• No results found

Manipulatie van grafieken in jaarverslagen:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Manipulatie van grafieken in jaarverslagen:"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Manipulatie van grafieken in jaarverslagen:

Onderzoek naar de verschillen tussen Nederland en Engeland.

Masterscriptie afdeling Accountancy

Faculteit Economie

Rijksuniversiteit Groningen

Auteur: A.Soy Datum: 30-08-2009

(2)

Voorwoord

Voor u ligt het onderzoeksrapport naar het misbruik van grafieken in jaarverslagen. Gedurende de periode maart tot en met augustus is aan dit onderzoek gewerkt. Het onderzoek vormt de afsluiting van de Master Accountancy en Controlling aan de Rijksuniversiteit te Groningen.

Bij het tot stand komen van dit onderzoeksrapport hebben diverse mensen op de een of andere manier hun bijdrage geleverd. Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider van de universiteit de heer Hooghiemstra bedanken voor de begeleiding tijdens het schrijven van deze scriptie. Mede dankzij mijn scriptiebegeleider is het onderwerp concreter gemaakt en afgebakend. Verder heb ik gedurende het onderzoek zeer nuttige commentaren en suggesties van de heer Hooghiemstra gekregen. Tevens is de samenwerking prettig verlopen.

Naast mijn begeleider wil ik mijn medestudiegenoten bedanken voor de aangename afleiding op de vrijdagen en de gezellige en leerzame tijd die we hebben gehad op de universiteit gedurende de opleiding.

Daarbij wil ik ook mijn vrienden bedanken die net zoals mijn medestudiegenoten belangstelling toonden voor mijn Masterscriptie.

Purmerend, augustus 2009 Ali Soy

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord...2

1.Inleiding...4

1.1 Grafieken in Jaarverslagen...4

1.2 Grafiek manipulatie & Impression Management ………5

1.3 Code Law vs Common Law………...6

1.4 Probleemstelling………...7 1.5 Relevantie………...7 1.6 Opbouw.………..……….8 2. Theorie………...9 2.1 Grafieken en Jaarverslagen...9 2.2 Impression Management...11 2.2.1 Introductie...11

2.2.2 Impression Management en grafieken……….12

2.3 Rechtssystemen………...17

2.4 Conclusie en aanzet tot hypothesen ….……….22

3.Onderzoeksopzet…...24 4. Resultaten………...28 4.1 Beschrijvende statistiek...28 4.2 Toetsing Hypothesen...…30 4.3 Discussie Resultaten...…32 5. Conclusie………...34 5.1 Conclusie………...34

5.2 Implicaties voor de praktijk...…36

5.2 Beperkingen...37

5.3 Toekomstige ideeën...…37

Literatuur...38

(4)

H1: Inleiding

Financiële grafieken in jaarverslagen spelen een belangrijke in rol in de beeldvorming omtrent organisaties en de interpretatie van hun financiële gezondheid.

Beleggers variëren van professionals die elk detail in het jaarverslag analyseren voordat ze een beleggingsbeslissing nemen tot naïeve investeerders die meer onder de indruk raken van interessant ogende grafieken dan solide financiële indicatoren.

Volgens David (2001) spenderen gebruikers van jaarverslagen en beleggers alleen maar 15 minuten om naar een jaarverslagen te kijken tijdens het nemen van een beslissing.

Veel investeerders kijken alleen naar het jaarverslag en alleen het tekstuele gedeelte (Fisher & Hu, 1989) en verder kijken ze vaak naar de financiële grafieken bij het nemen van beslissingen (Zweig, 2000, p. 67).

Een van de plaatsen waar weinig accountantscontrole op plaatsvindt in een jaarverslag en veel plaats is voor verschillende interpretaties is, is het tekstuele gedeelde met daarin de financiële grafieken (Beattie en Jones, 1999).

De makers van grafieken in jaarverslag kunnen de percepties manipuleren van de data die in de grafiek staat door de selectie van: grafiek type, kleur, schaal, grootte en andere factoren (Penrose, 2008). In het verleden hebben al meerdere onderzoeken plaatsgevonden die aantonen dat grafieken veelvuldig gemanipuleerd worden door het management (Beattie en Jones, 1999). Beattie en Jones examineerden de jaarverslagen van ondernemingen in Engeland en hebben manipulatie van grafieken vastgesteld (Beattie en Jones, 1992a). Zonder expliciete nationale of internationale wetgeving omtrent het gebruik van grafieken blijft het subjectief hoe de accountant tegen grafieken aankijkt. De regels omtrent jaarverslagen en grafieken zijn dat ze geen materiële onjuistheden mogen bevatten en dat ze consistent zijn met de jaarrekening. Het blijft natuurlijk subjectief wat een accountant onder ‘materieel’ en ‘consistent’ verstaat.

1.1 Grafieken in jaarverslagen

Financiële grafieken worden veelvuldig gebruikt en zijn duidelijk aanwezig in jaarverslagen. Drie studies kwamen tezamen tot de conclusie dat 79% van de jaarverslagen grafieken bevatten (Beattie en Jones, 1992a; Frownfelter-Lohrke & Fulkerson, 2001 & Steinbart, 1989).

(5)

presenteren. Bestuurders van ondernemingen vinden het gebruik van grafieken aantrekkelijk als presentatie middel, omdat deze vele voordelen kent.

Allereerst trekken grafieken de aandacht van de lezer, dit komt doordat ze simpel zijn. Grafieken vatten vaak samen wat elders in het jaarverslag vermeld staat in getallen. Zulke herhalingen/samenvattingen geven waarden aan die belangrijk worden gevonden door het bestuur van de onderneming (Lothian, 1976). Ten tweede zijn grafieken makkelijk te onthouden. Afbeeldingen en grafieken worden makkelijker onthouden dan getallen (Leivian, 1980). Ten derde zijn grafieken effectief als communicatiemiddel voor financiële informatie. Hierdoor worden getallen samengevat en kunnen makkelijk trends en verbanden gelegd worden. Tot slot zijn grafieken in staat om de essentie van de prestaties van een onderneming te beklemtonen door de nadruk te leggen op een paar financiële prestatie maatstaven zoals de omzet, winst, winst per aandeel (WPA), dividend per aandeel, kasstroom en rentabiliteit activa (Beattie & Jones, 2001).

Bovengenoemde voordelen van het gebruik van grafieken, wekken de indruk dat het gebruik van grafieken in jaarverslagen voor de gebruikers en de makers erg nuttig zijn. Echter is het zo dat grafieken ook gevoelig zijn voor misbruik doordat er geen expliciete regelgeving is voor het gebruik ervan in jaarverslagen (Beattie & Jones, 1999).

1.2 Grafiek manipulatie en Impression management

Grafieken worden veelvuldig gebruikt in het nemen van beslissingen. Indien deze geen onjuistheden bevatten, ondersteunen ze de gebruiker door het samenvatten van belangrijke data. Het is erg makkelijk om grafieken te maken die niet geheel accuraat de onderliggende data weergeven (Tufte, 1983). Er is voldoende bewijs dat jaarverslagen zulke niet accurate grafieken bevatten (Beattie en Jones, 1992a; 1992b; Johnson et al., 1980; Beattie en Jones, 1997 en Steinbart, 1989). Zulke niet accurate grafieken kunnen invloed hebben op de beslissingen die gebruikers (beleggers) nemen (Pei en Steinbart, 2002).

Impression management is te omschrijven als: het bewust anders doen overkomen van informatie bij de gebruiker door de maker van de informatie. Letterlijk vertaald is impression management het managen van de indruk/impressie. Hierbij valt te denken aan alle informatie in een jaarverslag behalve de jaarrekening. De regelgeving omtrent deze informatie is dat

(6)

deze consistent is met de jaarrekening. Echter biedt deze regel momenteel niet voldoende zekerheid omtrent de juistheid van de gepresenteerde informatie (Mather e.a., 2005).

Impression management kan zowel toegepast worden op afbeeldingen als op tekst. In het kader van dit onderzoek zullen we alleen impression management op grafieken bestuderen. In het theoretische gedeelte (hoofdstuk 2) zullen de vormen van impression management worden uitgelicht en zal de invloed van impression management op grafiek manipulatie worden vermeld

1.3 Code Law versus Common Law

Landen verschillen in veel opzichten van elkaar, anders gezegd: elk land is uniek. Elk land heeft zijn eigen normen en waarden, cultuur etc. Ook heeft elk land zijn eigen rechtssysteem die meestal beïnvloedt zijn door Common Law of Code/Civil Law rechtssysteem (Glaeser & Shleifer, 2001) Code Law landen hebben strengere regelgeving, minder secure rechten, zijn meer corrupt en hebben minder efficiente overheden en ze hebben zelfs minder politieke vrijheid dan Common law landen (La Porta e.a., 1999); (La Porta & Shleifer, 2002); (Djankov e.a. ,2002). Uit eerder onderzoek van La Porta e.a. (1999) is gebleken dat het rechtssysteem van een land invloed heeft op de financiële verslaggeving.

Met financiële verslaggeving bedoelen we in dit kader het jaarverslag van ondernemingen, dat is de voornaamste manier waarop ondernemingen met de buitenwereld communiceren. Jaarverslagen worden door ondernemingen meestal gepubliceerd voor hun belanghebbers Dit is een erg breed publiek, met als belangrijkste belanghebbers haar geld verschaffers zij bepalen immers de beurswaarde van de ondernemingen. Dit geldt natuurlijk alleen voor beursgenoteerde ondernemingen, dit maakt gelijk een onderscheid tussen ondernemingen:

1. ondernemingen wiens geldverschaffers aandeelhouders zijn, die via de beurs haar aandelen hebben gekocht;

2. ondernemers die op een andere manier gefinancierd worden, hierbij valt te denken aan bankkredieten of familiebedrijven.

