULTATEN HYPOTHESE 1B 34

4.4.2.EMPIRISCHE RESULTATEN HYPOTHESE 2B 35

5 CONCLUSIE 36

5.1.DISCUSSIE EN CONCLUSIE 36

5.1. BEPERKINGEN 38

REFERENTIES 39

(6)

6

1.

Inleiding

In deze scriptie wordt onderzocht of de mate van grafiek manipulatie afhankelijk is van de ceo power en board strength. Recente bedrijfsschandalen hebben het belang van financial reporting quality onder de aandacht gebracht (Clarke en Dean, 2007) Als narratives en grafieken gebruikt worden voor impressie management in plaatst van informatieve doeleinden, dan zal dit de verslaggevingskwaliteit aantasten. Als managers gebruiken maken van impressie management technieken en dit wordt niet herkend door de gebruikers van het jaarverslag, dan kan het tot verkeerde investeringsbeslissingen leiden. Het onderzoeken van de narratives en in het bijzonder de grafieken vormt een belangrijk onderzoeksgebied. Onderzoek wijst uit dat 40% van de belanghebbenden niet langer dan vijf minuten besteden aan het bekijken van jaarverslagen (Beattie & Jones, 1997; Beattie & Jones 2000a). Daarnaast vindt Penrose (2008) dat gebruikers van het jaarverslag, zoals investeerders bij het nemen van hun investeringsbeslissingen, slecht vijftien minuten besteden aan het bekijken van het jaarverslag. Vaak kijken de investeerders alleen naar de narratives van het jaarverslag of soms simpelweg enkel naar de financiële grafieken (Penrose, 2008).

Hooghiemstra (2000, p. 60) omschrijft impressie management als: “a field of study within social psychology studying how individuals present themselves to others to be perceived favourably by others” In verslaggevingscontext wordt impressie management gezien als een poging “to control and manipulate the impression conveyed to users of accounting information” (Clatworthy & Jones, 2001, p. 311). Merkl-Davies en Brennan (2007) onderscheiden zes strategieën waaronder visual en structural manipulation. Hierbij wordt de perceptie van gebruikers van het jaarverslag over de ondernemingsprestaties beïnvloedt door de wijze waarop het wordt gepresenteerd, door bijvoorbeeld positieve informatie te benadrukken en meer op de voorgrond plaatsen dan negatieve informatie. Merkl-Davies en Brennan (2007) stellen dat manipulatie door middel van visual en structural manipulation kan worden toegepast bij bijvoorbeeld grafieken. Beattie en Jones (1992a) onderscheiden twee vormen van grafiekmanipulatie: selectivity en measurement distortion.Selectivity is het opnemen van enkel gunstige items (Birnberg et al., 1983). In kader van financial reporting er sprake van selectivity van grafieken indien een onderneming alleen grafieken opneemt met een gunstige trendlijn (stijgende winst) en geen grafieken met ongunstige trend (dalende earnings per share). Bij measurement distortion ofwel meetafwijking is de grafische weergave van grafieken niet in verhouding met de onderliggende cijfers. Bij studies naar measurement distortion probeert men vast te stellen hoe nauwkeurig de grafiek wordt weergegeven ten opzichte met de onderliggende data. Er is veel bewijs dat grafiek in jaarverslagen

(7)

7 worden gebruikt als instrument voor impressie management (bijvoorbeeld Beattie en Jones, 1992; 1997, 1999, 2000a, 2000b, 2002, Courtis, 1997; Godfrey, Mather, & Ramsay, 2003; Steinbart, 1989).De belangrijke bevindingen van het grafiek gebruik in jaarverslagen is dat de keuze om grafieken al dan niet op te nemen in het jaarverslag geassocieerd is met de onderliggende ondernemingsprestaties. Beattie en Jones (2000a) vinden bijvoorbeeld een significante positieve relatie tussen de richting van de verandering (winst of verlies) en het opnemen van grafieken in het jaarverslag. Dus de keuze om grafische presentatie te benadrukken lijkt verband te houden met de positieve prestaties van de onderneming. Daarnaast toont de literatuur aan dat een groot aantal grafieken een materiele afwijking (measurement distortion) vertonen. Bijvoorbeeld, Steinbart (1989), Beattie en Jones (1992), en Beattie en Jones (1999) vinden allemaal dat ongeveer 25% van de financiële grafieken en afwijking boven de 10% hebben. Deze bevindingen suggereren dat managers de presentatie van grafieken manipuleren om de onderliggende prestaties te verdoezelen dan wel te benadrukken. Om dit soort opportunistische gedrag van de ceo te beheersen is er de corporate governance.

Corporate governance omvat alle mechanismen om er voor te zorgen dat de activa van de onderneming efficiënt en in het belang van de principalen worden ingezet, waardoor agency problemen worden gemitigeerd. (Shleifer & Vishny, 1997). Er is een groeiende hoeveelheid literatuur beschikbaar die gericht is op diverse governance-mechanismen en de effectiviteit van governance-mechanismen bij het controleren van opportunistisch gedrag van managers (Beasley, 1996; Peasnell et al., 2005; Xie, Davidson, & DaDalt, 2003). Deze literatuur benadrukt de rol van de board of directors, en in het bijzonder de onafhankelijkheid van de directors, om er zeker van te zijn dat de managers handelen in het belang van de principalen. Mather en Ramsay (2007) onderzoeken de relatie tussen corporate governance en impressie management, met de nadruk op grafieken. Zij onderzoeken of boards effectief zijn in het beperken van grafiek selectiviteit in jaarverslag van onderneming waarvan hun CEO verandert. De resultaten wijzen uit dat board met een hoger deel onafhankelijke directors effectiever zijn in het beperken van grafiek selectiviteit.

Hoewel de bevindingen suggereren dat managers de presentatie van grafieken manipuleren om de onderliggende prestaties te verdoelenzen dan wel te benadrukken, is er nog niet eerder onderzoek gedaan of de macht van de CEO van invloed is op het manipuleren van grafieken. Het is belangrijk dit te weten te komen in welke mate grafieken worden gemanipuleerd en of de macht van de CEO hiervan op invloed is. Op deze manier kunnen gebruikers van jaarverslagen bewust worden gemaakt van het feit dat er niet blindelings op de vrijgegeven informatie kan worden vertrouwd. Waarom trachten managers

(8)

8 grafieken te manipuleren en daarmee de perceptie van de lezers? De CEO’s zullen proberen de lezers percepties over de ondernemingsprestaties te beïnvloeden (lees impressie management) omdat de hun beloningen vaak gekoppeld worden aan de financiële prestaties van een onderneming (Clatworthy en Jones, 2003).Daarnaast erkennen onderzoekers van verslaggevingskwaliteit dat het management sterke economische en sociale prikkels hebben om opportunistische jaarverslagen in eigenbelang (self-interest) op te stellen (Abrahamson & Park, 1994; Courtis, 1995, 2004a, 2004b; Hooghiemstra, 2000, 2001; Godfrey et al., 2003; Rutherford, 2003; Smith & Taffler, 1992a, 2000; Aerts, 2005; Li, 2006). Ik veronderstel dat machtige ceo (lees ceo power) invloed kan uitoefenen presentatie van het jaarverslag en dus ook op de grafieken. Macht wordt door Finkelstein (1992) gedefinieerd als: “de capaciteit van een individu om zijn of haar wil uit te voeren”. Diverse onderzoeken constateren dat CEO power een belangrijke rol heeft bij het nemen van beslissingen (Bebchuk et al., 2011; Dowell, et al., 2011; Adams et al., 2005). Zo vinden Bebchuk et al. (2011) het bewijs dat CEO power een variabele is die van invloed is op ondernemingsresultaten. Op basis van de bovenstaande discussie leidt dit tot de volgende onderzoeksvraag:

“Bestaat er een correlatie tussen ceo power, board strength en het manipuleren van grafieken in jaarverslagen?”

(9)

9

2.

Theoretisch kader

2.1. Verslaggevingskwaliteit

Het primaire doel van financiële verslaggeving is het leveren van (financiële) informatie over de economische situatie van een onderneming, welke nuttig is voor de economische besluitvorming van aandeelhouders. Het leveren van hoogwaardige verslaggevingskwaliteit is belangrijk, omdat het een positieve bijdrage levert aan

het maken van investeringsbeslissingen

door de aandeelhouders (Schipper & Vincent, 2003).

