• No results found

Wy labueren in smenschen sinnen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wy labueren in smenschen sinnen"

Copied!
206
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wy labueren in smenschen sinnen

De psychologische functie van de sinnekens in de

mythologisch-amoureuze spelen en de Spiegel der Minnen

Masterscriptie

Door: Anouk de Kleijn

Studentnr. 1560719

(2)

Inhoudsopgave

pagina

Inleiding 4

1. Rederijkers en de lange zestiende eeuw 4

2. De spelen van sinne 5

3. De sinnekens 6

4. De sinnekens in de mythologisch-amoureuze spelen en

de Spiegel der Minnen 7

5. Vraagstelling, methode en plaating binnen het bestaande

onderzoek 8

6. Verantwoording van het corpus 9

7. Opzet 11

Hoofdstuk 1: De middeleeuwse psychologie 13

1.1 Inleiding 13

1.2 Van Aristoteles tot Reisch 13

De ziel 14

Cognitieve processen 16

Astrologie en humeuren 17

Emoties 19

Wil, rede en natuur 21

Stoornissen 23

1.3 De middeleeuwse psychologie in de Spiegel der Minnen 24

Hoofdstuk 2: De analyse van de ‘onzichtbare contactscènes 27

2.1 Inleiding 27

2.2 Wat gebeurt er in de ‘onzichtbare’ contactscènes van de mythologisch-

amoureuze spelen en de Spiegel der Minnen? 27

Pyramus en Thisbe (Antwerpen/Brugge) 28

Pyramus en Thisbe (Amsterdam/Haarlem) 28

Leander en Hero 30

Aneas en Dido 33

Mars en Venus 35

De Spiegel der Minnen 36

Jupiter en Yo 39

2.3 Voorlopige conclusie 41

2.4 Een psychologische uitleg 42

Het middeleeuwse verband tussen rede en emotie 42 Het hedendaagse verband tussen rede en emotie 43

Het puberbrein en rede en emotie 44

(3)

Hoofdstuk 3: De functie van de ‘onzichtbare’ contactscènes voor het publiek 46

3.1 Inleiding 46

3.2 De opvoeringscontext van de mythologisch-amoureuze toneelstukken

en de Spiegel der Minnen 46

3.3 De functie van de sinnekens voor het publiek 48

Emotieoverdracht 49

Inleving, empathie en identificatie 51

De fundamentele attributiefout 53

3.4 Conclusie 53

Hoofdstuk 4: Slotbeschouwing 55

Literatuurlijst 57

Bijlage I: Inhoudsoverzichten 64

(4)

Inleiding

1. Rederijkers en de lange zestiende eeuw

De mythologisch-amoureuze spelen en de Spiegel der Minnen zijn allen geschreven en opgevoerd in wat men noemt de ‘lange zestiende eeuw’.1 Deze ‘eeuw’ loopt van de laatste kwart van de vijftiende eeuw (waarin het eerste mythologisch-amoureuze spel tot stand kwam) tot de uitgave van Den handel der amoureusheyt in 1621. Van Herk stelt dat na deze uitgave de overgang naar de renaissance definitief gemaakt wordt en dat het literaire zwaartepunt dan van de zuidelijke naar de noordelijke Nederlanden verschuift.2 Dat zou betekenen dat de renaissance in Nederland pas in de zeventiende eeuw begint, terwijl dat in Italië al in de veertiende eeuw het geval is. In het zuiden start de renaissance met de opkomst van het humanisme en tekenen daarvan zijn ook in Nederland al in de vijftiende eeuw zichtbaar. Erasmus, onze humanist bij uitstek, leefde van 1466 tot 1536 en staat dus aan het begin van de lange zestiende eeuw. Wanneer men kijkt naar het toneelspel uit deze tijd, dan schemert daar duidelijk een humanistisch karakter in door.3 Ik sluit mij dan ook aan bij de visie van Ramakers om de lange zestiende eeuw te beschouwen als de renaissance van Nederland.

In deze lange zestiende eeuw beheersten de rederijkers het literaire en culturele leven. Zij bemoeiden zich veelvuldig met de sociale en politieke beroeringen die in die tijd regelmatig aan de orde van de dag waren: de reformatie, het begin van de tachtigjarige oorlog, de opstand, Willem van Oranje en het Wilhelmus, om zo maar een greep uit het assortiment aan oproer te nemen.4 Daar kwam nog bij dat de mensen van het platteland steeds meer naar de steden trokken, waardoor er een heuse stadscultuur ontstond wat grote sociale gevolgen had.

De rederijkers formeerden zich in rederijkerskamers. Deze kamers stelden zich ten doel te zorgen voor aangenaam tijdverdrijf en recreatie waarmee melancholie en ledigheid tegen kon worden gegaan.5 Hun bezigheden bestonden voornamelijk uit het schrijven en voordragen van gedichten en toneelstukken. Dit werd binnenskamers gedaan, maar ook buiten de kamers in wedstrijden met andere steden en bij stadsvertoningen ter gelegenheid van bijvoorbeeld de komst van de keizer. De rederijkerij kan gezien worden als een beschavingsinstituut.6 Enerzijds betekent dit, dat de rederijkers met hun versierde woordkunst het volk probeerde te ´beschaven´ door standpunten inzake politieke, sociale en religieuze kwesties te propageren en hiermee zorgden zij naast vermaak ook voor lering. Aan de andere kant kunnen de activiteiten binnenskamers ook als een poging tot beschaving gezien worden. Dixhoorn noemt de rederijkerskamers in de eerste plaats pedagogische instellingen waarbij de algemene vorming van de leden bevorderd moest worden.7 Toneel vormde een essentieel onderdeel van het pedagogische proces. Humanisten als Erasmus kenden al een belangrijke rol toe aan het schooltoneel ter bevordering van het taalonderwijs en als zedelijke instructie van de scholieren. Bovendien hielden de toneelspelen niet alleen een zedelijke spiegel of morele les voor aan het publiek, maar ook aan de spelers zelf. 8 Het beschavingsinstituut werkt dus twee kanten op.

1 Herk, van, 2009, 18. 2 Herk, van, 2009, 18. 3 Ramakers, 2001(a). 4 Stipriaan, van, 2007. 5 Coigneau, 1993.

6 Pleij, 1993, 90-99, 183-191; Bruane, van, 2008, 232. 7 Dixhoorn, 2004, 428.

(5)

In de visie van Coigneau krijgt het rederijkerstoneel naast lering en vermaak nog een derde functie: emotionele beroering.9 De Castelein besteedt in zijn De Const van Rhetoriken aandacht aan de emotionele expressie van de acteurs en acht deze van groot belang.10 Het correct tonen en overbrengen van emoties was een van de primaire taken van een acteur. Wanneer we een blik werpen op de toneelstukken zelf (met name de mythologisch-amoureuze spelen en de Spiegel der Minnen) dan blijkt dat hierin regelmatig emotionele uitspattingen voorkomen. Aan emoties en het expliciet uiten daarvan in de samenleving werd in de zestiende eeuw een andere waarde gehecht dan vandaag de dag. Ook in de uitingen van emoties op toneel school een belangrijke les, namelijk beheers en controleer je emoties.

Het corpus van de rederijkers bestaat uit een groot aantal gedichten die vaak de vorm aannemen van een rondeel of refrein, twee typische rederijkersvormen waarin bepaalde regels telkens herhaald worden voor een extra sterk effect. Het toneel had vele verschijningsvormen. Zo vindt men onder andere kluchten, esbattementen, tafelspelen en mirakelspelen. Als absoluut hoogtepunt van het rederijkerstoneel wordt het ‘spel van sinne’ beschouwd.11 Tot deze categorie behoren ook de mythologisch-amoureuze spelen en de Spiegel der Minnen.

2. De spelen van sinne

De spelen van sinne nemen een groot deel in beslag van het totale corpus aan rederijkersteksten dat bewaard is gebleven.12 Het is een genre waaraan de rederijkers zelf de naam ‘spel van sinne’ hebben gegeven, maar waarvan de definitie niet altijd even rechtlijnig is. Hummelen noemt het bij uitstek een spel met personificaties als personen.13 Herk volgt de definities van Spies en Coigneau. De eerste noemt het ‘een doormiddel van personificaties zichtbaar gemaakt betoog’.14 Wanneer een toneelstuk echter louter als betoog wordt gezien, dan wordt er mijns inziens geen recht gedaan aan de kracht van het uitbeelden van met name emoties. Gijsen stelde al dat drama veel voor heeft op verhalende literatuur als het op de uitbeelding van emoties aankomt.15 Een definiëring van een spel van sinne als louter een betoog valt daarmee voor mij af.

Coigneau beschrijft de toneelstukken als ‘spelen die een concreet verhaal als uitgangspunt hebben, dat allegorisch wordt verklaard en tot exempel veralgemeend’.16 Pleij noemt het ‘een toneelstuk met een ‘sin’, dat wil zeggen een behartenswaardige boodschap of betekenis’.17 Hij benadrukt daarnaast ook de dubbelzinnigheid van de term door de verwijzing naar de ‘sinnen, de zintuigen. Deze werden in de zestiende eeuw beschouwd als de vensters van de wereld en moesten in die hoedanigheid dienen als filter tegen aardse besmettingen. Tegelijkertijd waren de zintuigen de toegangspoorten voor alle mogelijke verleidingen. En zo bezien gaan alle spelen van sinne ‘over de kwetsbaarheid van de ziel in de wereld’.18 Een kanttekening die hierbij gemaakt moet worden is dat met sinne waarschijnlijk niet verwezen wordt naar de ogen, oren en neus, maar mogelijk naar de zogenaamde interne zintuigen, de zintuigen van de ziel. Deze hebben weinig te maken hebben met het proces van waarneming

9 Coigneau, 2005, 245.

10 Oosterman & Ramakers, 2001, 47-53. 11 Pleij, 2007, 399.

12 Strietman schat het aantal op zo’n 600 spelen, In Strietman, 2006. Hüsken schat het aantal op ongeveer 625, In

Hüsken, 1996.

