• No results found

De analyse van de ‘onzichtbare’ contactscènes

In document Wy labueren in smenschen sinnen (pagina 27-46)

2.1 Inleiding

In de Inleiding van deze scriptie werd al duidelijk dat er al het een en ander gezegd en beweerd is over de zogenaamde onzichtbare contactscènes van de sinnekens in de mythologisch-amoureuze spelen en de Spiegel der Minnen. Over het begrip ‘onzichtbaar’ heb ik me al uitgelaten en dat zal ik hier niet nog eens doen. Wel zal ik als geheugensteuntje een aantal zaken kort herhalen.

De sinnekens in de bewuste toneelstukken worden gezien als representaties van de gedachtewereld van de hoofdpersonages. Ze weerspiegelen innerlijke toestanden,137 gedachten,138 hartstochten,139 psychologische drijfveren140 en innerlijke conflicten141. Dit is slechts een greep uit de benamingen voor het fenomeen ‘onzichtbaar’ contact. Het ene begrip zal wellicht iets meer betrekking hebben op scènes uit het ene toneelstuk dan op scènes uit het andere, maar grofweg wordt met deze termen wel steeds hetzelfde bedoeld. De sinnekens zelf worden in het algemeen aangeduid als personificaties van de verleidende krachten van het kwaad en pogen de hoofdpersonages in het verderf te storten.142

In het hoofdstuk over middeleeuwse psychologie hebben we al kunnen zien dat een aantal kwesties uit met name de Spiegel der Minnen al psychologisch geduid zijn door andere onderzoekers. De astrologische elementen, de humeuren en de liefde kregen al eerder aandacht. Ook de sinnekens uit de Spiegel der Minnen kregen een psychologisch etiket opgeplakt; zij verbeelden de irascible en concupiscible emoties.143 Verder krijgen we van Van Herk nog de aanwijzing dat de liefde wordt verbeeld als een strijd tussen natuur en verstand.144

Kort samengevat is dit de uitleg die gegeven wordt aan de psychologische inhoud van toneelstukken en in het bijzonder de ‘onzichtbare’ contactscènes. Niet alleen weinig verhelderend, maar ook weinig bevredigend. Want wat gebeurt er nu precies in die scènes? En hoe is dat psychologisch te verklaren, zowel vanuit de contemporaine theorieën als de huidige? Verdienen de toneelstukken het etiket ‘psychologisch drama’ bezien in de historische context en in de 21ste eeuw?

Voor de analyse zijn alle contactscènes uit de toneelstukken uitgewerkt en opgenomen in bijlage II. (Een aantal scènes zijn weggelaten, zie hiervoor de verantwoording van mijn corpus, opgenomen in de inleiding.) Ik zal de analyse beginnen met een weergave van wat er concreet in de bewuste scènes gebeurt. Daarna zal ik de gevonden resultaten plaatsen in het psychologische kader van de middeleeuwen en de moderne tijd.

2.2 Wat gebeurt er in de ‘onzichtbare’ contactscènes van de mythologisch-amoureuze spelen en de Spiegel der Minnen?

Om op deze vraag een antwoord te geven zal ik kort de contactscènes per toneelstuk bespreken. Gelet wordt op wat de sinnekens doen of waarvan de sinnekens het personage 137 Herk, van, 2009, 87. 138 Immink, 1913, xviii. 139 Es, van, 1965, 37. 140 Knuvelder, 1970, 493-494. 141 Gijsen, van, 1989, 73. 142 Hummelen, 1958, 1. 143 Gijsen, van, 1983, 105. 144 Herk, van, 2009, 295.

proberen te overtuigen en de manier waarop het personage daarop ingaat. De scènes worden globaal besproken en waar interessant worden er een aantal citaten uitgelicht, zowel uit de scènes zelf als soms uit andere delen van de tekst die relevant zijn in het kader van de ‘onzichtbare’ contactscènes.