De verslaggevingskwaliteit is lastig te meten. De kwaliteit van verslaggeving wordt namelijk door iedere aandeelhouder anders waargenomen (Botosan, 2004). Het gevolg hiervan is dat de onderzoekers de kwaliteit van de verslaggeving indirect meten door gebruik te maken van kenmerken waarvan verondersteld wordt dat ze de kwaliteit van de verslaggeving beïnvloeden, namelijk earnings management, financial restatements en impressie management (Barth et al., 2008; Schipper en Vincent, 2003; Cohen et al., 2004; Merkl-Davies en Brennan, 2007).

Earnings management wordt door Healy en Whalen (1999) gedefinieerd als: “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers”

Impressie management is afkomstig uit de sociale psychologie en heeft betrekking op hoe individuen zichzelf presenteren aan anderen om als positief te worden ervaren (Hooghiemstra, 2000). In het kader van financiële verslaggeving wordt met impressie management bedoeld: “het manipuleren van financiële informatie om een gunstigere indruk van de ondernemingsprestaties te creëren dan verantwoord is” (Beattie en Jones, 2002).

Hoewel earnings management, financial restatements en impressie management alle van invloed zijn op de verslaggevingskwaliteit zal dit onderzoek zich voornamelijk richten op impressie management binnen de financiële verslaggeving.

(10)

10

2.2. Agency Theory

De agency theory gaat over de contractuele relatie tussen twee partijen waarvan de ene partij de principaal (aandeelhouders) en de andere partij de agent (het management) wordt genoemd. De principaal verbindt zich met de agent, die werkzaamheden doet in het belang van de principaal en krijgt de besluitvormingsbevoegdheden (Jensen en Meckling, 1976). Jensen en Meckling stellen dat als beide partijen (principaal en agent) hun nut willen maximaliseren er een grotere kans is dat de agent niet altijd zal handelen in het belang van de principaal. Onderzoekers van verslaggevingskwaliteit erkennen dat het management sterke economische en sociale prikkels hebben om een opportunistische jaarverslag in eigenbelang (self-interest) op te stellen (Abrahamson en Park, 1994), (Courtis, 1995, 2004a, 2004b), (Hooghiemstra, 2000, 2001), (Godfrey et al., 2003).; (Rutherford, 2003), (Smith en Taffler, 1992a, 2000), (Aerts, 2005), (Li, 2006). De CEO’s zullen proberen de lezers percepties over de ondernemingsprestaties te beïnvloeden (lees impressie management) omdat de hun beloningen vaak gekoppeld worden aan de financiële prestaties van een onderneming (Clatworthy en Jones, 2003). Dit suggereert dat een CEO prikkels kan hebben om zijn eigen nut te maximaliseren ten koste van de principalen. In dit kader kan men stellen dat de CEO soms motieven heeft om de verslaggevingskwaliteit te beïnvloeden doormiddel van earnings management en impressie management ofwel, de boekhoudkundige cijfers en de manier waarop ze worden weergegeven te manipuleren. Dit opportunistische gedrag geeft aan dat managers niet neutraal zijn in het presenteren van de narratives (Courtis, 1995). Managers hebben namelijk de neiging om fouten te verdoezelen en successen te accentueren (Adelberg, 1979). Onderzoek wijst uit dat het management soms naar eigen inzicht financiële verslaggevingskeuzes maakt op het gebied van grafieken (Murphy en Zimmerman, 1993; Beattie en Jones, 2000).Het verschil tussen de beslissingen van de agent en de optimale beslissingen voor de principaal leidt tot een vermindering in de welvaart van de principaal. Deze vermindering wordt ook wel residual loss ofwel restverlies genoemd. Twee problemen die voortvloeien uit de agency theory zijn adverse selection en moral hazard. Adverse selection is de situatie waarin de principaal niet in staat is om vast te stellen of de agent de vaardigheden en capaciteiten beheerst voor de functie waarvoor hij is aangenomen. Moral hazard is de toestand waarin de principaal niet zeker is of de agent het beste uit de onderneming probeert te halen (Eisenhardt, 1989).

Om opportunistisch managementgedrag te voorkomen ontstaan hierdoor monitoring costs (alle kosten die een principaal maakt om alle activiteiten van de agent die een ander doel hebben dan die van de principaal tegen te gaan ) en bonding costs (alle kosten die een agent maakt om zijn principaal ervan de

(11)

11 overtuigen dat de agent in het belang van de principaal werkt), die er voor moeten zorgen dat activiteiten van de agent die niet in het belang van de principaal zijn, worden beperkt. De som van totale gemaakte kosten door de principaal zijn de agency costs (Jensen en Meckling, 1976).

In het licht van de agency theory wordt in deze scriptie onderzocht of ceo power van invloed is op zowel de selectivity als distortion van grafieken die opgenomen zijn in het jaarverslag.

2.3. Impressie management

Eerder onderzoeken veronderstellen dat het openbaren van informatie bijdraagt aan (a) nuttige besluitvorming door het verkleinen van de informatieasymmetrie tussen managers en buitenstaanders van de onderneming en (b) opportunistisch gedrag oplevert waarbij managers gebruik maken van de informatieasymmetrie tussen hen en de stakeholders van de onderneming door het vervormen van informatie in het jaarverslag, ook wel impressie management genoemd.

Hooghiemstra (2000, p. 60) omschrijft impressie management als: “a field of study within social psychology studying how individuals present themselves to others to be perceived favourably by others” In ondernemingsverslaggeving context wordt impressie management gezien in een poging “to control and manipulate the impression conveyed to users of accounting information” (Clatworthy and Jones, 2001, p. 311). Als gevolg hiervan gebruiken managers jaarverslagen voor impressie management doeleinden om “strategically…manipulate the perceptions and decisions of stakeholders” (Yuthas et al., 2002, p. 142). Deze citaten impliceren dat managers zich bezighouden met deze praktijken.

Eerder onderzoek naar verslaggevingskwaliteit heeft zich gericht op earnings management (bijv. Burgstahler en Eames, 2006) fraude en restatements (bijv. Rezaee, 2005). Echter kunnen onderneming ook gebruik maken van meer subtielere vormen om de perceptie van de buitenstaanders over de ondernemingsprestaties te beïnvloeden, namelijk door het manipuleren van de inhoud en presentatie van informatie in jaarverslagen met als doel “distort(ing) readers’ perceptions of corporate achievements” (Godfrey et al.., 2003, p. 96). In de accounting literatuur wordt dit aangeduid als impressie management.

(12)

12

2.3.1. Impressie management technieken

Managers kunnen gebruik maken impressie management op twee manieren (Merkl-Davies en Brennan, 2007): (1) concealment (verzwijgen) of (2) attribution: een defensieve houding waarbij de schuld van de negatieve resultaten van zich af worden geschoven. Concealment kan worden gerealiseerd op twee manieren: (1a) het verdoezelen van negatieve resultaten of (1b) het benadrukken van de positieve resultaten van de onderneming. Onderzoeken naar impressie management veronderstellen dat “sections of the (annual) reports are allegedly managed so as to present management in as favorable a light as possible” (Stanton et al., 2004, p. 57).

Attribution is een impressie management strategie dat is ontleend uit de sociale psychologie (Heider, 1958; Jones & Davis, 1965; Kelley, 1967).Het omvat de self-serving bias waarbij individuen eerder meer de verantwoordelijkheid nemen voor successen dan voor mislukkingen. In financiële verslaggeving context betekent dit dat positieve ondernemingsresultaten worden toegekend aan interne factoren en negatieve resultaten aan externe factoren. Zo vindt Hooghiemstra (2001) in een cross-cultural studie van Amerikaanse en Japanse ondernemingen dat managers van Amerikaanse ondernemingen positieve resultaten toegeschreven aan interne factoren en negatieve resultaten aan externe factoren.

2.4.1. Impressie management strategieën

Zoals weergeven in figuur 1, kan het impressie management worden opgedeeld in concealment en attribution. Figuur 1 geeft ook het type informatie weer dat beïnvloed wordt door impressie management (verbal/numerical), de type manipulatie (presentation/ disclosure of information) en de zeven vormen van impressie management in accounting narratives die door Merkl-Davies en Brennan (2007) uiteen zijn gezet. Zes strategieën worden gebruikt voor concealment. Twee van deze verdoezelen negatief nieuws door het manipuleren van informatie, hetzij door (i) reading ease manipulation (het lezen van teksten moeilijker maken) of(ii) rethorical manipulation (overtuigende taal).Vier strategieën benadrukken het goede nieuws door het manipuleren van verbale en/of numerieke informatie: (iii) thematic manipulation benadrukt positieve woorden en thema’s of de positieve financiële prestaties. (iv) visual en structural manipulation bestaat uit de manier waarop informatie wordt gepresenteerd. (v) performance comparisons bestaat uit het kiezen van benchmarks waardoor de huidige financiële prestaties het beste worden weergeven en (vi) choise of earnings numbers bestaat uit het openbaren enkel resultaten die gunstig zijn voor de onderneming. De laatste impressie management strategie is attribution of preformance (verklaringen omtrent de prestatie van een onderneming).