13 Hummelen, 1996, 98.

14 Herk, van, 2009, 14; Spies, 1990, 139 15 Gijsen, van, 1998, 157.

16 Herk, van, 2009, 14; Coigneau, 1984, 36. 17 Pleij, 2007, 399.

(6)

en dergelijke. De connectie tussen spel van sinne en de zintuigen, extern of intern, is echter slechts een mogelijke link. Contemporaine bronnen hebben tot nu toe nog niet op een dergelijk verband gewezen.

Er blijft dan nog over dat spelen van sinne personificaties bevatten, allegorisch worden verklaard en tot exempel veralgemeend en een behartenswaardige boodschap of betekenis bevatten. Daarnaast handelen deze toneelstukken vaak over de kwetsbaarheid van de ziel in de wereld en de aardse verleidingen die deze moet weerstaan. Kortom, de spelen van sinne kunnen beschouwd worden als toneelstukken waarin een duidelijke boodschap overgebracht wordt, vaak handelend over aardse verleidingen en de kwetsbaarheid van de ziel, waarin personificaties als personen optreden.

Toneelstukken waarin personificaties als personen optreden worden ook wel allegorisch toneel genoemd. Ramakers beschrijft allegorie als ‘een toepassing waarbij onstoffelijke zaken en betrekkingen voorgesteld worden door stoffelijke zaken, door personen en door de handelingen van deze’.19 Allegorische figuren verbeelden dus abstracte begrippen, zoals karaktertrekken, deugden of zonden. Door het zichtbaar maken van normaal onzichtbare dingen kreeg de boodschap die de rederijkers in hun toneel wilden uitdragen een extra dimensie. Invloeden die inspeelden op de hoofdpersonen konden zichtbaar gemaakt worden met behulp van allegorie waardoor niet alleen een les meegegeven kon worden aan het publiek, maar ook hoe je die les op kon volgen. De meest voorkomende allegorische figuren in de spelen van sinne zijn de sinnekens. Hierover in de volgende paragraaf meer.

De mythologisch-amoureuze spelen en de ‘Spiegel der Minnen’ nemen maar een klein deel in van het totale corpus aan spelen van sinne. Onder de mythologisch-amoureurze spelen worden gerekend: Aeneas en Dido; Cephalus en Procris; Iphis en Anaxarete; Jupiter en Yo; Leander en Hero; Mars en Venus; Narcissus en Echo; Pluto en Proserpina; Pyramus en Thisbe (2x).20 Deze toneelstukken behandelen allen de liefde en grijpen terug op de mythologie voor hun verhaalstof. De ‘Spiegel der Minnen’ is weliswaar geen mythologisch verhaal, maar kan toch die traditie geplaatst worden door de verwijzingen die in het stuk zelf gemaakt worden naar de mythologische verhalen.21 Deze toneelstukken hebben tevens een zogenaamde ‘psychologische diepgang’ die in andere spelen van sinne niet in die mate teruggevonden wordt.22 De Spiegel der Minnen wordt zelfs het eerste psychologische drama van ons land genoemd.23 Deze scriptie zal handelen over die psychologische diepgang. Wat is er precies psychologisch aan deze toneelstukken? Wanneer we de secundaire literatuur over de mythologische spelen en de Spiegel der Minnen erop naslaan blijkt dat die psychologische diepgang met name voortvloeit uit de bijzondere positie die de sinnekens in deze toneelstukken innemen.24 Alvorens we hierop verdergaan zal daarom eerst een paragraaf gewijd worden aan de sinnekens.

3. De sinnekens

De sinnekens zijn zoals hierboven al bleek allegorische figuren, beter beschreven als ‘de personificaties van de verleidende krachten van het kwaad’.25 Het zijn personages die vaak paarsgewijs optreden en die de hoofdpersonen proberen te verleiden met allerlei

19 Ramakers, 2001 (b), 229 20 Herk, van, 2009.

21 Met name in de eerste proloog waarin Jontighe sin en Natuerlijck Ghevoelen besluiten welke verhaalstof zij

zullen vertonen (r.22-96), maar ook elders in de tekst. Editie Immink, 1913.

22 Boone, de Hemptinne en Prevenier 1984-1985,18 23 Knuvelder, 1970, 493-494.

(7)

kwaadaardigheden. Ze dragen namen die meestal erg tot de verbeelding spreken en die verwijzen naar slechte karaktertrekken en gewoontes. Ze handelen volledig naar deze karakteriegenschappen en proberen hun slachtoffers hierin mee te trekken. Niet zelden staan ze in dienst van Lucifer. Veel wijst erop dat de sinnekens hun oorsprong ook vinden in de middeleeuwse duiveltjes.26

De sinnekens hebben een dramatische, technische, komische en didactische functie.27 De eerste komt tot uiting doordat ze een rode draad in het verhaal brengen door de losse scènes in zogenaamde ‘scènes apart’ aan elkaar te knopen en ze te voorzien van commentaar. Deze korte onderbrekingen van het daadwerkelijke verhaal zorgen ervoor dat de spelers zich klaar kunnen maken voor de volgende scène en dat er sprongen in tijd en plaats gemaakt kunnen worden. Daarnaast doen ze ook verslag van zaken die zich voor het publiek achter de schermen plaats vinden, omdat deze niet op het toneel vertoond mochten of konden worden, zoals seksscènes. Deze twee laatste aspecten zijn voorbeelden van de technische functie. De komische functie schuilt vooral in het vaak pikante en ironische taalgebruik van de sinnekens. Ze steken de draak aan met de hoofdpersonen, doen hen voorzien van een ironisch tintje na, schelden elkaar de huid vol en leveren ongezouten commentaar op de hoofdhandeling. Dat alles ging gepaard met een hoop bombarie waardoor de sinnekens voor een heus spektakel zorgden. De didactische functie lijkt met al dat kwaad ver te zoeken, maar de moraal van het verhaal zit juist in precies het tegenovergestelde van waar de sinnekens voor staan.28

Naast de scènes-apart zijn er ook contactscènes tussen de sinnekens en de hoofdpersonen.29 In de meeste gevallen proberen de sinnekens in deze scènes op slinkse wijze hun slachtoffers van hun ‘goede’ ideeën te overtuigen door in direct contact te treden. In een aantal gevallen lijkt er echter van direct contact geen sprake te zijn. Dit lijkt het geval in een aantal mythologisch-amoureuze spelen en de Spiegel der minnen. Er is dan sprake van ‘indirecte inspiratie’30 of ‘influistering’.31 De sinnekens zouden in deze gevallen ‘onzichtbaar’ zijn.32 De allegorie wordt hier ten volle benut. De sinnekens weerspiegelen geen algemene kwaadheden maar specifieke karaktertrekken en zwakheden van de hoofdpersonen zelf.33 4. De sinnekens in het mythologisch-amoureuze toneel en de Spiegel der Minnen.

Hummelen noemt in zijn dissertatie een categorie spelen, de oudere spelen met romantisch-klassiek gegeven, waarin sprake is van onzichtbaar contact tussen de sinnekens en de hoofdpersonen. Onder deze categorie vallen: Aneas en Dido; Leander en Hero; Mars en Venus; Jupiter en Yo; de Spiegel der Minnen en de beide Pyramus en Thisbe-spelen.34 In dat onzichtbare contact stellen de woorden van de sinnekens niet hun eigen gedachten voor, maar de gedachten van de persoon waarmee zij in ‘gesprek’ zijn. Van Herk beschrijft het proces van ‘onzichtbaar’ contact als volgt: “midden in een monoloog van de hoofdpersoon, waarbij de sinnekens waarschijnlijk van terzijde hebben staan luisteren, richten ze plotseling het woord tot hem of haar. Het lijkt echter alsof het personage zich niet bewust is van hun aanwezigheid. Er is geen begroeting, en geen bevestiging dat het personage de sinnekens heeft opgemerkt. Toch leiden de opmerkingen van de sinnekens tot gedachtensprongen in de 26 Hummelen, 1958. 27 Hummelen, 1958. 28 Strietman, 2006, 175. 29 Hummelen, 1958. 30 Hüsken, 1996, 131. 31 Steenbrugge, 2008, 52.

