IETS MET MARS EN VENUS…
Een onderzoek naar metafoorgebruik in filmrecensies,
bekeken vanuit het genderperspectief
Masterscriptie Communicatie-
en Informatiewetenschappen
Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit der Letteren
Sonja Toren
S1586858
IETS MET MARS EN VENUS…
Een onderzoek naar metafoorgebruik in filmrecensies,
bekeken vanuit het genderperspectief
Masterscriptie
Sonja Toren
Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit der Letteren
Communicatie- en Informatiewetenschappen
Supervisor: dr. E. Pascual Olivé
The truth is, a great mind
must be androgynous
Samuel Taylor Coleridge
Voorwoord
Vanuit mijn hangmatje ergens in een ver en tropisch land dacht ik, tijdens de
wereldreis die ik vorig jaar maakte, regelmatig na over mogelijke
scriptieonderwerpen. Een ding werd me daar, al wiegend in het zonnetje, snel
duidelijk: het onderwerp zou in de combinatie van journalistiek en taal- en
cognitiehoek gezocht moeten worden. Concreter dan dat werden de ideeën echter
nog niet. Ik was gewoon domweg te druk met genieten. Genieten van al het moois
om me heen, van het zorgeloze bestaan en het ultieme gevoel van vrijheid.
Eenmaal terug in Groningen, werd het tijd een concreet scriptieonderwerp te
bedenken. Al tijdens mijn stage en later bij het freelance werk voor filmtheater
ForumImages heb ik veel te maken gehad met professionele filmrecensies.
Gevoelsmatig leken er verschillen te zijn in de door vrouwelijke en mannelijke
journalisten geschreven filmrecensies. Hoewel niet meteen duidelijk was waar
dat verschil in zit, leek het te maken te hebben met bepaalde taalaspecten in de
recensies. Hieruit ontstond uiteindelijk de in dit onderzoek te toetsen hypothese,
dat er een verschil is in het metafoorgebruik tussen vrouwelijke en mannelijke
filmrecensenten.
Opgelucht, blij en trots. Dat is wat ik nu, vele maanden later, ben. Met het
afronden van deze masterscriptie is een eind gekomen aan een lange, maar heel
erg leuke studententijd. Daar waar het werkende leven mij na het afronden van
mijn eerste studie nog totaal niet trok, kan ik nu bijna niet wachten tot het zover
is. Wat zal het heerlijk zijn om in de avonduren en weekeindes écht vrij te zijn.
Om vaarwel te zeggen tegen het fluisterende stemmetje, dat vrijwel altijd
aanwezig is om me er op te wijzen dat ik eigenlijk met mijn neus in de boeken zou
moeten zitten…
mentale en vroeger ook financiële steun. Tevens wil ik mijn zus Debby bedanken
die mij, ondanks de hectische periode waarin ze nu verkeert, in de afrondingsfase
van mijn scriptie met woord en daad heeft bijgestaan. En tenslotte een
persoonlijk woord van dank voor mijn scriptiebegeleidster Esther Pacual Olivé
voor haar tijd, geduld, heldere uitleg en bruikbare tips. Ik heb haar begeleiding
als zeer prettig ervaren.
Samenvatting
Bioscoopbezoek is een populaire vorm van vrijetijdsbesteding. In 2010 werden in
Nederland ruim achtentwintig miljoen bioscoopkaartjes verkocht. Uit cijfers over
2009 blijkt dat de gemiddelde jaarlijkse bezoekfrequentie van de Nederlandse
bevolking 1,79 is. Jongeren tussen de achttien en drieëntwintig jaar gaan
gemiddeld het vaakst naar de bioscoop, namelijk 3,6 keer per jaar. Het
gemiddelde bereik van alle Nederlanders komt daarmee op 55%. Dit betekent
dat, rekening houdend met het feit dat de gemiddelde bezoekfrequentie 1,79 is,
de helft van de bevolking in 2009 nooit naar de bioscoop ging en de andere helft
gemiddeld ruim drie keer per jaar (bron: www.filmonderzoek.nl).
Doel van het onderzoek
Centraal in dit onderzoek staat de vraag die is afgeleid uit bovenstaande
hypothese:
“Is er sprake van een verschil in metafoorgebruik in filmrecensies tussen
mannelijke en vrouwelijke professionele recensenten?”
Opzet van het onderzoek
Er is gebruik gemaakt van een dataset van vijftig aselect gekozen filmrecensies uit
de Volkskrant, Het Parool, NRC, Trouw, De Telgraaf, waarvan vijfentwintig
recensies geschreven zijn door een vrouw en vijfentwintig door een man. Aan de
hand van de zogenaamde Metafoor Identificatie Procedure (Pragglejaz Group,
2007: 3) zijn de metaforen uit de tekst gefilterd. Vervolgens is op basis van de
conceptuele metafoortheorie van Lakoff en Johnson (1980) geclassificeerd welk
type metaforen de recensenten gebruiken en wat het bron- en het doeldomein
van de metafoor is. Tot slot is er een opsplitsing in acht verschillende
subcategorieën naar metafooronderwerp gemaakt.
Dit is deels een kwantitatief, deels een kwalitatief onderzoek, waarbij niet alleen
gekeken is naar cijfers, maar bevindingen ook beschreven en geïnterpreteerd zijn.
Om aan te kunnen tonen of de verschillen in metafoorkeuzes tussen mannelijke
en vrouwelijke recensenten ook daadwerkelijk statistisch significant zijn, is
gebruik gemaakt van de t-toets. Met behulp van deze statistische toets kan
worden nagegaan hoe groot de kans is dat de ontdekte verschillen tussen de
gemiddelden van twee steekproeven veroorzaakt is door toeval. Alle tellingen en
statistische gegevens dienen vervolgens als hulpmiddel voor de interpretatie van
de gevonden verschillen en overeenkomsten in filmrecensies.
Resultaten van het onderzoek
verschil. Alle overige ontdekte verschillen zijn niet significant. Uit de resultaten
blijkt verder dat bij de berekening met relatieve aantallen, omgerekend naar
eenzelfde recensielengte, de kans dat de gevonden verschillen op toeval berusten
kleiner zijn. Geen van de verschillen wordt daardoor echter statistisch significant.
Conclusie van het onderzoek
De belangrijkste conclusie is dat er verschillen lijken zijn in het metafoorgebruik
tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensenten, alleen dat uit dit onderzoek
blijkt dat deze gevonden verschillen mogelijk op toeval berusten. Het is daarom
aan te raden om bij een vervolgonderzoek de steekproef te vergroten en meer dan
vijfentwintig recensies per sekse te onderzoeken. Er geldt immers: hoe groter de
steekproef, hoe kleiner de invloed van het toeval.