(13)

13 Reading ease manipulation tracht door gebruik te maken onduidelijke formulering in het jaarverslag de lezers af te leiden met als doel om de lezers te verbijsteren of verwarren (Courtis, 2004). Rutherford (2003) constateert dat managers minder duidelijkheid formuleren wanneer ze voornemens zijn om minder over de werkelijke situatie openbaar te maken. Merkl-Davies & Brennan (2007) vindt dat "syntactische complexiteit, teksten moeilijker maakt om te lezen en dit wordt beschouwd als een proxy voor verwarring". Er is echter een mate waarin de leesbaarheid kan worden gemanipuleerd, want als het te complex wordt voor de lezer om het te begrijpen dan wordt de indruk die de manager probeert te bewerkstelligen niet bereikt. Tegelijkertijd proberen managers de lezer te verwarren om ze vervolgens af te houden om de situatie verder te onderzoeken. De onduidelijke formulering kan het gevolg zijn van bewuste manipulatie of de slechte schrijfvaardigheden van de managers (Merkl-Davies & Brennan, 2007). Hoewel het moeilijk is deze twee te onderscheiden, is een gebrek aan schrijfvaardigheid dat leidt tot onduidelijke formulering, minder waarschijnlijke gezien narratives vaak worden geschreven door professionals. Onderneming besteden veel geld aan narratives in het jaarverslag om de juiste boodschap over te brengen en niet boodschappen die de reputatie in gevaar brengen. Onderzoeken tonen aan dat de naratives in jaarverslagen moeilijk te lezen zijn, zelfs met ervaren lezers hebben moeite met het volledig begrijpen van de narratives (Lewis et al., 1986;. Courtis, 1986, 2004, Smith & Taffler, 1992). Jones (1988) vindt dat de leesbaarheid afneemt na verloop van tijd wanneer de verkopen dalen en wanneer de onderneming naar de beurs gaat. Het bewijs dat er een relatie is tussen de leesbaarheid en de bedrijfsprestaties zijn verschillend. Uit sommige onderzoeken blijkt dat de leesbaarheid afneemt naarmate de ondernemingen slecht presteren (bijv. Adelberg, 1979; Subramanian et al., 1993;. Courtis, 1998, 2004; Li, 2006), waar andere gefaald hebben om deze relatie te kunnen vinden (bijv. Courtis, 1986, 1995, Baker & Kare, 1992; Clatworthy & Jones, 2001; Rutherford, 2003).

Rhetorical manipulation poogt om negatieve resultaten te verbergen door gebruik te maken van overtuigende taal (bijvoorbeeld voornaamwoorden en lijdende vorm) waarbij niet wat de ondernemingen communiceren, maar hoe ze het communiceren wordt benadrukt (Pennebaker et al., 2003;. Merkl-Davies & Brennan, 2007). Bevindingen van eerdere studies zijn wisselend. Thomas (1997) vindt dat bedrijven die gebruikmaken van retorische middelen bij verklaren van negatieve prestaties vertellen dat de negatieve resultaten te wijten zijn aan omstandigheden die niet door de managers te beheersen zijn. Thomas concludeert dat de ondernemingsleiding impliceert en suggereert, maar niet liegt. Sydserff & Weetman (2002) onderzocht de relatie tussen verbale toon en de financiële prestaties en stelde een beperkte aanwezigheid van impressie management vast. Yuthas et al. (2002) vindt dat onderneming met onderneming met zowel positieve als negatieve winstverrassingen meer retorische

(14)

14 middelen gebruiken dan onderneming zonder winstverrassingen, dat suggereert dat managers niet gebruik maken van narratives om impressies te managen, maar om eerlijkheid en oprechtheid te benadrukken.

Thematic manipulation gaat over het achterhouden van slecht nieuws, of het in mindere mate rapporteren van enkel gunstig nieuws. Managers proberen de prestaties van de onderneming zo goed mogelijk weer te geven, wat resulteert in overwegend meer positieve dan negatieve woorden en thema’s (Schleicher, 2012). Sommige studies vinden dat managers de neiging hebben om positieve resultaten van de onderneming te benadrukken (Smith & Taffler, 2000; Rutherford, 2005; Guillamon-Saorin, 2006). Echter kan een dergelijke positieve bias van het management alleen een betrouwbare indicator zijn voor de toekomstige ondernemingsprestaties als het wordt onderschreven door analisten. Matsumoto et al. (2006) vinden dat dergelijke positieve bias door het management dat niet bevestigd wordt door de analist ook niet tot uiting komt in de toekomstige ondernemingsprestaties. Soortgelijke beweringen zijn er ook gemaakt door Scheicher & Walker (2010) en Schleicher (2012). Lang & Lundholm (2000)zijn vinden dat optimistische openbaring van informatie sterk toeneemt vlak voor een beursgang, waarbij pessimistische openbaring van informatie licht daalt. Na de beursgang wordt de toon steeds neutraler, wat suggereert dat om de koers van het aandeel te verhogen managers impressie management toepassen voor de beursgang (Merkl-Davies & Brennan, 2007).

Visual en structural manipulation probeert de perceptie van de gebruikers over de ondernemingsprestatie te beïnvloeden door de wijze waarop informatie wordt gepresenteerd. Guillamon-Saorin (2006) stelt dat herhaling van bepaalde informatie gebruikt wordt voor impressie management, en er versterking treed op wanneer een stukje informatie wordt benadrukt door het gebruik te maken van qualifier1. Positieve informatie wordt vaker benadrukt en wordt meer op de voorgrond geplaatst dan negatieve informatie. Visuele manipulatie vindt plaatst wanneer ondernemingen gebruik maken van visuele effecten (accentueren, lettertype en grootte, bullet-points, vette tekst, kleur, enz.) om bepaalde informatie meer op te laten vallen (Courtis, 2004; Guillamon-Saorin, 2006). De locatie van informatie wordt gebruikt om de aandacht van de lezer te trekken of te

11

A word or phrase that precedes anadjectiveoradverb, increasing or decreasing the quality signified by the word itmodifies.

Here are the most common qualifiers in English (though some of these words have other functions as well):very, quite, rather, somewhat, more, most, less, least, too, so, just, enough, indeed, still, almost, fairly, really, pretty, even, a bit, a little, a (whole) lot, a good deal, a great deal, kind of, sort of. Bron: http://grammar.about.com/od/pq/g/qualifierterm.htm

(15)

15 onttrekken van bepaalde informatie (Bowen et al., 2005;. Elliot, 2006; Guillamon-Saorin, 2006; Kelton, 2006).

Ondernemingen kiezen voor prestatievergelijking die hen in het beste daglicht zetten. Merkl-Davies & Brennan (2007) vinden dat onderneming kiezen voor de laagste winstcijfers uit voorgaande periode als benchmark met het oog op het rapporteren van de hoogste jaar-tot-jaar winst. Of door het te vergelijken met andere referentiepunten zoals de haar eigen prestaties uit het verleden of industriegemiddelden of concurrenten. Lewellen et al.(1996) vinden dat de aandelenkoersprestatie wordt overschat doordat de benchmark van de aandelenkoersprestatie naar beneden wordt bijgesteld. Schrand en Walther (2000) vinden dat managers proberen om de hoogste stijging in jaar-tot-jaar winst te rapporteren waardoor managers de neiging hebben om de laagste winst uit de voorgaande periode als vergelijkende benchmark te selecteren. Cassar (2001) constateert op dat bedrijven met verbeterde prestaties meestal vrijwillig prestatie grafieken openbaren. Guillamon-Saorin (2006) vinden dat de ondernemingen de hoogste financiële prestaties presenteren om hun prestaties positiever weer te geven. Er zijn diverse onderzoek gedaan naar pro forma winsten. Pro forma winsten zijn opbrengsten die niet op basis van verslaggeving regels (GAAP) worden berekend (Merkl-Davies en Brennan, 2007). Bowen et al.. (2005) verklaard dat dat pro forma winst kan worden gebruikt door managers om de onderneming meer winstgevend te laten lijken.