Pyramus en Thisbe (Antwerpen/Brugge)

In dit toneelstuk komt maar één scène voor waarin de sinnekens in contact treden met een personage. Het is de scène waarin de moeder van Thisbe zojuist te horen heeft gekregen dat haar dochter en Pyramus elkaar de liefde hebben verklaard. Ze bidt tot Vesta om raad, omdat ze loopt te piekeren wat ze ermee aanmoet: ‘Tghepeys valt mi beroerlic inne’ (r. 377145). De sinnekens, Bedrieghelic Waen en Fraudelic Schijn, reageren op haar smeekbede door uit de doeken te doen hoe verliefd Thisbe is en dat er geen houden meer aan is. De moeder reageert hier weer op door te zeggen dat bedriegelic waen een onrustzaaier is en haar dochter een eerzaam persoon. Maar ja, Thisbe is een mooie meid en ze heeft Pyramus verkoren. Daarnaast zijn ze beiden bijna vijftien en dan is het afgelopen met het kinderspel. Na deze uitingen van de sinnekens komt de moeder tot een besluit: ze zal haar dochter beschermen tegen het gevaar van de liefde en roept haar diensmeid.

In het begin van de scène twijfelt de moeder nog wat ze met de situatie aanmoet. Ze stelt de liefdesperikelen van haar dochter niet op prijs, maar erkent ook dat zij een eerzaam persoon is. Toch neemt de angst dat haar dochters eer verloren gaat uiteindelijk de overhand en besluit ze maatregelen te treffen. De rol van de sinnekens in deze scène is het verwoorden van de diepste angsten van de moeder, die in het begin van de scène nog voor rede vatbaar is, maar waar in het verloop van de dialoog haar emoties haar rede overstemmen. De namen van de sinnekens, Bedrieghelic Waen en Fraudelic Schijn, verwijzen beide naar het bedriegende element van de gedachten van in dit geval de moeder van Thisbe.

Pyramus en Thisbe (Amsterdam/Haarlem)

In deze vertolking van het Pyramus en Thisbe-verhaal komen vier contactscènes voor tussen de sinnekens en personages uit het toneelstuk. De eerste vindt plaats buiten het eigenlijke verhaal wanneer Sinnelijcke Genegenheijt en Hertelijcke Lust een lustig geklede jongeling aan zien komen lopen. Ze besluiten hem zijn verstand te ontnemen en zijn hart in vuur en vlam te zetten. De amoureuze zelf blijkt daar zeer ontvankelijk voor. Hij spreekt tot Venus en Cupido en klaagt over de afwezigheid van een geliefde. De sinnekens zeggen hem op zoek te gaan naar zijn liefde en houden hem voor hoe mooi het zal zijn om met haar in de natuur te wandelen. De amoureuze antwoord:

‘Hert, sin en aderkens sijn nu int overdencken heel gerust:

o sinnelijcke genegentheijt en hertelijcke lust u vierich insteecken so imflammeert // mij datter mijn verstandenisse heel verturbeert // bij. (r. 64-68146)

Opvallend is hier de verwijzing naar het hart, de sinnen en de aderen, waarbij de eerste verwijst naar het lichamelijke centrum van de emoties, de tweede naar de interne zintuigen in de ventrikels van het brein en de laatste naar de aderen waardoor niet alleen bloed, maar ook de spiritus zich voortbeweegt. Deze drie bewerkstelligen tezamen het overdenken van de amoureuze. Het denken is niet louter een activiteit van de ziel en de daarin werkende rede,

145 Es, van, 1965, 190.

maar ook van het lichaam en zijn bijbehorende emoties. De sinnekens Hertelijcke Lust en Sinnelijcke Genegentheit verwijzen in hun naam elk naar een van deze componenten. De woorden van de sinnekens kunnen in deze dialoog gezien worden als een verlengstuk van de woorden van de amoureuze zelf. Ze spreken hem niet tegen, maar laaien het vuur juist nog een stukje verder op. Ze vergroten de emotionele uitingen van de jongeling en bevestigen hem ook in de juistheid ervan. Ze moedigen hem nog een beetje extra aan om zich over te geven aan de liefde. Zelf merkt de amoureuze tot slot wel op dat zijn emoties en de uitingen van de sinnekens, die gezien kunnen worden als zijn eigen gedachten, zijn verstand verstoren.