Inhoudsopgave
Voorwoord
Samenvatting
1 Inleiding
10
1.1 Aanleiding
10
1.2 Probleemstelling
11
1.3 Opzet onderzoek
11
1.4 Leeswijzer
12
2 Theoretisch kader
13
2.1 Metaforen toen en nu
13
2.2 Conceptuele metafoortheorie
14
2.3 Metaforen herkennen
15
2.4 Type metaforen
16
2.4.1 Structurele metaforen
17
2.4.2 Oriëntatiemetaforen
18
2.4.3 Ontologische metaforen
19
2.5 Brondomein en doeldomein
21
2.6 Gender
22
2.7 Vrouwentaal en mannenpraat
23
2.8 Filmrecensies en professionele recensenten
24
2.8.1 Filmrecensies in het algemeen
24
2.8.2 Filmrecensies door de jaren heen
26
3.2.3 Interfererende variabelen
32
3.3 Validiteit
33
3.3.1 Inhoudsvaliditeit
33
3.4 Criteria voor betrouwbaarheid
34
3.4.1 Interne validiteit
34
3.4.2 Externe validiteit
35
3.4.3 Nauwkeurigheid van het meten
36
3.4.4 Validiteit van het meten
36
3.4.5 Geloofwaardigheid
37
3.4.6 Betrouwbaarheid
37
3.4.7 Bevestigbaarheid
37
3.4.8 Overdraagbaarheid
38
4 Resultaten
39
4.1 Kwantitatieve resultaten
39
4.1.1 Gebruik metafoortypes
39
4.1.2 Gebruik metafooronderwerpen
40
4.2 T-toets
41
4.2.1 Verschil in metafoortypes
42
4.2.2 Verschil in metafooronderwerpen (absolute aantallen)
43
4.2.3 Verschil in metafooronderwerpen (relatieve aantallen)
44
4.3 Interpretatie
45
4.3.1 Absolute versus relatieve aantallen structurele metaforen
45
4.3.2 Absolute versus relatieve aantallen ontologische metaforen
46
4.3.3 Absolute versus relatieve aantallen oriëntatiemetaforen
46
4.3.4 Absolute versus relatieve aantallen metafooronderwerpen
47
5 Conclusie
50
5.1 Conclusie
50
5.1.1 Beantwoording van de onderzoeksvraag
50
5.2 Discussie
51
5.3 Aanbevelingen
52
Bijlage
56
I Overzicht van de geanalyseerde films
57
II Filmanalyses
59
III Tabellen van de analyse
192
IV Statistische gegevens
195
1
Inleiding
Jaarlijks gaan er miljoenen Nederlanders naar de bioscoop. Zo trekt alleen
bioscoopketen Pathé al meer dan acht miljoen bezoekers op jaarbasis (bron:
Pathé Nederland). De meeste bezoekers beslissen vooraf naar welke film ze zullen
gaan. Bij de keuze voor een bepaalde film wordt vaak gebruik gemaakt van
internet, kranten, (film)tijdschriften en andere media. In al deze bronnen is
informatie te vinden over het nieuwste filmaanbod en geven kenners en
liefhebbers hun mening over de films die in de bioscopen te zien zijn in de vorm
van een recensie.
1.1
Aanleiding
Het thema van dit onderzoek is metafoorgebruik van professionele recensenten
in filmrecensies en de rol die gender daarin speelt. Gevoelsmatig lijken er
verschillen te zijn in de door vrouwelijke en mannelijke journalisten geschreven
filmrecensies. Onderzocht wordt daarom of er misschien een verschil bestaat
tussen het metafoorgebruik van vrouwelijke en mannelijke filmrecensenten.
Hoewel er al veel onderzoek is gedaan naar metaforen, in Nederland bijvoorbeeld
door G.J. Steen (2007), C.J. Forceville (1994), D. Draaisma (1993) en A. Mazel
(2006), is mij geen onderzoek bekend waarbij naar metafoorgebruik vanuit het
genderperspectief in (film)recensies wordt gekeken. Daarmee wordt ook meteen
het relevantievraagstuk in dezen beantwoord. De beantwoording van de
vraagstelling verschaft ons derhalve meer inzicht in het gebruik van metaforen
door mannen en vrouwen in filmrecensies.
1.2
Probleemstelling
overeenkomsten waarneembaar zijn tussen metafoorkeuzes van mannelijke en
vrouwelijke filmrecensenten is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:
“Is er sprake van een verschil in metafoorgebruik in filmrecensies tussen
mannelijke en vrouwelijke professionele recensenten?”
1.3
Opzet onderzoek
Een dataset is samengesteld van vijftig recensies afkomstig uit de Volkskrant, Het
Parool, NRC, Trouw en De Telgraaf over films die de afgelopen twee jaar in de
Nederlandse bioscopen gedraaid hebben. Van iedere film is een recensie door een
vrouw geschreven en een door een man. In totaal zijn per sekse vijfentwintig
recensies onderzocht. Op basis van de conceptuele metafoortheorie van Lakoff en
Johnson (1980/2003) is onderzocht welk type metaforen recensenten zoal
gebruiken, uit welk domein de conceptuele metafoor oorspronkelijk komt
(brondomein), welk domein we daardoor kunnen begrijpen (doeldomein) en
welke betekenis de gekozen metafoor eigenlijk heeft. Vervolgens wordt er een
opsplitsing in verschillende subcategorieën gemaakt, om te bepalen waar de
metafoorvorm in een filmrecensie betrekking op heeft:
acteerwerk/acteurs/karakters
regisseur
scenario
special effects/techniek
emotie/beleving/ervaring
filmbudget/opbrengst
film als geheel
overig
Hiermee kan dit onderzoek als basis dienen voor verder onderzoek naar
bijvoorbeeld het effect van bepaalde metafoortypes op de lezer.
1.4
Overzicht
2
Theoretisch kader
In dit tweede deel van het onderzoek worden de in de inleiding genoemde
begrippen verder uitgewerkt. De gebruikte literatuur voor dit onderzoek is
gekozen vanwege de directe relatie ervan met de in de inleiding genoemde
vraagstelling.
2.1
Metaforen toen en nu
Metaforen dienen puur als versiering en ornament van poëzie. Althans, dat was
hoe Aristoteles er ruim driehonderd jaar voor Christus over dacht. Hij was de
eerste denker die zich bezig hield met metaforen. In 350 voor Christus beschrijft
hij in Poetics metaforen en het gebruik ervan als volgt:
“Giving the thing a name that belongs to something else; the transference being either from genus to species, or from species to genus, or from species to species, or on grounds of analogy […] It is the one thing that cannot be learnt from others, and it is also a sign of genius, since a good metaphor implies an intuitive perception of the similarity in dissimilars.”
(in Punter, 2007: 11-12)
Tot op de dag van vandaag zien de meeste mensen metaforen nog steeds als een
manier om taal op te fleuren en als middel om onze poëtische verbeelding te
uiten. Metaforen worden daarom vaker als een buitengewone taaluiting dan als
een gewone taaluiting gezien. Wanneer men op straat rondvraag zou doen, is het
dan ook zeer waarschijnlijk dat veel mensen denken prima zonder metaforen te
kunnen. Men ziet het als een typische eigenschap van taal op zichzelf en niet als
onderdeel van ons denken en doen.
2. Metaforen worden gebruikt voor zowel retorische als artistieke doelen.
3. Metaforen zijn gebaseerd op een gelijkenis tussen de twee entiteiten die
worden vergeleken en geïdentificeerd.
4. Metafoorgebruik is een bewuste en weloverwogen keuze in het gebruik van
woorden. Je moet er talent voor hebben om dit (goed) te kunnen.
5. Metaforen zijn een stijlfiguur waar we prima zonder kunnen. We
gebruiken het voor speciale effecten en het is geen onderdeel van onze
alledaagse communicatie, laat staan ons dagelijks denken en redeneren.
2.2
Conceptuele metafoortheorie
Ondanks dat veel mensen metaforen nog steeds al opfleuring van onze taal zien,
blijkt uit onderzoek dat metaforen overal aanwezig zijn in ons dagelijks leven.
Zelfs ons gewone conceptuele systeem is metaforisch van aard (Lakoff & Johnson,
[1980] 2003: 3-4).
De essentie van metaforen is het begrijpen van een concept in termen van een
andere. Afzonderlijke metaforische structureringen zorgen ervoor dat aspecten
van het concept verborgen worden. De metaforen die we gebruiken structureren
ons denken. Ze verbergen sommige van de functies van de fenomenen waarop we
ze toepassen en benadrukken anderen juist weer (Goatly, 1997: 2). Lakoff en
Johnson noemen dit in hun boek highlighting and hiding en claimen dat dit
gestructureerde denken gereflecteerd wordt in ons letterlijke taalgebruik (Lakoff
& Johnson, [1980] 2003: 46).