Performance attibution suggereert dat managers self-serving gedrag vertonen doordat ze goede prestaties aan interne factoren en slechte prestaties aan externe factoren wijten (Clatworthy & Jones, 2003). Motieven spelen een cruciale rol in deze self-serving neigingen (Aerts, 2005). Negatief nieuws wordt verklaard aan de hand van de accounting terminologieën terwijl positief nieuws wordt verklaard aan de hand van duidelijke oorzaak-gevolg relatie (Aerts, 1994). Echter de effectiviteit van attribution of performance strategie afhankelijk is van de geloofwaardigheid van de gegeven verklaring (Barton & Mercer, 2005)

Gezien dit onderzoek zich richt op grafieken zal de focus liggen op visual en structural manipulation. In de volgende paragraaf zullen de twee vormen van grafiekmanipulatie die door Beattie en Jones (1992a) worden onderscheiden verder worden uitgewerkt.

(16)

16

2.4. Grafiek manipulatie

Het opnemen van grafieken in het jaarverslag gaat niet altijd gepaard altijd zonder problemen. De effectiviteit van het communicatiemiddel ligt aan de grafische bekwaamheid van zowel de ontwerper als de lezer van de grafiek. Er zijn diverse aspecten aan de grafiek die de potentie hebben om de perceptie over de ondernemingsprestaties te beïnvloeden. Beattie en Jones (1992a) onderscheiden twee vormen van manipulatie: selectivity en measurement distortion. Selectivity is het opnemen van enkel gunstige items (Birnberg et al., 1983). In kader van financial reporting er sprake van selectivity indien een onderneming alleen grafieken opneemt met een gunstige trendlijn (stijgende winst) en geen grafieken met ongunstige trend (dalende earnings per share). Bij measurement distortion ofwel meetafwijking is de grafische weergave van grafieken niet in verhouding met de onderliggende cijfers. Bij studies naar measurement distortion probeert men vast te stellen hoe nauwkeurig de grafiek wordt weergegeven ten opzichte met de onderliggende data. Het is belangrijk te weten in welke mate deze praktijken voorkomen in jaarverslagen in het Verenigd Koninkrijk. Op die manier kunnen gebruikers van het jaarverslag bewust worden gemaakt dat men niet blindelings op de vrijgegeven informatie kan vertrouwen.

2.4.1. Selectivity

Steinbart (1989) vindt in de Verenigde Staten dat 74% van de ondernemingen met een jaarlijkse toenemende nettowinst gebruik maken van de omzet-, winst- of dividendgrafieken, terwijl slecht 53% van de ondernemingen grafieken in het jaarverslag opnemen bij een dalende nettowinst. Het idee dat ondernemingen significant meer grafieken tonen bij gunstige dan ongunstige prestaties wordt verder onderzocht door Beattie en Jones (1992a, b), zij testen 240 jaarverslagen in het Verenigd Koninkrijk. De Britse resultaten bevestigen Steinbart’s selectiviteitsbevindingen. Deze bevindingen worden onderschreven in een internationale studie over zes landen (Beattie en Jones 1996, 2000b, 2001 en in een studie naar beursintroductie prospectussen (Mather et al., 2000). In

een onderzoek met een langere tijdreeks relateren Beattie en Jones (2000a) de grafiekkeuze aan de

prestaties van de onderneming (earnings en earnings per share). In hun studie vinden ze sterk bewijs dat grafieken selectief worden gekozen in relatie tot de richting van de verandering. Uit het zelfde onderzoek blijkt dat over het algemeen de kapitaalmarkt landen (Australië, Verenigd Koninkrijk en Verenigde Staten) selectiever zijn in het al dan niet opnemen van grafieken dan Frankrijk, Duitsland en Nederland.

(17)

17

2.4.2. Measurement distortion

Bij studies naar measurement distortion probeert men vast te stellen hoe nauwkeurig de grafiek wordt weergegeven ten opzichte met de onderliggende data. Om dit te meten wordt er tot op heden gebruik gemaakt van Graph Disscrepancy Index (GDI) van Taylor en Anderson (1986). De formule hiervan is als volgt:

Graph Discrpancy Index (GDI) = ((a/b)-1) x 100%

Met ‘a’ als de procentuele verandering (in cm) in de grafiek ((hoogte laatste kolom – hoogte eerste kolom) / hoogte eerste kolom) en ‘b’ als de procentuele verandering in de data.

Indien de grafiek juist wordt weergegeven is de GDI nul. Een positieve/+ve (negatieve/-ve) GDI kan duiden op een overschatting (onderschatting) van de trend ten opzichte van de onderliggende cijfers. Om de GDI uitkomsten te verduidelijken (Beattie en Jones, 2008):

Het overschatten van een stijgende trend en het onderschatten van een dalende trend komt het bedrijf alleen maar ten goede en wordt in de tabel omschreven als favorable.

Steinbart (1989) onderzoekt in de Verenigde Staten de meetafwijking van de grafieken die drie sleutelvariabelen weergeven: omzet, winst en dividend. In totaal gaat het om 319 onderneming van de Fortune 500. Steinbart vindt dat deze grafieken gemiddeld met 11% worden overschat. Belangrijke is hierbij de vraag wanneer een dergelijke meetafwijking ook effectief een materiele inconsistentie met de onderliggende data betekent. Steinbart (1989) gebruikt in zijn studie een materialiteitsdrempel van 10%. Ongeveer 26% van de grafieken uit de sample hebben een materiele meetafwijking, waarbij overschattingen en onderschattingen even vaak voorkomen.

(18)

18 Studies in navolging van Steinbart hebben de sleutelvariabelen uitgebreid met earnings per share als sleutelvariabele. Diverse onderzoeken hebben zich verdiept in het fenomeen distortion, bestaande uit studies uit het Verenigd Koninkrijk (Beattie en Jones, 1992), Australië (Mather et al., 1996. Beattie en Jones, 1999), en cross-country studies, zoals US/U K (Beattie en Jones, 1997), 12 landen (Frownfelter en Fulkerson, 1998), zes landen (Beattie en Jones, 2001). De studies rapporteren dat er van een materiele meetafwijking variërend tussen de 24% (Beattie en Jones, 1997) en 68% (Frownfelter en Fulkerson, 1998).Ook de gemiddelde meetafwijking varieert tussen de -13% (Duitsland: Beattie en Jones, 2000) tot +86% (Verenigd Koninkrijk: Beattie en Jones, 2000). De meeste van deze studies wordt ook nagegaan of een gunstige meetafwijking (overschatting van een positieve trend of een onderschatting van een negatieve trend) significant vaker voorkomen dan ongunstige meetafwijkingen (onderschatten van een positieve trend of het overschatten van een negatieve trend). De onderzoekers gebruiken een binominale test om vast te stellen (uitgaande van een willekeurige 50-50 kans tussen gunstige en ongunstige selectiviteit), of het percentage met een positieve meetafwijking vaker voor komt dan de 50-50 kans. Het bewijs ondersteunt dat gunstige meetafwijking vaker voor komt dan de verwachte kans. Recente onderzoeken die gericht zijn op meetafwijking van grafieken richten zich op specifieke gebieden. Een onderzoek naar meetafwijking naar alle grafieken die zijn opgenomen in beursintroductie prospectussen (Mather et al., 2000) vinden een aanzienlijke meetafwijking met een gemiddelde van +55.5%. Echter waren de meetafwijkingen lager wanneer enkel de sleutelvariabelen in beschouwing werden genomen (gemiddelde GDI-waarde van -2%). Het zelfde geldt voor Godfrey et al.. (2003), waarbij de gemiddelde afwijking niet wordt vermeldt, rapporteren zij dat een materiele afwijking van de sleutelvariabelen van grafieken in jaarverslagen van Australische ondernemingen in de periode dat de CEO veranderd veelvuldig voor komen. In tegenstelling tot eerdere studies vinden deze specifieke studies geen significant bewijs gunstige meetafwijkingen vaker voorkomt dat de verwachte kans. De Graph Discrepancy Index is een eenvoudige meetmethode. Ondanks dat de methode veelvuldig wordt gebruikt, is er aan aantal imperfecties aan de formule. Er zijn namelijk gevallen waar ten onrechte een onjuist GDI wordt waargenomen. Bijvoorbeeld indien er geen verandering in de hoogte van een grafiek is tussen de eerste en laatste kolom, kent de formule een valse GDI van -100 toe als de verandering in de data te verwaarlozen is. Een ander probleem is dat de GDI geen waarde heeft als er geen verandering is in de onderliggende data (als de noemer nul is).