(8)

monoloog, die gewoon wordt voortgezet. Deze contactvorm maakt duidelijk dat de sinnekens op een ander werkelijkheidsniveau functioneren dan de protagonisten: ze personifiëren op dat moment een innerlijke toestand”.35

Van Gijsen zegt over de sinnekens in de Spiegel der Minnen dat deze niet optreden als gelijkwaardige tegenspelers, maar dat er een soort eenzijdig contact is tussen de sinnekens en de benaderde persoon. De sinnekens verwoorden daarbij de gedachten, gevoelens en aanvechtingen van die persoon terwijl zij voor hem of haar ´onzichtbaar´ zijn. Het resultaat daarvan is dat we geen gewoon gesprek te zien en te horen krijgen, maar een uitbeelding van een innerlijk conflict.36 Daarnaast merkt zij op dat er een relatie is tussen de sinnekens en de natuurlijke neigingen van de hoofdpersonen. De namen van sinnekens en het gedrag dat daarbij past, is niet lukraak gekozen, ze weerspiegelen de zwakheden waartoe de hoofdpersonen van nature al geneigd zijn. Immink noemt de sinnekens in de Spiegel der Minnen de ‘verpersoonlijkte slingeringen en weifelingen van het menselijke hart [...] de verpersoonlijkte hartstochten der hoofdpersonen, hun zichtbaar geworden gedachten.37

Ook van Es karakteriseert de sinnekens als ‘onzichtbaar’ in de beide Pyramus en Thisbe spelen.38 Ze verbeelden volgens hem de innerlijke gevoelens en gedachten van de hoofdpersonen. Het zijn zowel demonen buiten als binnen de mens, ‘verpersoonlijking van de menselijke hartstocht, objectivering van de zondige begeerten’.39 De manier waarop ze in contact treden met de personen in het spel is via influistering en hardop denken van de betrokken persoon.

Dit ´onzichtbare´ contact tussen de sinnekens en de hoofdpersonen in de mythologisch-amoureuze spelen en de Spiegel der Minnen wordt dus gekarakteriseerd door gedachten, gevoelens en innerlijke toestanden van de hoofdpersonen. Om die reden zullen de toneelstukken, met name de Spiegel der Minnen, dan ook als psychologisch bestempeld worden. In de literatuur vinden we hier veel verwijzingen naar. Van Gijsen haalt Knuvelder aan die spreekt over de psychologische drijfveren van de hoofdpersonen die de sinnekens blootleggen.40 Later spreekt ze over het sinneke Jalours Ghepeyns dat begrepen kan worden als de personificatie van een psychosomatische aandoening.41 Ook karakteriseert ze de sinnekens als de schakel tussen lichaam en ziel: de spiritus.42

5. Vraagstelling, methode en plaatsing binnen het bestaande onderzoek

Al met al hebben we een hoop aanwijzingen voor de psychologische diepgang die de toneelstukken bezitten: innerlijke toestanden, innerlijke conflicten, de spiritus, psychosomatische aandoeningen, gedachten, gevoelens. De meeste van deze begrippen roepen echter meer vragen op dan ze beantwoorden. Om wat voor innerlijke toestanden gaat het? Tussen welke psychologische principes is er een conflict? Hoe moeten we de spiritus zien? Hoe keek men in die tijd aan tegen lichaam en ziel en hoe zie je dat terug in de toneelstukken? En ook niet onbelangrijk: wat voor effect kan deze psychologische diepgang op het publiek gehad hebben? Al deze vragen komen samen in mijn onderzoeksvraag:

(9)

Wat gebeurt er psychologisch bezien in de ‘onzichtbare’ contactscènes tussen personage en sinnekens in de rederijkerstoneelstukken De Spiegel der Minnen; Pyramus en Thisbe; Mars en Venus; Aeneas en Dido; Leander en Hero en Jupiter en Yo en wat voor effect kan dit

gehad hebben op het publiek?

Om deze vraag te beantwoorden beperk ik mij tot de ‘onzichtbare’ contactscènes tussen de personages en de sinnekens. De gehele tekst van de toneelstukken analyseren zou te tijdrovend zijn binnen de perken van een masterscriptie. Daarnaast mag uit bovenstaande al wel blijken dat de contactscènes met de sinnekens veel informatie bieden inzage psychologische toestanden.

In de ‘onzichtbare’ contactscènes zal ik op zoek gaan naar verwijzingen naar psychologische begrippen en processen. Deze zal ik vervolgens analyseren aan de hand van contemporaine en moderne psychologische theorieën. Voor de perceptie van het toneel zal ik eveneens gebruik maken van kennis op het gebied van psychologie, aangevuld met kennis uit de theaterwetenschap omtrent dramatische receptie in psychologische zin en sociaalhistorische gegevens omtrent de toneelstukken. Het toepassen van cognitieve wetenschap op kwesties in de theaterwetenschap krijgt de laatste jaren meer aandacht.43 Theater werkt immers in op het lichaam en de gedachten van de toeschouwer en kennis vanuit de psychologie en aanverwante wetenschappen kunnen deze processen blootleggen waardoor theatermakers er vervolgens hun voordeel mee kunnen doen.

Met dit onderzoek hoop ik niet alleen meer inzicht te geven in de dynamische werking van de sinnekens, maar ook dat ik iets bij kan dragen aan het onderzoek dat tot nu toe gedaan is naar de bewuste toneelstukken. Van Gijsen deed al uitgebreid onderzoek naar de Spiegel der Minnen en belichtte daarmee vooral de astrologische aspecten, de liefde en de sociale normen en waarden die in het toneelstuk getoond worden.44 Van Herk onderzocht de mythologisch-amoureuze spelen en richtte zich met name op de verwerking van de Ovidiaanse stof binnen de theaterconventies van de zestiende eeuw en het toenmalige debat over liefde, seksualitiet en huwelijk.45 Met dit onderzoek zal ik voor een deel aansluiten op wat zij al hebben gedaan en daarbij hun standpunten ondersteunen, nuanceren of aanvullen.

6. Verantwoording corpus

Voor mijn onderzoek maak ik gebruik van de toneelstukken: de Spiegel der Minnen46; Aenaes en Dido47; Jupiter en Yo48; Leander en Hero49; Mars en Venus50 en beide Pyramus en Thisbe-spelen51. Ik maak waar mogelijk gebruik van moderne edities. Deze gaan veelal terug op handschriften van de toneelstukken. Een aantal teksten zijn ook verschenen in een vroegzeventiende-eeuwse druk van J.B. Houwaert.52 Verschillende onderzoekers hebben echter aangetoond dat de editie van Houwaert sterk aangepast en gekuist is ten opzichte van het handschrift.53 Dit is gezien de traditie van verpreutsing binnen toneel die zich halverwege 43 Cook, 2007. 44 Gijsen, van, 1989. 45 Herk, van, 2009. 46 Editie Immink, 1913. 47 Editie Iwema, 1982-1983. 48 Editie Houwaert, 1583.

49 Editie Sype, van de, & Caeneghem, van, 2001-2002. 50 Editie Dijk, van & Kramer, 1991. en Wijer, van de, 1984. 51 Editie Es, van, 1965. en Hüsken, Ramakers & Schaars, 1992. 52 Houwaert, 1621.

(10)

de 16e eeuw inzet begrijpelijk, maar voor dit onderzoek lijkt het mij beter terug te gaan op de handschriften doormiddel van de moderne edities.54

In de keuze voor de toneelstukken volg ik Hummelen die deze spelen categoriseerde als oudere spelen met een romantisch-klassiek gegeven waarin sprake is van ‘onzichtbaar’ sinnekenscontact.55 Hummelen geeft zelf geen verklaring waarom de andere vier mythologisch-amoreuze spelen die van Herk wel behandelt, niet thuis horen in deze categorie. Narcissus en Echo noemt Hummelen wel als zijnde een toneelstuk dat veel eigenschappen deelt met zijn categorie, maar toch neemt hij deze er niet in op. Een toelichting geeft hij hier niet op, maar uit een artikel van Van Gijsen blijkt dat de sinnekens in dit toneelstuk afwijken van de andere spelen. Er wordt in dit stuk wel gebruik gemaakt van sinnekens-achtige figuren, maar ook hele andere zoals kamermeisjes en dienaren om de binnenwereld van de hoofdpersonen uit te beelden.56 De tekst van Pluto en Proserpina is verloren gegaan en kan derhalve niet meegenomen worden in zowel zijn als mijn analyse. Iphis en Anaxarete heeft Hummelen wel gebruikt voor zijn dissertatie.57 We mogen ervan uitgaan dat als de sinnekens soortgelijk gedrag vertonen als in de categorie oudere romantisch-klassieke spelen dat Hummelen dit stuk dan ook in deze categorie zou hebben geplaatst. Het geval van Cephalus en Procris is onduidelijk. Hummelen heeft dit toneelstuk niet opgenomen in zijn onderzoek.58 Mogelijk heeft hij deze tekst, ten tijde van zijn onderzoek, niet gekend. Getuige de samenvatting van het verhaal van Van Herk bevat dit spel wel degelijk sinnekens en zij stelt ook dat de auteur van dit stuk eveneens gekozen heeft voor een ‘onzichtbare’ vorm van sinnekenscontact.59 Bij bestudering van de tekst blijkt dat de sinnekens in dit toneelstuk meer overeenkomsten vertonen met de allegorische figuren in Narciccus en Echo dan met de figuren in de toneelstukken uit de categorie van Hummelen.60 Derhalve zal ik dit toneelstuk dan ook niet meenemen in de analyse en richt ik mij slechts op de toneelstukken waarvan Hummelen aangaf dat deze als een categorie te beschouwen zijn door de ‘onzichtbare’ contactscènes van de sinnekens. Een inhoudsoverzicht van deze toneelstukken is gegeven in bijlage I.