In de jaren tachtig van de vorige eeuw kwam de drastische ommekeer in het beeld
dat men tot dat moment van metafoorgebruik had. In het in 1980 voor het eerst
verschenen boek Metaphors We Live By van de wetenschappers George Lakoff
en Mark Johnson werd voor het eerst de conceptuele metafoortheorie (CMT)
uitgewerkt. Dit zeer succesvolle boek heeft sinds de publicatie ervan een grote
invloed gehad op voornamelijk de taalkunde. De metafoor wordt hierin
beschreven als fundament van onze taal, cultuur en denken en niet langer als
slechts een poëtische versiering.
Met de compleet nieuwe theorie die Lakoff & Johnson ontwikkelden op het
gebied van metaforen, werden de argumenten voor de vijf tot dan toe geldende
opvattingen van tafel geveegd en vervangen door de volgende stellingen:
1. Metaforen zijn een eigenschap van concepten, niet van woorden.
2. De functie van metaforen is om een beter inzicht te krijgen in bepaalde
begrippen en zijn niet alleen voor artistieke of esthetische verfraaiing.
3. Metaforen zijn vaak niet gebaseerd op gelijkenis.
4. Metaforen worden door heel normale mensen moeiteloos gebruikt in hun
dagelijks taalgebruik en niet alleen door mensen die er een speciaal talent
voor hebben.
5. Metaforen zijn, behalve een mooi taalkundig verschijnsel, ook een
onvermijdelijk proces van het menselijk denken en redeneren (in Kövecses,
2002: viii).
2.3
Metaforen herkennen
Om metaforisch gebruikte woorden en uitdrukkingen te kunnen opsporen in
geschreven teksten, wordt vaak gebruik gemaakt van de zogenaamde Metafoor
Identificatie Procedure (MIP) (Pragglejaz Group, 2007: 3). Met deze
analysemethode is het mogelijk om stapsgewijs een tekst te analyseren en de
metaforen er uit te filteren. De MIP bestaat uit de volgende drie stappen:
Stap 1:
Lees eerst de gehele tekst, om zo een goed beeld te krijgen van het onderwerp.
Stap 2:
Bepaal de lexicale entiteit in de tekst.
Stap 3:
a) Bepaal voor elke lexicale entiteit de betekenis binnen de context (de
contextuele betekenis). Met andere woorden: hoe verhoudt het zich tot een
entiteit en wat is de relatie binnen de tekst. Houd hierbij ook rekening met de
tekstdelen voor en na de lexicale entiteit.
b) Vervolgens bepaal je of het een meer basale betekenis in het dagelijks leven
heeft, dan de wijze waarop het in de tekst gebruikt wordt. Met meer basaal wordt
vooral concreet, precies, historisch ouder en gerelateerd aan lichamelijke actie
bedoeld.
c) Wanneer de lexicale entiteit een meer letterlijke en alledaagse versie heeft dan
de in de tekst gebruikte versie, dan contrasteert de contextuele betekenis met de
basale betekenis. Is de gebruikte lexicale entiteit in de tekst nog steeds
begrijpelijk op basis van de vergelijking met de basale versie?
Stap 4:
Is het antwoord op stap 3c ja, dan is de lexicale entiteit een metafoor.
2.4
Type metaforen
drie soorten metaforen onderscheiden, namelijk de structurele metafoor, de
oriëntatiemetafoor en de ontologische metafoor, waarbij de laatste nog weer
opgesplitst wordt in twee subcategorieën (Lakoff & Johnson, [1980] 2003: 3-34).
In onderstaande paragrafen worden deze verschillende types metaforen verder
uitgewerkt.
2.4.1 Structurele metaforen
Lakoff & Johnson (1980) noemen metaforen die ons denken, doen en waarnemen
structureren ook wel structurele metaforen. De cognitieve functie van metaforen
is om sprekers in staat te stellen doeldomein A begrijpen met behulp van de
structuur van brondomein B (in Kövecses, 2002: 33). Een goed voorbeeld van
een dergelijke metafoor is DISCUSSIE IS OORLOG. Er zijn legio voorbeelden te
bedenken waarbij deze metafoor in ons dagelijks taalgebruik tot uitdrukking
komt:
Jouw argumenten verdedigen lijkt me nog een lastige klus
Een discussie van hem winnen is erg gemakkelijk
Zij valt je altijd aan op de zwaktes van je argumenten
Hoewel hier sprake is van een verbaal gevecht en geen fysiek gevecht zoals we dat
van oorlogen kennen, is de structuur wel duidelijk vergelijkbaar: aanval –
verdediging – tegenaanval. Het is een typisch voorbeeld van een structurele
metafoor die volledig in ons dagelijks taalgebruik ingebed is (Lakoff & Johnson,
[1980] 2003: 13).
echter niet hetzelfde als geld. Wanneer je veel tijd besteedt aan het maken van
een vlieger en de vlieger blijkt niet te werken, dan kun je de tijd die je in het
maken ervan hebt gestoken niet terugkrijgen. Als je hem in een winkel gekocht
zou hebben, dan kun je er natuurlijk wel mee teruggaan en je geld terugeisen.
Ook kun je geen tijd sparen en dit vervolgens naar de bank brengen en er rente
over vragen. Hieruit blijkt dat een deel van het metaforische concept niet altijd
past (Lakoff & Johnson, [1980] 2003: 13).
Structurele metaforen zijn geaard in systematische verbanden binnen onze
ervaringen. Ze staan ons toe om, in tegenstelling tot ontologische en
oriëntatiemetaforen, veel meer met ze te doen dan alleen het oriënteren van
concepten, eraan refereren of ze kwantificeren. Bij structurele metaforen kan het
ene zeer gestructureerde en duidelijk afgebakende concept worden gebruikt om
een ander concept te structureren (Lakoff & Johnson, [1980] 2003: 61).
2.4.2 Oriëntatiemetaforen
In tegenstelling tot de structurele metafoor structureert de oriëntatiemetafoor het
ene concept niet in termen van het andere, maar het ordent juist een heel
systeem van concepten op basis van een ander concept. Ze hebben te maken met
ruimtelijke oriëntatie, zoals op-neer, voor-achter, diep-ondiep, in-uit, en ze
worden daarom oriëntatiemetaforen genoemd. Het zijn geen willekeurig
metaforische oriëntaties, maar vinden hun oorsprong in onze culturele en fysieke
ervaringen. Een goed voorbeeld van een oriëntatiemetafoor is HOOG IS GOED
en de submetafoor: BLIJHEID EN VOORSPOED IS OMHOOG. We zien deze
metafoor bijvoorbeeld terug in uitspraken als:
Hij loopt al de hele dag met zijn hoofd in de wolken
Ik voel me echt top vandaag
De fysieke basis hiervan is dat een rechte rug en opgeheven hoofd normaliter een
positief emotionele uitstraling hebben. Omgekeerd is het ook zo dat we een
negatief emotionele staat als SLECHT IS LAAG en de submetafoor VERDRIET
EN RAMPSPOED IS OMLAAG zien (Lakoff & Johnson, [1980] 2003: 14).