(19)

19 Om deze imperfecties uit te sluiten draagt Mather et al. (2005) de Relative Graph Discrepancy Index (RGDI) als alternatieve methode aan. Deze methode gaat uit van de werkelijke hoogte van de laatste kolom en hoe de hoogte van de kolom zou moeten zijn geplot. De formule komt als volgt tot stand: Relative Graph Discrepancy Index (RGDI) = (g2 – g3) / g3

Met:

g1: als de hoogte van de eerste kolom g2: als de hoogte van de laatste kolom

g3: als de juiste hoogte van de laatste kolom, dat wil zeggen (g1/d1) x d2 d1:als de waarde van de onderliggende data op het eerste punt

d2: als de waarde van de onderliggende data op het laatste punt

De RGDI voorkomt mogelijke probleemsituaties die zich voordoen als de GDI wordt gebruikt. Echter, tot op heden heeft nog geen enkele studie de RGDI gebruikt.

2.5 Samenvatting

Hooghiemstra (2000, p. 60) omschrijft impressie management als: “a field of study within social psychology studying how individuals present themselves to others to be perceived favourably by others” In ondernemingsverslaggeving context wordt impressie management gezien in een poging “to control and manipulate the impression conveyed to users of accounting information” (Clatworthy and Jones, 2001, p. 311). Volgens Merkl-Davies en Brennan (2007) passen managers impressie management op twee manieren toe in jaarverslagen: (1) concealment (verzwijgen) of (2) attribution: een defensieve houding waarbij de schuld van de negatieve resultaten van zich af worden geschoven. Concealment kan worden gerealiseerd op twee manieren: (1a) het verdoezelen van negatieve resultaten of (1b) het benadrukken van de positieve resultaten van de onderneming. Deze resultaten zijn in overeenstemming met het bewijs met betrekking tot het gebruik van grafieken in jaarverslagen (Beattie & Jones, 1992; 1997, 1999, 2000a, 2000b, 2002, Courtis, 1997; Godfrey, Mather, en Ramsay, 2003; Steinbart, 1989). Beattie en Jones (2000a) vinden een significante positieve relatie tussen de richting van de verandering (winst of verlies) en het al dan niet opnemen van grafieken (concealment). De keuze om grafische presentatie te benadrukken lijkt verband te houden met de positieve prestaties van de onderneming (concealment). Volgens Adelberg (1979) hebben managers de neiging om fouten te verdoezelen en successen te benadrukken. Courtis (1995) suggereert dat het management niet neutraal is in het

(20)

20 presenteren van informatie en een voorkeur heeft om te communiceren op een manier dat slecht nieuws verbergt; rhetorical manipulation. Behalve rhetorical manipulation stellen Merkl-Davies en Brennan (2007) dat manipulatie doormiddel van visual en structural manipulation kan worden toegepast bij grafieken. De literatuur toont aan dat een grote aantal grafieken onjuist worden weergeven ten opzichte van de onderliggende data (measurement distortion). Steinbart (1989), Beattie en Jones (1992), en Beattie en Jones (1999) vinden allemaal dat ongeveer 25% van de financiële grafieken en afwijking boven de 10% hebben. Wat daarnaast opvalt, is dat de kans groter is dat een onderneming een gunstig beeld (overschatting van een positieve trend of een onderschatting van een negatieve trend) in plaats van ongunstig beeld over de ondernemingsprestaties weergeeft. Deze bevindingen suggereren dat managers de presentatie van grafieken manipuleren om de onderliggende prestaties te verdoezenlen dan wel te benadrukken (concealment). Het bewijs van concealment met betrekking tot het gebruik van grafieken zijn hierboven samengevat en suggereert dat bedrijven grafieken gebruiken in hun jaarverslag als impressie management instrument. In dit onderzoek zal worden onderzocht in hoeverre er een correlatie tussen ceo power, board strength en het manipuleren van grafieken in jaarverslagen aanwezig is.

2.6. Board strength

Corporate governance omvat alle mechanismen om er voor te zorgen dat de activa van de onderneming efficiënt en in het belang van de principalen worden ingezet, waardoor agency problemen worden gemitigeerd. (Shleifer & Vishny, 1997). Er is een groeiende hoeveelheid literatuur beschikbaar die gericht is op diverse governance-mechanismen en de effectiviteit daarvan bij het controleren van opportunistisch gedrag van managers (Beasley, 1996; Peasnell et al., 2005; Xie, Davidson, & DaDalt, 2003,). Deze literatuur benadrukt de rol van de board of directors, en in het bijzonder de onafhankelijkheid van de directors, om er zeker van te zijn dat de managers handelen in het belang van de aandeelhouders. Mather en Ramsay (2007) onderzoeken de relatie tussen corporate governance en impressie management, met de nadruk op grafieken. Zij onderzoeken of boards effectief zijn in het beperken van grafiek selectiviteit in jaarverslag bij onderneming waarvan hun ceo veranderd. De resultaten wijzen uit dat board met een hoger deel onafhankelijke directors effectiever zijn in het beperken van grafiek selectiviteit.

(21)

21 Hoitash et al (2009) onderzoeken in hun studie de relatie tussen materiele onjuistheden in het jaarverslag en corporate governance. De sterkte van de board wordt berekend aan de hand van een soortgelijke meetmethode die ook gebruikt is door Carcello et al., (2008) en Dhaliwal et al., (2010). Hoitash et al. associëren de volgende onderdelen met sterke governance:

1. Aantal boardleden; Yermack (1996) vindt namelijk in zijn onderzoek een negatieve relatie tussen de grootte van het bestuur.

2. Het deel onafhankelijke boardleden; kleinere boards worden veelal positief geassocieerd met een goede werking van de corporate governance (Yermack, 1996);

3. De ambtsperiode van de boardleden; de ambtsperiode wordt positief geassocieerd met het verlagen van de kans op fraude en het toepassen van earnings management op de jaarcijfers (Beasley, 1996; Bédard et al., 2004);

4. Aantal boardmeetings; het aantal keren dat de board samenkomt kan verklarend zijn in de toewijding van de board en de wijze waarop zij toezicht houden (Carcello et al., 2003);

Hoitash et al. (2009) constateren dat boards die geassocieerd worden met sterke governance een verlaagde kans op materiele onjuistheden in het jaarverslag hebben.

Zoals eerder is besproken wordt impressie management gebruikt om derden te misleiden. Dit kan leiden tot negatieve economische consequenties, als investeerders superieure ondernemingsinformatie ten opzichte van de werkelijkheid ontvangen en beslissingen maken op basis van deze foutieve informatie. Ik verwacht op basis van het onderzoek van Hoitash et al. (2009a) dat sterke governance mechanismen zorgt voor een verhoogde verslaggevingskwaliteit en daarmee de kans op grafiekmanipulatie vermindert en bijdraagt aan de accuratesse van grafieken die geopenbaard worden door het monitoren van ondernemingscommunicatie en dus de potentie dat derden verkeerde beslissingen maken verminderd. Ik test de volgende hypotheses:

Hypothese 1a: Sterke (zwakke) corporate governance wordt geassocieerd met minder (meer)

selecitiviteit van grafieken

Hypothese 1b: Sterke (zwakke) corporate governance wordt geassocieerd met minder (meer)

(22)