De ‘onzichtbaarheid’ van de sinnekens roept ook de nodige vragen op. Duidelijk moge zijn dat de sinnekens niet letterlijk onzichtbaar zijn. Zowel voor het publiek als voor de acteurs zijn ze visueel aanwezig. De onzichtbaarheid schuilt in de manier waarop ze deelnemen aan de conversatie. Er wordt namelijk niet letterlijk op ze gereageerd, maar ze lijken gedachteweergaven te zijn van hun gesprekspartner. De vraag is dan wel: hoe kun je aan de overgeleverde teksten zien dat de sinnekens als ‘onzichtbaar’ bedoeld zijn? En dat roept dan meteen de vraag op: zijn de sinnekens wel als onzichtbaar bedoeld? Heeft de auteur van het toneelstuk die intentie gehad? Heeft het publiek het ook zo opgevat? Of is het slechts een term die wij moderne onderzoekers geven aan een verschijnsel dat wij vandaag de dag zo op zouden vatten? Zien wij iets dat eigenlijk niet bestaat?

Hummelen zelf geeft geen aanwijzingen voor het herkennen van ‘onzichtbaar’ contact.61 Van Herk zegt dat in Leander en Hero tweemaal sprake is van onzichtbaar contact, maar ook tweemaal van contact waarin de sinnekens wel worden herkend.62 Waarom het in het ene geval onzichtbaar is en in het andere niet, wordt niet duidelijk. Wanneer we naar de teksten kijken, vinden we enkele aanwijzingen die zouden kunnen duiden op onzichtbaarheid.

54 Coigneau, 1984 [versch. 1985]. 55 Hummelen, 1958, 112.

56 Gijsen, van, 2001.

57 Getuige de lijst van geraadpleegde spelen. Hummelen, 1958.

58 C.q. deze tekst heb ik niet terug kunnen vinden in de lijst van geraadpleegde spelen. Hummelen, 1958. 59 Herk, van, 2009, 88; en Herk, van, 2001, 250.

60 Mijn dank gaat uit naar Anke van Herk die mij de tekst van het toneelstuk ter beschikking stelde. 61 Hummelen, 1958.

(11)

In Aenaes en Dido bijvoorbeeld vraagt Dido op een zeker moment advies aan haar zuster Anna. De sinnekens bemoeien zich er ook mee, maar Dido bedankt uiteindelijk expliciet haar zuster terwijl ze het advies van de sinnekens opvolgt.63 Ook de namen van de sinnekens lijken te duiden op onzichtbare gedachten en neigingen. Wat dan wel weer wat frappant is, is de scène waarin Katherina in de Spiegel der Minnen het sinneke Vreese voor schande letterlijk fysiek te lijf gaat.64

Wat we hier niet uit het oog moeten verliezen, is dat we te maken hebben met allegorische figuren. Het zijn per definitie voorstellingen van abstracte begrippen die normaal gesproken niet zichtbaar zijn. Het gevecht tussen Katherina en Vreese voor schande kan op die manier ook uitgelegd worden als de innerlijke strijd waarbij Katherina als het ware uit woede zich de haren uit het hoofd trekt en dus zichzelf fysiek te lijf gaat. Of het sinneke hier nu wel of niet opgevat moet worden als ‘onzichtbaar’ doet er in principe niet toe. Het gaat erom dat de gedachtewereld van Katherina uitgebeeld wordt en dat niet in een monoloog van drie kwartier, maar in een gesprek c.q. gevecht met het sinneke Vreese voor schande. Deze manier van gedachteweergave komt de levendigheid van het spel zeer ten goede en het lijkt mij waarschijnlijk dat de auteur van het stuk daarom voor deze vorm heeft gekozen. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat de auteur zelf in gedachten heeft gehad dat hij in een aantal scènes de sinnekens als onzichtbaar voor moest stellen en in een aantal niet. Laat staan dat het waarschijnlijk is dat het publiek zulke verschillen op zou merken.

Om die redenen heb ik dan ook alle contactscènes tussen sinnekens en personages opgenomen in mijn analyse waarin sprake is van een gedachteweergave van het personage en beïnvloeding daarvan door een of meerdere sinnekens ongeacht of er direct op de sinnekens gereageerd wordt of niet. Of de sinnekens in deze scènes ‘onzichtbaar’ zijn of niet doet er in mijn ogen niet toe. Ik zal slechts gebruik maken van de term, omdat het de discussie omtrent dit onderwerp vergemakkelijkt. Praten over een beestje met een naam is nou eenmaal makkelijker dan in abstracta blijven spreken.

In het geval van Leander en Hero heb ik een aantal scènes weggelaten. Het gaat om twee nogal korte scènes waarin Leander en de sinnekens wel eenmaal op elkaar reageren, maar waarbij de dialoog niet verder gaat. Op die manier is er niet echt sprake van een gedachte-uitwisseling of een beïnvloeding van die gedachten. Ook de scène waarin de sinnekens bij de moeder van Leander aanbellen om het verhaal van de affaire tussen haar zoon en Hero uit de doeken te doen, is weggelaten. Hierin is eveneens weinig sprake van gedachteweergave of beïnvloeding. Tot slot is de sterfscène van Leander achterwege gelaten om dezelfde redenen als hiervoor genoemd zijn. Alle contactscènes die ik meeneem in de analyse zijn uitgewerkt en opgenomen in bijlage II.

7. Opzet

Alvorens ik over zal gaan op de analyse zal ik in hoofdstuk 1 een overzicht geven van de middeleeuwse psychologie. Tegen deze achtergrond kan de analyse dan geplaatst worden. Ook komt in dit hoofdstuk de psychologische diepgang van de toneelstukken aan de orde die door andere onderzoekers al is aangekaard. In hoofdstuk 2 zal ik mijn analyse weergeven van de ‘onzichtbare’ contactscènes van de toneelstukken. Waar mogelijk zal ik de gevonden psychologische begrippen verbinden met de literatuur in hoofdstuk 1. Vervolgens zal ik een antwoord geven op de vraag wat er psychologisch bezien gebeurt in deze scènes en hoe we

63 r. 964-1052 in Aneas en Dido, editie Iwema, 2001-2002, 187-190. Zie ook scène 1 van Aneas en Dido in

bijlage II: contactscènes.

64 r. 4206-4270 in de Spiegel der Minnen, editie Immink, 1913, 149-151. Zie ook scène 14 van de Spiegel der

(12)
(13)

Hoofdstuk 1: De middeleeuwse psychologie

1.1 Inleiding

Wanneer we de geschiedenisboeken der psychologie erop naslaan, valt op dat de discipline zoals wij die vandaag de dag kennen, nog vrij jong is. Wilhelm Wundt richtte in 1879 het eerste psychologische laboratorium op en daarmee was de experimentele psychologie geboren.65 Psychologie wordt gezien als de studie van het menselijk gedrag en zijn beweegredenen. Tegenwoordig wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van moderne technologieën als de fMRI om verklaringen voor het gedrag te vinden in de hersenstructuren en –activiteiten. Dat de psychologie nog zo jong is wil niet zeggen dat er voor die tijd geen interesse en onderzoek was naar het gedrag van de mens. Met weliswaar beperkte middelen werd er vanaf de oudheid en waarschijnlijk ook daarvoor al, gezocht naar systemen die het menselijk handelen konden verklaren. Tot aan de oprichting van Wundts laboratorium is dan ook veel gebeurt wat een bijdrage heeft geleverd aan de psychologische kennis die wij nu hebben.

Een andere grote naam in de geschiedenis van de psychologie die voor een revolutionaire omslag in het denken heeft gezorgd, is René Descartes. Met zijn Discours de la methode rekende hij af met het Aristoteliaanse denkbeeld dat vanaf de vierde eeuw voor Christus geregeerd had. Met zijn twijfel aan alles legde hij de fundering voor de moderne psychologie.66 De Discours de la methode verscheen in pas 1637. Voor de psychologie ten tijde van de toneelstukken van dit onderzoek moeten we dus nog verder terug. Zoals in de inleiding al is aangegeven stammen de toneelstukken allen uit de lange zestiende eeuw. Over de zestiende-eeuwse psychologie is echter helaas weinig bekend. Gedurende de middeleeuwen zijn er wel veel traktaten geschreven die handelen over psychologische verschijnselen. Vanaf 1500 begint zich een verschuiving in het denken voor te doen waardoor de renaissancistische psychologie zijn eigen kleur krijgt en de weg vrijmaakt voor de grote omslag in de zeventiende eeuw. De primaire literatuur hieromtrent neemt geen geringe proportie aan, de secundaire literatuur hierover ontbreekt alleen bijna volledig.67 Wel is de invloed van Aristoteles, tot aan Descartes, nog vrij groot. Om ons een beeld te vormen van de zestiende-eeuwse psychologie zal ik daarom een overzicht geven van de psychologie uit de middeleeuwen, die voor een groot deel doorgetrokken kan worden tot in de zestiende eeuw en derhalve een goed beeld biedt van de psychologische kennis ten tijde van de toneelstukken.

1.2 Van Aristoteles tot Reisch

De middeleeuwse psychologie is doordrenkt van de denkbeelden van Aristoteles, met daaraan toegevoegd een vleugje christendom. Er werd veel waarde gehecht aan de woorden van de oude wijze, maar de theorieën konden natuurlijk niet in strijd zijn met de Bijbel. De meest invloedrijke boeken van Aristotels (384-322 bc.) voor de psychologie zijn De Anima en Parva Naturalia. Deze boeken kwamen Europa binnen via de Arabische wereld. De belangrijkste Arabische geleerden voor de psychologie zijn Avicenna (980-1037) en Averroes ( 1126-1198) Zij vertaalden het werk van Aristotels in het Latijn en schreven er tevens commentaren bij. Zo kwamen de werken in handen van onder andere Albertus Magnus (1200-1280) en zijn leerling

65 Fancher, 1996, 159-160. 66 Fancher, 1996.

(14)

Thomas van Aquino (1224-1274).68 Voor de late middeleeuwen en de Renaissance is met name het werk van Reisch (1470-1525) belangrijk. Met telkens kleine aanpassingen en nieuwe commentaren verspreidde het werk van Aristoteles zich onder de geleerden van Europa.