Voorbeelden hiervan zijn:
Hij voelt zich erg neerslachtig de laatste tijd
De moed zonk me in de schoenen
De man is in een diepe depressie gevallen
2.4.3 Ontologische metaforen
Onze ervaring van fysieke voorwerpen en substanties zorgt voor een nog grotere
basis van begrip. Een die veel verder gaat dan alleen oriëntatie. Wanneer we
eenmaal in staat zijn onze ervaringen te herkennen als voorwerpen of substanties,
kunnen we ze groeperen, categoriseren, kwantificeren, aan ze refereren en er dus
over redeneren. In Metaphors We Live By wordt de ontologische metafoor
omschreven als een van de meest essentiële middelen die we hebben voor het
begrijpen van onze ervaringen (Lakoff & Johnson, [1980] 2003: 219). Onze
ervaringen met fysieke objecten, en dan met name ons eigen lichaam, vormen de
basis voor een enorme variatie aan ontologische metaforen. Ze maken het
mogelijk om relatief vage begrippen als activiteiten, gebeurtenissen, emoties en
ideeën te kunnen begrijpen als zijnde entiteiten en substanties. Gebeurtenissen
en acties worden gezien als objecten, activiteiten als substanties en emoties als
containers (Lakoff & Johnson, [1980] 2003: 25-31). Enkele voorbeelden van
verschillende ontologische metaforen zijn:
Dit type metaforen stelt ons in staat om een scherper omlijnde structuur te zien,
wanneer deze niet of nauwelijks aanwezig is (Kövecses, 2002: 34).
Personificatie
Personificatie is een subcategorie binnen de ontologische metaforen, waarbij het
fysieke object verder gespecificeerd wordt als persoon. Entiteiten worden
menselijke eigenschappen, kwaliteiten, activiteiten en motivaties toegedicht,
waardoor iets onmenselijks wordt gezien als iets menselijks. Het is een algemene
categorie, die veel verschillende types ontologische metaforen vertegenwoordigt,
waarbij telkens andere aspecten van een persoon worden gebruikt. Het maakt dat
we de wereld begrijpen op basis van menselijke motivaties, doelen, acties en
karaktereigenschappen (Lakoff & Johnson, [1980] 2003: 33-34). In
onderstaande uitdrukkingen komt dit duidelijk naar voren:
Het boek vertelt een verhaal
De theorie legt uit hoe argumenten werken
Containermetafoor
Een andere subcategorie van de ontologische metafoor is de containermetafoor.
Ieder begrensd object (mensen, stenen, landen, huizen etc.) heeft een afmeting.
Hierdoor kan dit object gekwantificeerd worden in termen van de hoeveel inhoud
(substantie) die het heeft. Het is daardoor al het ware een soort container waar je
iets in kunt stoppen of uit kunt halen. Substanties kunnen op zichzelf ook een
bepaalde inhoud hebben en gezien worden als containers. Het ene noemen we
een containerobject, het andere een containersubstantie (Lakoff & Johnson,
[1980] 2003: 30).
Het vliegtuig kwam langzaam in het zicht
Hij ligt al weken in coma
Hoe ben je zo in het vak gerold?
2.5
Brondomein en doeldomein
Iedere metafoor kent zijn oorsprong in een andere linguïstische expressie. In de
literatuur wordt dit als volgt gedefinieerd: conceptueel domein (A) is conceptueel
domein (B) = een conceptuele metafoor. Het bestaat altijd uit twee conceptuele
domeinen, waarbij het doeldomein meestal begrijpelijker wordt door de kennis
die we al hebben van het andere domein.
Het domein vanwaar een conceptuele metafoor komt, noemen we het
„brondomein‟. Het domein dat we daardoor begrijpen is het „doeldomein‟.
Normaliter is het doeldomein abstracter van aard dan het brondomein. Zo zijn:
leven, discussie, liefde, theorieën, ideeën en sociale organisaties doeldomeinen,
terwijl reizen, oorlog, gebouwen, eten en planten brondomeinen zijn. Het leven
en de liefde worden vaak als reis omschreven, argumenten als oorlog, theorieën
als gebouwen, ideeën worden vergeleken met eten en sociale organisaties als
planten (Kövecses, 2002: 4).
Veel voorkomende brondomeinen:
het menselijk lichaam
gezondheid en ziekte
dieren
planten
gebouwen en constructies
machines en gereedschap
sport en spel
koken en voedsel
koud en warm
licht en donker
beweging en richting
krachten
Veel voorkomende doeldomeinen:
maatschappij/natie
politiek
economie
menselijke relaties
communicatie
tijd
leven en dood
religie
gebeurtenissen en acties
De veel voorkomende doeldomeinen kunnen globaal geclassificeerd worden als
psychologische en mentale begrippen en gebeurtenissen (emotie, moraliteit,
verlangen, gedachten), sociale groepen en processen (maatschappij, politiek,
economie, menselijke relaties, communicatie) en persoonlijke ervaringen en
gebeurtenissen (tijd, leven, dood, religie). Hoewel er enkele uitzonderingen zijn,
hebben conceptuele metaforen meestal een vast brondomein en doeldomein en
zijn daarmee onomkeerbaar (Kövecses, 2002: 16-25).
2.6
Gender
In bovenstaande paragrafen is de theorie over metaforen uitgewerkt. Naast deze
basistheorie is het ook belangrijk om in dit hoofdstuk in te gaan op de overige
begrippen uit de vraagstelling en de voor dit onderzoek relevante aspecten. In de
nu volgende paragrafen worden deze begrippen dan ook verder uitgewerkt.
In de ondertitel van dit onderzoeksrapport komt het begrip „gender‟ of eigenlijk
„genderperspectief‟ voor, maar wat is gender nou eigenlijk precies? Gender is een
belangrijk aspect van communicatie. Van Bommel & Lycklama à Nijeholt (1996: 5)
beschrijven het begrip in hun boek als volgt:
Hieruit blijkt dat het dus puur betrekking heeft op de sociale verschillen die
tussen vrouwen en mannen bestaan en niet op de biologische verschillen. Dit zijn
verschillen die met de tijd kunnen veranderen en ook per cultuur sterk kunnen
variëren. Gender is dan ook niet iets wat je bent of hebt, maar iets wat je doet
(Lycklama à Nijeholt & Van Bommel, 1996: 28).
2.7
Vrouwentaal en mannenpraat
Lange tijd was in de wetenschap de taal die „normale‟ mannen spraken de norm.
Pas vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw werd er steeds meer aandacht
besteed aan onderzoek naar de verschillen en overeenkomsten in taalgebruik
tussen vrouwen en mannen. De vraag is: bestaat er eigenlijk wel zoiets als
mannen- en vrouwentaal? Het antwoord op die vraag is simpel: ja, dat bestaat
zeker. Mannentaal wordt in de literatuur vaak gezien als hiërarchisch, competitief,
onpersoonlijk en afstandelijk, terwijl vrouwentaal harmoniserend is en juist meer
gericht op het verkleinen van de afstand tot de gesprekspartner (Lycklama à
Nijeholt & Van Bommel, 1996: 23). Uit onderzoek dat voornamelijk gericht is op
blanke, middenklasse sprekers van Europese talen komen de volgende
verschillen in taalgebruik tussen mannen en vrouwen naar voren (Lycklama à
Nijeholt & Van Bommel, 1996: 23):
vrouwen gebruiken meer verklein- en versterkingswoorden
vrouwen zijn gevoeliger voor non-verbale signalen in een gesprek en zijn
supportiever
vrouwen drukken zich vaker impliciet, vaag en indirect uit
vrouwen maken, wanneer zij een bewering, doen veel vaker gebruik van
een vragende intonatie
vrouwen praten vaker over zichzelf
mannen gebruiken heftigere krachttermen en maken doorgaans meer
grapjes
mannen gebruiken minder modale constructies (beleefdheidsvormen) en
spreken vaker in abstracties
Deze taalgebruikverschillen maken dat vrouwentaal over het algemeen geschikter
is voor meer persoonlijke en intieme gesprekken, terwijl mannentaal zakelijker
van aard en daardoor passender voor werksituaties en gesprekken in de openbare
sfeer is (Lycklama à Nijeholt & Van Bommel, 1996: 23).