22

2.7. CEO power

In sommige ondernemingen neemt de ceo alle belangrijke besluiten. In andere ondernemingen worden besluiten genomen door consensus met andere top-executives te bereiken. In deze scriptie wordt onderzocht of de ceo power (macht) van invloed is op zowel selectivity als measurement distortion van grafieken. Power wordt door Finkelstein (1992) gedefinieerd als: “de capaciteit van een individu om zijn of haar wil uit te voeren”. De onderzoeksresultaten van Dowell et al. (2011) suggereren dat een onderneming profijt heeft bij een machtige CEO hebben in tijden van crisis, als gevolg van een hogere besluitvormingssnelheid. Uit de bevindingen blijkt dat de voordelen van de besluitvormingssnelheid opwegen tegen de kosten door het hebben van een ceo die zich verankerd en bestand is tegen suggesties van de board, echter meten ze niet de snelheid van de beslissingen. Daarnaast toont empirisch bewijs aan dat ceo power nadelige invloeden heeft op de ondernemingsprestaties. In een recent onderzoek van Bebchuk et al. (2011) wordt gerapporteerd dat een zeer dominante ceo, op basis van ceo centrality, geassocieerd wordt met een lagere ondernemingswaarde gemeten aan de hand van Tobin’s Q. Bovendien maken ondernemingen met een dominante ceo vaker onverstandige overnames die leiden tot een verlaging van de ondernemingswaarde, gemeten aan de hand van de marktreactie op overnameaankondiging. De auteurs stellen dat de slechte prestaties waarschijnlijk worden veroorzaakt door het agency-conflict. In het bijzonder, ceo power is gerelateerd aan de grotere kans dat aan de ceo een “lucky optie” wordt toegekend tegen de laagste prijs en dan de neiging hebben de CEO te belonen voor positieve oplevingen in de branche. De resultaten van Bebchuk et al. (2011) leveren het bewijs dat ceo power een variabele is die van invloed is op ondernemingsresultaten. In een gerelateerde studie van Liu en Jiraporn (2010) onderzoeken zij het agency-conflict tussen het management en obligatiehouders. Zij rapporteren dat obligatiehouders ceo power beschouwen als een bepalende factor voor de kosten van vreemd vermogen. Zij vinden dat ondernemingen waar de ceo een dominantere rol speelt, dit leidt tot hogere kosten voor vreemd vermogen (obligatierente). Ook hebben ondernemingen met een machtige ceo ook last van een lagere kredietwaardigheid. In een vergelijkebare studie onderzoeken Adams et al. (2005) hoe ceo power invloed heeft op de volatiliteit van ondernemingsprestaties. Zij stellen de hypothese dat machtige ceo’s waarschijnlijk minder vaak compromissen hoeven te sluiten met andere executives, wat resulteert in meer extreme beslissingen die nadelig kunnen zijn voor de onderneming. Het bewijs bevestigd de hypothese, dat suggereert dat volatiliteit van ondernemingsprestaties toeneemt naarmate de ceo meer invloed heeft omdat extreme beslissingen vaker kunnen worden genomen wanneer een ceo dominanter is. Deze studie toont aan dat ceo power van invloed is op de ondernemingsresultaten.

(23)

23 Zowel Bebchuk et al. (2011), Dowell, et al. (2011) als Adams et al. (2005) constateren dan ceo power een belangrijke rol heeft bij het nemen van beslissingen. Daarbij meegenomen dat een ceo sociale en economische prikkels hebben om in eigenbelang (self-interest) op te stellen (Abrahamson & Park, 1994; Courtis, 1995, 2004a, 2004b; Hooghiemstra, 2000, 2001; Godfrey et al., 2003; Rutherford, 2003; Smith & Taffler, 1992a, 2000, Aerts, 2005, Li, 2006) verwacht ik de ceo grafieken zal manipuleren om door anderen om als positief te worden ervaren (Hooghiemstra, 2000). Ik test de volgende hypotheses:

Hypothese 2a: Er bestaat een positieve associatie tussen ceo power en de selectiviteit van grafieken Hypothese 2b: Er bestaat een positieve associatie tussen ceo power en measurement distortion van

grafieken.

(24)

24

3.

Data & methodologie

Allereerst wordt in paragraaf 3.1 het conceptueel model toegelicht. In paragraaf 3.2 beschreven welke data er is gebruikt en hoe deze data is vergaard. In paragraaf 3.3 wordt beschreven hoe de grafiekmanipulatie wordt gemeten. Vervolgens wordt in paragraaf 3.4 de controlevariabelen opgesomd.

3.1. Conceptueel model

Het conceptueel model als hier beneden afgebeeld geeft de mogelijke correlaties tussen de variabelen ceo power, board strength en grafiek manipulatie weer.

Ik verwacht dat ceo power een positieve impact heeft op zowel selectivity en measurement distortion. Daarnaast verwacht ik dat board strength een negatieve impact heeft op het manipuleren van grafieken. Door deze verwachtingen te combineren, verwacht ik dat ondernemingen met een hoge board strength de positieve relatie tussen ceo power en het manipuleren van grafieken afzwakt.

3.2. Data

In dit onderzoek wordt de board strength geraadpleegd aan de hand van de SpencerStuart Board Index UK. Hierin zijn de 150 grootste ondernemingen in opgenomen op basis van de marktwaarde. Vervolgens zijn er 23 financiële instellingen uitgesloten. Van de over gebleven 127 ondernemingen wordt de ceo power en de daarbij behorende proxies uit BoardEx gehaald. Voor het bepalen van de selectivity en measurement distortion worden de grafieken (profit en revenue) gemeten uit de jaarverslagen beschikbaar zijn op http://www.northcote.co.uk/. Vier ondernemingen worden geëxcludeerd omdat er geen jaarverslag beschikbaar is. Daarnaast zijn er 38 jaarverslagen waarin geen enkele grafische prestatie indicatoren zijn opgenomen. Dit resulteert uiteindelijk in een sample van 85 grootste ondernemingen op basis van marktwaarde die zijn genoteerd in de FTSE 100 of 250 index.

(25)

25

3.2. Afhankelijke variabelen

De afhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn selectivity en measurement distortion. Hoe deze variabelen zijn gemeten zal in de volgende paragrafen uitgelegd worden. De afhankelijke variabele selectivity wordt gerankt, hoe hoger de scrore, hoe hoger de mate van selectiviteit. Voor measurement distortion zal er gebruik worden gemaakt van een formule. Hoe hoger de absolute verandering, des te meer de grafiek is gemanipuleerd.

3.2.1. Meting selectivity

In kader van financial reporting er sprake van selectivity indien een onderneming alleen grafieken opneemt met een gunstige trendlijn en geen grafieken met ongunstige trend (Beattie & Jones 1992a). Selectivity is in navolging van bovengenoemd onderzoek van Beatie en Jones als volgt gecategoriseerd:

0. Indien de profit of revenue van de onderneming daalt (stijgt) en er wel (geen) grafiek in het jaarverslag is opgenomen.

1. Indien de profit of revenue van de onderneming daalt (stijgt) en er geen (wel) grafiek in het jaarverslag is opgenomen.

Bij 0 is er geen sprake van selectiviteit en bij 1 wel sprake van selectiviteit. De som van deze van component is de samengestelde variabele voor selectivity en kan een waarde tussen 0 en 2 aannemen (profit en revenue).

3.2.2. Meting measurement distortion

Mather et al. (2005) gebruikt de Relative Graph Discrepancy Index (RGDI) als methode om de measurement distortion te berekenen. Deze methode gaat uit van de werkelijke hoogte van de laatste kolom en hoe de hoogte van de kolom zou moeten zijn geplot. De formule komt als volgt tot stand: Relative Graph Discrepancy Index (RGDI) = (g2 – g3) / g3

Met:

g1: als de hoogte van de eerste kolom g2: als de hoogte van de laatste kolom

(26)

26 d1:als de waarde van de onderliggende data op het eerste punt

d2: als de waarde van de onderliggende data op het laatste punt.

3.3. Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn ceo power en board strength. Hoe deze variabelen zijn gemeten zal in de volgende paragrafen uitgelegd worden. De gebruikte variabelen worden aan de hand van categorieën gerankt. Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van ceo power en board strength.

3.3.1. Meting board strength

De board strength wordt gemeten aan de hand van vier indicatoren; grootte van het bestuur, onafhankelijkheid, duur van de ambtsperiode en het aantal board meetings (Hoitash et al., 2009; Carcello et al., 2008; Dhaliwal et al., 2007).

Grootte van het bestuur

Jensen (1993) concludeert in zijn onderzoek dat een grotere board of directors beter toezicht houdt op de ceo. Deze conclusie strookt niet met andere onderzoeken die later zijn uitgevoerd. Yermack (1996) vindt namelijk in zijn onderzoek een negatieve relatie tussen de grootte van het bestuur en de waarde van de onderneming. Kortom, hoe groter het bestuur is hoe lager de waarde van de onderneming. Deze uitkomst wordt door Core (1999) ondersteund. Hij vindt in zijn onderzoek bewijs voor de associatie tussen kleinere besturen en betere corporate governance. De grootte van het bestuur is in navolging van bovengenoemd onderzoek van Yermack (1996) en Core (1999) en het onderzoek van Hoitash et al. (2009) als volgt gecategoriseerd:

0. De grootte van het bestuur is gelijk aan of groter dan de mediaan. 1. De grootte van het bestuur is kleiner dan de mediaan.