Gemeengoed was het zeker niet. De werken verschenen allemaal in het Latijn en circuleerden in kringen van universiteiten en kloosters. Pas tegen het eind van de middeleeuwen toen men massaal werken naar de volkstaal gingen vertalen en tevens meer mensen het Latijn gingen beheersen, werd de kennis verder verspreid. Om een goed overzicht te geven van de psychologie van de middeleeuwen wordt de theorie onderverdeeld in subparagrafen. Achtereenvolgens zullen behandeld worden: de ziel; de cognitieve processen; de astrologie en humeuren; de emoties, de wil en tot slot de stoornissen. In de besprekingen zal ik gebruik maken van de meest uitgebreide theorieën op dat gebied en/of de theorieën waarvan bekend is dat deze in de late middeleeuwen en renaissance nog aanhang hadden. De ziel

De ziel is het centrale concept van waaruit alle andere processen beschreven worden. Het is een soort overkoepelend systeem waarin alle deelprocessen samenkomen. In de hedendaagse psychologie wordt nauwelijks nog aandacht besteed aan de ziel, omdat alle functie die daaraan toegeschreven zijn inmiddels vallen onder het concept bewustzijn of beschreven worden in termen van neurologische processen. De ziel moet gezien worden als de bron van al het leven en de zetel van alle processen die ons, maar ook plant en dier, in leven houden. In de oudheid waren er twee conflicterende visies op de ziel.69 Plato (427-347 bc.) zag de ziel als het leven dat gebruik maakt van het lichaam om zich te kunnen manifesteren. Het is hetgeen beweging veroorzaakt en alles weet en waarneemt. Alle kennis is al in de ziel aanwezig in de vorm van ideeën en wordt voor de mens zichtbaar in combinatie met waarneming. Vandaag de dag zien we deze visie nog terug in de theorieën omtrent het aanleren van taal, waarbij er vanuit gegaan wordt dat de mens een aangeboren taalsysteem bezit.70 De ziel zelf bestaat uit sterrenstof en elke ziel heeft zijn eigen thuisster. Bij de geboorte krijgt een lichaam een ziel en als je het leven in goede banen leidt, keert je ziel na de dood terug naar zijn thuisster. De ziel zelf is onsterfelijk. Wanneer je zondig geleefd hebt keert je ziel na de dood niet terug naar zijn ster, maar keert je ziel terug op aarde in het lichaam van een vrouw of zelfs een dier.71 In het Neoplatonische denken zijn de sterren vervangen door God en de hemel.

(15)

Latere filosofen onderscheidden drie verschillende soorten ziel: de vegatieve, de sensitieve en de intellectuele.75 De eerste vervult de basisfuncties voor alle levende wezens, inclusief planten, zoals voeding, groei en reproductie. De sensitieve ziel bezit alle krachten van de vegatieve plus de kracht voor beweging, emotie, de vijf externe zintuigen en de vijf interne zintuigen. De intellectuele ziel is de ziel die de mens bezit en bevat naast de krachten van de vegatieve en de sensitieve ziel ook drie rationele krachten: het intellect, het intellectuele geheugen en de wil. Afbeelding 1 laat een overzicht zien van de onderverdeling van de ziel zoals deze door Reisch aan het eind van de vijftiende eeuw is opgenomen. Deze verdeling geeft een goed overzicht van de ziel in zijn totaliteit. De verschillende krachten van de ziel zullen in het vervolg van deze paragraaf aan bod komen.

De ziel staat in contact met het lichaam door de zogenoemde ‘spiritus’, letterlijk vertaald ‘ademtocht’, maar een term die de lading iets beter dekt is ‘levenskracht’. Dit is een onstoffelijke substantie die het lichaam binnenkomt door inademing. Er zijn drie soorten: een natuurlijke, een vitale en een dierlijke. De spiritus voeden als het ware de psychologische processen.76

Afbeelding 1: de onderverdeling van de ziel door Reisch77

75 Park, 1988, 467. 76 Kemp, 1990, 25-26.

(16)

Cognitieve processen

Voor de cognitieve processen vond men al snel een lichamelijke grondslag, de hersenen. Weliswaar niet de hersenen zelf, die werden gezien als een ongevoelige substantie of zelfs, zoals Aristoteles dacht, als het koelsysteem voor het bloed, maar de ventrikels die in de hersenen lagen.78 De ventrikels waren gelokaliseerd door Galenus (131-201). Ze zijn gevuld met een gelige vloeistof. De spiritus kwam via de inademing door de neus rechtstreeks in contact met de vloeistof en diende op deze manier als een soort voeding. De ventrikels werden in verband gebracht met de drie mentale krachten: verbeelding, cognitie en geheugen, waarbij elke kracht zijn eigen ventrikel had. Deze mentale krachten ook wel ‘inner senses’ oftewel interne zintuigen, werden door Avicenna uitgebreid tot vijf: algemene waarneming en voorstellingsvermogen in de eerste ventrikel, cognitie en intuïtie in de middelste en geheugen in de laatste ventrikel.79 Thomas van Aquino volgt echter de onderverdeling van Averroes die vier krachten erkent: algemene waarneming, voorstellingsvermogen, zintuiglijk geheugen en oordeelvelling.80 De lokalisering van de ventrikels is vrij bijzonder. Afbeelding 2 laat de lokalisering zien van Galenus. Deze afbeelding werd eind vijftiende eeuw nog opgenomen door Reisch. Afbeelding 3 laat de lokalisering van de ventrikels zien zoals deze daadwerkelijk in de hersenen worden aangetroffen. De ‘lateral ventricle’ heeft hierbij een linker en een rechter variant waardoor het totale aantal op vier komt. Ondanks het anatomische mankement heeft deze indeling van de ventrikels een enorme invloed gehad op de psychologische kennis van de middeleeuwen.

Afb. 2: Reischs lokalisering van de ventrikels Afb. 3: de huidige lokalisering van de ventrikels

Het cognitieve proces werd in de middeleeuwen gezien als een zogenaamd informatieverwerkingsmodel waarbij sensorische informatie in verschillende stadia omgezet wordt en waarbij de output van het ene stadium de input is voor het volgende, net zolang tot het laatste stadium, of in dit geval het laatste ventrikel, bereikt is.81 Het proces start met de perceptie. Hier doet zich ook meteen het eerste conflict al aan. In Galenus visie had de ziel een actieve rol in perceptie. De ogen zouden een dierlijke spiritus uitstralen via de optische

(17)

zenuw vanuit de ventrikels. Op deze manier zou waarneming tot stand komen. De tegenstanders hiervan dachten dat objecten juist iets uitstraalden dat werd opgevangen door het oog en via de optische zenuw naar de ventrikels werd verplaatst. Deze laatste theorie sluit weliswaar het beste aan bij onze huidige visie, maar kreeg in die tijd toch de minste aanhang: hoe kon immers een object zo klein worden dat het binnen kon dringen in het oog. Avicenna is een van de eerste die hieraan gaat twijfelen. Als de stralen die de ogen uitzenden niet terugkeren naar het oog kon er volgens hem geen waarneming plaatsvinden. Als deze wel terugkeren hoe kan het dan dat ze in alle richtingen kunnen reizen en zelfs zo ver als de sterren en weer terug? Het debat bleef lang onbeslist, maar ze waren het er wel over eens dat de waarnemingen terecht kwamen in de voorste ventrikel van de hersenen, via de optische zenuw. Deze zenuw combineerde de waarneming van het linker en rechter oog, ander zou je immers alles twee keer zien.82

In het voorste gedeelte van de voorste ventrikel vind de algemene waarneming plaats. Hier wordt de informatie van de verschillende zintuigen met elkaar gecombineerd tot één beeld. De algemene waarneming is een snel proces en het beeld wordt maar kort vastgehouden. In het achterste gedeelte van de voorste ventrikel vind het voorstellingsvermogen plaats. Hier worden beelden langer vastgehouden, omdat dit gedeelte van de ventrikel minder vochtig is. Het kan gezien worden als een opslagplaats voor beelden. Samen zorgen deze functies er ook voor dat je in staat bent te herinneren hoe iets er ook alweer uitzag door simpelweg de beelden op te roepen in de voorste ventrikel.

De beelden worden vervolgens doorgezonden naar de tweede ventrikel. In het voorste gedeelte hiervan treft men de cognitieve kracht. Deze is in staat om nieuwe visuele beelden te vormen van de beelden uit het vorige ventrikel door ze te combineren met beelden die ze uit het verleden kennen. Zo is men in staat om zich bijvoorbeeld een gouden berg of een vliegend paard voor te stellen door het beeld van een berg of paard te combineren met de kleur goud of de eigenschap vliegend. Daarna komt het beeld terecht in het achterste gedeelte van het tweede ventrikel: het instinct. Hier worden de niet waarneembare intenties van het object ontvangen. Op basis hiervan wordt besloten of het object van waarneming een bedreiging vormt voor het individu of niet. Bij mensen staat deze functie onder invloed van de rationele ziel.