Vrouwen en mannen hebben wat taalgebruik betreft dus ieder een eigen stijl.
Zolang we ons daar bewust van zijn, zal de interpretatie van taaluitingen minder
problemen opleveren. Deborah Tannen (1997: 12) zegt zelfs dat ze, na het
verschijnen van haar boek Je begrijpt me gewoon niet uit 1991, ontelbare keren
te horen heeft gekregen dat haar boek het huwelijk van de lezer gered heeft. Ze
pleit dan ook niet voor het implementeren van de mannenstijl als norm, maar
voor wendbaarheid en wederzijds begrip.
2.8 Filmrecensies en professionele recensenten
In dit onderzoek staan de filmrecensies van professionele filmrecensenten
centraal, die voor verschillende landelijke dagbladen werken. In onderstaande
paragrafen wordt aandacht besteed aan de schrijvers van filmrecensies in het
algemeen en wordt een korte beschrijving van de geschiedenis van filmrecensies
gegeven.
2.8.1 Filmrecensies in het algemeen
beeld van recensenten is dan ook, grotendeels onterecht, dat ze vooral negatieve
oordelen vellen (Kussendrager & Van Der Lugt, 1997: 288).
Een goede recensie is opgebouwd als een betoog en bestaat niet sec uit een
constatering dat de film langdradig of juist geweldig was. Het bevat tenminste
een beschrijving, een redenering en een oordeel. Wanneer een dergelijke recensie
uit goed onderbouwde argumenten bestaat, dan wordt het voor de lezer duidelijk
op basis van welke criteria de recensent de film beoordeeld heeft. Hij kan dan
voor zichzelf de afweging maken of hij het eens is met deze argumenten en
besluiten om wel of niet naar de film te gaan. Het voordeel van een vaste
recensent bijvoorbeeld in een landelijk dagblad, is dat je als lezer weet op welke
punten je het over het algemeen wel en niet eens bent met die filmcriticus. Het
nadeel van professionele recensenten is dat zij vaak dusdanig veel films hebben
gezien dat ze niet meer zo snel verrast worden, waardoor er routinematigheid en
een zeker cynisme in hun werk kan sluipen. Ook kennen zij de acteurs
bijvoorbeeld van eerder werk en weten zij welke stijl een bepaalde
scenarioschrijver of regisseur heeft. Een professionele filmrecensent kijkt
daardoor anders naar een film dan de gemiddelde bioscoopbezoeker
(Kussendrager & Van Der Lugt, 1997: 288).
Kussendrager & Van Der Lugt (1997) onderscheiden in hun boek vier functies van
een filmrecensie:
Een nieuwe film die uitkomt is nieuws
De lezer wil zijn of haar eigen oordeel toetsen aan de hand van dat van een
professionele filmrecensent
De lezer wil een beargumenteerde keuze kunnen maken uit het totale
filmaanbod
Het dagblad en de recensent willen een rol spelen in de culturele wereld
dat recensenten soms teveel persoonlijk betrokken raken bij hun werk, waardoor
ze niet meer goed objectief kunnen blijven. Ze raken bevriend met bijvoorbeeld
filmmakers en acteurs en maken aan de andere kant ook vijanden, door soms
negatieve recensies te publiceren. Een recensent moet hier dan ook te allen tijde
voor waken.
2.8.2 Filmrecensies door de jaren heen
De eerste filmrecensenten kwamen voort uit de in de jaren twintig opgerichte
Nederlandse Filmliga. Deze critici behoorden tot een besloten, intellectuele en
elitaire kring, die zich geroepen voelde om film als kunstvorm op de kaart te
zetten. In hun recensies hadden zij vooral oog voor de beeldmontage en
impliceerden op arrogante wijze de wijsheid op filmgebied in pacht te hebben. Na
de Tweede Wereldoorlog werd het meer gebruikelijk om niet alleen naar de
esthetische aspecten van film te kijken, maar om ook het verhaal en de
acteerprestaties in filmbeschouwingen te bespreken. Pas vanaf de jaren vijftig
groeide langzaam de aandacht voor Amerikaanse filmproducties (Bertina, 1988:
141-144).
3
Methode
Om antwoord te kunnen geven op de in de inleiding gestelde onderzoeksvraag is
een heldere onderzoeksmethode essentieel. Hiervoor wordt stap voor stap
uitgewerkt hoe het onderzoek tot stand is gekomen. In dit hoofdstuk komen dan
ook alle onderdelen van de onderzoeksmethode uitvoerig aan bod.
3.1
Onderzoeksopzet
Het onderzoek heeft als doel een vergelijking te maken tussen de gebruikte
metafoorvormen in filmrecensies door vrouwelijke en mannelijke recensenten.
Het is deels een kwantitatief, deels een kwalitatief onderzoek, waarbij niet alleen
gekeken wordt naar cijfers, maar bevindingen ook beschreven en geïnterpreteerd
worden. Het kwantitatieve aspect komt terug in de statische gegevens die
gebruikt worden om te kijken of de verschillen in metafoorkeuzes tussen
mannelijke en vrouwelijke recensenten ook daadwerkelijk significant zijn.
Vervolgens worden ook woordelijke conclusies getrokken en zijn de tellingen
bedoeld als hulpmiddel. Het kwantitatieve deel van het onderzoek heeft dan ook
vooral een fundamenteel karakter, terwijl het kwalitatieve deel vooral nuttig kan
zijn voor verder onderzoek naar bijvoorbeeld de effecten van het gebruik van een
bepaald type metaforen op de lezer van een filmrecensie.
vergelijkbaar zijn. Een andere eis is dat er van iedere film een gelijk aantal
recensies door vrouwen en mannen geschreven zijn. Op die manier wordt
getracht een zo groot mogelijke gelijkenis wat betreft de basisinhoud van de
boodschap te krijgen, zodat deze beter te vergelijken zijn. Verder mogen in de
samengestelde data maximaal drie recensies zijn opgenomen van een bepaalde
recensent. Hier is voor gekozen om zo een zo groot mogelijke verscheidenheid
aan recensies te kunnen onderzoeken, zodat de resultaten van het onderzoek
beter generaliseerbaar zijn naar de massa. Het kan immers zo zijn dat de
schrijfstijl van een bepaalde recensent erg afwijkt van de massa, waardoor de
uitkomst van het onderzoek sterk beïnvloedt kan worden door een dergelijke
uitzondering. Aangezien dit niet wenselijk is, bestaat de onderzochte data uit een
zo groot mogelijke verscheidenheid aan recensies van professionele recensenten.
Tot slot worden er, voor er daadwerkelijk inhoudelijk naar de data gekeken wordt,
enkele hypotheses geformuleerd. Het doel van deze hypotheses is om te testen of
de veronderstelling dat het geslacht van een recensent van invloed is op het
metafoorgebruik in filmrecensies.
3.1.1 Vraagstelling
In de inleiding van dit onderzoeksrapport is een vraag gesteld, die uiteindelijk in
het concluderende hoofdstuk beantwoord zal worden. Deze onderzoeksvraag
luidt als volgt:
“Is er sprake van een verschil in metafoorgebruik in filmrecensies tussen
mannelijke en vrouwelijke professionele recensenten?”
3.1.2 Analyse-eenheden
Telegraaf
Het Parool
de Volkskrant
Deze filmrecensies zijn analyse-eenheden die vallen in de categorie van sociale
artefacten (Baxter & Babbie, 2004: 34-35).