(27)

27 Onafhankelijkheid

Onafhankelijkheid van het bestuur is te meten aan de hand van het aantal onafhankelijke bestuurders in het bestuur (Beasley, 1996). Een bestuurder geldt als onafhankelijk wanneer in het jaarverslag van de onderneming wordt gesproken van een ‘independent board member’. Verschillende onderzoeken hebben een positieve relatie gevonden tussen de mate van onafhankelijkheid van het bestuur en positieve resultaten voor de aandeelhouders. Zo vonden Cotter et al. (1997) dat besturen met een hoger percentage onafhankelijke bestuurders bij een overname een hogere premium bewerkstelligden voor de aandeelhouders. Tevens vindt Klein (2002) dat ondernemingen met een hoger percentage onafhankelijke bestuurders minder abnormal accruals hebben. Volgens Klein (2002) wijst dit erop dat besturen met meer onafhankelijke bestuurders ten opzichte van de ceo beter toezicht houden. Dit betekent dat een onafhankelijker bestuur zorgt voor betere uitkomsten voor de aandeelhouders. De onafhankelijkheid van het bestuur is in navolging van Hoitash et al. (2009) als volgt gecategoriseerd:

0. De onafhankelijkheid van het bestuur is gelijk aan of kleiner dan de mediaan. 1. De onafhankelijkheid van het bestuur is groter dan de mediaan

.

Duur ambtsperiode

Onderzoek toont een positief verband tussen een langere ambtsperiode in het bestuur en minder fraude en earnings management aan (Beasley, 1996; Bédard et al., 2004). Tevens is een lange ambtsperiode ook gunstig voor het resultaat van ondernemingen. Daarom zal een bestuur dat langer in dienst zijn bij de onderneming resulteren in een hogere board strength. De duur van de ambtsperiode is uitgerekend door alle ambtsperiodes van de bestuurders bij elkaar op te tellen en die te delen door het aantal bestuurders. De duur van de ambtsperiode is in navolging van Hoitash et al., (2009) als volgt gecategoriseerd:

0. De duur van de ambtsperiode is gelijk aan of kleiner dan de mediaan. 1. De duur van de ambtsperiode is groter dan de mediaan.

Boardmeetings

Het aantal keren dat de board samenkomt, kan verklarend zijn in de toewijding van de board en de wijze waarop zij toezicht houden (Carcello et al., 2003):

(28)

28 0. Aantal boardmeetings is gelijk aan of kleiner dan de mediaan.

1. Aantal boardmeetings is groter dan de mediaan.

De som van deze van componenten is de samengestelde variabele voor board strength en kan een waarde tussen 0 en 4 aannemen.

3.3.2. Meting CEO power

De ceo power wordt gemeten aan de hand van twee indicatoren; ceo pay slice (CPS) en ceo duality. De gebruikte variabelen worden aan de hand van categorieën gerankt. Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van ceo power.

CEO Pay Slice

Net als Bebchuck et al. (2008) wordt de ceo power gemeten door te kijken naar welk deel van de totale beloning van de vijf belangrijkste bestuurders naar de ceo gaat, ook wel ceo pay slice (CPS) genoemd. Zij stellen dat de vergoeding de macht van de ceo ten opzichte van de andere leden binnen het top executive team weerspiegelt. Dit geeft de concentratie van macht en invloed van de ceo in het besluitvormingsproces binnen een onderneming weer. Het gebruik van de CPS als indicator voor de macht van de ceo is in overeenstemming met eerdere onderzoeken. Core et al. (1999) vinden bij hun onderzoek dat een ceo die meer invloed en macht heeft over de board, zichzelf een grotere beloning toe eigent. Hun onderzoeksresultaat wijst uit dat ceo’s overbetaald worden in ondernemingen met zwakke governance structuren. Een hoge CPS zou kunnen duiden op een zwakke governance en een ceo met veel macht over de board van een onderneming. Dit wordt ondersteund door Bebchuck et al. (2008). Zij vinden dat bedrijven waarbij de ceo een hoge beloning ontvangt ten opzichte van de andere bestuurders, een lagere governance kwaliteit hebben. In dit onderzoek wordt de CPS gemeten aan de hand van welk deel van de totale beloning van twee executives (waaronder de ceo) naar de ceo gaat en wordt als volgt gecategoriseerd:

0. De CPS is kleiner gelijk of kleiner dan de mediaan 1. De CPS is groter dan de mediaan.

(29)

29 CEO duality

Een andere methode om de ceo power te meten is ceo duality, dit houdt in dat de ceo daarnaast ook de functie als voorzitter van de board bekleed. Deze dualiteit geeft de ceo de gelegenheid om de board te domineren en stelt de ceo in staat om te bepalen welke informatie andere managers ontvangen, controle over de agenda en kan de bestuursvergaderingen leiden (Daily & Johnson, 1997). Dergelijke overheersing van de board maakt effectief toezicht op de ceo minder waarschijnlijk. Hierdoor kan de ceo eenvoudiger beslissingen nemen (Fama en Jensen, 1983). Zo vinden Core et al. (1999) en Bhagat en Bolton (2008) een negatieve relatie tussen ceo duality en ondernemingsprestaties, terwijl Adams et al. (2005) hiertussen geen significant verband vinden. In navolging Adams et al. (2005)wordt de ceo duality als volgt gecategoriseerd:

0. De CEO is niet de voorzitter van de board 1. De CEO is ook de voorzitter van de board

De som van deze componenten is de samengestelde variabele voor ceo power en kan een waarde tussen 0 en 2 aannemen.

3.4. Controlevariabelen

Omdat de grafiekmanipulatie ook beïnvloed kan worden door andere factoren dan de hiervoor besproken afhankelijke variabelen, worden in het onderzoek verschillende controlevariabelen opgenomen. Zo als eerder besproken wordt van enkele kenmerken verondersteld dat zij de verslaggevingskwaliteit beïnvloeden, namelijk earnings management, financial restatements en impressie management (Barth et al., 2008;. Schipper en Vincent, 2003; Cohen et al., 2004; Merkl-Davies en Brennan, 2007). Gezien zowel earnings management en impressie management van invloed zijn op de verslaggevingskwaliteit worden enkele controlevariabelen die aangehaald worden in de earnings management literatuur gebruikt als controle variabelen. In dit onderzoek worden drie verschillende controle variabelen opgenomen. De eerste controle variabele is de grootte van de onderneming, gemeten aan de hand van de totale activa. In de literatuur bestaan twee opvattingen over de grote van de onderneming in relatie tot earnings management. De ene opvatting is dat grote onderneming minder earnings management hebben omdat de grootte van de onderneming gerelateerd is aan de kwaliteit

(30)

30 van het interne beheersing systeem. Grote ondernemingen hebben geavanceerdere interne beheersing systemen en hebben hogeropgeleide interne auditors die de kans op dat het management earnings management toepast verkleind. (Warfield et al, 1995; Beasley et al, 2000). Echter vinden anderen zoals Burgstahler en Dichev (1998) bijvoorbeeld dat earnings management vaker voor komt bij middel en grote ondernemingen. Barton en Sminko (2002) stellen dat grote ondernemingen vaker earnings management toepassen omdat ze meer onder druk staat om aan de verwachtingen van de analisten te voldoen. Daarnaast zal return on assets (ROA) als controle variabele worden toegevoegd. Dechow et al. (1995), Kaznic (1999) en McNichols (2000) tonen aan dat ROA significant geassocieerd wordt met discretionary accruals. Sun en Rath (2009) tonen aan dat ROA een belangrijke variabele is in zowel winst-verhogende als winst-verlagende earnings management praktijken. Tot slot wordt de winst (1) of verlies (0) als controle variabele opgenomen. Burgstahler en Dichev (1998), tonen aan dat bedrijven met financiële problemen vaker earnings management toepassen om negatieve prestaties te verdoezelen.

3.5. Analyse

In het volgende hoofdstuk worden de hypotheses getest en de resultaten weergeven. Om de hypotheses empirisch te testen, heb ik SPSS 20.0 gebruikt. De volgende lineaire regressies worden getest:

Hypotheses 1a en 1b:

Selectivity / measurement distortion = C + β1ceo.power.centr + β2board.strength.centr + β3moderator + β4ROA+ β5LN(total.assets) +β6net.profit.los

Hypotheses 2a en 2b:

Selectivity / measurement distortion = C + β1ceo.power + β2board.strength + β3ROA+ β4LN(total.assets) +β5net.profit.los

(31)

31

4.

Resultaten en discussie

In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten uiteengezet, het hoofdstuk is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 4.1 is de beschrijvende statistiek opgenomen en in hoofdstuk 4.2 worden de resultaten met betrekking tot selectiviteit getoetst. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4.3 wordt de data beschreven en in hoofdstuk 4.4 is voor measurement distortion een regressieanalyse uitgevoerd.