De tweede en derde contactscène zijn met elkaar vergelijkbaar. In het ene geval treden de sinnekens in contact met Pyramus, in het andere met Thisbe. Pyramus is smoorverliefd op Thisbe:

minnen // moet ickse met alle mijn sinnen sinnen // en hert heeft sij doorwont. (r. 156-156147)

Ook hier wordt weer expliciet verwezen naar de geestelijke (sinnen) en lichamelijk (hert) componenten van in dit geval de liefde voor Thisbe. Pyramus onderneemt ondanks zijn hevige verliefdheid echter nog geen actie. De sinnekens sporen hem aan om dat wel te doen. Thisbe is immers de mooiste van Babilon en ook nog eens van zijn complexie. De woorden van Pyramus zijn pure uitingen van liefde en emotie. De sinnekens raden hem slechts aan naar zijn emoties te luisteren en er naar te handelen door hem te wijzen op de juistheid van hun liefde en het feit dat ze er niemand mee zullen schaden. Ze sluiten af met:‘dus leeft op hoope!’ (r. 185148) de aansporing die Pyramus uiteindelijk doet besluiten om met Thisbe te gaan praten.

Thisbe is ook verliefd maar behoedt zichzelf voor de gevaren van de liefde: vluchten // moet ick in sorgen bij veel dangieren:

die minne doet wonderlijck werck hantieren! (r. 201-202149)

De sinnekens wijzen haar op de vele kwaliteiten van Pyramus en vooral op zijn schoonheid, hij is haar zeker waard. Thisbe besluit dat haar hart vanaf nu onophoudelijk aan Pyramus behoord:

Dies moet mijn hart tot hemwaerts tallen stonden // draijen sonder begeven

(r. 227-228150)

Haar verliefdheid, zetelend in haar hart, heeft het van haar rede gewonnen.

Het laatste contact met de sinnekens vindt plaats wanneer Thisbe richting het graf van Ninus loopt waar zij heimelijk heeft afgesproken met Pyramus. Ze krijgt een naar onderbuikgevoel:

nochtans natuere die weijgert daer tegen duchtende datter mij onvre mocht comen off...

147 Es, van, 1965, 131.

148 Es, van. 1965, 133.

149 Es, van, 1965, 134.

(r. 334-335151)

Het is deze keer niet de ziel of het hart dat een signaal afgeeft, maar ‘natuere’. Een bron van gevoelens dat hier alarmerende signalen naar de rede stuurt. Het gevoel is niet gewoon een beweging van het hart en de humeuren, maar van iets mysterieuzer en tegelijkertijd allesomvattender, de natuur van de mens. Tegelijkertijd is het een soort laatste stuiptrekking van de rede in een poging Thisbe tegen te houden zich te laten leiden door de passies van haar hart. Het is een emotie, maar dan één die de rede juist helpt in plaats van tegenwerkt. De natuur heeft hier een positieve connotatie. De sinnekens praten Thisbes angst weg, ze moet zich er niet door laten verwarren: ‘Soo doet vrij en neempt na geen beroer goom.’(r. 339152).

In dit toneelstuk functioneren de sinnekens als versterkers van de emoties en onderdrukkers van de rede. Hun namen, hertelijcke lust en sinnelijcke genegentheit, verwijzen tevens naar dit lichamelijke en geestelijk aspect van de gedachtewereld van de hoofdpersonen. Met termen als ´hert´, ´sinnen´, ´aderkens´ en ´natuere´ wordt gewezen op de (subtiele) verschillen in betekenis die deze begrippen hebben in de zestiende eeuw.

Leander en Hero

Uit het toneelstuk Leander en Hero heb ik besloten vier contactscènes mee te nemen in de analyse. De eerste twee sluiten op elkaar aan en zijn tevens vergelijkbaar met elkaar. In deze twee scènes treden de sinnekens Amoureuse affectie en Ghelijcke complectie op, die alvorens de dialoog met Hero begint ons er driemaal op wijzen dat de twee hoofdpersonen van dezelfde complexie zijn (r. 348, 369 en 398), de basis voor pure, echte liefde. De namen van de sinnekens belichamen dit perfect. In de eerste contactscène zien we Hero in de tempel van Venus die de godin smeekt om een geliefde. Ze heeft Leander opgemerkt en hoopt dat er een klein vonkje in zijn hart ontspringt. De sinnekens proberen Hero over te halen om met Leander te flirten door hem een betekenisvolle blik toe te werpen. Hero is echter niet meteen overstag, ze is op haar hoede voor bedriegers. De sinnekens vertellen haar hoe hij haar zal liefhebben als ze toch met hem flirt. Dit spreekt Hero wel aan:

Ick ghevoel inwendich dat ick blake In liefden

(r. 462-463153)

Interessant is hier dat er expliciet op gewezen wordt dat het om een inwendig gevoel gaat, iets binnenin het lichaam van het personage. De sinnekens sporen haar nog eenmaal aan nu Leander dichterbij komt. Hero werpt hem een zoete blik, maar het blijkt geen effect te hebben. Hero wordt nu wanhopig: ‘Des word’ick van zinnen al desperaet’ en ‘natuere en redene zijn nu in twiste’ (r. 477 en 479154). Hero begint niet zomaar bang te worden, nee ze is wanhopig en die wanhoop ontspruit niet zoals bij emoties gangbaar is in het lichaam, maar in de sinnen en slaat dus ook op haar denkvermogen. Het is niet meer alleen een gevoel. Natuur en rede gaan de strijd met elkaar aan en de wanhoop van de sinnen geeft aan dat die strijd niet zomaar beslist zal worden. Nature wordt hier gerepresenteerd als de negatieve tegenhanger van de rede. De strijd tussen deze twee werd door Van Gijsen ook gesignaleerd in de Spiegel der Minnen.155 De sinnekens stellen haar gerust dat het zo erg allemaal niet is en dat hij wel degelijk vanuit zijn ooghoeken naar haar keek, maar dat hij niet zo goed weet hoe hij haar aan

151 Es, van, 1965, 144.

152 Es, van, 1965, 144.

153 Sype & Caeneghem, van. 2001-2002, 105.

154 Sype & Caeneghem, van. 2001-2002, 106.

moet spreken. Hero wordt echter steeds banger: ‘Eylacen myn herte dat berst my van vare’ (r. 499156). Ook hier wordt weer gewezen op de sterke lichamelijke component van de emotie, het hart. Ditmaal barst het zelfs van angst om de hevigheid van de emotie uit te drukken, de angst is zo intens dat de bron ervan er figuurlijk aan bezwijkt. Dan raden de sinnekens haar aan om haar liefde uit te spreken tegenover Leander. Dit gaat Hero te ver: ‘want redenen en zou’s niet willen ghedooghen.’ (r. 506157). Ondanks de heftige emoties is Hero nog wel voor rede vatbaar en het is deze rede die haar hier afraadt om haar liefde zomaar uit te spreken. Dan moet ze hem toch maar met haar ogen verleiden vinden de sinnekens. Ze spiegelen haar de kracht van een blik voor zonder dat ze daarbij een woord hoeft uit te brengen. Deze woorden bevallen Hero wel:

Dese instructie doet my verjubileren, En sustineren, myn druckighe zinnen (r. 531-532158)

De emoties van Hero in deze scène verlopen precies volgens het rijtje van Thomas van Aquino. Het begint met liefde dat overgaat in verlangen en vervolgens, wanneer de eerste verleidingspoging lijkt te mislukken in wanhoop en vrees en tot slot verdriet, de ‘druckighe zinnen’ die door de woorden van de sinnekens weer iets tot bedaren komen. Ook hier is de emotie verdriet niet een louter lichamelijke aangelegenheid, de sinnen zijn bedroefd. De sinnekens praten net zolang op Hero in totdat het verdriet, de vrees en de wanhoop weer teruggedraaid zijn en ze weer op het emotiepad van de liefde, het verlangen en de hoop zit. Opmerkelijk in deze gehele scène is dat enerzijds de nadruk wordt gelegd op de lichamelijke aspecten van de emoties terwijl anderzijds benoemd wordt dat de sinnen met de emoties gemoeid zijn.

Ook Leanders is bezweken voor de mooie Hero.

Och! wat grooter benautheyt, wat lijden, wat smerte, Wat pijnelijcker nope, wat hittigher gloet;

Ghevoel ick inwendich in myn herte! Bedwelmt, beraest is mynen zin en moet, Door’t opzien vroet,, van een Beeldeken zoet, Die Venus my doet;

Hertelijck beminnen boven alle Ionkvrouwen (r. 564-570159)

Het hebben van een warm gevoel van binnen lijkt een zwaar understatement van de hete gloed die Leander in het binnenst van zijn hart voelt. Het bedwelmt niet alleen zijn gemoed maar ook de interne zintuigen van zijn ziel, de sinnen. De vrouw waar hij op doelt, Hero, moet hij niet zomaar beminnen, maar ‘hertelijck beminnen’, met heel zijn hart. De liefde gaat door lichaam en ziel. Hij weet alleen niet of het verstandig is om dat te uiten:

Al heb ickse lief en uytverkoren Zeer boven maten,

Zoo twijffel ick oft ick myn liefde haer te voren Wil legghen, ick en weet wat doen oft laten?