Uiteindelijk komt het beeld aan in de achterste ventrikel. Hier bevindt zich het geheugen. Dit is de opslagplaats voor beelden uit de cognitieve en instinctieve krachten, zoals het voorstellingsvermogen dat is voor de algemene waarneming. Het geheugen stelt een mens in staat om te leren, aangezien het eerdere ervaringen op kan roepen uit het geheugen en kan vergelijken met het huidige beeld en op basis daarvan een oordeel kan vellen over potentiële bedreiging. De beelden worden opgeslagen in een soort associatief netwerk en kunnen worden opgeroepen door associaties van het beeld.83

Astrologie en humeuren

Ook in de middeleeuwen was men zich ervan bewust dat mensen van elkaar verschillen. Deze verschillen werden toegeschreven aan verschillen in de onstoffelijke ‘mind’ of kregen een fysieke verklaring.84 Vaak ook werden verklaringen gezocht in de positie van de sterren en planeten op het moment van geboorte of conceptie. Aangezien deze laatste in de middeleeuwen vaak lastig te achterhalen was, werd meestal gebruik gemaakt van de geboorteconstellatie. De stand van de planeten maakte dat je onder invloed van een bepaalde planeet werd geboren en bepaalde je complexie.85 Deze complexie had gevolgen voor de

82 Kemp, 1990. 83 Kemp, 1990, 55-58. 84 Kemp, 1990, 89.

(18)

partnerkeuze. Mensen met eenzelfde complexie en dus eenzelfde soort karakter zouden voor elkaar bestemd zijn. Alleen tussen gelijke complexies kon natuurlijke liefde tot stand komen.86 Tegenwoordig wordt vaak gedacht dat juist ‘tegenpolen’ elkaar aantrekken. Uit onderzoek blijkt echter dat men in de middeleeuwen in dit geval dichter bij de waarheid zat; mensen van gelijke aard hebben een grotere aantrekkingskracht op elkaar en relaties tussen deze mensen houden ook vandaag de dag nog langer stand dan relaties tussen de zogenoemde tegenpolen. 87

Aan de planeten werden eigenschappen toebedeeld die ook golden voor de personen die onder diens invloed stonden. Zo zouden mensen onder invloed van Mercurius intelligent zijn, onder Mars actief en heetgebakerd, onder Venus liefdevol en mensen die geboren waren onder Jupiter waren geboren leiders. De eigenschappen die aan de planeten toegekend werden, waren gebaseerd op hun temperatuur en vochtigheid. Men geloofde dat de planeten om de aarde draaiden in de volgorde: maan, Mercurius, Venus, zon, Mars, Jupiter en Saturnus. De temperatuur werd bepaald door de afstand van de planeet tot de verwarmende zon; de vochtigheid werd bepaald door enerzijds de nabijheid van het drogende effect van de zon en anderzijds de bevochtigende werking van de aarde.

In de oudheid dacht men dat de krachten van de planeten hun uitwerking hadden op de ziel en spirit. In de middeleeuwen werd deze visie vervangen door een meer christelijk geaccepteerd idee dat de planeten hun uitwerking hadden op de lichaamssappen van een mens. Immers de stand van de maan had zichtbaar invloed op de zeespiegel dus een werking op de vloeistoffen van het lijf was het meest plausibel. De ziel zelf, met name de rationele ziel of ‘mind’ werd niet beïnvloed. Hierdoor bleef er een grote ruimte gereserveerd voor de kracht van de vrije wil die, zoals later zal blijken, een erg belangrijke rol speelde in de middeleeuwse psychologie.

De theorie van de lichaamssappen of humeuren stamde af van Hippocrates (460-370 bc.). Hij onderscheidde er vier: bloed, slijm, gele gal (soms ook rode gal genoemd) en zwarte gal. Ziekte werd toegeschreven aan een verstoring in de balans van de sappen. De eigenschappen van de sappen werden, net als bij de planeten, toegeschreven aan temperatuur en vochtigheid. Bloed werd gezien als warm en vochtig, gele gal als warm en droog, zwarte gal als koud en droog en slijm als koud en vochtig. Het overheersende humeur van een individu zorgde voor de belangrijkste karaktertrekken. Het sanguine karakter, waarin bloed domineert, werd gezien als het ideale. De andere drie karakters, het cholerische (gele gal), het melancholische (zwarte gal) en het flegmatische (slijm) hadden zowel positieve als negatieve eigenschappen, maar deden allen onder voor het sanguine. Een cholerisch persoon werd gezien als slim en actief, maar ook als slechtgehumeurd. Deze eigenschappen zien we ook terug in de planeet Mars die door zijn nabijheid van de zon eveneens droog en warm is. Een cholerisch persoon werd dan ook geloofd onder invloed te staan van deze planeet. De melancholicus is met zijn kou en droogte verbonden met de planeet Saturnus. Personen met dit karakter zijn vooral standvastig, angstig en wantrouwend. De flegmaticus is vooral sloom en futloos en werd in verband gebracht met de planeet Venus. Een sanguine persoon stond onder invloed van Jupiter.88 Vaak echter wordt Venus ook in verband gebracht met het sanguine karakter. Echt eenduidigheid op dit gebied was er dus niet. Daarnaast was er nog het probleem van de vier karakters en zeven planeten, waarbij wel werd gedacht dat elke planeet zijn invloed uitoefende, maar niet elke planeet aan een karakter gekoppeld kon worden.

86 Gijsen, van. 1989, 110.

(19)

Emoties

Emoties werden gezien als ervaringen of bewegingen van de ziel. Bernard van Clairveaux(1090-1153) omschreef onder andere de emotie verdriet als het samentrekken van de ziel, blijheid als zijn uitbreiding. Emoties behoren tot de ziel en kunnen de basis leggen voor deugden en zonden, afhankelijk van of iemand zijn emoties leidt of door hen geleid wordt.89 Een verstoring in de balans van de humeuren kon emoties veroorzaken. Het toeschrijven van fysiologische verschijnselen als oorzaak van emoties komt overeen met de hedendaagse James-Lange theorie, die stelt dat emoties het gevolg zijn van lichamelijke veranderingen.90 Deze theorie vond echter in de Middeleeuwen weinig aanhang en ook vandaag de dag wordt deze stelling niet door iedereen aangehangen.

In de middeleeuwen kunnen twee grote stromingen onderscheiden worden in de theorievorming rondom emoties. Deze theorieën staan zeker niet los van elkaar, maar verschillen van elkaar in nuances. Aan de ene kant vinden we John de la Rochelle (1190-1245) die inhaakt op de theorie van Avicenna en aan de andere kant de zeer invloedrijke theorie van Thomas van Aquino. Lange tijd is deze laatste theorie leidend geweest, maar aan het eind van de vijftiende eeuw kwam daar een einde aan door de uitgave van de Margarita Philosophica van Reisch, die teruggreep op La Rochelle.

Volgens Avicenna en in navolging daarvan La Rochelle, bestaat de sensitieve ziel uit een bewegende en een begrijpende kracht. De begrijpende kracht omvat de vijf externe en vijf interne zintuigen die hierboven al beschreven zijn. De bewegende kracht kan weer opgesplitst worden in twee soorten: één die zorgt voor gedragsverandering en één die zorgt voor fysieke beweging.91 De eerste hiervan is van belang voor emoties. De grillen van de sensitieve ziel staan onder controle van de intellectuele ziel die erop toeziet dat de perfectie van de ziel niet verstoord wordt door materiële zaken.92

De emoties worden gestuurd door twee drijfveren: de ‘irascible’ kracht en de ‘concupiscible’ kracht.93 Deze termen laten zich moeilijk in Nederlandse vertalingen vangen; ze kunnen wellicht het best als een terugtrekkende en toenaderende kracht gezien worden. De eerste streeft ernaar te ontkomen aan wat schadelijk of bedreigend is voor het individu; de tweede naar het verkrijgen van wat begeerd wordt.94 Deze drijfveren zijn reacties op evaluatieve acties en veroorzaken gedragsveranderingen en innerlijke gevoelens.95 Frijda geeft in zijn invloedrijke handboek over emoties een uitleg die hiermee gelijkenissen vertoont. Hij beschrijft emoties als “de manifestatie van het belangenbevredigingssysteem van het individu”.96 Een belang wordt daarbij gedefinieerd als “een dispositie om een bepaalde soort toestand te verwelkomen of te willen bereiken” en vertoont daarmee overeenkomsten met de concupiscible kracht.97

Thomas van Aquino erkent ook dat emoties eerder voortkomen uit de sensitieve ziel dan uit de intellectuele. Daarnaast stelt hij dat emoties altijd gepaard gaan met lichamelijke veranderingen.98 Emoties worden veroorzaakt door de evaluatie van externe objecten door het oordeelvellend vermogen en gaan altijd gepaard met bewegingen van het hart en de spirits.99 Ook deze theorie vind zijn equivalent in de theorie van Frijda. Deze stelt dat emoties niet 89 Knuuttila, 2004, 197. 90 Jong, 1981; Knuuttila, 2004, 227. 91 Knuuttila, 2004, 219-220. 92 Knuuttila, 2004, 221. 93 Knuuttila, 2004, 222.