3.1.3 Hypotheses
Op voorhand wordt verondersteld dat er een verschil is in het gebruik van
metaforen in filmrecensies door mannelijke en vrouwelijke recensenten. Vooral
met betrekking tot de metafooronderwerpen (het onderwerp waar de gebruikte
metaforen op terugslaan), is de verwachting dat er verschillen waarneembaar
zullen zijn. Met behulp van statistische toetsen wordt gekeken of de gemaakte
bewering geaccepteerd wordt of niet. Feitelijk is er dus sprake van een dubbele
bewering: de gemaakte bewering en ontkenning van deze bewering. Deze worden
respectievelijk de alternatieve hypothese (Ha) en de nulhypothese (H0) genoemd.
De basis hypotheses in dit onderzoek zijn als volgt geformuleerd:
H0
: Er is geen verschil in het metafoorgebruik tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensentenHa
: Er is een verschil in het metafoorgebruik tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensentenNaast deze breed geformuleerde hypotheses zijn er ook specifiekere hypotheses.
Zo is bijvoorbeeld de verwachting dat vrouwelijke filmcritici in hun recensies
meer de nadruk zullen leggen op de beleving van en de emotie in de film,
waardoor zij meer metaforen zullen gebruiken die met die onderwerpen te maken
hebben. De hypothese luidt dan als volgt:
Een andere veronderstelling is dat mannelijke recensenten, meer dan hun
vrouwelijke collega‟s, waarde zullen hechten aan de special effects en de
gebruikte technieken in een film. De volgende hypotheses worden daarom
getoetst:
H0
: Er is geen verschil in het metafoorgebruik met betrekking tot de special effects en techniek in de gerecenseerde film tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensentenHa
: Er is geen verschil in het metafoorgebruik met betrekking tot de special effects en techniek in de gerecenseerde film tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensentenHet laatste op voorhand veronderstelde verschil heeft betrekking op het
filmscenario en de film als geheel. De verwachting is dat vrouwelijke recensenten
meer waarde hechten aan subonderdelen van de film zoals het scenario, terwijl
mannen in hun recensies meer aandacht zullen hebben voor het grote geheel, het
totaalplaatje. Op basis van deze verwachtingen zijn de laatste hypotheses
opgesteld:
H0
: Er is geen verschil in het gebruik van metafooronderwerpen die betrekking hebben op het scenario en de film als geheel tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensentenHa
: Er is een verschil in het gebruik van metafooronderwerpen die betrekking hebben op het scenario en de film als geheel tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensenten3.2
Operationalisering
variabelen en tot slot komen de interferende variabelen aan bod. Er wordt
onderzocht wat het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke
variabele is.
3.2.1 Onafhankelijke variabelen
De waarden van de onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn bekend en
veranderen nooit als gevolg van de mogelijke invloed van andere variabelen. Hier
betekent het dat er twee onafhankelijke variabelen zijn, namelijk:
mannelijke filmrecensenten
vrouwelijke filmrecensenten
Het geslacht van de recensent is onveranderlijk en daarom te typeren als de
onafhankelijke variabelen (de oorzaak) in dit onderzoek.
3.2.2 Afhankelijke variabelen
Het kenmerk dat kan variëren in een onderzoek is te typeren als de afhankelijke
variabele (het gevolg). Het kan verschillende waarden aannemen en door zijn
beïnvloedbare karakter wordt het in de literatuur soms ook wel de effectvariabele
genoemd. In dit onderzoek is de volgende afhankelijke variabele aan te wijzen:
metafoorgebruik in een filmrecensie
Zoals de naam al zegt is deze geobserveerde en gemeten variabele afhankelijk van
de waarde van de onafhankelijke variabelen.
3.2.3 Interfererende variabelen
Deze tussenkomende variabelen beïnvloeden de waarneming, maar kunnen niet
of heel moeilijk worden gemeten en gezien. Het zijn de invloeden van buitenaf die
mogelijk een effect hebben op afhankelijke variabele en daarmee op het
uiteindelijke resultaat van het onderzoek. In dit onderzoek zouden de volgende
interfererende variabelen bijvoorbeeld een rol kunnen spelen:
culturele achtergrond van de recensent
taalgevoel van de recensent
gebeurtenissen van dat moment
Zo is bekend dat metafoorgebruik per cultuur verschillend is (Kövecses, 2005:
88). Een recensent met een niet-Nederlandse achtergrond gebruikt daardoor
misschien andere metaforen dan een recensent die in Nederland opgegroeid is.
Ook taalgevoel zou een rol kunnen spelen bij het wel of niet gebruiken van
metaforen in recensies. Dat wordt echter niet gemeten in dit onderzoek en zou
een mogelijk onderwerp kunnen zijn voor een geheel ander onderzoek. Verder is
het de vraag of de gemoedstoestand van de recensent en bepaalde gebeurtenissen
invloed hebben op het gebruik van metaforen. Zo is bijvoorbeeld algemeen
bekend dat bij het onderwerp „voetbal‟ erg veel metaforen gebruikt worden. Het
zou zo kunnen zijn dat we rond een belangrijk toernooi zoals het EK of het WK in
het dagelijks leven onbewust meer of juist op een andere manier gebruik maken
van metaforen. In dit onderzoek wordt ook niet gekeken naar de
gemoedstoestand van de recensent op het moment dat hij of zij de recensie
schrijft. Ook daar zou een compleet ander onderzoek voor nodig zijn om daar
uitspraken over te kunnen doen.
3.3
Validiteit
De validiteit van een meting gaat om de vraag in hoeverre een meting op correcte
wijze meet wat het zou moeten meten (Baxter en Babbie, 2004: 125). In dit
onderzoek wordt gemeten of er een verschil bestaat in het metafoorgebruik van
vrouwelijke en mannelijke filmrecensenten. Hierbij is het van belang dat de
ontwikkelde onderzoeksmethode op correcte wijze meet of er daadwerkelijk
verschillen waarneembaar zijn.
3.3.1 Inhoudsvaliditeit
dagbladen die deze online publiceren en dus voor iedereen gemakkelijk
toegankelijk zijn. Dit heeft als gevolg dat er bijvoorbeeld geen recensies van het
Algemeen Dagblad onderzocht zijn. Verder heeft de keuze om van zoveel mogelijk
verschillende journalisten recensies te gebruiken én om alleen recensies van films
te onderzoeken die de afgelopen twee jaar in de Nederlandse bioscopen gedraaid
hebben, als gevolg dat het onmogelijk bleek om uit ieder dagblad een precies
gelijk aantal recensies te gebruiken.
3.4
Criteria voor betrouwbaarheid
Om de betrouwbaarheid van een kwantitatief onderzoek controleerbaar te maken,
onderscheiden Baxter en Babbie (2004) een viertal criteria:
interne validiteit
externe validiteit
nauwkeurigheid van het meten
validiteit van het meten
Aangezien dit onderzoek zowel kwantitatieve als kwalitatieve elementen bevat,
wordt niet alleen gekeken naar de criteria waaraan een kwantitatief onderzoek
moet voldoen, maar ook naar de vier door Baxter en Babbie (2004) opgestelde
criteria voor kwalitatief onderzoek:
geloofwaardigheid
betrouwbaarheid
bevestigbaarheid
overdraagbaarheid
Al deze criteria worden stuk voor stuk beschreven aan de hand van de hier
gehanteerde onderzoeksmethode.
3.4.1 Interne validiteit
categorieën te onderscheiden die een bedreiging kunnen vormen voor de interne
validiteit:
onderzoeker gerelateerde factoren
onderzoeksparticipant gerelateerde factoren
onderzoeksmethode
De mogelijkheid bestaat dat er in de geanalyseerde data metaforen onontdekt zijn
gebleven. Veel metaforen zijn immers dusdanig ingeburgerd in ons dagelijks
taalgebruik, waardoor deze door de onderzoeker over het hoofd kunnen zijn
gezien. Wanneer dit het geval is, dan is dit mogelijk van invloed op de uitkomst
van het onderzoek.