Wij zullen ingaan op de verschillen tussen Common law en Code law en onderzoeken welk invloed het rechtssysteem van een land heeft op de manipulatie van grafieken in jaarverslagen van beursgenoteerde ondernemingen.

(7)

1.4 Probleemstelling

In hoeverre manipuleren Engelse (financiële) ondernemingen grafieken in hun jaarverslagen meer dan Nederlandse (financiële) ondernemingen en hoe zijn deze verschillen te verklaren? De bovengenoemde probleemstelling leidt tot de volgende deelvragen:

1. Wat voor invloed heeft impression management op grafiek manipulatie? 2. Wat voor invloed heeft het rechtssysteem van een land op grafiek manipulatie? 3. Manipuleren Engels (financiële) ondernemingen grafieken in hun jaarverslagen meer

dan Nederlandse (financiële) ondernemingen? 1.5 Relevantie

Grafiek manipulatie is een uitgebreid onderzocht onderwerp op het gebied van accounting onderzoek. Er zijn vele auteurs die onderzoek hebben gedaan naar dit onderwerp. Hier valt een onderscheid te makken tussen onderzoeken in specifieke landen zoals: de Verenigde Staten (Johnson e.a., 1980. Steinbart, 1989), het Verenigd Koninkrijk (Beattie en Jones, 1997), Australië (Beattie en Jones, 1999), Ierland (Green e.a., 1992) en Canada (CICA, 1993). Tevens bestaand er onderzoeken waar verschillende landen met elkaar vergelen worden zoals: “A six country comparison of the use of graphs in annual reports” by Beattie and Jones (2001) en Beattie en Jones (1997) waar grote Amerikaanse ondernemingen vergeleken worden met Engelse ondernemingen. Uit deze onderzoeken is reeds naar voren gekomen dat grafieken worden gemanipuleerd. Ook is er onderzoek verricht naar onderwerpen ter verklaring van grafiek manipulatie. Hierbij valt te denken aan redenen voor manipulatie door het management en aan culturele factoren van een land.

Onderzoeken naar (soorten) impression management zijn door onder andere: Mather e.a. (2005); Gibbins e.a. (1990); Revsine (1991) en Preston e.a. (1996) verricht. Tevens is er onderzoek verricht naar de invloed van het rechtssysteem op grafiek manipulatie door onder andere: Nobes (1983); Gray (1988); Beattie en Jones (2001); Jaggi en Low (2005) en Hope (2003).

Het onderzoek wat nu voor u ligt zal een verklaring proberen te zoeken voor de volgende vraag: Waarom worden grafieken gemanipuleerd en welke factoren hebben hier invloed op. De factoren waarop de focus liggen zijn rechtssystemen en impression management.

(8)

De combinatie van deze 2 onderzoeksrichtingen (focussen) is uniek. Buiten dat deze combinatie uniek is, verwachten we ook dat deze 2 verschillen factoren elkaar beïnvloeden. Elk rechtssysteem (Code of Common Law) wordt gekenmerkt door een aantal eigenschappen zoals: professioneel accountantsberoep, invloed van de overheid op verslaggevingsregels (Beattie en Jones, 2001). De verwachting is dat deze kenmerken ook (in)direct een invloed hebben op het gebruik van impression management door het management van ondernemingen.

Met deze unieke combinatie van invloeden verwachten we nieuwe inzichten te verkrijgen in het verklaren van de invloeden op grafiek manipulatie.

1.6 Opbouw

Het onderzoeksrapport is opgebouwd uit 5 hoofdstukken die weer zijn onderverdeeld in paragrafen. Hieronder volgt een opsomming van de inhoud per hoofdstuk in hoofdlijnen. In hoofdstuk 2 wordt aandacht geschonken aan de theorie omtrent grafiek manipulatie en impression management en het rechtssysteem van en land. Het is erg belangrijk dat we begrijpen wat de redenen van bestuurders zijn om grafieken te manipuleren om tot een conclusie te komen over de daadwerkelijke manipulatie. Met het rechtssysteem worden de verschillen tussen code law en common law uitgezet. Dit wordt gedaan om een link te kunnen leggen tussen misbruik van grafieken in jaarverslagen en het rechtssysteem van een land. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 op basis van de bestudeerde literatuur de probleemstelling in meer toetsbare stellingen uitgedrukt. Deze hypotheses laten de verwachtingen zien over hoe de verschillende factoren van invloed zijn op de misbruik van grafieken in jaarverslagen. In dit hoofdstuk wordt ook het onderzoeksontwerp uitgewerkt en aangegeven welke steekproef en data gebruikt zullen worden. Hoofdstuk 4 bevat de resultaten van het onderzoek en de eerder geformuleerde hypotheses worden in dit hoofdstuk getoetst. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de conclusies van dit onderzoek, de beperkingen die aan dit onderzoek verbonden zijn en suggesties voor eventuele vervolgstudies vermeld.

(9)

H2: Theorie

Dit hoofdstuk zal beginnen met een introductie over grafieken en hun plaats in jaarverslagen. Tevens zullen de verschillende soorten grafieken en de meeste voorkomende soorten beoordeelt worden. Vervolgens zal in paragraaf 2.2 ingegaan worden op de verschillende soorten impression management en de manier waarop dit gemeten kan worden. In paragraaf 2.3 zal ingegaan worden op de rechtssystemen Code Law en Common Law. Tot slot zal in de laatste paragraaf hypothesen opgesteld worden en zal door middel van de behandelde theorie een antwoord gegeven worden op de volgende deelvragen:

1. Wat voor invloed heeft impression management op grafiek manipulatie? 2. Wat voor invloed heeft het rechtssysteem van een land op grafiek manipulatie? 2.1 Grafieken en jaarverslagen

Al meer dan 70 jaar, begonnen met Washburne (1927), denken onderzoekers na over het presenteren van kwantitatieve data. Tot op heden zijn er verschillende richtlijnen uitgebracht voor het maken van grafieken door onder andere: Schmid (1983); Tufte (1983); en Kosslyn (1989). Deze richtlijnen kunnen als volgt worden samengevat: grafieken moeten opgesteld worden op een manier dat de lezer ervan dezelfde conclusie trekt als dat hij zou hebben gedaan indien hij de onderliggende data had bestudeerd (Pei & Steinbart, 2002). Hoewel de meeste richtlijnen voor het ontwerpen van grafieken ad hoc beslissingen waren, zijn deze meestal bevestigd door empirisch onderzoek (Beattie en Jones, 1999).

Grafieken bieden veel potentiële voordelen boven de klassieke alfa numerieke tabellen voor de communicatie van financiële informatie (een opsomming van de voordelen wordt gegeven in de inleiding).

Het traditionele, statutair formele communicatiemiddel tussen beursgenoteerde ondernemingen en haar belanghebbenden is haar jaarverslag (Staton e.a. 2001). Jaarverslagen kunnen verdeeld worden in twee stukken: de jaarrekening (verplicht) en het vrijwillige deel. Bij vrijwillige disclosure kan gedacht worden aan onder andere het managagementverslag, grafieken, afbeeldingen en alle overige niet verplichte informatie in het jaarverslag. Grafieken komen veelvuldig voor in jaarverslagen van ondernemingen. Drie studies kwamen tezamen tot de conclusie dat 79% van de jaarverslagen grafieken bevatten (Beattie & Jones 1992a; Frownfelter-Lohrke & Fulkerson, 2001 en Steinbart, 1989).

(10)

Ondernemingen gebruiken verschillende soorten grafieken in hun jaarverslag zoals: staafdiagrammen, lijndiagrammen, stapeldiagrammen en cirkeldiagrammen om kwantitatieve data (simpel) te kunnen presenteren. Voor de details over de vereisten waaraan deze grafieken dienen te voldoen verwijs ik naar: Schmid (1983); Tufte (1983); Kosslyn (1989) en Beattie en Jones (1997). In dit onderzoek zal alleen gekeken worden naar staafdiagrammen, dit omdat deze het meest voorkomen in jaarverslagen (Beattie & Jones, 2008; Beattie & Jones, 1999 en Beattie & Jones, 1997). Hieronder zijn ter illustratie twee staafdiagrammen opgenomen.

Zoals in de inleiding vermeld is zijn grafieken gevoelig voor manipulatie vanwege het feit dat er geen feitelijke accountantscontrole op plaatsvindt. Om over deze onderwerpen duidelijkheid te verschaffen zal ik in het kort de regelgeving omtrent grafieken in jaarverslagen vermelden.

Accountants zijn niet verplicht om de additionele financiële informatie in het jaarverslag, zoals grafieken, te controleren. Zij hoeven hierover geen specifieke controle opinie te geven. Niettemin is er een internationale standaard: International Standards on Auditing (ISA) 720: “other information in documents containing audited financial statements”, die voorschrijft dat de accountant de overige informatie dient te lezen om materiële inconsistentie met de gecontroleerde jaarrekening te kunnen vaststellen. De accountant is niet verantwoordelijk voor de juiste totstandkoming van de overige informatie in het jaarverslag.

Een materiële inconsistentie bestaat wanneer de overige informatie tegenstrijdig is met de gecontroleerde jaarrekening. Een materiële inconsistentie vloeit voort uit de twijfels die verkregen zijn uit de controle conclusie en mogelijk gebaseerd op de mening van de accountant over de resultaten van het boekjaar.