94 Gijsen, van, 1998, 160; Harvey, 1975, 46. 95 Knuuttila, 2004, 227.

(20)

alleen innerlijke gevoelens zijn, maar dat ze ergens over gaan, iets buiten de eigen persoon, het zogenaamde object. Zo heb je niet zomaar verdriet, maar verdriet om iets. Meestal heeft dat betrekking op een verlies van een bemind object of persoon, dat niet alleen weg is, maar waarin ook de stellingname schuilt, dat het niet zo zou moeten zijn en dat je er niks aan kunt doen.100

Volgens de theorie van Thomas kunnen emoties geclassificeerd worden in twee groepen: de affectieve emoties en de bezielde emoties. Onder de eerste vallen de emoties liefde, haat, verlangen, afkeer, plezier/blijheid en verdriet. De emoties vormen koppels van tegengestelde gevoelens. De bezielde emoties zijn: hoop, wanhoop, angst/vrees, moed en woede. De eerste vier vormen weer duo’s, woede heeft geen tegenhanger. De eerste groep verschilt van de tweede in de zin dat de emoties uit de eerste simpelweg refereren aan een plezierig of onplezierig object. Bij de emoties uit de tweede groep is een streven naar een plezierige uitkomst of het vermijden van een onplezierig resultaat betrokken.101 Het pretendeert een soort actiebereidheid en ‘arousal’. Deze laatste groep vertoont gelijkenissen met de irascibile en concupiscible krachten van La Rochelle.

De emoties van Aquino komen niet zomaar op, maar vinden plaats in een vastgelegde volgorde. Een overzichtje hiervan is gegeven in afbeelding 4.

Afbeelding 4: volgorde van emoties volgens Aquino.

Een emotie begint met het kwalificeren van het object als passend bij liefde of bij haat. Wanneer iets als liefde bestempeld wordt kan het verlangen oproepen. Zodra de kans bestaat op bevrediging hierop ontstaat hoop. Bij vervulling hiervan gaat het over in vertrouwen wat weer resulteert in blijheid. De andere route loopt iets minder soepel. Een object waartegen je haat koestert resulteert in afkeer van dat object. Wanneer het object daarmee niet verdwijnt, ontstaat eerder vrees dan wanhoop. Het lijkt er dan ook op dat vrees en wanhoop in dit rijtje omgedraaid moeten worden, maar dat zou de vastgestelde duo’s door elkaar schoppen.102 Verdriet volgt logischer wijs op vrees en wanhoop, maar woede staat weer enigszins op zichzelf. Deze emotie kan ontstaan door het schaden van het vertrouwen of een escalatie van wanhoop en vrees. Wanneer woede omgezet wordt in een succesvolle wraakactie heeft het blijheid tot gevolg, wanneer dit niet gebeurt resulteert het in verdriet.103 Deze volgorde van emoties moet niet gezien worden als een vaststaande route die consequent bewandeld wordt. Immers, vrees kan ook ontstaan voor het verliezen van iets geliefds en wanhoop door een onbeantwoord verlangen. Wel biedt dit overzicht een handige leidraad in het analyseren van het ontstaan van emoties en de mate van heftigheid die eraan toegekend kan worden.

(21)

De fysiologische aspecten van emoties bespreekt Thomas niet heel uitgebreid. Wel ziet hij deze eerder als effecten dan als oorzaken.104 Bij angst ontstaat er een ophoping van hitte en spiritus in de organen, weg van het hart. Hierdoor neigt een angstig persoon ook naar achteren te vallen. Bij lef zien we een omgekeerd proces. Hierbij trekken de hitte en spiritus juist naar het hart toe wat een voorwaartse beweging tot gevolg heeft. Trillingen van het lichaam en een verstoord redeneervermogen worden ook teruggevonden bij angst of vrees. Dit komt omdat de hitte en spiritus niet alleen van het hart af vloeien, maar ook uit de ledematen en het hoofd.105 Het fysiologische effect van woede is het verhitten van het bloed en de spiritus door de verdamping van gal.106 Wellicht komt hier het spreekwoordelijk stoom uit de oren ook vandaan. De effecten van emoties op gedrag laat Thomas buiten beschouwing, gedrag ziet hij als een bewuste keuze van de wil.

Latere filosofen, met name Scotus (1266-1304) en Ockham (1288-1347) hebben de emotietheorie met slecht kleine aanpassingen overgenomen. Scotus zag emoties als onvrijwillige reacties gepaard met fysiologische veranderingen. Het gedrag dat daaruit voortvloeit is te controleren met de wil en de emotionele krachten zelf kunnen door gewenning gematigd gaan functioneren. Ook hij maakt onderscheid in concupiscible en irascible emoties. De eerste zijn in zijn ogen reacties op aangename of onaangename objecten, zoals verlangen, afkeer, blijheid en verdriet. De tweede zijn reacties op bedreigende objecten.107 Het onderscheid tussen de categorieën is hier minder duidelijk dan bij La Rochelle. Scotus reserveerde tevens een grotere rol voor de intellectuele ziel in het ervaren van emoties. Een mens kan immers leren zijn emoties onder controle te houden, wat eerder een taak is van de wil dan van de emotionele krachten.108 Ockham stelt dat emoties gezien moeten worden als sensitieve passies die veroorzaakt worden door het begripsvermogen, gepaard gaan met fysiologische veranderingen en gematigd kunnen worden door gewenning. Het resulterende gedrag wordt gecontroleerd door de wil.109 De verbinding tussen de intellectuele ziel en de emoties is onder andere van belang voor de analyse van de toneelstukken, waarin rede en emotie regelmatig met elkaar strijden. In eerdere theorieën werden emoties en rede nog strikt van elkaar gescheiden; emoties behoorden tot de sensitieve ziel, rede tot de intellectuele. In de theorieën van Ockham en Schotus beginnen de eerste tekenen van een verstrengeling zichtbaar te worden.

Rondom de theorievorming van emoties blijft het nu lange tijd stil. De focus verschuift nu, door de opkomst van het humanisme, naar het onderwijzen in het beheersen en verbeteren van de emotionele ziel. Petrarca, een van de eerste humanisten, zag hierin een grote rol weggelegd voor de retorica.110 Een rol waar we in het volgende hoofdstuk op in zullen gaan.

Wil, rede en natuur

(22)

ze controleren de wil niet. Rede en wil zijn constant met elkaar in overleg, maar het is mogelijk dat de rede compleet verstoord wordt door emoties met alle gevolgen van dien. Emoties werden gezien als noodzakelijk voor de mens en wanneer deze goed gereguleerd werden door rede en wil, zijn ze bruikbaar en moreel gerechtvaardigd gedrag. Het geloof in een vrije wil, in de verantwoordelijkheid voor eigen gedrag, keuzes en emoties, kan gezien worden als het belangrijkste aspect van de middeleeuwse psychologie.111

De rede is een complex begrip. Er werd onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van rede die elk hun eigen doel hadden.112 Over het algemeen kan de rede, ongeacht zijn specifieke functie, gezien worden als een faculteit van de intellectuele ziel. Het is een kracht, gegeven door God, die ons mensen onderscheidt van de dieren. De rede stelt de mens in staat om kennis van de wereld te verwerven en daarmee tot de waarheid te komen. Daabij kunnen de regels van de logica gevolgd worden. Op die manier werd de rede in de middeleeuwen ook ingezet om het bestaan van God te bewijzen.113 Aangezien God de mens de rede had gegeven, moest het in essentie wel goed zijn. Rede was de bron van moreel rechtvaardig gedrag. Aan het eind van de zestiende eeuw zien we een verschuiving in de hiërachie van rede en wil, waarbij de eerste uiteindelijk als grootste goed wordt beschouwd.114 Dit is vooral de danken aan de uitgave van Coornherts Zedekunst dat is Wellevenskunste in 1586. Dit is echter na de totstandkoming van de toneelstukken in dit corpus en voor de analyse daarvan kunnen we nog uitgaan van een rangorde waarbij de wil boven de rede staat.

Een ander complex begrip dat verband houdt met rede en wil is natuur. In de middeleeuwen stond natuur niet alleen voor de flora en fauna om ons heen, maar had het meer de betekenis van geboorte of herkomst.115 In de context van de menselijke natuur kan het begrip opgevat worden als ‘de aard van het beestje’ zoals wij dat vandaag de dag nog kennen uit spreekwoorden en gezegden. De natuur van de mens bepaalt dat hij een mens is en niet iets anders.116 De waarde die aan natuur of natuurlijk gehecht wordt is in de middeleeuwen nogal wisselend. Enderzijds werd de natuur gezien als het gegevene van God en dus in essentie goed. Een mens die zijn natuur volgt leeft dan moreel rechtvaardig. In die visie is zondigen onnatuurlijk. Anderzijds blijken de daden waarvoor mensen berecht worden, vaak acties te zijn die voortkomen uit diens natuur en lijken in de verste verte niet op moreel juist gedrag.117 Zo bezien kan natuur dus een positieve of negatieve connotatie hebben.

Van Gijsen merkte al op dat in de Spiegel der Minnen het begrip natuur of natuurlijk regelmatig voortkomt en dat ook binnen dit toneelstuk de waarde van deze begrippen sterk verschilt.118 Zij stelt dat ‘nature’ dikwijls in conflict is met een of meerdere andere factoren waarbij soms natuur de overhand krijgt en soms zijn tegenkracht. Het begrip natuur wordt onder andere gebruikt om de liefde tussen Dierick en Katharina te karakteriseren, het gaat om een natuurlijke liefde, waarbij de term een positieve waarde krijgt. Natuurlijke liefde is immers puur en echt en daarbij ook niet te stoppen. Het is in deze visie een kracht die een grote rol speelt in de motivering van gedrag en waar je als persoon vrijwel machteloos tegenover staat. Aan de andere kant staat natuur tegenover rede waarbij het volgen van je natuur gelijk staat aan redeloosheid. De positie van deze termen is dus zeer dubieus en kan binnen een toneelstuk meerdere betekenissen aannemen, van positief tot negatief en alles wat daartussen ligt. Natuur speelt in op het gedrag, net als rede en wil. Het lijkt te worden

111 Kemp, 1990, 82-85.

112 Celano, 2010; Álvarez, 2001; Collins, 2004. 113 Hehl, 2008, 319-323; Hannam, 2010, 43-59 114 Buys, 2009,31-59.

115 Coloman, 2001; Kuchenbuch & Morsel, 2008. 116 Long, 2004, 254.

117 Hepburn, 2006.

(23)

voorgesteld als een enorme kracht waarbij rede en wil toch moeten proberen om het te beteugelen, om zodoende een goed leven te leiden.