De tweede categorie, onderzoeksparticipant gerelateerde factoren, is voor dit
onderzoek niet relevant, omdat er geen participanten aan deelnemen. Wanneer
deze categorie echter vanuit een breder perspectief geïnterpreteerd wordt, dan
zou bijvoorbeeld de persoonlijke schrijfstijl van de filmrecensenten gezien
kunnen worden als een mogelijke bedreiging voor de interne validiteit. Om dit
probleem te ondervangen worden zoveel mogelijk recensies geanalyseerd die
geschreven zijn door verschillende recensenten.
Om de onderzoeksmethode zo betrouwbaar mogelijk te maken is ervoor gekozen
om te werken met een bestaand meetinstrument: de Metafoor Identificatie
Procedure (MIP). Er wordt stap voor stap in uitgelegd hoe de analyse plaatsvindt,
waardoor dit voor de lezer gemakkelijk controleerbaar is (Baxter & Babbie, 2004:
103).
3.4.2 Externe validiteit
analyseren. De uitkomsten zullen daardoor beter generaliseerbaar naar de massa
zijn.
3.4.3 Nauwkeurigheid van het meten
Nauwkeurigheid van de meting is erg belangrijk voor de consistentie en
betrouwbaarheid van een onderzoek. Wanneer het onderzoek opnieuw gedaan
wordt met dezelfde data, dan moet de uitkomst vergelijkbaar zijn.
Nauwkeurigheid van het meten is een noodzakelijke voorwaarde voor de
validiteit van het meten, die in paragraaf 3.5.4 besproken wordt. Om valide te
kunnen zijn, moet een meting immers in de eerste plaats betrouwbaar zijn
(Baxter & Babbie, 2004: 104). In dit onderzoek is daarom gewerkt met een
betrouwbaar meetinstrument dat consequent dezelfde aspecten in iedere
filmrecensie meet. Wanneer dit door verschillende personen gedaan wordt, dan
zouden de resultaten telkens overeen moeten komen. Het meetresultaat zal
daarom in dezelfde recensie iedere keer (vrijwel) identiek zijn, omdat de criteria
om te bepalen of iets wel of niet een metafoor is, duidelijk in hoofdstuk twee
beschreven zijn. Een buitenstaander kan daardoor volgen hoe de onderzoeker
van punt A, naar punt B, naar punt C is gegaan bij het interpretatieproces. Het
kan echter natuurlijk nooit met honderd procent zekerheid gezegd worden, tenzij
het onderzoek nogmaals uitgevoerd wordt. Dit behoort echter niet tot de
mogelijkheden en daarom worden de gemaakte keuzes in dit hoofdstuk uitvoerig
besproken, om zo de betrouwbaarheid van het onderzoek inzichtelijk te maken.
3.4.4 Validiteit van het meten
daadwerkelijk het verschil in metafoorgebruik gemeten. Hierdoor zijn de
meetresultaten valide te noemen.
3.4.5 Geloofwaardigheid
Voor kwalitatieve onderzoekers is interne validiteit juist niet het belangrijkste
criterium om te bepalen of een onderzoek betrouwbaar is. Het gaat er om dat de
uitkomst van het onderzoek als waar ervaren wordt (Baxter & Babbie, 2004: 298).
In dit onderzoek betekent dit, dat onder andere de filmrecensenten zich kunnen
vinden in de resultaten van het onderzoek. Dat ze zich bewust worden van de
keuzemogelijkheden die ze onder andere op metafoorgebied hebben bij het
schrijven van hun filmkritieken en dat ze inzien dat ze bij bepaalde aspecten
nooit eerder bewust stil hebben gestaan.
3.4.6 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid houdt in dat het onderzoek controleerbaar moet zijn (Baxter &
Babbie, 2004: 298). Door in het theoriehoofdstuk alle achtergrondinformatie bij
de onderzoeksvraag duidelijk te beschrijven en bij de operationalisatie alle te
nemen stappen in het onderzoek zichtbaar te maken, is dit onderzoek
controleerbaar en daarmee dus betrouwbaar. Verder wordt er, zoals in paragraaf
3.5.3 besproken is, gebruik gemaakt van een betrouwbaar meetinstrument.
3.4.7 Bevestigbaarheid
conclusie in het laatste hoofdstuk van dit onderzoeksrapport kritisch en volledig
beargumenteerd gemaakt.
3.4.8 Overdraagbaarheid
4
Resultaten
Het gevaar van het gebruik van een tabel of diagram in een onderzoek kan zijn
dat er een samenhang lijkt te zijn, maar dat die samenhang berust op toeval. Er is
daarom gekozen om niet alleen tabellen, diagrammen en statistische gegevens te
gebruiken, maar om filmrecensies ook kwalitatief te analyseren, zodat duidelijk
wordt hoe naar overeenkomsten en verschillen in metafoorgebruik gezocht is. In
dit hoofdstuk wordt ernaar gestreefd om de onderzoeksresultaten van de analyse
op een overzichtelijke manier samen te vatten. Ontdekte patronen en opvallende
zaken komen hier aan bod. Hiermee wordt de basis gelegd voor de uiteindelijke
conclusie. De gegevens spreken niet voor zich, maar er wordt beschreven hoe ze
geïnterpreteerd zijn.
4.1
Kwantitatieve resultaten
Voor een overzichtelijke weergave van alle geanalyseerde gegevens, worden in
deze paragraaf eerst de kwantitatieve resultaten besproken. Hierbij is allereerst
gekeken naar de vijftig filmrecensies in zijn geheel en voor de significantietoets
ook naar de relatieve resultaten van de analyse. In de bijlage van dit
onderzoeksrapport zijn de aanvullende statistische gegevens opgenomen.
4.1.1 Gebruik metafoortypes
metafoortypes, waarbij gekeken is naar de vijfentwintig recensies per geslacht,
zonder rekening te houden met de lengte ervan.
Afbeelding 4.1 Verschil in gebruik metafoortypes tussen vrouwelijke en mannelijke recensenten (absolute aantallen)
4.1.2 Gebruik metafooronderwerpen
Naast dat er is geanalyseerd welk type metaforen de recensenten gebruiken, is er
ook gekeken waar die metaforen vervolgens in de recensie op terugslaan. Dit
wordt het metafooronderwerp genoemd:
1. Acteerwerk, acteurs en karakters
2. Regisseur
3. Scenario
4. Special effects en techniek
5. Emotie, beleving en ervaring
6. Filmbudget en opbrengst
7. Film als geheel
8. Overig (deze restcategorie is te breed en wordt daarom verder buiten
beschouwing gelaten)
0 20 40 60 80 100 120 140 160 180Structurele metaforen Ontologische metaforen Oriëntatiemetaforen
In afbeelding 4.2 is te zien wat het verschil in het gebruik van metafooronderwerp
tussen vrouwelijke en mannelijke filmcritici is. Ook hier is weer gekeken naar de
vijfentwintig op zichzelf staande recensies per geslacht en niet naar de relatieve
aantallen.
Afbeelding 4.2 Verschil in gebruik metafooronderwerpen tussen vrouwelijke en mannelijke recensenten (absolute aantallen)
4.2
T-toets
Het doel van dit onderzoek is om te kijken of er een verschil bestaat in het
metafoorgebruik tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensenten. Om dit te
kunnen onderzoeken is een aselecte steekproef zonder teruglegging getrokken
van N = 50. In feite is hier sprake van twee populaties: de vrouwelijke en de
mannelijke recensenten. De steekproef wordt onderverdeeld in twee groepen op
basis van het geslacht, waarbij een waarde van N = 25 per steekproef geldt.