(11)

weergeven bedoeld. Hier kan gedacht worden aan de meest voorkomende data zoals winst per aandeel (EPS), maar ook aan het gemiddeld aantal medewerkers die in dienst zijn bij de organisatie per boekjaar. De meest voorkomende grafieken in jaarverslagen worden ook wel KFV’s genoemd (Key Financial Variables). Deze KFV’s kunnen per land verschillend zijn. Beattie & Jones (1992a, 1992b) onderzochten de jaarverslagen van 240 beursgenoteerde Engelse ondernemingen en kwamen tot de conclusie dat 79% van de bedrijven grafieken gebruikten. De vier meest voorkomende KFV’s volgens dat onderzoek waren: omzet (sales), winst voor belasting (profit before tax), winst per aandeel (earnings per share, EPS) en dividend per aandeel (dividend per share, DPS) en 60% van de grafieken (in de onderzochte jaarverslagen) bestonden uit de KFV’s. Volgens Beattie & Jones worden grafieken significant vaker toegevoegd in jaarverslagen van ondernemingen met ‘goede’ prestaties dan in jaarverslagen van ondernemingen met ‘slechte’ prestaties. ‘Goede’ en ‘slechte’ prestaties worden gemeten op basis van de wijziging in EPS en de wijzigingen in de specifieke variabele die getoetst wordt. Vergelijkbaar onderzoek is uitgevoerd in Canada door: The Institute of Certified Accountants (CICA, 1993) onder 200 jaarverslagen van Canadese beursgenoteerde ondernemingen. Volgens de auteurs gebruiken 83% van de ondernemingen grafieken. De vier meest voorkomende KFV’s in Canada, uitgedrukt in percentages van hun aanwezigheid in jaarverslagen, bestonden uit: omzet (90%), winst (89%), eigen vermogen (62%) en activa (62%). Tevens hebben Mather e.a. (1996), Green e.a. (1992) soortgelijk onderzoek verricht en kwamen ook tot de conclusie dat grafieken veelvuldig gebruikt worden in jaarverslagen en dat de KFV’s variëren per land.

2.2 Impression Management 2.2.1 Introductie

Impression management is te omschrijven als: het bewust anders doen overkomen van informatie bij de gebruiker, door de maker van de informatie. Letterlijk vertaald is impression management het managen van de indruk/impressie. Indien het management van een organisatie haar jaarverslag gebruikt om een positievere indruk van de organisatie te wekken dan is hier sprake van impression management (Beattie en Jones, 2008). Het management gebruikt impression management om aan te tonen dat ze de organisatie goed bestuurt (Beattie en Jones, 1999). Impression management is in strijd met een belangrijk doel van externe

(12)

verslaggeving namelijk: het juist en tijdig presenteren van financiële prestaties op een neutrale manier.

Volgens onderzoek van Bettman & Weitz (1983) en Ingram & Frazier (1983) is bewezen dat het management successen toegeëigend en dat het falen wordt afgeschoven aan externe factoren (attribution theory). Bedrijven zijn ook twee keer zo snel geneigd om positieve financiele informatie te openbaren als negatieve informatie (Pava &Epstein, 1993). Tot slot heeft Godfrey e.a. (2003) een wetenschappelijk verband gelegd tussen de wijzigingen van CEO’s en Impression management. Zij kwamen tot de conclusie dat in jaren van CEO wijzigingen meer negatieve resultaten worden verantwoord door de organisaties.

Onderzoeksresultaten hebben aangetoond dat het management het jaarverslag gebruikt om resultaten dusdanig te presenteren dat het ten goede komt aan haar eigenbelang (Beattie & Jones, 2000). In het verleden is in eerste instantie veel onderzoek verricht naar earnings management. Echter is in de laatste jaren de aandacht vooral gericht op disclosure management. Disclosure management omvat de poging tot het managen van de interpretatie van data, mogelijk door het weglaten van gevoelige informatie of door het benadrukken en/of markeren van goed nieuws (Gibbins e.a., 1990).

Impression management vervult de behoefte van het management aan externe legitimiteit en geeft het management de mogelijkheid om controle uit te oefenen over de organisatie (Beattie & Jones, 1999). Dit doet het management om haar belanghebbers te overtuigen over het succes van het gevoerde beleid. Met als belangrijkste doel dat de aandeelhouders tevreden zijn met de resultaten van de organisatie.

2.2.2 Impression Management en grafieken

Het management kan de impressie van lezers op meerdere plekken in het jaarverslag beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan het tekstuele gedeelte in het jaarverslag, foto’s en/of afbeeldingen en grafieken (Beattie en Jones, 1999). Het directieverslag kan bijvoorbeeld de indruk wekken dat verliezen incidenteel zijn of dat de groei constant is, terwijl dit niet het geval hoeft te zijn en zeker geen feiten zijn. Ik zal in dit onderzoek echter alleen kijken naar impression management met grafieken en zal hierdoor de resterende overige informatie zoals het tekstuele gedeelte en afbeeldingen buiten beschouwing laten.

(13)

Impression management met grafieken in jaarverslagen kent verschillende vormen waarin het voorkomt. Een vorm is measurement distortion, dit komt voor indien de grafiek niet in directe proportie staat tot de nummerieke waardes die zijn gepresenteerd (Tufte, 1983). Orientation distortion houdt in dat de helling van de grafiek afwijkt van 45 graden, dit resulteert in inaccurate en verkeerde inzichten (Cleveland e.a., 1988). Volgens Kosslyn (1989) bestaan grafieken uit 4 standaard componenten: achtergrond, raamwerk, toelichting en labels. Deze componenten dienen aanwezig te zijn en op de juiste plaats te staan, indien dit niet het geval is, is er sprake van presentational enhancement.

Recente onderzoeken die de aanwezigheid van impression management in grafieken in jaarverslagen bevestigen zijn: Beattie en Jones, (2000 en 2001); Courtis (1997); Frownfelter-Lohrke & Fulkerson (2001); Mather e.a. (2005); Mather e.a. (1996) en Mather e.a. (2000). Pei en Steinbart (2002) hebben onderzoek verricht naar impression management met grafieken en de impact op keuzes. Volgens de drie experimenten die zij hebben uitgevoerd kwamen ze tot de conclusie dat grafiek design besluitvorming kan beïnvloeden. Dit kan zelfs gebeuren wanneer de grafieken de juiste numerieke waardes weergeven. Ook kwamen zij tot de conclusie dat de mogelijkheid tot het manipuleren van grafieken en het beïnvloeden van keuzes niet altijd slecht hoeft te zijn, er kunnen zich namelijk situaties voordoen waarin organisaties individuele beslissers op bepaalde specifieke informatie willen wijzen. Tot slot concludeerden zij dat de makers van grafieken opgeleid moeten worden over de juiste manier voor het maken van grafieken, zodat zij de juiste software zullen gebruiken en dat de onbewuste manipulatie tot een minimaal niveau kan dalen.

De verschillende vormen waarin Impression Management met grafieken binnen jaarverslagen voorkomen volgen hieronder. Allereerst kan het management er bewust voor kiezen om bepaalde informatie te weergeven of juist niet te weergeven. Het management kan er voor kiezen om in jaren met een stijgende trend bepaalde grafieken wel te tonen en deze in jaren met een dalende trend juist weg te laten. Dit geeft het management de vrijheid om bepaalde cijfers te benadrukken of juist te verbergen in het jaarverslag. Deze vorm van impression management wordt Selectivity genoemd. Tevens kan het management, indien ze een grafiek weergeeft, de variabele die getoond wordt beïnvloeden, dit is een andere vorm van selectivity. Zij kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de winst voor belastingen te tonen in plaats van de nettowinst. Het management kan er voor kiezen om de opmaak van grafieken te beïnvloeden.

(14)

Een fundamenteel principe van grafiek design is dat de psychische weergave van de grafiek een directie proportie is van de numerieke waardes die zij presenteert (Tufte, 1983).

Figuur 1 Bron: Pei en Steinbart (2002)

Hierbij kan gedacht worden aan grafieken assen die niet met een 0 waarde beginnen of die niet evenredig zijn opgebouwd waardoor stijgingen hoger en dalingen lager lijken dan ze daadwerkelijk zijn. Deze vorm van impression management wordt measurement distortion genoemd. Leach (1988) illustreert de misleidende effecten van incorrect geschaalde assen. Sugdon (1989) beschrijft in zijn onderzoek het gebruik van assen die niet met 0 beginnen en de invloed hiervan op de groei van de prestaties in grafieken.

Er bestaan twee algemene richtlijnen voor het meten van measurement distortion, te beginnen met de ‘lie factor’ (Tufte, 1983).

(15)

The representation of numbers, as physically measured on the surface of the graphic itself, should be directly proportional to the quantities represented. [Tufte, 1983]

This results in the following formula:

where 1

Indien de uitkomst van de bovenstaande formule (Lie Factor) hoger dan 1.05 of lager dan 0.95 is, dan wordt de manipulatie van de grafiek bewezen volgens Tufte. De ‘Lie factor’ controleert op de intentie tot misleiden door de maker van de grafiek.

De Lie factor heeft geleid tot het ontwikkelen van de 2e richtlijn namelijk: Graph Discrepancy Index met als afkorting GDI (Steinbart, 1989). Voor het meten van Measurement distortion gebruiken onderzoekers als Beattie & Jones (2002, 2001, 2000, 1997, 1999, 1992); Fownfelter & Ferkuson (1998), de GDI index. Deze onderzoeken melden de aanwezigheid van measurement distortion in grafieken die variëren van 24% (Beattie & Jones, 1997) tot 68% (Fownfelter & Ferkuson, 1998). Tevens varieert het gemiddelde percentage van measurement distortion van -13% (Duitsland, Beattie & Jones, 2000) tot +86% (Engeland, Beattie & Jones, 2000). De GDI is een index die het wijzigingspercentage van de grafiek vergelijkt met de wijzigingspercentage van de onderliggende data (Mather e.a., 2005).

De GDI index wordt als volgt berekend: GDI index = 100*[(a/b)-1] waar a het percentage wijziging in de grafiek is en b het percentage wijziging in de onderliggende date is (Steinbart, 1989). De uitkomst van de formule kan variëren van -100% tot oneindig, met 0% als uitkomst bij een correcte grafiek. Bij een afwijking van +5% of -5% wordt door de auteur uitgegaan van een bewuste manipulatie van de grafiek.