Stoornissen

Vaak wordt gedacht dat mensen met psychische stoornissen er in de middeleeuwen behoorlijk slecht vanaf kwamen. Ze zouden worden opgesloten of zelfs op de brandstapel eindigden. Dit beeld is echter verkeerd. In de middeleeuwen werden geestelijk zieke mensen niet verantwoordelijk gehouden voor hun eigen daden. Het was niet hun eigen schuld dat ze zo waren en mensen leefden met hen en hun familie mee. Ook waren stoornissen zeker niet altijd het resultaat van demonische krachten. Vaker zelfs werden stoornissen toegeschreven aan het niet functioneren van een fysiologisch proces. De grens tussen lichamelijke en geestelijke ziektes was dan ook niet zo scherp als nu. Galenus reserveerde echter nog wel wat ruimte naast de fysiologische benadering voor het vrijwillig laten falen van de wilskracht als oorzaak van ziekte. Ook ongecontroleerde emoties werden aangewezen als mogelijk bron voor fysieke en mentale ziektes. De fysiologische benadering vond de meeste aanhang waarbij sterk geleund werd op de humeurenleer van Hippocrates. Ook het niet functioneren van een van de cerebrale ventrikels kon voor problemen zorgen. 119

Stoornissen uitten zich in abnormaal gedrag, emotie of denken. Er werd grofweg onderscheid gemaakt in vier stoornissen: melancholie, manie, frenitis en epilepsie. Met name melancholie is een stoornis waarvan we sporen terugvinden in de toneelstukken. Voor de volledigheid worden de andere drie ook kort behandeld. Wellicht komt ook deze kennis nog van pas bij de analyse. De eerste stoornis, melancholie, werd veroorzaakt door een overschot aan zwarte gal in het lichaam of door een pathologische vorm van zwarte gal. Melancholie verstoorde de cognitieve processen die plaats vonden in het tweede ventrikel. Het dient niet verward te worden met het karakter van een melancholicus, dat op zichzelf pathologisch is. De stoornis uit zich in het geloof in een denkbeeldig kwaad en argwaan. De patiënt kampt met hevige angsten, depressie, gepieker, hallucinaties, slaap- en eetstoornissen en sociale terugtrekking. Vandaag de dag zou iemand met deze symptomen de diagnose paranoïde schizofrenie krijgen.120 Een aan melancholie verwante stoornis die soms ook genoemd wordt is amor hereos; een pathologische vorm van verliefdheid waarbij de zinnen verblind worden door een hevig verlangen naar de geliefde en melancholische verschijnselen optreden. Deze vorm van melancholie is alleen te bestrijden voor vereniging met de geliefde of door zeer goede afleiding. Wanneer dit niet gebeurt, heeft deze aandoening de dood tot gevolg.121

Mania was het gevolg van de werking van gele gal op het brein. Het zorgde met name voor verstoringen in het voorstellingsvermogen in het eerste ventrikel. De stoornis wordt omschreven als een chronische aandoening aan het redeneervermogen met een breed scala aan symptomen waaronder angst voor onschuldige dingen. Mania was vaak moeilijk te onderscheiden van melancholie, de verschillende uitwerking op de ventrikels werd meestal als doorslag gebruikt. Een aandoening aan het derde ventrikel wordt ook nog kort genoemd; sloomheid.122 Deze aandoening wordt verder niet uitgewerkt, maar mogelijk heeft het lichaamssap slijm hier iets mee te maken aangezien deze in de humeurenleer in verband gebracht werd met futloosheid en gebrek aan energie.

Frenitis werd gezien als een acute stoornis waarbij niet alleen mentale, maar ook fysieke symptomen kwamen kijken. De aandoening werd getypeerd door waanzin en koorts. Daarnaast kon er nog een grote variëteit aan ziekteverschijnselen optreden, zoals angst, auditieve hallucinaties en huilbuien. Gewelddadig gedrag werd niet zelden gesignaleerd. De

(24)

locus van de stoornis was in het hoofd en het was het gevolg van de werking van gele gal op het brein, net als bij mania. Hedendaagse diagnoses die volgens Kemp mogelijk bij deze symptomen passen, zijn hersenvliesontsteking en tyfus.123

De laatste stoornis in het rijtje is epilepsie. Deze middeleeuwse aandoening wijkt af van de anderen in de zin dat het vaker niet dan wel aan lichamelijke factoren werd toegeschreven. Slijm en gal werden soms als boosdoeners aangewezen. Deze humeuren zouden de ventrikels of de openingen daartussen vernauwen wat epilepsie als gevolg had. Vaker echter werd epilepsie toegeschreven aan demonische bezetenheid.124 Later in de middeleeuwen begon de fysieke verklaring meer terrein te winnen. Symptomen van epilepsie zijn verstoorde gezichtsuitdrukkingen, een verlaging van de stem, ongecontroleerde lichaamsbewegingen en schuimbekken.125 Deze uitingen van gedrag zouden van de duivel komen waarvan de persoon bezeten is. Vandaag de dag wordt epilepsie louter aan lichamelijk factoren toegeschreven en is het idee van bezetenheid bijna volledig van de baan. Enkel in sommige gevallen van schizofrenie of multiple personality disorder vinden we nog restanten hiervan terug.

De behandeling van deze stoornissen stoelde vaak op lichamelijke interventies. Verandering van klimaat, dieet en omgevingen werden, gepaard met lichaamsbeweging, vaak aanbevolen. Daarnaast was er een keur aan kruidenmengsels met heilzame werkingen. Ook afleiding werd, met name voor melancholie, regelmatig aangeraden. Dit was dan in de vorm van muziek of filosofische gesprekken.126 Later in de middeleeuwen vervulden de rederijkers natuurlijk een belangrijke rol in de bestrijding van melancholie en ledigheid door hun retorische voordrachten. Rigoureuzere behandelmethoden werden ook toegepast. Aderlating en het gebruik van bloedzuigers op bepaalde plekken om de humeurenbalans te herstellen waren nog vrij zachtaardig. Een Vlaams genootschap uit de vijftiende eeuw, de zogenaamde stonecutters, claimden hoofdstenen te verwijderen door kleine sneetjes in het hoofd te maken. Mocht dat alles niet baten dan werd in sommige gevallen de schedel open gemaakt zodat de slechte humeuren, die dit alles veroorzaakt hadden, verdampt konden worden.127

1.3 De middeleeuwse psychologie in de Spiegel der Minnen

Om te voorkomen dat ik straks opnieuw het wiel uitvind, zal ik hier een kort overzicht geven van wat er op psychologisch gebied al onderzocht is binnen het corpus aan toneelstukken. Ik focus me hierbij op de Spiegel der Minnen aangezien dit toneelstuk herhaaldelijk met de psychologie geassocieerd is, terwijl de andere toneelstukken in dit verband nog niet besproken zijn. Van Herk stipt in haar dissertatie wel het gevaar van de liefde aan die volgens haar in de mythologische-amoureuze toneelstukken tot uiting wordt gebracht. Zij typeert de liefde in de spelen als een strijd tussen natuur en verstand.128 Op deze constatering kom ik in de analyse zeker terug.

Van Gijsen richt zich in haar onderzoek op verschillende facetten uit het toneelstuk die met bovenstaande verband houden. Zij bespreekt onder andere de geboorteconstellatie van Dierick en Katherina. Beide zijn geboren onder de planeet Saturnus en zijn zodoende melancholisch van aard. Aangezien zij beiden van dezelfde complexie zijn, ontstaat er een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jammer en wellicht onrechtvaardig voor Milos, maar wel een kans voor het grote publiek om dit beroemde beeld in het Louvre te kunnen blijven bewonderen. Sinds 2010 kan dat in

Uit het antwoord moet blijken dat de Venusvliegenval in staat is tot fotosynthese / zelf organische stoffen kan produceren. 42

uitwerkbijlage voor elke uitspraak aan of deze waar of niet waar is. Venus draait, net als de aarde, in een cirkelbaan om de zon. Gegevens over het planetenstelsel staan in

In figuur 1 is Venus als een witte stip te zien omdat Venus het zonlicht reflecteert richting aarde.. De aarde staat na 8 jaar weer op dezelfde positie als

De uitkomsten van dit onderzoek kunnen verder gebruikt worden als basis voor onderzoek naar mogelijke verklaringen voor verschillen in metafoorkeuzes tussen seksen

Niet om de woorden die hij spreekt maar omdat zijn ogen twinkelen, omdat zijn haar in dichte, donkere krullen, op zijn voorhoofd ligt, omdat zijn lichaam jong is en veerkrachtig,

 The objectives and ambitions of EU and NATO in international security policy do not differ fundamentally with regard to Kagan’s dimensions, characterizing

Hp Afstand heeft een negatief effect op de relatie tussen marketing- en financiële managers Een andere determinant van de kwaliteit van relaties tussen afdelingen