4.1. Beschrijvende statistiek en correlatie selectiviteit

In tabel 2 is een overzicht van de beschrijvende statistiek van de variabelen die zijn gebruikt in de regressie analyse opgenomen. Als eerste is de Pearson correlatie test uitgevoerd tussen de variabelen om eventuele multicollineariteit te ontdekken. Er is sprake van multicollineariteit indien variabelen insignificant met elkaar correleren en een waarde hebben die niet tussen de -0,8 en 0,8 vallen, wordt aangenomen dat de twee variabelen hetzelfde verklaren in het model (Blumberg et al., 2005). Er komen een aantal significante resultaten voor. Echter omdat de correlaties beneden de grens blijven, heeft dit geen invloed op het model. Om na te gaan of deze hoge correlaties zorgen voor eventuele multicollineariteit is de VIF-factor (Variance Inflation Factor) berekend. Als deze factor hoger is dan 10, wordt verondersteld dat er multicollineariteit aanwezig is. In zwakkere modellen wordt dit al verondersteld bij waarden van 2.5. De VIF-waarden liggen rond de 1 met een maximum van 1,765, ver beneden het limiet van 10, dat indiceert dat multicollineariteit geen probleem is in deze analyse. Kijkende naar de beschrijvende statistiek in tabel 2, kunnen we zien dat gemiddeld 1 op de 2 grafieken selectief gekozen is. Dat de CEO in het Verenigd Koninkrijk gemiddeld genomen relatief weinig macht heeft, en scoort slecht 0,6 uit de maximale 2 punten. De waarde van board strength kon een waarde tussen 0 en 4 aannemen, uit de beschrijvende statistiek blijkt dat de board strength gemiddeld rond de 2 ligt. De grootte van de onderneming, gemeten als totale activa heeft een gemiddelde van ongeveer 9 biljoen Pond. De gemiddelde winst is gemeten aan de hand van een dummyvariabele (1 profit / 0 loss), 90% van de ondernemingen hebben een positief resultaat.

(32)

32

4.2. Resultaten regressies analyses selectiviteit

4.2.1. Empirische resultaten hypothese 1a

De eerste hypothese die ik heb getest luidt als volgt: sterke (zwakke) corporate governance wordt geassocieerd met minder (meer) selectiviteit van grafieken. Voor een antwoord op de hierboven gestelde hypothese is er een regressieanalyse uitgevoerd, welke is opgenomen in tabel 3. De lage adjusted R square betekent dat grafiek manipulatie slechts voor 3,9% verklaard door de gebruikte variabelen in het model. De regressie analyse toont met een α van 0,05 geen significante resultaten en verwerp ik hypothese 1a.

Tabel 2: gemiddelde, standaard deviaties en correlaties

Variabelen 1 2 3 4 5 6 Gemiddelde 1,1647 ,6118 1,9765 9,0207 6,8118 ,9059 Standaarddeviatie ,75352 ,53661 ,92552 8,87339 ,66358 ,29373 Onafhankelijke variabele 1 selectiviteit 1,000 Afhankelijke variabelen 2 ceo.power ,131 1,000 3 board.strenght ,091 ,173 1,000 Controle variabelen 4 roa ,004 ,029 -,008 1,000 5 log.total.assets -,032 -,041 -,046 -,430** 1,000 6 p.l.before.tax ,017 ,143 -,096 ,507** -,031 1,000

*. Correlatie is significant op een niveau van 0,05 (tweezijdige toets). **. Correlatie is significant op een niveau van 0,01 (tweezijdige toets).

(33)

33

4.2.2. Empirische resultaten hypothese 2a

De tweede hypothese die ik heb getest luidt als volgt: er bestaat een positieve associatie tussen ceo power en selectiviteit van grafieken. Voor een antwoord op de hierboven gestelde hypothese is er een regressieanalyse uitgevoerd, welke is opgenomen in tabel 3. De lage adjusted R square betekent dat grafiek manipulatie slechts voor 3,9% verklaard door de gebruikte variabelen in het model. De regressie analyse toont met een α van 0,05 geen significante resultaten en verwerp ik hypothese 2a.

4.3. Beschrijvende statistiek en correlatie measurement distortion

In de onderstaande tabel is de beschrijvende statistiek voor measurement distiortion opgenomen. Zo als we kunnen aflezen is de gemiddelde absolute RGDI 3,773, dit betekent dat grafieken gemiddeld genomen 3,8% worden over-of onderschat ten opzichte van de onderliggende data. Voor de verklaring van de overige gemiddelde variabelen verwijs ik naar paragraaf 4.1. Ook bij measurement distortion is er sprake significante variabelen die multicollineariteit vertonen, echter blijven de correlaties beneden de grens en heeft het geen invloed op het model. De VIF-waarden liggen rond de 1 met een maximum van 1,765, ver beneden het limiet van 10, dat indiceert dat multicollineariteit geen probleem is in deze analyse.

Tabel 3: Lineaire regressieanalyse hypthese 1a & 2a.

B Std. Deviatie Beta t Sig.

(Constant) 1,187 0,754 1,151 0,253 ceo.power 0,162 0,537 0,115 1,001 0,320 board.strenght 0,058 0,926 0,071 0,623 0,535 roa -0,002 8,873 -0,022 -0,150 0,881 log.total.assets -0,038 0,664 -0,034 -0,264 0,793 p.l.before.tax 0,045 0,294 0,018 0,130 0,897

*. Correlatie is significant op een niveau van 0,05 (tweezijdige toets). **. Correlatie is significant op een niveau van 0,01 (tweezijdige toets).

(34)

34

4.4. Resultaten regressies analyses measurement distortion

4.4.1. Empirische resultaten hypothese 1b

De derde hypothese die ik heb getest luidt als volgt: sterke (zwakke) corporate governance wordt geassocieerd met minder (meer) measurement distortion van grafieken. Voor een antwoord op de hierboven gestelde hypothese is er een regressieanalyse uitgevoerd, welke is opgenomen in tabel 5. De lage adjusted R square betekent dat grafiek manipulatie slechts voor 3,8% verklaard door de gebruikte variabelen in het model. De regressie analyse toont met een α van 0,05 geen significante resultaten en verwerp ik hypothese 1b.

Tabel 4: gemiddelde, standaard deviaties en correlaties

Variabelen 1 2 3 4 5 6 Gemiddelde 3,773 0,612 1,976 9,021 6,812 0,906 Standaarddeviatie 9,200 0,537 0,926 8,873 0,664 0,294 Onafhankelijke variabele 1 abs.rgdi 1,000 Afhankelijke variabelen 2 ceo.power 0,073 1,000 3 board.strenght 0,087 0,173 1,000 Controle variabelen 4 roa -0,104 0,029 -0,008 1,000 5 log.total.assets 0,020 -0,041 -0,046 -,430** 1,000 6 p.l.before.tax -0,024 0,143 -0,096 ,507** -0,031 1,000 *. Correlatie is significant op een niveau van 0,05 (tweezijdige toets).

**. Correlatie is significant op een niveau van 0,01 (tweezijdige toets).

N = 85

Tabel 5: Lineaire regressieanalyse hypothese 1b & 2b.

B Std. Deviatie Beta t Sig.

(Constant) 4,840 9,200 0,385 0,701 ceo.power 0,942 0,537 0,055 0,479 0,633 board.strenght 0,793 0,926 0,080 0,700 0,486 roa -0,150 8,873 -0,144 -0,977 0,331 log.total.assets -0,474 0,664 -0,034 -0,269 0,789 p.l.before.tax 1,507 0,294 0,048 0,354 0,724

*. Correlatie is significant op een niveau van 0,05 (tweezijdige toets). **. Correlatie is significant op een niveau van 0,01 (tweezijdige toets).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

correct heeft toegepast, voor deze vraag maximaal 4 scorepunten toekennen.. − Als in één of beide integralen de term 300 is vergeten, voor

De resultaten van het onderzoek bevestigen niet dat Nederlandse ondernemingen significant meer gebruik maken van Selectivity of dat Engelse ondernemingen significant minder

ARTICLE for black SA children from six cross-sectional surveys that were done in different provinces of SA (Table 1): (i) the THUSABANA (Transition and Health during Urbanisation

I{x:ping besef bet: ~ SWaItmense te help cm teen ooderdrukking te veg. fu hierdie pro;es bet Basner vriende gemaak met mense ~ CharlcXte Mxeke. kooing Sobuza II van Swaziland

Within the framework of the project “DELTAKENNIS”, DELTARES aims to develop a modelling system to assess carrying capacity for shellfish in Dutch Coastal waters. The models should

Het onderzoek binnen Kustgenese 2.0 richtte zich op vier termen uit deze rekenregel: (i) de mogelijke positie van de zeewaartse grens van het kustfundament (bepalend voor

In hoofdstuk 5 wordt de methode toegepast op een model van 2011 waarvoor ook vijfde generatie (G5) modellen beschikbaar zijn, en wordt de vergelijking gemaakt tussen de G5