156 Sype & Caeneghem, van. 2001-2002, 107.

157 Sype & Caeneghem, van. 2001-2002, 107.

158 Sype & Caeneghem, van. 2001-2002, 108.

(r. 616-619160)

De sinnekens raden hem aan het te zeggen, maar Leander reageert hier herhaaldelijk op met: ‘En redene raet my te swijghene’ (r. 636, 638 en 641161). Hij is bang dat Hero hem afwijst. Net als Hero ervaart Leander zeer heftige emoties, maar zijn rede lijdt daar niet direct onder. De sinnekens vertellen hem dat Hero een man als hij niet zomaar af zal wijzen en dat hij het gerust kan zeggen. Leander besluit met:

Al zoud’ick den name van eeren verliesen, Zoo zal ick ‘tspreken voor ‘tswijghen verkiesen (r. 666-667162)

De sinnekens hebben hem weten te overreden. Leander negeert zijn rede als raadgever en volgt zijn emoties en verlangen.

De derde en vierde contactscène zijn enigszins tegengesteld aan elkaar. In het derde contact, dat zich afspeelt tussen Hero en de sinnekens Liefs Ghebruyck in’t feyt van minnen en Den Roover der Amoureuse zinnen, zit Hero te wachten in haar toren op de komst van Leander, die belooft heeft de Hellespont voor haar over te zwemmen. Ze wordt echter ongeduldig en begint te vrezen dat hem iets is overkomen: ‘Myn herte in’t lichaam dat beeft van vaer’ (r. 285163). Wederom wordt de nadruk gelegd op het lichamelijke facet van de emotiebeleving. Haar hart barst deze keer gelukkig niet weer, maar hij beeft wel van angst. De sinnekens stellen haar gerust dat hij zo wel zal komen en dat ze niet zo moet piekeren. Ze doen dit door te vertellen hoe het zal zijn als hij er straks eenmaal is, hoe ze dan de liefde zullen gebruiken, een verwijzing naar de naam van een van de sinnekens. De naam van het andere sinneken, Den Roover der Amoureuse zinnen, komt in deze dialoog niet echt tot zijn recht. De sinnekens zwakken in deze scène als het ware Hero’s heftige emoties af en proberen haar een beetje tot rede te brengen.

In het laatste contact, wederom met Hero en ditmaal met het sinneken Goddeloose desperatie en Atropos, godin van de dood, lijkt zich juist een omgekeerd proces te voltrekken. Hero ontdekt het lichaam van Leander onder haar raam. Goddeloose desperatie en Atropos geven haar de schuld van zijn dood, ze had beter op de lantaarn moeten passen. Ze kan maar beter de hand aan zichzelf slaan. Als ze blijft leven zal ze wegkwijnen in haar toren. Al haar geheimen zullen openbaar gemaakt worden en zelfverwijt zal haar verteren. Hero begint nu ook aan zelfmoord te denken, zonder haar geliefde wil ze niet langer leven. Goddeloose desperatie en Atropos zeggen dat ze de onzaligste vrouw op aarde is, dat ze zich de haren uit het hoofd zou moeten trekken, haar ogen uit zou moeten wrijven, zichzelf moet vervloeken en haar kleren kapot scheuren. Dat ze zonder vrienden haar dagen zal slijten en het uit zal schreeuwen van verdriet. En terecht, want het feit dat zij begaan heeft is erger dan moord. Hero bezwijkt nu en snakt naar de dood. Uit pure wanhoop en verdriet stort ze zich vanuit haar toren in de zee om in de armen van Leander dezelfde dood te sterven. In plaats van dat de sinnekens haar emoties afzwakken, zwepen ze deze in de laatste scène juist op. Net zo lang tot ze haar eigen emoties niet meer aankan en mentaal knakt. De naam van het sinneken, Goddeloose desperatie, behoeft hier volgens mij weinig uitleg.

In document Wy labueren in smenschen sinnen (pagina 27-46)