In een onderzoek dat uitgevoerd is door Mather e.a. (2005) wordt de GDI index bekritiseerd. Deze zou niet accuraat zijn en is hierdoor eigenlijk niet een goede formule voor het berekenen van distortion oftewel verstoring. Zo geven zij in een voorbeeld aan dat een kleine verstoring zoals een afrondingsverschil in de data (zonder een wijziging in de grafiek) kan leiden tot een GDI van -100% en dat een grote verstoring ook tot een zelfde GDI van -100% kan leiden. Een relatief kleine wijziging in de data en grafiek kan leiden tot een GDI van +100% en een grotere verstoring kan ook dezelfde GDI van +100% hebben. Tevens kan de GDI index niet

(16)

gebruikt worden in sommige gevallen. als bijvoorbeeld de onderliggende data voor twee jaren hetzelfde is en de grafiek wijzigt wel dan leidt dit tot een storing en kan er geen GDI opgemaakt worden. Om al deze zwakke punten van de GDI weg te kunnen werken hebben Mather e.a. (2005) zelf een formule bedacht om de mate van verstoring te kunnen berekenen: the Relative Graph Discrepancy (RGD). Deze formule leidt volgens de auteurs tot een sterker resultaat in het meten van verstoringen, waarbij expliciet vermeld wordt dat dit waarschijnlijk niet de beste mogelijk meting is maar wel een die meer consistent en robuust is en tegelijkertijd ook simpel is.

De formule van de RGD luidt als volgt: (g2-g3)/g3 waarbij g3= (g1/d1) * d2. De variabelen in de formule: d1= data jaar 1; d2= data jaar 2; g1= hoogte grafiek 1; g2= hoogte grafiek 2. Waar de GDI en de Lie Factor het wijzigingspercentage van de grafieken vergelijken met het wijzigingspercentage van de onderliggende data, kijkt de RGD naar de werkelijke hoogte van grafiek 2 ten opzichte van wat de hoogte van grafiek 2 had moeten zijn (g3). Het enige geval waarin de RGD niet gebruikt kan worden is wanneer de g3 op een saldo van 0 uitkomt, dat betekent dus dat de hoogte van de grafiek eigenlijk nul zou moeten zijn. Tevens hebben de auteurs de dataset die was gebruikt in Mather e.a. (1996) voor het meten van verstoringen door middel van de GDI index opnieuw getoetst door middel van de RGD en kwamen tot andere conclusies omtrent de verstoring. Door deze vorm van impression management te gebruiken kan het management prestaties, die afgebeeld zijn als grafieken, in haar eigen belang beïnvloeden. Hierbij verdient het begrip in haar eigen belang een toelichting: indien we uitgaan van een Key Financial Variable (KFV) als omzet zal een dalende trend lager weergeven worden en een stijgende trend zal overdreven worden.

Als toevoeging op de bovengenoemde twee vormen van impression management is in recent theoretisch onderzoek en experimentele studies in statistische grafieken een nieuwe manier bedacht voor het meten van de accuraatheid van de grafieken. In deze onderzoeken wordt gekeken naar de helling van de grafiek, welke de hoek is van de onderliggende trend lijn, met een optimale helling van 45 graden (Cleveland and McGill, 1987; Cleveland e.a., 1988; Hollands en Spence, 1992). Grafieken met een afwijking van de 45 graden zijn omschreven als grafieken met een Orientation distortion (Cleveland e.a., 1988, p293). Voor dit onderzoek zullen we geen gebruik maken van deze vorm van impression management, derhalve verwijs ik u voor een optimale weergave voor de literatuur omtrent Orientation distortion naar het

(17)

achtergrond, raamwerk, specificaties en labels (Kosslyn, 1989). Volgens Kosslyn dient elk component aanwezig te zijn en op de juiste plaats te staan om te kunnen spreken van een goede grafiek.

Tot slot is er nog een vorm van impression management en dat is: presentational enhancement. Presentation enhancement heeft te maken met de manier van presentatie van de grafieken. Hierbij valt te denken aan de achtergrondkleur, de omvang van de grafiek, de consistentie in de grafieken. Zulke manipulaties kunnen de indruk van de gebruikers beïnvloeden, alhoewel dit nog niet wetenschappelijk is onderzocht (Beattie en Jones, 1997). 2.3 Rechtssysteem

Omgevingsfactoren inclusief rechtssysteem, bronnen van vreemd vermogen, belastingwetgeving, sterkte van het accountantsberoep, inflatie en politieke gebeurtenissen zijn gebruikt om het verschil tussen internationale accounting standaarden te verklaren (Finch, 2005). Er zijn veel onderzoeken uitgevoerd naar de invloed van omgevingsfactoren op de ontwikkeling van accounting- en financiële verslaggevingstandaarden (Jaggi en Low, 2000; Gray, 1988; Doupnik en Salter, 1993; Camfferman en Cooke, 2002).

Wallace en Gernon (1991) spreken in hun onderzoek over te weinig theorie voor een internationaal vergelijkbaar verslaggevingstandaard. Hierop heeft Nobes (1998) geprobeerd een theorie te ontwikkelen om de verschillen tussen de standaarden te verklaren.

Doupnik en Salter (1993) hebben een aantal variabelen benadrukt die het verschil tussen de standaarden helpen te verklaren. Deze variabelen bestaan uit institutionele variabelen (rechtssysteem; kapitaalmarkt; belastingen; inflatie; opleidingsniveau en economische ontwikkelingsniveau) en uit culturele factoren (individualisme; machtsafstand; afkeer voor onzekerheid; en mannelijkheid, zoals opgesomd is door Hofstede [1980]). De culturele factoren die door Hofstede zijn gedefinieerd, zijn door Gray (1988) gebruikt om een verband te kunnen leggen tussen sociale waardes, transparantie en disclosure. Gray (1988) kwam tot de conclusie dat er een sterk verband was tussen sociale waardes, transparantie en de verstrekte disclosure door organisaties in een land. Als we kijken naar de bovengenoemde institutionele variabelen die opgesomd zijn door Doupnik en Salter (1993), dan kunnen de variabelen inflatie; opleidingsniveau en economische ontwikkeling buiten beschouwing gelaten worden omdat deze op ongeveer hetzelfde niveau zijn voor beide landen. Vervolgens is er volgens Hoogendoorn (1996) geen sterk verband aanwezig tussen belastingen en

(18)

financiële verslaggeving en volgens Zeiff e.a. (1992) hebben beide landen een sterk accountantsberoep, daarom laten we deze variabelen ook buiten beschouwing.

Het enige resterende uit de institutionele variabelen zijn de kapitaalmarkt en het rechtssysteem van een land. Echter nemen wij in dit onderzoek aan dat deze twee variabelen elkaar direct en indirect beïnvloeden en daarom zullen we alleen naar het rechtssysteem kijken om verschillen in grafiek manipulatie tussen Nederland en Engeland te verklaren. Met direct en indirect beïnvloeden wordt hier bedoeld dat een land met een sterk kapitaalmarkt met veel kleine aandeelhouders meestal ook een bepaald rechtssysteem heeft. Reeds is in onderzoek van La Porta e.a. (1999) gebleken dat het rechtssysteem van een land invloed heeft op de financiële verslaggeving.

Nobes (1983) heeft verslaggevingsystemen verdeeld in twee groepen te weten in ‘Micro’ en ‘Macro’. Volgens Nobes (1983) worden Micro economieën gekenmerkt door: matige invloed van de overheid; een sterk accountantsberoep; en een actief/sterk kapitaalmarkt. Het tegenovergestelde van deze kenmerken geldt voor macro economieën.

Als we kijken naar de indeling van Nobes (Figure 1) dan zouden Nederland en Engeland allebei geclassificeerd worden als een micro economie. Volgens Doupnik en Salter (1993) heeft deze indeling tekortkomingen doordat de criteria, die leiden tot een ‘Micro’ of ‘Macro’ classificatie, niet helder en onjuist zijn. Berry (1987) heeft een soortgelijk onderzoek uitgevoerd onder 37 landen en dit onderzoek was, net als dat van Nobes (1983), gebaseerd op intuïties in plaats van theoretische onderbouwing (Doupnik en Salter, 1993). Voor de resultaten van het onderzoek van Berry (1987) verwijs ik naar bijlage 2. Doupnik en Salter (1993) hebben empirisch onderzoek gedaan naar de juistheid van de conclusie van de onderzoeken van Berry (1987) en Nobes (1983). Een van de conclusies van het onderzoek was dat Nederland door beide onderzoeken verkeerd was geclassificeerd, want Nederland behoort volgens hen namelijk niet tot een aparte subgroep, maar tot de groep die beïnvloedt is door Engeland (UK-influence). Voor een overzicht van deze onderzoeksresultaten verwijs ik naar bijlage 2. In dit onderzoek zal niet uitgegaan worden van de micro/macro classificatie van landen om tot een verklaring te komen over grafiek manipulatie door organisaties. Om een verklaring te vinden voor het verschil in grafiek manipulatie zal in dit onderzoek gekeken worden naar het rechtssysteem van de landen.

(19)

Hoewel de wetten van twee verschillende landen nooit gelijk zijn, zijn er overeenkomsten in sommige kritische aspecten in de wetgeving van sommige landen (Jaggi en Low, 2000). Het startpunt is het erkennen dat rechtssystemen niet altijd zijn verzonnen en dat ze niet in elk land specifiek zijn, maar dat ze zijn vertaald/overgenomen (vrijwillig) van een aantal rechtsfamilies of tradities (Watson, 1974). Rechtsgeleerden hebben deze overeenkomsten gebruikt om deze verschillende rechtssystemen in te delen in twee groepen, te weten Code Law en Common Law (La Porta e.a., 1999). Wetten variëren over de hele wereld ook als ze binnen dezelfde familie vallen. Maar het rechtssysteem van een land geeft beleggers een bundel rechten. Tevens verschilt de dwang van wetten door de overheid (enforcement) per land.

Ali en Hwang (2000) hebben aangetoond dat landspecifieke factoren zoals het rechtssysteem van een land, de relevantie van verslaggeving beïnvloedt. Zij laten zien dat de relevantie van informatie lager is in Code Law landen, waar private instellingen minder bemoeienis hebben in het opstellen van verslaggevingsregels dan in Common Law landen. Zij interpreteren deze bevindingen als consistent met het feit dat de organen die de verslaggeving regels maken, deze in overeenstemming met de behoefte van de overheid maken en niet om bruikbare informatie aan investeerders te verstrekken.

(20)

Alhoewel er geen unanimiteit is in de manier waarop rechtsgeleerden rechtsfamilies benoemen, zijn er een aantal criteria die vaak gebruikt worden: (1) historische achtergrond en ontwikkeling van het rechtssysteem, (2) theorieën en hiërarchie van wetten en hun bronnen, (3) de manier van werken van juristen in het rechtssysteem, (4) de karakteristieken van wetsconcepten die zijn vastgelegd als wet, (5) de organen die wetten bepalen, en (6) de divisies van de uitgebrachte wetten door het systeem” (Glendon e.a. 1992, p. 4- 5).

Rechtsgeleerden gebruiken de uitkomsten van de bovengenoemde zes criteria om rechtssystemen van landen in te delen in de Common- en Code Law. Soms zegt/claimt men dat rechters in common law landen meer onafhankelijk zijn van de overheid dan rechters in Code Law landen, maar dit is geen wetenschappelijk feit (Hadfield, 2007).

Code Law

De Code Law, wiens beginselen afkomstig zijn uit het Romeinse recht, is ook bekend onder Romeins-Duitse recht (Jaggi en Low, 2000). De Code Law (ook bekend als Civil Law), of Romeins-Duitse rechtstraditie is de oudste, het meest invloedrijke, en het meest wijd verspreide over de hele wereld (La Porta e.a., 1996).

Dit rechtssysteem is gebaseerd op statuten en uitspraken en voornamelijk op de mening van hooggeleerde rechters (Merryman, 1969; Hung, 2001). Volgens Meek en Saudagaran (1990) bestaan in Code Law wetten voornamelijk uit minimum vereisten en zijn verslaggevingsregels voorschrijvend en staan de procedures vast. Code Law landen worden geïdentificeerd als de landen die alleen geschreven wetten (statuten) als bron van de wetten hebben (Anderlini e.a., 2007). De Code Law landen worden verder geclassificeerd in drie verschillende families, te weten: Franse, Duitse en Scandinavische origine (La Porta e.a., 1996). Het France Code Law is geschreven onder Napoleon in 1807, en door zijn leger gebracht naar België, Nederland, delen van Polen, Italië, en het westen van Duitsland (Glendon e.a., 1992). Het doel van Napoleon was om de macht/kracht van jurisprudentie binnen de wetgeving te verbreken en zo een monopolie te behouden op wet- en regelgeving (Beck e.a., 2003).

Dit rechtssysteem wordt ook wel gekenmerkt door slechte bescherming van de beleggers door de overheid. De vermogensverschaffers in landen met Code Law zijn meestal een klein/select groepje mensen waarmee het management directe contacten heeft (Hope, 2003). Door deze directe contacten hebben de belanghebbers meestal op elk gewenst moment inzicht in de

(21)

veelvuldig en uitgebreide publiekelijke informatie te verschaffen om aan de wensen van haar belanghebbers te kunnen voldoen. Volgens de indeling van La Porta e.a. (1996), die terug te vinden is in bijlage 3, valt Nederland onder de categorie Franse-Code Law. In het vervolg zullen wij gemakshalve spreken over Code Law in plaats van Franse-Code Law.

Common Law

De Common Law traditie is begonnen in Engeland en het bevat de rechtssystemen die zijn geïnspireerd door het Engelse rechtssysteem. Common Law systemen worden geïdentificeerd door het gebruik van specifieke beoordeling per zaak (Beck e.a., 2003).

De Common Law is, in tegenstelling tot Code Law, gevormd door de beslissingen van rechters in specifieke gevallen. Hierbij geldt dus jurisprudentie als belangrijkste basis voor dit recht. Engeland en oude Britse kolonies zoals de VS; Canada; Australië, India behoren tot de Common Law landen. Verslaggeving standaarden zijn in deze landen in handen van de overheid en financiële verslaggeving is onder deze omstandigheden vaak gereduceerd tot het voldoen aan een set van gedetailleerde wetten (Alexander e.a. 2003)

Deze landen worden gekenmerkt door goede bescherming van beleggers door de overheid (La Porta e.a. 1996). Deze goede bescherming heeft volgens La Porta e.a. (1996) geleidt tot een grotere participatie van kleine beleggers in deze landen. Aanvullend kwamen de onderzoekers tot de conclusie dat crediteuren ook een betere bescherming krijgen in Common Law landen en dat bedrijven in deze landen betere leenmogelijkheden hebben en dus een hogere schuld financiering hebben. Volgens de indeling van La Porta e.a. (1996), die terug te vinden is in bijlage 3, valt Engeland onder de categorie Common Law van Engelse origine. In het vervolg zullen wij gemakshalve spreken over Common Law in plaats van Common Law van Engelse origine.

Volgens Meek en Saudagaran (1990) bestaat Common Law wetgeving vooral uit limieten en is professionele opinie een vereiste van deze limieten. Common Law landen zijn meer geneigd om aandeelhouders een betere bescherming te geven, omdat publieke aandeelhouders meer bereid zijn om organisaties kapitaal te verschaffen (Hope e.a., 2006).

Het rechtssysteem kan direct of indirect invloed uitoefenen op grafiek manipulatie. Een goed voorbeeld is de ontwikkeling van de verslaggevingsregels of de regels voor het Accountantsberoep, welke beide regels voorschrijven omtrent het gebruik van grafieken.

(22)

Door het brede publiek aan beleggers en veel schuldfinanciering in de Common Law landen is de verwachting dat er veel financiele disclosure aanwezig zal zijn in de jaarverslagen (Jaggi en Low, 2000). Beleggers streven naar een hoog dividend en een stijgend aandeelprijs in tegenstelling tot familiebedrijven die meer op de lange termijn denken. Hieruit trekken we de conclusie dat ondernemingen in een land met Common Law meer druk hebben om goede financiele resultaten te tonen in tegenstelling tot Code Law waarbij de lange termijn prestaties overheersen. Tevens is het voor organisaties in Code Law landen niet interessant om hoge prestaties te tonen in haar jaarverslag, want de aandeelhouders hebben meestal gedurende het boekjaar al inzicht in haar prestaties. Bushman en Piotroski (2005) komen in hun onderzoek tot de conclusie dat landen met een hoge kwaliteit van rechtssysteem (Common Law) slecht nieuws in financiele rapportages sneller verwerken dan landen met lage kwaliteit van het rechtssysteem (Code Law).

2.4 Conclusie en aanzet tot Hypothesen

In deze paragraaf zal een antwoord gegeven worden op de eerste twee deelvragen van dit onderzoek.

1. Wat voor invloed heeft impression management op grafiek manipulatie?

Indien het management van een organisatie haar jaarverslag gebruikt om een positievere indruk van de organisatie te wekken dan is hier sprake van impression management (Beattie en Jones, 2008). Doordat grafieken een belangrijke rol spelen in jaarverslagen en deze ook niet gecontroleerd worden door de accountants, zijn ze gevoelig voor manipulatie door het management. Hierdoor heeft impression management een positieve invloed op de

aanwezigheid van grafiek manipulatie door het management.

2. Wat voor invloed heeft het rechtssysteem van een land op grafiek manipulatie? Ali en Hwang (2000) hebben aangetoond dat landspecifieke factoren zoals het rechtssysteem van een land, de relevantie van verslaggeving beïnvloedt. Het rechtssysteem van een land bepaald in grote mate de rechten die zijn toegeëigend aan beleggers en crediteuren. Naarmate beleggers meer rechten hebben zullen ze ook meer de kapitaalmarkt opgaan en zullen ze dus

(23)

sterker staan tegenover organisaties. Organisaties zullen dus rekening moeten houden met de wensen van deze grote groep kleine beleggers.

Dit zal er toe leiden dat organisaties veel vrijwillige financiële informatie (disclosure) zullen verstrekken en deze informatie ook een belangrijke rol zal spelen. Hierdoor heeft het

rechtssysteem dus ook een belangrijke invloed op het gebruik en op het belang van grafieken en zodoende ook een positieve invloed op de aanwezigheid van grafiek manipulatie.

Om een raamwerk te creëren voor mijn onderzoek zullen hieronder twee hypothesen vermeld worden. Selectivity is een makkelijk instrument om de impressie van gebruikers te beïnvloeden in het jaarverslag. In tijden met negatieve trends is het makkelijk om een grafiek buiten het jaarverslag te houden. In Common Law landen stellen beleggers en crediteuren hoge eisen aan de organisatie omtrent haar financiele verslaggeving en gebruiken deze belanghebbers jaarverslagen meer in deze landen (Hope e.a., 2006). Hierdoor verwacht ik dat de druk groter is op organisaties in Common Law landen om de KPV´s te presenteren in haar jaarverslag, dit leidt tot de volgende hypothese:

1 A In landen met een Common Law rechtssysteem (Engeland) wordt minder gebruik gemaakt van Selectivity dan in landen met een Code Law rechtssysteem (Nederland). Op managers van organisatie staat druk om goede prestaties te leveren (Hope, 2003). Om aan de hoge verwachtingen van belanghebbers te kunnen voldoen zullen managers in tijden met mindere resultaten grafieken in hun voordeel manipuleren. In Common Law landen stellen beleggers en crediteuren hoge eisen aan de organisatie omtrent haar prestaties en worden jaarverslagen meer gebruikt door deze belanghebber (La Porta e.a., 1996). De druk op managers om goede prestaties neer te zetten is groot. Hierdoor verwacht ik dat in Common Law landen grafieken meer gemanipuleerd zullen worden om betere prestaties te tonen, dit leidt tot de volgende hypothese:

1 B In landen met een Common Law rechtssysteem (Engeland) wordt meer gebruik gemaakt van Measurement Distortion dan in landen met een Code Law rechtssysteem (Nederland).

(24)

H3 Onderzoeksopzet

De 2 landen die zijn geselecteerd voor dit onderzoek zijn Nederland en Engeland. Deze landen zijn gekozen vanwege hun verschillende rechtssystemen, het feit dat ze allebei in de Europese unie zitten en hun jaarverslagen opstellen volgens The International Financial Reporting Standards (IFRS). Tevens zijn deze landen lange tijd benoemd, op basis van internationale economisch belang en verslaggeving factoren, als vitale landen voor onderzoeken die internationale verslaggeving vergelijken (Mason, 1978, p.40; Nobes & Parker, 2004). De selectie van landen bestaat uit een Common Law (Engeland) land en uit een Code Law land (Nederland).

Door de economische crisis, die in 2008 begonnen is, hebben vele ondernemingen hun omzet en hierdoor ook hun winsten in dat boekjaar zien afnemen. De beurskoersen van organisatie zijn ook drastisch omlaag gegaan, vooral die van financiële instellingen. Bij financiële instellingen kan gedacht worden aan banken maar ook aan verzekeraars, pensioenfondsen en investeringsmaatschappijen. Deze macro-economische ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat mijn steekproef bestaat uit beursgenoteerde financiële instellingen.

Mijn steekproef zal bestaan uit (alle) Beursgenoteerde Financiele instellingen uit Nederland (dit zijn er 21) en uit (21) Engelse Beursgenoteerde Financiele instellingen. De selectie van de 21 Engelse ondernemingen is gemaakt op basis van het balanstotaal van de Nederlandse ondernemingen. Met een T-test is getest of het balanstotaal van de landen niet significant afwijken van elkaar. Hierbij zijn de hypothesen als volgt:

H0= Balanstotaal Nederland = Balanstotaal Engeland H1= Balanstotaal Nederland ≠ Balanstotaal Engeland

De uitkomst van de T-test bij 2 onafhankelijke steekproeven is 0,32 met een verwerpingsgbied van 2.021 bij een degrees of freedom van 40 (steekproef -2) en een betrouwbaarheidsinterval van 95%. Aangezien de uitkomst van de test niet buiten het verwerpingsgbied (2.02) valt, kan geconcludeerd worden dat de balanstotalen van de landen niet significant van elkaar afwijken. Voor alle namen van de geselecteerde organisatie en hun balanstotalen omgerekend naar euro’s verwijs ik naar bijlage 4.

(25)

Nadat gebleken is dat de steekproef voldoet aan de criteria (balanstotaal), zal begonnen worden met het zoeken naar grafieken die de organisaties opgenomen hebben in hun jaarverslag. Allereerst zal ik alle grafieken in de jaarverslagen tellen en noteren om zo het grafiek gebruik per land te kunnen analyseren. Vervolgens zal ik alle aanwezige staafdiagrammen selecteren en noteren welke onderwerp deze grafieken weergeven. Dit zal ik doen om de meest voorkomende grafieken per land vast te kunnen stellen en zodoende de KFV’s (Key Financial Variables) te kunnen bepalen. In dit onderzoek is alleen naar staafdiagrammen gekeken, omdat dit de meest voorkomende vorm in jaarverslagen is (Beattie en Jones, 2008, p206). Indien in het vervolg over grafieken wordt gesproken, zal het gaan om staafdiagrammen. Nadat de KFV’s bepaald zijn, zal ik per onderneming kijken of ze een van deze KFV’s hebben opgenomen in hun jaarverslag. Dit zal ik doen om vast te stellen of de organisatie gebruik maakt van Selectivity. Om een verband te kunnen leggen tussen het gebruik van Selectivity en de omvang/prestaties van een organisatie heb ik de variabelen balanstotaal en winst/verlies van de organisatie ook gemeten. De omvang van de organisaties heb ik gemeten doordat ik verwacht dat er een verband zal zijn tussen het gebruik van Selectivity en de omvang van organisaties. Ik verwacht dat naarmate een organisaties groter wordt zij meer aandeelhouders zal hebben en hierdoor meer druk zal hebben om KFV’s in haar jaarverslag consistent op te nemen. De maatstaf prestatie heb ik gekozen omdat in 2008 veel organisaties verlies hebben gemaakt en ook verwacht dat er een verband zal zijn tussen het gebruik van Selectivity en het feit dat een organisatie winst of verlies maakt.

Nadat ik de Selectivity gemeten heb zal ik van de aanwezige staafdiagrammen de Relative Graph Discprepancy (RGD) meten, welke is ontworpen door Mather e.a. (2005).

De formule van de RGD luidt als volgt: (g2-g3)/g3 waarbij g3= (g1/d1) * d2. De variabelen in de formule: d1= data jaar 1; d2= data jaar 2; g1= hoogte grafiek 1; g2= hoogte grafiek 2. Bij een positieve uitkomst van deze formule wordt de data trend overdreven en bij een negatieve uitkomst wordt de trend onderbelicht. Deze onderbelichting/overdrijving kan gunstig zijn voor de organisatie maar ook ongunstig. Hierbij kan gedacht worden aan een onderbelichting in een jaar met een hogere winst (ongunstig) en aan een onderbelichting in een jaar met een verlies (gunstig). De uitkomst van de RGD kan geen 0 zijn, omdat de grafiek dan een foutmelding geeft (Mather e.a., 2005). Indien de uitkomst van de RGD boven de 2,5% of onder de -2.5% is wordt gesproken over Graph Discrepancy, oftewel een materiële fout in de grafiek (Mather e.a., 2005). De grafieken die worden opgemeten bestaan uit de

(26)

KFV’s van de geconsolideerde ondernemingen, waarbij metingen van KFV’s per divisie/organisatie buiten beschouwing worden gelaten. De opzet van deze metingen is in lijn met de metingen van Mather e.a. (2008).

Om een verband te kunnen leggen tussen grafiek verstoringen en de omvang/prestaties van een organisatie heb ik de variabelen balanstotaal en winst/verlies van de organisatie ook gemeten. De omvang van de organisaties heb ik gemeten doordat ik verwacht dat er een verband zal zijn tussen de aanwezigheid van grafieken verstoringen en de omvang van organisaties. Ik verwacht dat naarmate een organisaties groter wordt zij meer aandeelhouders zal hebben en hierdoor meer druk zal hebben om de grafieken niet te manipuleren. De maatstaf prestatie heb ik gekozen omdat in 2008 veel organisaties verlies hebben gemaakt en ook verwacht dat er een verband zal zijn tussen de aanwezigheid van grafieken verstoringen en het feit dat een organisatie winst of verlies maakt.

Voor de duidelijk zal ik hieronder in een voorbeeld toelichten hoe de RGD gemeten wordt, de grafiek is afkomstig uit het jaarverslag van Allianz Groep, welk tevens onderdeel uitmaakt van mijn steekproef.

(27)

uitwerking geven van de manier waarop de RGD berekent wordt.

We beginnen met het meten van de 1e kolom (van 31 December 2006) D1= de onderliggende data = 49.650

G1= de hoogte in cm = 2.8

Vervolgens meten we de laatste kolom (van 31 December 2008) D2= de onderliggende data = 33.684

G2= de hoogte in cm = 1.9

Op basis van bovenstaande gegevens wordt g3 berekend.

G3 is de hoogte van de laatste kolom, indien deze een juiste weergave zou zijn van de onderliggende waarde (van D2).

G3= (G1/D1) * D2

G3= (2.8/49.650) * 33.684 = 1,899

Nu hebben we alle benodigde variabelen berekend en kunnen we overgaan tot het berekenen van de RGD.

De formule luidt als volgt: RGD= [ (G2-G3) / G3 ] * 100

RGD van onze grafiek is dus [ (1,9-1,899) / 1,899 ] * 100 = 0, 02

Dit betekent dat de hoogte van de laatste kolom 0,02% afwijkt van de hoogte die hij volgens de formule zou moeten hebben (G3).

Aangezien de grens voor fouten op 2,5% is gesteld, wordt deze grafiek niet als gemanipuleerd/verstoord beschouwd.

(28)

H4 Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek besproken worden. In paragraaf 4.1 worden de resultaten uitgeschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 de hypothesen getoetst. Tot slot wordt in paragraaf 4.3 de resultaten van het onderzoek vergeleken met resultaten uit eerdere onderzoeken.

4.1Beschrijvende statistiek

In beide landen worden grafieken veelvuldig gebruikt in jaarverslagen, in totaal waren er 467 grafieken opgenomen waarvan 47 KFV’s waren. Van de Engelse organisaties gebruiken 18 (86%) grafieken in hun jaarverslag vergeleken met 16 (76%) van de Nederlandse organisaties. De 10 meest voorkomende onderwerpen van de grafieken zijn afgebeeld in onderstaande tabel.

Tabel 1: De 10 meeste voorkomende grafiek onderwerpen Nr: Onderwerp/topic

1 Earnings

2 Operating profit

3 Earnings per share (EPS) 4 Dividends per share (DPS) 5 Net Income

6 Shareholders equity 7 Sales

8 Internal Rate of return (IRR) 9 Value new business

10 Cashflow

Op basis van deze bovengenoemde onderwerpen zijn de volgende Key Financial Variables voor beide landen vastgesteld: Net Income, Earnings, EPS en DPS (Earnings en Operating Profit zijn samengevoegd tot Earnings). Door deze onderwerpen Key Financial Variables (KFV’s) te noemen volgen we Beattie en Jones (1992). In Nederland neemt 19% van de ondernemingen Earnings, 19% Net Income, 14% EPS en 14% DPS als KFV op. In Engeland neemt 62% van de ondernemingen Earnings, 14% Net Income, 43% EPS en 38% DPS als KFV op. Van de Engelse ondernemingen neemt 67% minimaal 1 KFV op in haar jaarverslag

(29)

tegenover 38% van de Nederlandse ondernemingen. Voor een overzicht van de aanwezigheid van Selectivity per land verwijs ik naar tabel 2.

Tabel 2: Aanwezigheid van KFV's het jaarverslag van Nederlandse & Engelse ondernemingen

Bedrijven

Nederland (n= 21) Engeland (n=21)

Variabele Aantal % Aantal %

Willekeurig variabele 16 76 18 86

Waarvan minimaal 1 KFV 8 38 14 67

KFV's

Earnings 4 19 13 62

Net Income 4 19 3 14

Earnings per share (EPS) 3 14 9 43

Dividends per share (DPS) 3 14 8 38

Gemiddeld aantal grafieken 9.4 13.3

per jaarverslag

Van de opgemeten grafieken in Nederland is 58% verstoord, dat houdt in dat de RGD een uitkomst had boven 2.5% of onder -2.5%. Van deze verstoorde grafieken had 33% een RGD boven de 2.5% wat er op neerkomt dat het grootste gedeelte van de grafieken overbelicht waren. De resterende 43% van de grafieken had de onderliggende data onderbelicht, oftewel de RGD was onder de -2.5%.

Van de opgemeten grafieken in Engeland is 26% verstoord, dat houdt in dat de RGD een uitkomst had boven 2.5% of onder -2.5%. Van deze verstoorde grafieken had 71% een RGD boven de 2.5% wat er op neerkomt dat het grootste gedeelte van de grafieken overbelicht waren. De resterende 29% van de grafieken had de onderliggende data onderbelicht, oftewel de RGD was onder de -2.5%. Voor een overzicht van de verstoringen (RGD) van de opgemeten grafieken verwijs ik naar tabel 3.

Tabel 3: RGD grafieken Nederland en Engeland

Nederland Engeland

Variabele Aantal % Aantal %

Opgemeten grafieken 24 100 62 100

Gemiddeld RGD 2,97 2,70

Aantal verstoorde grafieken 14 58 17 27

Grafieken met een RGD 8 57 12 71

boven de cut off van 2,5%

Grafieken met RGD 6 43 5 29

(30)

4.2 Toetsing hypothesen

Aan de hand van enkelvoudige regressieanalyses is getoetst of het rechtssysteem een verklarende variabele kan zijn voor het gebruikt van Selectivity. Voor de onafhankelijke variabelen zijn enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van het model: Y= _o + _1X. De Y staat in dit model voor de afhankelijke variabele, het gebruik van Selectivity. De X is de onafhankelijke variabele, de verklarende variabele. De onafhankelijke variabelen bestaan uit: balanstotaal, land en nettowinst. Als we de regressieanalyse invullen komen we tot het volgende model:

Aantal KFV’s (afhankelijke variabele) = Balanstotaal (Ln) + Nettowinst (0 = verlies en 1= winst) + Land (0= NL en 1= Engeland).

De resultaten van de enkelvoudige regressieanalyses worden in tabel 4 weergegeven.

Variabelen Tabel 4: Selectivity in jaarverslagen van Nederlandse en Engelse ondernemingen

R R Square Adjusted R Square F Significantie

Selectivity 0,447 0,199 0,136 3,156 ,036(a) Beta Significantie Constant -1,074 0,251 Land 0,646 0,064 Nettowinst 0,183 0,325 Balanstotaal 0,409 0,029

Met deze regressieanalyse hebben we de volgende hypothese getoetst:

1 A In landen met een Common Law rechtssysteem (Engeland) wordt minder gebruik gemaakt van Selectivity dan in landen met een Code Law rechtssysteem (Nederland). In tegenstelling tot hypothese 1A, is er geen significant verband tussen de aanwezigheid van KFV’s en het land 1 (Engeland). Dit komt er op neer dat in Engeland niet significant meer KFV’s in de jaarverslagen worden opgenomen. Hierdoor wordt duidelijk dat in Engeland niet significant meer gebruik wordt gemaakt van Selectivity dan in Nederland. Deze resultaten leiden er toe dat hypothese 1A verworpen wordt, in Common Law landen wordt namelijk niet minder gebruik gemaakt van Selectivity.

Als we verder kijken in tabel 4 dan zien we dat er geen verband is tussen Selectivity en het feit dat een organisatie winst of verlies maakt. Wel is een verband tussen het balanstotaal van een ondernemingen en Selectivity.

(31)

Tevens is met behulp van een enkelvoudige regressieanalyses getoetst of het rechtssysteem een verklarende variabele kan zijn voor de aanwezigheid van Measurement Distortion. De resultaten van de enkelvoudige regressieanalyses worden in tabel 5 weergegeven. Voor de onafhankelijke variabelen zijn enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van het model: Y= _o + _1X. De Y staat in dit model voor de afhankelijke variabele, de aanwezigheid van measurement distortion. De X is de onafhankelijke variabele, de verklarende variabele. De onafhankelijke variabelen bestaan uit: balanstotaal, land en nettowinst. Als we de regressieanalyse invullen komen we tot het volgende model:

Measurement Distortion (RGD) (afhankelijke variabele) = Balanstotaal (Ln) + Nettowinst (0 = verlies en 1= winst) + Land (0= NL en 1= Engeland).

De resultaten van de enkelvoudige regressieanalyses worden in tabel 5 weergegeven.

Variabelen

Tabel 5: Measurement distortion in jaarverslagen van Nederlandse en Engelse ondernemingen

R R Square Adjusted R Square F Significantie

Measurement 0,384 0,148 0,117 4,738 0,004 Distortion Beta Significantie Constant 29,503 0,009 Land -4,775 0,023 Nettowinst -8,843 0,05 Balanstotaal 5,945 0,148

Met deze regressieanalyse hebben we de volgende hypothese getoetst:

1 B In landen met een Common Law rechtssysteem (Engeland) wordt meer gebruik gemaakt van Measurement Distortion dan in landen met een Code Law rechtssysteem (Nederland).

In tegenstelling tot hypothese 1B, is er geen significant verband tussen de aanwezigheid van Measurement Distortion en het land 1 (Engeland). Hierdoor wordt duidelijk dat er in Engeland niet significant meer gebruik wordt gemaakt van Measurement Distortion dan in Nederland. Deze resultaten leiden er toe dat hypothese 1B verworpen wordt, in Common Law landen wordt namelijk niet meer gebruik gemaakt van Measurement Distortion.

Als we verder kijken in tabel 5 dan zien we dat er wel verband is tussen Measurement distortion en het feit dat een organisatie winst of verlies maakt. Er is geen verband tussen het

(32)

4.3 Discussie resultaten

Mijn idee was dat door een gebrek aan controle, grafieken in jaarverslagen het doelwit zouden zijn van impression management. Er zijn meerdere studies die onderzoeker hebben verricht naar impression management met grafieken in jaarverslagen zoals: Beattie en Jones (1992; 1997; 2000 en 2001); Pei en Steinbart (2002); Frownfelter-Lohrke e.a. (2001) en Mather e.a. (2005).

Mijn onderzoek heeft aangetoond dat grafieken veelvuldig gebruikt worden door Nederlandse en Engelse Financiële instellingen. Dit sluit aan bij de bevindingen van Beattie en Jones (2001). Uit mijn onderzoek blijkt dat Engelse jaarverslagen gemiddeld 13,3 grafieken bevatten, terwijl Steinbart (1989) tot een gemiddelde van 5,9 grafieken kwam en Beattie en Jones (1997) tot 7,7 grafieken kwamen. Hierin is wel een stijgende trend te zien en deze worden bevestigd door mijn onderzoek.

Uit eerder onderzoek van Beattie en Jones (1992; 1997; 2000 en 2001) bleek dat de volgende KFV’s het meest voorkomen in Engeland: Sales; earnings; Earnings per share (EPS) en Dividends per share (DPS). Als we deze KFV’s vergelijken met de KFV”s uit mijn onderzoek dan is het verschil dat Sales plaats heeft gemaakt voor Net Income in het boekjaar 2008. Dit kan een trend zijn, maar het kan ook komen door dalende omzetten in het boekjaar.

Volgens Beattie en Jones (1997, 2001) waren de KFV’s in Nederland als volgt: Cashflow; EPS; Earnings en Sales. Als we deze KFV’s vergelijken met de KFV”s uit mijn onderzoek dan is het verschil dat Sales plaats heeft gemaakt voor Net Income en dat Cashflow is vervangen door DPS. Zoals eerder vermeld kan dit een trend of een gevolg van een slecht jaar zijn. Wel is het opmerkelijk dat in Nederland en Engeland Net Income een KFV’s is geworden terwijl dit voorheen niet zo was voor beide landen.

Van de Engelse organisaties gebruiken 18 (86%) grafieken in hun jaarverslag vergeleken met 16 (76%) van de Nederlandse organisaties. Volgens Beattie en Jones (2001) gebruiken 45% van de Nederlandse bedrijven en 41% van de Engelse bedrijven grafieken in hun jaarverslagen. Volgens Beattie en Jones (2008) gebruikten in 2004 99% van de Engelse ondernemingen grafieken in hun jaarverslag. Hierin valt dus geen trend te waarnemen, echter hebben Beattie en Jones in hun onderzoeken gekeken naar de top 50 beursgenoteerde ondernemingen, dus is de vergelijking niet helemaal juist. Als we kijken naar het gebruik van Selectivity dan kom ik tot de conclusie dat in Nederland 38% en in Engeland 67% van de ondernemingen minimaal een KFV opneemt. Terwijl Beattie en Jones (2000) in Nederland tot

(33)

Nederland 80% en Beattie en Jones (2008) tot Engeland 50%. In deze percentages valt geen trend te ontdekken, echter denk ik dat dit ook te maken heeft met het slechte boekjaar 2008. Een verschil tussen mijn onderzoek en andere onderzoeken is dat ik voor het meten van Measurement distortion niet gebruik heb gemaakt van de GDI index (Steinbart, 1989) maar van de Relative Graph Discrepancy (RGD) van Mather e.a. (2005). Het meten van Measurement Distortion (in Nederland of Engeland) aan de hand van de RGD is tot op heden nog niet gebeurd. Daardoor kunnen we onze resultaten niet vergelijken. Het vergelijken van Measurement Distortion opgemeten met de GDI-index, welk in het verleden veelvuldig is gebruikt, geeft naar mijn inzien een te vertekend beeld.

Beattie en Jones (1997; 200 en 2001), Berry (1987) en Doupnik en Salter (1993) hebben in hun onderzoeken verschillen in het gebruik van grafiek manipulatie en Selectivity proberen te verklaren met invloeden van het rechtssysteem onderverdeeld naar micro en macro economie op basis van de theorie van Nobes (1983). Echter heb ik als verklaring voor het gebruik van impression management gekozen voor het rechtssysteem onderverdeeld volgens de indeling van La Porta e.a. (1999) naar Code en Common Law. Hierdoor zijn de eindconclusies van mijn onderzoek niet te vergelijken met hun conclusies.

(34)

H5 Conclusie

5.1 Samenvatting & Conclusie

In deze paragraaf zal een conclusie op de probleemstelling en de deelvragen welke het hart van dit onderzoek waren, zullen worden beantwoord.

De probleemstelling luidt als volgt:

In hoeverre manipuleren Engelse (financiële) ondernemingen grafieken in hun jaarverslagen meer dan Nederlandse (financiële) ondernemingen en hoe zijn deze verschillen te verklaren? De bovengenoemde probleemstelling leidt tot de volgende deelvragen:

1. Wat voor invloed heeft impression management op grafiek manipulatie? 2. Wat voor invloed heeft het rechtssysteem van een land op grafiek manipulatie?

3. Manipuleren Engels (financiële) ondernemingen grafieken in hun jaarverslagen meer dan Nederlandse (financiële) ondernemingen?

Deelvraag 1:

Indien het management van een organisatie haar jaarverslag gebruikt om een positievere indruk van de organisatie te wekken dan is hier sprake van impression management (Beattie en Jones, 2008). Doordat grafieken een belangrijke rol spelen in jaarverslagen en deze ook niet gecontroleerd worden door de accountants, zijn ze gevoelig voor manipulatie door het management. Hierdoor heeft impression management een positieve invloed op de aanwezigheid van grafiek manipulatie door het management.

Deelvraag 2:

Ali en Hwang (2000) hebben aangetoond dat landspecifieke factoren zoals het rechtssysteem van een land, de relevantie van verslaggeving beïnvloedt. Het rechtssysteem van een land bepaald in grote mate de rechten die zijn toegeëigend aan beleggers en crediteuren. Naarmate beleggers meer rechten hebben zullen ze ook meer de kapitaalmarkt opgaan en zullen ze dus sterker staan tegenover organisaties. Organisaties zullen dus rekening moeten houden met de wensen van deze grote groep kleine beleggers.

Dit zal er toe leiden dat organisaties veel vrijwillige financiële informatie (disclosure) zullen verstrekken en deze informatie ook een belangrijke rol zal spelen. Hierdoor heeft het

(35)

rechtssysteem dus ook een belangrijke invloed op het gebruik en op het belang van grafieken en zodoende ook een positieve invloed op de aanwezigheid van grafiek manipulatie.

Deelvraag 3:

Het manipuleren van grafieken is in dit onderzoek opgemeten aan de hand van het gebruik van Selectivity en Measurement Distortion. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

 Hierdoor wordt duidelijk dat in Engeland significant meer gebruik wordt gemaakt van Selectivity dan in Nederland;

 Hierdoor wordt duidelijk dat in Engeland significant meer gebruik wordt gemaakt van Measurement Distortion dan in Nederland.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dar Engelse Engels (financiële) ondernemingen grafieken in hun jaarverslagen meer manipuleren dan Nederlandse (financiële) ondernemingen.

Hypothesen:

Met een regressieanalyse zijn de volgende hypothesen getoetst:

1 A In landen met een Common Law rechtssysteem (Engeland) wordt minder gebruik gemaakt van Selectivity dan in landen met een Code Law rechtssysteem (Nederland). 1 B In landen met een Common Law rechtssysteem (Engeland) wordt meer gebruik

gemaakt van Measurement Distortion dan in landen met een Code Law rechtssysteem (Nederland).

In tegenstelling tot hypothese 1A, is er geen significant verband tussen de aanwezigheid van KFV’s en het land 1 (Engeland). Dit komt er op neer dat in Engeland niet significant meer KFV’s in de jaarverslagen worden opgenomen. Hierdoor wordt duidelijk dat in Engeland niet significant minder gebruik wordt gemaakt van Selectivity dan in Nederland. Deze resultaten leiden er toe dat hypothese 1A verworpen wordt, in Common Law landen wordt namelijk niet minder gebruik gemaakt van Selectivity. In tegenstelling tot hypothese 1B, is er geen significant verband tussen de aanwezigheid van Measurement Distortion en het land 1 (Engeland). Hierdoor wordt duidelijk dat in Engeland niet significant meer gebruik wordt gemaakt van Measurement Distortion dan in Nederland. Deze resultaten leiden er toe dat hypothese 1B verworpen wordt, in Common Law landen wordt namelijk niet meer gebruik gemaakt van Measurement Distortion.

(36)

Probleemstelling:

De antwoorden op de deelvragen hebben al enigszins een invulling gegeven op de probleemstelling. Resultaten van dit onderzoek hebben aangetoond dat ondernemingen in beide landen gebruik maken van grafiek manipulatie, dit doen ze door gebruik te maken van Impression Management. De resultaten van het onderzoek bevestigen niet dat Nederlandse ondernemingen significant meer gebruik maken van Selectivity of dat Engelse ondernemingen significant minder gebruik maken van Measurement Distortion. Hierdoor kan geen eenduidig antwoord gegeven worden op de vraag welk land er meer gebruik maakt van grafiek manipulatie. Een verklaring voor het verschil in gebruik van impression management hebben we gezocht in het rechtssysteem van het land, de omvang van de ondernemingen (op basis van het balanstotaal), en of de onderneming winst/verlies heeft gerapporteerd in het boekjaar 2008. Wij zullen ons antwoord hierdoor opsplitsen in 2 delen namelijk Selectivity en Measurement Distortion.

Selectivity:

Op basis van ons onderzoek kan niet geconcludeerd worden dat in landen met common law als rechtssysteem significant minder gebruik maken van Selectivity. Wel is er een verband tussen het balanstotaal van een ondernemingen en heb gebruik van Selectivity. Er is geen verband aanwezig tussen het gebruik van Selectivity en het feit dat een organisatie winst of verlies maakt in het boekjaar.

Measurement distortion:

Op basis van ons onderzoek kan niet geconcludeerd worden dat in landen met common law als rechtssysteem significant meer gebruik wordt gemaakt van Measurement distortion. Wel is er een verband tussen het gebruik van Measurement distortion en het feit of een onderneming winst of verlies maakt. Er is geen verband tussen het balanstotaal van de onderneming en de aanwezigheid van Measurement distortion. Als we de bovengenoemde conclusie bekijken, kan niet gezegd worden dat Engelse ondernemingen meer gebruik maken van grafiek manipulatie. Hierdoor kan dit verschil ook niet verklaart worden door middel van het rechtssysteem van de landen, te weten Code en Common Law.

5.2 Implicaties voor de praktijk

Tijdens het uitvoeren van mijn onderzoek zijn mij twee dingen in het bijzonder opgevallen en dit heeft tot een tweetal aanbevelingen voor de praktijk geleidt. Allereerst zat er een fout in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Paragraaf 2 presenteert de belangrijkste bevindin- gen uit het onderzoek van Leung and Veenman (2018), paragraaf 3 bespreekt recente patronen in de presentatie van

Wij zullen ons in het kader van dit artikel richten op de deponering van de jaarrekening door middelgrote ondernemingen aangezien voor deze ondernemingen in 2017 voor het eerst

Een converteerbare obligatielening wordt gezien als oplossing wanneer het te duur is (banken vragen relatief hoge risicopremies) om vreemd vermogen aan te trekken; in

Bij statistische toetsing op samenhang tussen het gebruik van prestatiemaatstaven en de wijze waarop de taakstellingen worden vastgesteld is een signifi - cant verband gevonden

voorzitterschap van de remuneratiecommissie wordt niet vervuld door de voorzitter van de raad van commissarissen, noch door een voormalig bestuurder van de vennootschap, noch

In de Verenigde Staten zijn de verslaggevingsregels omtrent de informatieverschaffing in de toelichting veel uitgebreider en strikter geformuleerd dan in Nederland. In deze

In paragraaf 7.4 worden tevens de laatste twee deelvragen (In hoeverre is er sprake van een positieve verandering in de beschrijving van het risicoprofiel,

Corporate Governance Codes spelen in dit onderzoek een belangrijke rol. De centrale vraag van dit onderzoek legt immers een relatie tussen Corporate Governance Codes en rapportage