Om na te gaan of het gevonden verschil tussen de gemiddelden van de twee
genomen steekproeven wordt veroorzaakt door toeval of niet, wordt gebruik
toeval wordt als een breuk weergegeven. Als p 0.1 is, dan is de kans dat het
verschil tussen de beide steekproeven op toeval berust 10%. In dit onderzoek
wordt van een significant verschil gesproken, wanneer de kans dat het gevonden
verschil op toeval berust kleiner is dan 5% (p = 0.05). Is die kans kleiner dan 1%
(p = 0.01) dan is het verschil zelfs zeer significant te noemen.
Om na te gaan of en in welke mate de gevonden verschillen statistisch significant
zijn, moet de toetsingsgrootheid (t) worden bepaald. De steekproefverdeling van
de toetsingsgrootheid is een verdeling, waarvan er oneindig veel zijn. Deze
t-verdelingen verschillen dan ook van elkaar met betrekking tot het aantal
vrijheidsgraden (df). Algemeen geldt voor de t-toets dat, wanneer het aantal
waarnemingen (N) in de steekproef bekend is, de t-verdeling met het aantal
vrijheidsgraden df = N-1 gebruikt moet worden. De toetsingsgrootheid kan
vervolgens met de volgende formule worden berekend:
4.2.1 Verschil in metafoortypes
Type metaforen en waar ze op terugslaan
Recensent Gemiddeld sd t Kans op toeval
(p) Structurele metaforen vrouw 1.45 0.71 1.538 >0.10 (df 24) man 1.80 0.86 Ontologische metaforen vrouw 1.17 0.84 1.499 >0.10 (df 24) man 1.54 0.87 Oriëntatie-metaforen vrouw 0.51 0.39 1.180 >0.10 (df 24) man 0.53 0.38
Tabel 4.1 Verschil in het gebruik van metafoortypes tussen vrouwelijke en mannelijke filmrecensenten (gemiddelden zijn berekend per 100 woorden)
4.2.2 Verschil in metafooronderwerpen (absolute aantallen)
Tabel 4.2 laat zien dat er alleen bij het gebruik van metaforen die betrekking
hebben op het scenario van de gerecenseerde film een statistisch significant tot
zeer significant verschil bestaat (p = 0.01-0.02). De kans is dus klein, dat het
waargenomen verschil dat mannelijke filmcritici meer metaforen gebruiken die
terugslaan op het scenario van de film dan vrouwelijke critici, op toeval berust.
Onderwerp van de metafoor
Recensent Gemiddeld sd t Kans op toeval
(p) Acteerwerk/acteurs /karakters vrouw 4.28 3.27 0.095 >0.10 (df 24) man 4.20 2.55 Regisseur vrouw 1.28 1.28 0.698 >0.10 (df 24) man 1.64 2.18 Scenario vrouw 2.04 2.14 2.510 0.01-0.02 (df 24) man 3.40 1.57 Special effects/ techniek vrouw 0.08 0.40 1.043 >0.10 (df 24) man 0.28 0.85
Film als geheel vrouw 1.96 1.59 0.527 >0.10 (df 24)
man 2.24 2.06
In tabel 4.1 en 4.2 zijn niet alle geanalyseerde aspecten uit dit onderzoek
meegenomen. Hier is voor gekozen, omdat sommige aantallen vrijwel gelijk aan
elkaar zijn of juist bijzonder weinig voorkomen. Bij de metaforen die terugslaan
op de beleving, emoties en ervaring is het zelfs zo dat het absolute aantal
gebruikte metaforen identiek aan elkaar is. Daarnaast wordt het
metafooronderwerp dat staat op bijvoorbeeld aspecten buiten de film als „overig‟
geclassificeerd en daarom als restcategorie gezien. Deze is te breed om specifiek
te classificeren en wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten. De
uitgebreide statistische gegevens zijn wel in de bijlage van dit onderzoeksrapport
opgenomen.
4.2.3 Verschil in metafooronderwerpen (relatieve aantallen)
Er kan op twee manieren naar het metafoorgebruik in de filmrecensies worden
gekeken. In tabel 4.2 is gekeken naar de recensies in zijn geheel, zonder rekening
te houden met de lengte van de recensies. In tabel 4.3 is gebruik gemaakt van de
relatieve aantallen en is alles eerst omgerekend naar een gelijke lengte van 408
woorden per filmrecensie.
Onderwerp van de metafoor
Recensent Gemiddeld sd t Kans op toeval
(p) Acteerwerk/acteurs /karakters vrouw 4.28 3.27 0.573 >0.10 (df 24) man 4.77 2.62 Regisseur vrouw 1.28 1.28 1.143 >0.10 (df 24) man 1.87 2.18 Scenario vrouw 2.04 2.14 3.214 0.01-0.001 (df 24) man 3.87 1.79 Special effects/ techniek vrouw 0.08 0.40 1.264 >0.10 (df 24) man 0.32 0.84
Film als geheel vrouw 1.96 1.59 1.094 >0.10 (df 24)
man 2.55 2.11
Hoewel de gevonden verschillen voor de meeste uitkomsten nog steeds niet
statistisch significant zijn, is er wel een duidelijk onderscheid zichtbaar tussen de
p-waardes in tabel 4.2 en die in tabel 4.3. Voor alle vergelijkingen geldt dat, bij de
berekening met de relatieve aantallen, de kans dat het gevonden verschil op
toeval berust kleiner is geworden. Bij het gebruik van de metaforen die terugslaan
op het scenario is het zelfs zo dat de uitkomst nu zeer significant is.
4.3
Interpretatie
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk al werd gesteld, bestaat het gevaar bij het
gebruik van tabellen en diagrammen dat er een samenhang lijkt te zijn, maar dat
die samenhang berust op toeval. Daarom wordt in dit hoofdstuk ook woordelijk
de analyse van de filmrecensies besproken, zodat er samen met de kwantitatieve
resultaten een goed totaalbeeld ontstaat en duidelijk wordt hoe er naar de
verschillen en overeenkomsten in metafoorgebruik tussen vrouwelijke en
mannelijke recensenten gezocht is.
4.3.1 Absolute versus relatieve aantallen structurele metaforen
Uit afbeelding 4.1 blijkt dat mannen gemiddeld meer structurele in filmrecensies
gebruiken dan vrouwen. De aantallen die zijn weergegeven in het diagram, zijn de
absolute aantallen. In werkelijkheid is het verschil tussen de twee geslachten nog
groter, omdat mannelijke filmcritici per recensie gemiddeld vijftig woorden
minder gebruiken dan vrouwelijke recensenten. Wanneer het aantal gebruikte
structurele metaforen omgerekend wordt naar een recensielengte van 408
woorden (het gemiddelde aantal woorden dat vrouwelijke recensenten
gebruiken), dan zijn de relatieve aantallen als volgt:
vrouwen gebruiken gemiddeld 5,92 structurele metaforen
mannen gebruiken gemiddeld 7,34 structurele metaforen
kleiner de steekproef, hoe groter de invloed van het toeval. Feit blijft dat er in dit
onderzoek wel degelijk een verschil in het gebruik van structurele metaforen
ontdekt is. Om met zekerheid te kunnen stellen dat dit verschil niet door toeval is
ontstaan, zou de steekproef grootte uitbereid moeten worden.
4.3.2 Absolute versus relatieve aantallen ontologische metaforen
Uit afbeelding 4.1 blijkt verder dat mannelijke filmcritici gemiddeld niet alleen
meer structurele, maar ook meer ontologische metaforen in filmrecensies
gebruiken dan hun vrouwelijke collega‟s. Dit blijkt uit de absolute aantallen, maar
nog meer uit de naar een recensielengte van 408 woorden, omgerekende relatieve
aantallen: