• No results found

Het effect van agressief taalgebruik in de politiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van agressief taalgebruik in de politiek"

Copied!
106
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect

van

agressief

taalgebruik

in de

politiek

Conceptversie

Masterscriptie

(2)

Samenvatting

De kranten staan er bol van: de verruwing van de samenleving. Wat echter ook steeds meer lijkt te verruwen, is het taalgebruik van politici. Steeds vaker lijken politici ervoor te kiezen om ‘taal van de straat’ te gebruiken in de hoop om zo kiezers voor zich te winnen. In de strijd om de kiezers lijken echter steeds vaker harde, agressieve woorden te vallen tussen politici. Dit onderzoek dient om te kijken of deze harde woorden de politici ook echt stemmen opleveren, of dat de kiezers er eigenlijk niet van gediend zijn.

De volgende vraagstelling staat hierbij centraal:

In hoeverre beïnvloedt de mate van agressie van een politicus in een citaat de attitude jegens een politicus?

Om antwoord op deze vraag te kunnen geven zijn verschillende citaten opgesteld, waarin de agressie opliep van neutraal naar agressief. Ook de context waarin de agressie werd geuit varieerde, om zo te kunnen ontdekken in hoeverre kiezers rekening houden met de context als ze een agressief citaat zien. Deze context bestond uit: partij- of persoonsgebonden agressie, agressie tussen coalitiegenoten, oppositiegenoten, en agressie van een coalitielid gericht op een oppositielid.

De attitude van het publiek is gemeten door ze voor elk citaat een vragenlijst in te laten vullen, waarin ze gevraagd werd te kijken naar de mate van agressie in het citaat, de attitude ten opzichte van de politicus, de betrouwbaarheid en deskundigheid die ze aan de bewuste politicus toeschreven aan te geven en de stemintentie.

Over het algemeen kan gezegd worden dat de mate van agressie in het citaat, de attitude, betrouwbaarheid en deskundigheid negatiever werden naarmate het citaat agressiever werd, ongeacht de context. Mensen vonden agressief taalgebruik dom, en neutraal taalgebruik wijs. Ook twijfelden de mensen aan de samenwerkingscapaciteiten van de politici, wat erop wijst dat mensen het zeer belangrijk vinden dat politici goed met elkaar kunnen samenwerken.

Het enige dat niet daalde terwijl de agressie steeg, was de stemintentie. Deze stond relatief los van de mate van agressie.

(3)

Inhoud

1. Inleiding ... 1

2. Theoretisch kader... 5

2.1 Agressief taalgebruik... 5

2.1.1 Schelden... 6

2.1.2 Face Threatening Acts ... 6

2.1.2 Ontstaan en effect... 7

2.2 Strategische agressie in de politiek... 8

2.2.1. Gemedieerde agressie ... 9

2.2.2 Politiek populisme en media... 11

2.3 Attitude kiezers... 12

2.3.1 Elaboration Likelihood Model ... 13

2.3.2 Theory of Reasoned Action ... 15

2.3.2 Language Expectancy Theory ... 16

2.4 Samenvatting... 17

3. Methode ... 19

3.1.1 Onafhankelijke variabele 1: mate van agressie ... 20

3.1.2 Onafhankelijke variabele 2: de context ... 20

3.2 Afhankelijke variabele: attitude ... 21

(4)

4.4.4 Coalitie vs. coalitie... 37

4.4.5 Oppositie vs. oppositie ... 38

4.5 Politiek actief vs. Niet politiek actief... 38

4.5.1 Agressie ... 39 4.5.2 Partijgebonden... 39 4.5.3 Coalitie vs. oppositie... 40 4.5.4 Coalitie vs. coalitie... 41 4.5.5 Oppositie vs. oppositie ... 42 4.6 Hoogopgeleid vs. laagopgeleid... 43 4.6.1 Agressie ... 43 4.6.2 Persoon vs. partij... 44 4.6.3 Coalitie vs. Oppositie ... 45 4.6.4 Coalitie vs. coalitie... 46

4.6.5 Oppositie versus oppositie... 46

4.7 Gewenning politiek taalgebruik vs. niet gewenning... 47

4.7.1 Agressie ... 47

4.7.2 Partijgebonden... 48

4.7.3 Coalitie versus oppositie ... 49

4.7.4 Coalitie versus coalitie... 50

4.7.5 Oppositie versus oppositie... 51

(5)

1

1. Inleiding

“Vroeger was alles beter,” zo mijmeren veel ouderen. Hoewel over dit standpunt te discussiëren valt, kan één ding met zekerheid gezegd worden: het taalgebruik van politici was vroeger wel beter (beleefder) dan heden ten dage. ‘Vroeger’ uitten politici zich nog uiterst voorzichtig en veelal beleefd. Als een politicus zich ergens over opwond dan ging het er, in 1931, zo aan toe:

De Visser (CPH): ‘De gehele anti-Sovjet-hetze, van af den Paus tot aan den rabbi toe…’

De Voorzitter: ‘Ik roep u voor dergelijke woorden tot de orde.’

De Visser: ‘Mag ik niet meer spreken van de hetze? Dan zal ik zeggen: de actie van den Paus.’

De Voorzitter: ; Dien hebt u niet op deze wijze in de discussies te betrekken. Ik kan dat niet toelaten.’

De Visser: ‘U kan dit niet weigeren, als het waarheid blijkt.’

(Bootsma & Hoetink, 2006: 20) Tegenwoordig kiezen steeds meer politici ervoor om wat agressiever uit de hoek te komen om zo hun standpunt duidelijk te maken. Zie ook onderstaand voorbeeld:

“Toen noemde PVV-leider Wilders de minister van Integratie Eberhard van der Laan (PvdA) en D66-leider Alexander Pechtold „handlangers van Mohammed B1”. Reden: de minister had Wilders’ groeiende aanhang een gevaar voor de rechtsstaat genoemd. Pechtold noemde de PVV-leider een racist.”

(NRC Next, 10-11-2009)

Pechtold noemde Wilders een racist, waarop Wilders reageerde door Van der Laan en Pechtold indirect moslimextremisten te noemen. Deze scheldwoorden, het meest opvallende teken van agressief taalgebruik, geven blijk van een redelijk recente ontwikkeling binnen de politiek. In tegenstelling tot het bovenstaande voorbeeld vindt een scheldpartij normaalgesproken uitsluitend face-to-face plaats tussen twee individuen of twee groepen, al dan niet in het bijzijn van omstanders zoals vrienden en/of toevallige voorbijgangers. In de politiek gaat deze regel echter lang niet altijd op. Kamerleden die elkaar uitschelden doen dit namelijk zelden rechtstreeks. Al was het maar omdat in de Kamer regels gelden voor wat wel en niet gezegd mag worden, en alle interactie via de Voorzitter loopt. Hoewel Wilders Pechtold uitmaakt voor “handlanger van Mohammed B.” en Pechtold Wilders voor

racist, hoeft dit niet te zijn gebeurd terwijl de heren dezelfde ruimte deelden. Zo noemde

Pechtold Wilders een racist in De Volkskrant, en reageerde Wilders hier op zijn beurt weer op in een andere krant en een sms naar een journalist (http://www.volkskrant.nl). In zo’n geval is er eigenlijk sprake van ‘gemedieerd’ schelden: iemand wordt niet rechtstreeks in zijn gezicht voor iets uitgemaakt, maar ziet het op tv of leest het in de krant, waarna die persoon pas later weer kan reageren op het gezegde of naar een reactie gevraagd wordt door een journalist. Deze manier van schelden is eigenlijk alleen voorbehouden aan publieke figuren,

1

(6)

2 zoals politici. Zij maken hier de afgelopen jaren (schijnbaar steeds gretiger) gebruik van. Niet alleen om hun mening en standpunt te kunnen uiten zodat de ‘tegenstander’ weet hoe er over hem/haar gedacht wordt, zoals normaal het geval is tijdens/na een scheldpartij, maar vooral ook zodat de lezers van die kranten en de televisiekijkers dat te weten kunnen komen. Alle kijkers en lezers van boven de achttien zijn immers kiezers. Dezelfde kiezers die bepalen wie er bij de volgende regeerperiode in de Kamer zitten en wie niet. Deze wetenschap weegt vaak zwaar mee in het achterhoofd van de scheldende partijen. Of dit ‘gemedieerde schelden’ een positieve ontwikkeling is, valt nog te bezien. Dit soort taalgebruik kan nogal wat gevolgen hebben. Zo kan het onder andere de samenwerking tussen verschillende partijen aanzienlijk bemoeilijken. Schelden is namelijk het diskwalificeren van (eigenschappen, vrienden of familieleden van) degene die wordt uitgescholden als gesprekspartner (Berenst, 1994: 244). Door Wilders een racist te noemen, maakt Pechtold duidelijk dat hij het totaal niet eens is met de ideeën van Wilders en het absoluut niet ziet zitten om ooit serieus te regeren met hem. Door Wilders uit te schelden maakt hij duidelijk dat Wilders wat hem betreft zelfs ongeschikt is als gesprekspartner en eigenlijk niet eens meer met hem wil praten. Op zijn beurt scheldt Wilders ook Pechtold uit. Zo hebben beide partijen elkaar dus als waardige gesprekspartner gediskwalificeerd met als resultaat dat zij niet met elkaar willen praten, laat staan samenwerken.

Nu is dit voor deze twee partijen niet heel erg, aangezien zij zich allebei aan de andere kant van het politieke spectrum bevinden en dus hoogstwaarschijnlijk nooit samen in een coalitie zullen zitten en dat ook absoluut niet willen. Zij kunnen elkaar naar hartenlust uitschelden zonder bang te hoeven zijn dat ze eventueel samenwerken onmogelijk maken.

Hoewel het woord racist te alle tijden als agressief te betitelen is, zou het nog veel agressiever overkomen als het door een lid van één van de coalitiepartijen zou worden gebruikt tegen een lid van een andere coalitiepartij. Het zou samenwerking tussen de twee partijen praktisch onmogelijk maken. Dit conflict zal opgelost moeten worden voordat die twee partijen weer met elkaar door één deur kunnen, hetgeen de algehele gang van zaken in de Tweede Kamer aanzienlijk kan vertragen. Hoe agressief agressief taalgebruik precies is hangt dus niet alleen van het taalgebruik af, maar ook van wie het zegt (de bron) en wat zijn/haar relatie is tot

degene op wie het gericht is (het doelwit).

Naast het feit dat agressief taalgebruik problemen kan geven bij het regeren rijst ook nog een andere vraag, de vraag die centraal staat in deze scriptie, namelijk: wat vindt het ‘gewone volk’ ervan dat politici dit soort taal gebruiken? Kunnen de burgers, en dus kiezers, dit waarderen? Met andere woorden: stijgt de populariteit van politici die aan deze trend van ‘zeggen wat ze denken’ meedoen, of vinden de burgers het een negatieve ontwikkeling en horen ze dergelijke uitspraken liever niet uit de mond van een politicus? En letten lezers op de onderlinge verhoudingen tussen de bron en het doelwit?

(7)

3 sterk in de schoenen vond staan en zich met deze persoon en zijn standpunten kon identificeren, maar dat de kiezer na het lezen van enkele agressieve citaten van de bewuste politicus hem niet meer geschikt vindt om te regeren omdat hij door die kiezer als “te opvliegend” wordt bestempeld. In dat geval is de attitude die de kiezer heeft ten opzichte van de politicus veranderd, met negatieve gevolgen voor die politicus.

Het kan ook zo zijn dat mensen hun mening over een ‘grofgebekte’ politicus juist positief bijstellen en deze politicus belonen door op hem te stemmen. Iemand kan bijvoorbeeld bij een politicus die zich steeds netjes uitdrukt denken: “Wat een slappe hap,” en zich heel erg aangesproken voelen als deze politicus ineens wat grover in de mond wordt. Deze kiezer denkt dan: “Wat goed! Hij zegt eindelijk wat hij denkt en komt voor zichzelf op.” Dan heeft het taalgebruik de attitude op een positieve wijze beïnvloed. Uiteraard kan het ook zijn dat het taalgebruik geen invloed heeft op de attitude die iemand heeft ten opzichte van een politicus. Dat deze persoon neutraal/goedkeuren/afwijzend staat ten opzichte van de bewuste politicus, ongeacht welke taal deze uit.

Agressie in de politiek uit zich niet per se in schelden en absoluut niet in bedreigen. Zoals eerder al beschreven, uit het zich vaak niet eens face-to-face, maar juist via de media, zodat lezers/kiezers mee kunnen genieten en de politicus in kwestie hopelijk kiezers voor zich wint. Omdat in zo’n geval alles via-via loopt, kan onduidelijk worden of een politicus iets nu letterlijk heeft gezegd, of dat de journalist het zo heeft geïnterpreteerd. Citaten zijn dan het meest betrouwbaar, omdat dan duidelijk is wat een politicus in elk geval echt in die woorden heeft omschreven.

Behalve dat het ‘gemedieerde schelden’ voor het publiek onduidelijk kan worden, is het ook voor degene die in de pers wordt aangepakt niet fijn. Als een politicus bijvoorbeeld een agressieve uitspraak doet tegen een journalist over een ‘concurrent’, kan deze concurrent niet eens direct reageren op het gezegde om het te nuanceren, hetgeen hem/haar in een vervelende positie kan brengen. Hij/zij moet het eerst zelf lezen/zien, of voor publicatie op de hoogte ervan worden gebracht door een journalist met de vraag wat hij/zij er van vindt.

De hamvraag is nu: is het van belang dat politici zich ten allen tijde netjes uitdrukken? Verandert de attitude van de kiezer ten opzichte van de politicus op het moment dat hij/zij zich in de media minder net en agressiever uitdrukt dan men van een politicus gewend is? Dat is de kwestie die centraal staat in deze scriptie en die ik graag middels een experiment wil onderzoeken. Dit onderzoek is gebaseerd op de volgende vraagstelling:

In hoeverre beïnvloedt de mate van agressie in een citaat van een politicus de attitude jegens deze politicus?

(8)

4

Model (ELM). Als een kiezer bijvoorbeeld zijn mening over Wouter Bos, voorman van de

PvdA, heeft gebaseerd op het partijprogramma van de PvdA en veelvuldig heeft gekeken naar politieke debatten met Bos, heeft deze kiezer zijn attitude zelf gevormd via de centrale route en zal de kiezer de attitude niet snel veranderen na het lezen van één agressief citaat. Indien iemand echter de mening en attitude over Wouter Bos heeft gebaseerd op het uiterlijk van Bos (oorspronkelijke bijnaam: “Lekker Kontje Bos”) en uitspraken van vrienden, dan is de attitude van deze persoon tot stand gekomen via de perifere route. Er bestaat een grotere kans dat deze kiezer zijn attitude over Bos bijstelt na het lezen van een agressief citaat dan wanneer hij zijn attitude had gevormd via de centrale route.

(9)

5

2. Theoretisch kader

Voordat het experiment opgezet en uitgevoerd kan worden, is het van belang dat er eerst een theoretisch kader wordt geschetst. Aangezien onderzocht wordt in hoeverre agressie van een politicus in een citaat de attitude jegens een politicus beïnvloedt, zal allereerst in §2.1 worden beschreven wat agressief taalgebruik is en in §2.1.2 hoe het is ontstaan. Dit om duidelijk te maken wat oorspronkelijk de functie is van agressie en agressief taalgebruik en wat hieronder verstaan wordt.

Omdat de onderzoeksvraag toegespitst is op agressief taalgebruik in de politiek zal aansluitend in §2.2 worden uitgelegd dat agressief taalgebruik in de politiek veel gematigder is dan agressief taalgebruik op straat. Dat moet wel, aangezien er regels gelden en sommige politici en hun partijen nu of in de toekomst nog jarenlang met elkaar moeten samenwerken. Het kan echter ook zijn dat partijen niet met elkaar samenwerken en dit ook niet van plan zijn in de te voorziene toekomst. Zij kunnen zich wat meer laten gaan zonder dat het mogelijke samenwerking in de weg staat. Agressief taalgebruik in de politiek is dus relatief te noemen. Behalve de gematigdere toon van het taalgebruik wordt agressie door politici gebruikt onder andere omstandigheden dan op straat. Zo wordt agressief taalgebruik bij politici vaak niet rechtstreeks geuit, maar haalt men naar elkaar uit via de media. Deze ‘gemedieerde agressie’ zal verder worden uitgewerkt in §2.2.1.

In dit onderzoek draait het uiteindelijk om de attitude van het publiek en of deze beïnvloed wordt door het agressieve taalgebruik van politici. Daarom zal tot slot behandeld worden hoe het agressieve taalgebruik effect kan hebben op de attitude van het publiek en, voor de politici het belangrijkste, de stemintentie van het publiek. Hierbij is het ook van belang om te kijken of mensen doorhebben dat het agressieve taalgebruik relatief is en of zij hier rekening mee houden bij het lezen van de citaten.

2.1 Agressief taalgebruik

Agressie wordt gedefinieerd als: “de behoefte of de intentie om te kwetsen, door woord, gebaar of fysiek geweld, zonder dat daar verder enig extern doel mee gediend is.” (Schreurs, 1998: 119). Er zijn twee verschillende soorten agressie: lichamelijke agressie en verbale agressie. In dit onderzoek staat verbale agressie centraal. Verbale agressie uit zich door agressief taalgebruik. De bekendste vormen hiervan zijn schelden en dreigen, veelal met lichamelijk letsel (“Als je mij niet helpt, sla ik je”). Sommige politici willen nog wel eens schelden op hun collega’s, maar politici dreigen nooit met lichamelijk geweld, aangezien ze daar hoogstwaarschijnlijk op zijn minst stevig voor op hun vingers zouden worden getikt, door zowel andere partijen als de eigen partij. Wel wordt er op andere manieren gedreigd, bijvoorbeeld met het niet steunen van moties of het niet meewerken aan bepaalde plannen. Dit is echter een veel mildere manier van dreigen en een vorm die alom geaccepteerd is in de politieke wereld.

(10)

6 Riel-Eerden, 2005: 10). Ook geïntensiveerd taalgebruik, of taalverruwing zijn subtielere vormen van agressie. Renkema definieert dit als: “de gevallen waarin – op basis van tekstvergelijking – van versterking sprake is.” (Renkema in Kolen, 2009: 34). Wilders die Ella Vogelaar ‘knettergek’ noemt is een voorbeeld van taalintensivering. Hij had haar immers ook ‘onverstandig’ of ‘gek’ kunnen noemen, zonder ‘knetter’ ervoor. Dat zou ook al vrij agressief zijn geweest. Wilders koos echter voor de geïntensiveerde uiting, waardoor zijn uitspraak net iets agressiever werd. Dit soort taalgebruik lijkt, in combinatie met schelden, steeds vaker voor te komen in de politiek hetgeen opmerkelijk is, aangezien men over het algemeen juist zijn best doet om beleefd te zijn in de Kamer. Op het schelden wordt in de volgende paragraaf dieper ingegaan.

2.1.1 Schelden

Schelden is, zoals in de inleiding al eens gezegd, gericht op het diskwalificeren van de toegesprokene (Berenst, 1994: 256). Vogelaar werd door Wilders volledig gediskwalificeerd als gesprekspartner toen hij haar knettergek noemde. Hij gaf met dit woord aan dat hij haar psychisch niet in orde vond en dus met haar geen zinvolle discussie meer kon/wilde voeren. Behalve knettergek zijn er veel meer scheldwoorden, waarbij ik er van uit ga dat de lezer er zelf wel nog wat kan bedenken. Sommige scheldwoorden diskwalificeren de geestelijke vermogens van een persoon, andere tasten de eer aan, en weer anderen een bepaald gedrag. Hoewel er ontelbaar veel scheldwoorden zijn, hebben ze allemaal een gemeenschappelijke betekenis: de uitgescholden persoon is inferieur, gemeten volgens een bepaalde, vaak ethische maatstaf. Daarnaast zijn scheldwoorden ook vaak expliciet bedoeld om mensen te kwetsen (Hoekstra, 2008: www.fa.knaw.nl). In de politiek is kwetsen echter niet het voornaamste doel als iemand wordt uitgescholden, maar hierover later meer.

Over het algemeen doen politici hun best om elkaar zo beleefd mogelijk aan te spreken, zelfs als ze het niet met elkaar eens zijn. Hoewel agressief taalgebruik wel degelijk voorkomt, met name tussen oppositiepartijen die elke vorm van toekomstige samenwerking met elkaar uitsluiten, is beleefdheid de grote lijn. Dit om aan te geven dat ze hun collega’s wel degelijk waarderen en respecteren, al verschillen ze vaak van mening.

Deze behoefte om zich gewaardeerd en gerespecteerd te voelen noemt Goffman positive face (Houtkoop & Koole, 2000: 50). Door respect voor de tegenstander te betuigen zorgen politici er niet alleen voor dat er geen inbreuk wordt gemaakt op het positive face van de tegenstander, maar ook dat zij geen inbreuk maken op hun eigen face. Naast positive face beschrijft Goffman ook de term negative face. Kort gezegd is negative face de ‘behoefte om niet gestoord te worden’ (Renkema, 2004: 25), of wanneer iemands privacy, autonomie of handelingsvrijheid wordt geschonden (Houtkoop & Koole, 2000: 50). Door iemand uit te schelden voor ‘knettergek’ wordt het negative face van degene die wordt aangevallen geschonden. Wanneer het positive danwel negative face van iemand geschonden wordt, spreekt men van face threatening acts.

2.1.2 Face Threatening Acts

In principe is elke opmerking, elk verzoek en elke vraag die men aan iemand stelt een inbreuk op het face van iemand (Houtkoop & Koole, 2000: 49). Men spreekt dan ook van

(11)

7 dat de ene manier om iets te vragen beleefder is dan de andere vorm. Brown en Levinson onderscheiden hierin vier verschillende vormen. Deze zijn, van minst beleefd naar het beleefdst:

 Bald on record. Dit is de minst beleefde vorm. Hierin wordt het verzoek open en direct gedaan. Bijvoorbeeld: “Teken dat verdrag.”

 On record. Bij deze vorm wordt eerst de situatie uitgelegd en vervolgens het verzoek gedaan. Zo weet de gevraagde waar het voor dient. Bijvoorbeeld: “Met deze wet willen wij de armste mensen van onze samenleving ontzien. Wij verzoeken u dan ook hiermee in te stemmen.”

 Off record. Dit is het indirect om een gunst vragen. De vraag wordt niet direct uitgesproken, waardoor de gevraagde minder voor het blok wordt gezet en zonder gezichtsverlies het verzoek kan inwilligen danwel ontkennen. Bijvoorbeeld: “Als iedereen deze motie ondertekent, dan kunnen we een einde maken aan de corruptie.” De gevraagde kan dan reageren met: “Geef maar hier, ik teken meteen wel even.” Of met: “Aha. Klinkt als een goed plan,” zonder te tekenen.

 Het verzoek achterwege laten. (Brown & Levinson in Houtkoop & Koole, 2000: 53). Zowel de positieve als de negatieve beleefdheden die vaak gepaard gaan bij een verzoek zijn bedoeld om het verzoek te verzachten en daarbij de faces van zowel de vrager als de gevraagde te beschermen. Zoals in de vorige paragraaf gesteld is elke opmerking die inbreuk maakt op de privacy, autonomie of handelingsvrijheid van de ander een vorm van inbreuk op het negative face van diegene. Iemand knettergek noemen (of uitmaken voor andere onaardige dingen) is dus duidelijk een onafgezwakte vorm van een FTA.

2.1.2 Ontstaan en effect

Verbale agressie wordt gebruikt ter vervanging van lichamelijke agressie. Net als bij de dieren bedienen ook mensen zich ervan. De verbale agressie dient in het dierenrijk om de tegenstander te kunnen imponeren, zonder echt te hoeven vechten met die tegenstander (Bax, 2010: 10). Denk bijvoorbeeld aan het dreiggedrag dat sommige vogels tonen om de tegenstander te verdrijven. Dit dreiggedrag is te prefereren over echt vechten want anders zou de soort zijn eigen voortbestaan bemoeilijken, terwijl er al genoeg andere diersoorten zijn die ze het leven zuur maken.

Het dreiggedrag van dieren is in hoge mate geritualiseerd (Bax, 2010: 10). Dat wil zeggen dat beide tegenstanders weten dat er niet echt gevochten gaat worden en beide dieren houden zich daaraan. Ook gelden er andere regels die vooral tot doel hebben om de tegenstander zo veel mogelijk te intimideren. Deze regels worden nooit geschonden. Zo staat vast wat een concurrent moet doen om het gevestigde mannetje uit te dagen en hoe de uitgedaagde partij hierop moet reageren. Zo is voor de dieren volkomen duidelijk wie de uitdager is en wie de uitgedaagde. Ook weten ze allebei wanneer ze zich gewonnen moeten geven en wat de verliezer te doen staat (vertrekken).

Bij mensen dient verbale agressie, net zoals bij de dieren, ter vervanging van lichamelijk geweld. Evenals bij dieren is ook de verbale agressie bij mensen sterk geritualiseerd en zijn er vaste regels. Zo zijn er twee partijen bij betrokken die direct tegenover elkaar staan, face to

face en elkaar beledigen, uitschelden, bedreigen, etc. Soms is er publiek bij betrokken, zoals

(12)

8 Het beoogde effect van verbale agressie is gelijk aan het effect dat dieren ermee hopen te bereiken: dat de tegenstander dusdanig geïmponeerd raakt of gekwetst wordt door wat er gezegd wordt dat hij afdruipt. Mocht er publiek aanwezig zijn bij de ‘verbale vechtpartij’ dan kan dat nog beter zijn voor de overwinnaar omdat het publiek hopelijk partij voor hem trekt en na de overwinning extra onder de indruk van hem is. Het kan ook zijn dat (een deel van) de groep na afloop ook afdruipt omdat zij partij trokken voor de tegenstander. Maar zelfs dan is het voor de verliezer extra pijnlijk omdat hij publiekelijk vernederd is.

In de politiek wordt ook gebruik gemaakt van verbale agressie, alleen zijn de spelregels daar net iets anders dan bij ‘gewone’ burgers en hopen de politici die er gebruik van maken andere effecten te bereiken dan alleen maar de tegenstander imponeren.

2.2 Strategische agressie in de politiek

Agressie in de politiek heeft weliswaar veel overeenkomsten met de agressie buiten de politiek, maar is toch een tikje anders. Zo is het taalgebruik bij verbale agressie in de politiek doorgaans minder verruwd dan op straat omdat er in de Kamer altijd toezicht is van de Voorzitter (maar daarover straks meer in §2.2.1) en omdat veruit de meeste politici nu danwel in de toekomst met elkaar moeten samenwerken. Aangezien sommige partijen nu al met elkaar samenwerken (de coalitiegenoten) en een groot deel van de partijen ook in de toekomst eventueel met elkaar wil kunnen samenwerken, is het voor politici van belang om hun (mogelijke) al dan niet toekomstige bondgenoten niet te schofferen. Ook buiten de Tweede Kamer, in gesprek met journalisten bijvoorbeeld, zullen veruit de meeste politici zich om deze reden netjes uitdrukken.

Zoals in de inleiding al beschreven is, schelden Wilders en Pechtold elkaar van harte uit. Dat kan omdat zij beide in oppositiepartijen zitten en elke vorm van samenwerking in de toekomst ook uitsluiten. Indien de leden echter deel uitmaken van de coalitie of in de oppositie zitten en in de toekomst graag willen samenwerken, dan moeten ze te allen tijden beleefd blijven. Agressief taalgebruik in de politiek is dus eigenlijk relatief: twee partijen die in de te voorziene toekomst absoluut niet met elkaar willen samenwerken kunnen zich veel grover uitlaten over elkaar dan twee partijen die nu of in de toekomst samen (willen) werken. Daarnaast is het ook nog zo dat er in de politiek verschillende manieren zijn waarop men naar elkaar verwijzen kan. Een persoon zit namelijk niet in de Tweede Kamer voor zichzelf, maar namens een partij. Als hij/zij verbaal wordt aangevallen wordt eigenlijk de partij die ze vertegenwoordigen aangevallen. Daarnaast vervullen ze ook nog een functie. Bos zit bijvoorbeeld in het kabinet namens de PvdA, maar is ook nog lijsttrekker voor deze partij en vicepremier. Er zijn dus maar liefst vier manieren waarop hij aangesproken kan worden: persoonlijk (op zijn naam), op zijn functie (als vicepresident), op zijn functie binnen zijn partij (lijsttrekker) en als aanspreekpunt van de gehele PvdA. Dit werpt de vraag op of het als agressiever wordt ervaren als hij bij naam wordt aangesproken bij een aanval/scheldpartij, of juist als hij wordt aangeduid met één van zijn functies.

(13)

9 (Nederlandse) politiek niet gebeuren. Het agressiefste wat een lid van de coalitie kan zeggen is: “Hier werken wij niet aan mee.” Met dit simpele zinnetje loopt de gehele samenwerking tussen alle andere partijen in de coalitie ook spaak, omdat de partijen elkaar nodig hebben en er samen uit moeten zien te komen. Als één van de partijen pertinent weigert om nog langer mee te doen, dan kunnen de andere partijen ook niks meer doen. In het extreemste geval kan het leiden tot een motie van wantrouwen en/of de val van het kabinet, zoals onlangs nog gebeurde toen het verlengen van de missie in Afghanistan voor de PvdA ‘onbespreekbaar’ was.

2.2.1. Gemedieerde agressie

Wat ook anders is dan bij agressie op straat, is dat agressie in de politiek vaak onderdeel uitmaakt van een strategie, namelijk zoveel mogelijk media-aandacht genereren voor de partij zodat de standpunten zo bekend mogelijk worden. Het doel van agressie op straat is de tegenstander intimideren en indruk maken op eventueel publiek. In de politiek is het doel van de agressie niet zozeer om de tegenstander te intimideren, alswel om in de media te komen met de uitspraak om zo indruk te kunnen maken op het publiek met als resultaat hopelijk meer stemmen. Hierbij valt echter een onderscheid te maken tussen debatten in de kamer en daarbuiten in de media, daar zal in de volgende paragraaf dieper op ingegaan worden. Over het politieke doel van de agressie zegt Bax: “Met schelden kun je de positie van een ander omlaag halen zodat de verbale agressor aan status wint.” (Bax, 2002: UK). Degene die uitscheldt, doet dit dus omdat hij er baat bij heeft. Niet alleen bij ‘gewone’ mensen werkt het zo, ook politici denken zo. Zo schrijven Hibbert & Benneken Kolmer: “Soms moeten politici hun eigen team of de kiezers duidelijk maken dat ze niet bang zijn voor een ‘gevecht’ met hun tegenstanders. Om zulke redenen vinden politici het soms nuttig om elkaar aan te vallen of te beledigen.” (Hibbert & Benneken Kolmer, 2004: 17). Door een tegenstander te beledigen hopen politici dus sterker over te komen op de kiezers. Zij zijn immers niet bang om de confrontatie aan te gaan met de concurrentie en openen op deze manier de aanval/discussie in de hoop op meer stemmen. Want waar het publiek bij ‘gewone’ verbale agressie toevallig al dan niet aanwezig is, heeft een politicus altijd publiek. Of de politicus het nu zegt in de Tweede Kamer onder het toezicht van de Voorzitter of ‘ongecensureerd’ tegen een journalist: alles wat hij/zij zegt kan in de media terechtkomen. Daarom moet een politicus altijd op zijn/haar woorden letten.

Dat is nog een van de verschillen tussen politieke agressie en straat agressie: de tegenstanders staan bij straatagressie recht tegenover elkaar en maken elkaar in het gezicht voor van alles en nog wat uit, terwijl politici het vaak anders aanpakken.

Het gebeurt namelijk vaak dat een politicus zich uitlaat over een concurrent/collega tegen een journalist, waarna het gezegde in de media verschijnt. De tegenstander heeft dan geen kans van rechtstreeks reageren gehad, wat pijnlijk kan zijn. Vaak wordt de gekwetste partij vervolgens opgebeld door journalisten met de vraag: “Wat is uw reactie hierop?” of “Wat vindt u hier nou van?”. Op die manier is hij dan min of meer gedwongen om ook weer via de media te reageren. Dit heen en weer ‘schelden’ van politici in de media zal ik voortaan aanduiden als gemedieerde agressie en is gericht op de politieke tegenstander, maar is eigenlijk vooral bedoeld voor het publiek.

(14)

10 gezegde in de gaten en als iets wat hem/haar betreft niet door de beugel kan, wordt degene die het gezegd heeft gecorrigeerd en moet het anders geformuleerd worden. Zo staat in het

Reglement van Orde in de Tweede Kamer: “Indien een lid of een minister beledigende

uitdrukkingen gebruikt, de orde verstoort, (…) wordt hij door de Voorzitter vermaand en in de gelegenheid gesteld de woorden die tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven, terug te nemen” (Regelement van Orde, 2009: 28).

In de praktijk houdt dit in dat ook “beschuldigingen, xenofobe, godslasterende en politiek gevoelige opmerkingen of gewoonweg scheldwoorden beschouwd worden als categorieën van onparlementaire taal” (Bootsma & Hoetink, 2006: 51). De invulling hiervan verschilt echter per Voorzitter. Zo mocht Marijnisse Koenders uitmaken voor ‘flapdrol’ en Wilders verklaarde minister Vogelaar ‘knettergek’. Toen Marijnisse echter tegen de Voorzitter “Effe dimmen, Voorzitter.” zei, werd hij hier zeer streng op aangesproken door de Voorzitter en ook andere Kamerleden keurden dit af. Er is dus een dunne lijn qua taalgebruik in de Kamer die niet geldt als de Kamerleden buiten de Kamer zijn en met journalisten praten. Maar er is nog een reden waarom politici graag met journalisten praten.

Als je als politicus met een journalist praat bestaat er namelijk een grote kans dat het in de media komt. En het publiek dat bij ‘gewone’ verbale agressie soms toevallig aanwezig is, daar is het bij de politieke agressie voornamelijk om te doen. Bij politici is het publiek namelijk de doelgroep waar het hen allemaal om gaat: het publiek bestaat uit kiezers! Immers, iedereen die de krant leest of het journaal ziet, achttien jaar of ouder is en de Nederlandse nationaliteit heeft, mag stemmen en is daarom waardevol voor de politicus. Het agressieve taalgebruik is dus vaak strategisch bedoeld om mensen (kiezers) mee aan te trekken. De strategie verschilt hierbij natuurlijk af en toe. Zo is de strategie onder andere afhankelijk van de nabijheid van verkiezingen, van de standpunten van de partijen, hoe zij bij andere partijen ‘in de markt liggen’ en van de huidige positie van de partij zelf. Een partij die in de coalitie zit, kan namelijk vrijwel onmogelijk zeggen: “Hier doen wij niet aan mee.” Zoals eerder al uitgelegd, kan (hoeft niet) deze uitspraak de val van het gehele kabinet veroorzaken en dat is natuurlijk niet de bedoeling aangezien die starre houding bij de nieuwe verkiezingen door de kiezers kan worden afgestraft. Echter, een partij die in de oppositie zit kan het straffeloos zeggen, want zij hoeven niet echt samen te werken met de partijen die het plan opstellen en hoeven zich er ook niet in te kunnen vinden. De kiezers kunnen dit dan een sterk signaal vinden en de partij hiervoor juist belonen met meer stemmen. Het besluit bijvoorbeeld om de pensioengerechtigde leeftijd met twee jaar op te schroeven van 65 naar 67 jaar werd door de oppositiepartijen zwaar bevochten. Toen Mark Rutte het plan een ‘gedrocht’ noemde, kwam hij sterk op voor zijn partij en mening. Omdat hij destijds in de oppositie zat, kon dit. De regerende partijen in de coalitie hadden dit niet kunnen zeggen, simpelweg omdat dan het hele proces weer van voren af aan kon beginnen en zij hun coalitiegenoten tegen zich in het harnas zouden hebben gejaagd.

(15)

11

2.2.2 Politiek populisme en media

Politici worden gekozen door kiezers. Deze kiezers halen de informatie waarop zij hun stem (gedeeltelijk) baseren vaak vooral uit de media. Om de kans dat hij/zij gekozen wordt te vergroten is het voor een politicus dus van belang om zichzelf in de kijker te spelen, zodat de kiezer weet wie hij/zij is, welke partij hij/zij vertegenwoordigt en wat de standpunten zijn van die partij en/of die politicus. Op tv kunnen politici gezien worden terwijl ze live aan het debatteren zijn; in korte items van journaals; in achtergrondprogramma’s zoals Buitenhof, waar ze hun meningen/standpunten kunnen verdedigen danwel beter uiteen kunnen zetten. Ook worden ze geciteerd in krantenartikelen, achtergrondartikelen en op internet. De media zijn de afgelopen jaren dan ook een steeds grotere rol gaan spelen in het politieke proces (Van Aelst & van Mierlo, 2003: 581) en het lijkt ook wel alsof politici steeds vaker met grove uitspraken in de krant staan. Hier worden verschillende verklaringen voor gegeven.

Allereerst willen alle kranten zoveel mogelijk nummers verkopen; willen alle journaals hoge kijkcijfers scoren en willen de politici zoveel mogelijk aandacht van de media om hun standpunten wereldkundig te kunnen maken. De manier waarop de media hun nieuws aan de man willen brengen, wordt in grote mate bepaald door wat het publiek interessant vindt. Hiertoe behoren vaak politieke conflicten. Bij deze conflicten wordt niet zozeer gefocust op de botsende partijen als wel op de botsende partijleden, helemaal als deze partijleden zich laten gaan en ‘sappige’ uitspraken doen (Van Aelst & Van Mierlo, 2003: 587). Dit verhoogt de entertainmentwaarde van het politieke item en, zo is de heersende opvatting bij de media, entertainment scoort.

Het ligt echter niet alleen aan de media dat het taalgebruik van politici steeds ruwer lijkt te worden. De politici werken hier zelf ook aan mee. Zo wordt voor een hele partij één persoon op de voorgrond gezet, de lijsttrekker. Deze lijsttrekker is vaak één van de populairste leden van de partij, zodat veel mensen hem/haar al kennen. Vervolgens mag hij/zij in allerlei praatprogramma’s verschijnen, alwaar de aanwezige journalisten niet zozeer een uitgebreid verslag willen horen over de plannen van de partij, maar waar ze het hele partijprogramma samengevat in één zin willen horen. In een oneliner dus. Spindoctors helpen bij het verzinnen van dergelijke zinnen, want oneliners zijn goed voor de publiciteit en populariteit van de partij en de bewuste politicus (Kolen, 2009: 17; Hauttekeette, Peersman & Debackere, 2002: 8). Hierbij wordt vooral gedacht aan de populariteit op de korte termijn en niet zozeer aan het eventuele effect op een latere samenwerking op de lange termijn. Een politicus die zich goed redt in een interview, met grapjes en goede oneliners, wordt positief beoordeeld. Een politicus die serieuzer is, kort zijn standpunten uitlegt en minder charmant op camera overkomt wordt al snel afgeschilderd als saai en moeilijk (Devos, 2004: 82). Dat trekt geen kijkers, zo denken de programmamakers. Dat trekt geen kiezers, denken op hun beurt de (PR-mensen van) politici. Er is dus sprake van een wisselwerking tussen de politici en de media: opvallendere uitspraken lijken goed te scoren in de media, wat nog meer media-aandacht genereert hetgeen vervolgens weer aandacht genereert in het politieke debat in de Tweede Kamer.

(16)

12 zijn met een mening en gevoel, net zoals de kijkers (Cels, 2007: 189). Dat politici ook maar ‘gewone mensen’ zijn, proberen ze onder andere duidelijk te maken door hun taalgebruik aan te passen. Niet meer onnodig moeilijke woorden en ingewikkelde termen, maar gewone woorden die iedereen kan begrijpen. Veel van deze gewone woorden zijn woorden die niet zozeer passen in een politieke context, maar wel in een gewoon gesprek (Cels, 2007: 191). Sommige politici, zoals Wilders, komen er openlijk voor uit dat zij ruwere taal gebruiken zodat ze door alle mensen begrepen kunnen worden.

Verder kan het ook zo zijn dat de ‘overige’ inhoud van de kranten en journaals ervoor zorgt dat politici denken agressief taalgebruik nodig te hebben. In de kranten en op het journaal zijn veel verhalen te vinden over agressie, misdaad en de zogeheten ‘verruwing van de samenleving’. Doordat de meeste nieuwsitems gaan over geweld en ellende, kunnen sommige politici het idee krijgen dat zij agressief taalgebruik moeten uiten om nog op te vallen en door te kunnen dringen tot de burger, die mogelijk enigszins afgestompt is op dit vlak. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat juist doordat de journaals en kranten vol staan met geweld en agressie, dat burgers hun buik hierdoor al vol hebben van agressie en daarom Kamerleden die agressieve taal uiten totaal niet kunnen waarderen.

Want wat vinden burgers nu van politici die zich agressief uitlaten? Beïnvloedt dergelijk taalgebruik de attitude van de kiezers ten opzichte van de bewuste politicus positief, negatief, of niet? Om hier antwoord op te kunnen krijgen, zal in de volgende paragraaf onder andere worden ingegaan op wat attitude is, waarop het gebaseerd is en hoe de attitudevorming kan worden beïnvloedt.

2.3 Attitude kiezers

In dit onderzoek staan de attitude en uiteindelijk de gedragsintentie die kiezers hebben ten opzichte van politici centraal. Om deze te kunnen onderzoeken moet eerst duidelijk worden wat attitude precies is. Hoeken definieert attitude als volgt: “De attitude is een categorisering van een object op een evaluatieve dimensie.” (Hoeken, 1998: 13) Object valt hierbij ruim te interpreteren. Het kan bijvoorbeeld net zo goed een mens of groep (politieke partij) zijn als een object.

De evaluatieve dimensie bestaat eruit dat men bijvoorbeeld een politicus en zijn/haar standpunten erg goed of juist slecht kan vinden, zeer overtuigend of juist niet overtuigend,

zeer betrouwbaar of zeer onbetrouwbaar, etc. Dit oordeel wordt dan samen met andere

informatie over deze lijsttrekker opgeslagen in het geheugen en samen vormen ze de attitude. De koppeling tussen attitude en informatie is echter vrij los (Hoeken, 1998: 14). Men kan namelijk wel weten hoe hij/zij over de lijsttrekker denkt, maar niet meer weten waarom hij/zij dat denkt en dus tot dat oordeel gekomen is.

Volgens Hoeken zijn attitudes gebaseerd op drie dingen, te weten: - informatie

- emoties

- het eigen gedrag (Hoeken, 1998:43)

(17)

13 (de informatie); voor een deel op wat voor gevoel iemand krijgt bij deze informatie en hoe de bewuste politicus in zijn/haar doen en laten overkomt op de lezer (emoties); en tenslotte is de attitude gebaseerd op of men bijvoorbeeld wel of niet voor de politicus wil stemmen, en dat dan ook daadwerkelijk doet of niet (eigen gedrag en gedragsintentie). Men komt dus tot een overtuiging op basis van de onderwerpen zelf die in de politiek worden aangesneden en de uitspraak van de politicus daarover, maar óók op basis van inschattingen over de strategische waarde in het politieke ‘spel’.

Deze laatste stap, het eigen gedrag, is door Eagly en Chaiken in Hoeken opgedeeld in twee verschillende typen attitude: gedragsattitudes en doelattitudes. Bij gedragsattitude gaat het bijvoorbeeld om de attitude die iemand heeft ten opzichte van ‘stemmen op de VVD’. Als iemand hierbij een positieve attitude heeft, is het waarschijnlijk de bedoeling, het doel, dat hij/zij zich hiernaar gedraagt en dus stemt op de VVD. Bij dit gedrag kun je een doel onderscheiden ten opzichte waarvan het gedrag wordt uitgevoerd. Ten opzichte van dit doel, het stemmen op de VVD, kan je ook attitudes hebben. Zo heeft degene die op de VVD stemt waarschijnlijk ook een (positief) oordeel over deze partij. Dit soort attitudes noemt men doelattitudes (Hoeken, 1998: 29). Deze twee attitudes liggen dicht bij elkaar en zijn aan elkaar gerelateerd.

Zoals hierboven beschreven is attitude gebaseerd op informatie, emoties en het eigen gedrag. Om de attitude van iemand te kunnen veranderen zal dan ook één van die drie dingen beïnvloed moeten worden/veranderen. De persoon zal ofwel nieuwe informatie moeten krijgen, de emoties veranderen of het eigen gedrag. In dit onderzoek zal de attitude mogelijk veranderen naar aanleiding van het lezen van een citaat, dus naar aanleiding van nieuwe informatie. Er bestaan verschillende modellen die verklaren op welke wijze informatie de attitude kan veranderen. Eén hiervan is het Elaboration Likelihood Model.

2.3.1 Elaboration Likelihood Model

Het Elaboration Likelihood Model (ELM) is een theorie die de processen beschrijft die leiden tot de verandering in attitude, de variabelen waaruit deze processen worden afgeleid en de kracht van de oordelen die hieruit voortvloeien. Het ELM stelt dat een variabele de attitude op meerdere manieren kan beïnvloeden (Petty et al. 2004: 65).

Zoals de naam al doet vermoeden, is het ELM gebaseerd op elaboratie. “Elaboratie is een cognitief proces dat bepalend is voor de mate waarin een gedane mededeling geïntegreerd wordt in voorkennis, waarin inferenties gevormd worden, of eerdere ervaringen en gevoelens bij het interpretatieproces worden betrokken” (Schilperoord & Maes, 2003: 124). Het is dus gebaseerd op de motivatie en het vermogen van de ontvanger om over de verkregen informatie na te denken.

(18)

14 veel afleiding. In zo’n geval hanteert de ontvanger veelal vuistregels als: “Als een expert zegt dat het zo is, dan zal het wel zo zijn.” De informatie wordt dan verwerkt via de perifere route (Hoeken, 1998: 57-58).

Kortweg gezegd kan informatie op twee manieren verwerkt worden: via de centrale route of via de perifere route. In dit onderzoek is de verwachting dat mensen die de citaten met lage elaboratie verwerken meer naar het citaat kijken dan naar de omstandigheden waarin het gezegd wordt (wie is de bron, wie is de aangevallen partij, wat is hun relatie tot elkaar) en hun mening over de politicus in kwestie puur op de mate van agressie van het citaat zullen baseren. De lezers die het citaat met hoge elaboratie verwerken zullen wellicht ook onder andere de ‘omstandigheden’ waarin het gezegd wordt en het onderwerp mee laten wegen in hun oordeel over de mate van agressie.

Hieronder vindt u een overzichtelijke weergave van het ELM.

(Schellens et al., 2002: 157)

(19)

15 2. “Lezers hanteren vuistregels voor het bepalen van hun standpunt” (Hoeken en Van Wijk, 1997:16); de perifere route. Als iemand bijvoorbeeld een citaat van Wilders leest kan iemand meteen denken dat het niet een serieus te nemen voorstel is. De vuistregel die deze persoon dan hanteert is: ‘Wilders zegt altijd vreemde dingen. Hij valt niet serieus te nemen.’ De lezer zal dan niet eens het citaat van Wilders goed in zich opnemen.

Indien een lezer het citaat op de eerste wijze verwerkt (de centrale route), dan zal hij/zij, in tegenstelling tot verwerking via de perifere route, eerst kritisch nadenken over het onderwerp, de huidige stand van zaken (is degene die het zegt wel of geen coalitiegenoot en wat is de relatie tot degene tegen wie het gezegd wordt) en de mening van de politicus. De attitude van de lezer ten opzichte van de politicus zal dan vooral beïnvloed worden door de huidige stand van zaken en in hoeverre hij/zij het eens is met de politicus.

Als een lezer het citaat op de tweede manier verwerkt (via de perifere route) en vuistregels toepast, zal zijn attitude eerder worden beïnvloed door de geloofwaardigheid van de bron (in dit geval de politicus) ongeacht het onderwerp en degene tot wie het citaat gericht is. Doorgaans geldt dat informatie die via de centrale route is verwerkt langer blijft ‘hangen’ dan informatie die via de perifere route is verwerkt. Als de informatie via de centrale route is verwerkt heeft de ontvanger actief nagedacht over de boodschap en is er een cognitieve verandering opgetreden (Schellens et al. 2002: 158).

Bij het vormen van de attitude speelt geloofwaardigheid ook een belangrijke rol. Dit wordt door twee factoren bepaald: de deskundigheid én de betrouwbaarheid van de bron. “Mensen moeten het idee hebben dat de bron verstand van zaken heeft (deskundigheid) en dat de bron de waarheid spreekt (betrouwbaarheid)” (Hoeken en Van Wijk, 1997: 17). Vooral wanneer de lezer vuistregels hanteert is het van belang dat de bron bij de lezer als betrouwbaar bekend staat, zo niet dan maakt het niet uit wat hij/zij zegt; het gaat dan bij wijze van spreken het ene oog in en het andere oog uit. Om te weten te komen of mensen een positieve of negatieve attitude overhouden van agressief taalgebruik van een politicus dienen de deskundigheid en de betrouwbaarheid van de bron mee te worden genomen in de evaluatie.

Naar verwachting houden de lezers die de informatie verwerken via de centrale route meer rekening met de eventuele samenwerking (nu of later) tussen de twee ‘kibbelende’ partijen dan de lezers die de informatie via de perifere route verwerken. De laatste zullen naar verwachting meer letten op de bron dan op wat hij/zij precies zegt en over wie (en hoe dit een eventuele mogelijke samenwerking beïnvloedt, hetzij nu, hetzij in de toekomst).

Een ander model waarin attitude centraal staat is het Theory of Reasoned Action- model (TRA). Dit model is ook van toepassing op het onderzoek, omdat attitude en gedragsintentie worden behandeld.

2.3.2 Theory of Reasoned Action

(20)

16 In de TRA wordt beredeneerd dat gedragsintentie wordt gevormd door attitude en de sociale norm. De opstellers van de TRA stellen dat attitude gebaseerd is op informatie en beredenering (Schilperoord & Maes, 2003: 121). Dus: wat weet de ontvanger ervan, en wat zouden eventuele consequenties voor hem/haar zijn? De sociale norm op zijn beurt wordt bepaald door de inschatting wat anderen (vrienden, familie) er van zouden vinden, en door de mate waarin iemand zich hier wat van aantrekt (dus in hoeverre iemand conformeert). Het gewicht dat deze twee factoren uitoefenen op de intentievorming is niet altijd gelijk. Voor sommigen weegt de mening van anderen zwaarder dan de persoonlijke evaluatie, voor anderen juist andersom.

Schematisch ziet het TRA er zo uit:

(Schellens et al., 2002: 152)

Als Marijnissen (agressieve) uitspraken doet, dan doet hij dat ten eerste omdat zijn partij er in gelooft, en ten tweede hoopt hij met zijn, al dan niet agressieve, uitspraken een positieve attitude bij kiezers te bewerkstelligen.

Als iemand vervolgens zo een uitspraak leest van Marijnissen, dan zal de lezer eerst nadenken over wat Marijnissen zegt en of hij/zij het ermee eens is en denkt dat het, in het licht van de huidige relaties, een al dan niet verstandige uitspraak is. Dit bepaalt dan de attitude ten opzichte van de uitspraak, en beïnvloedt ook de attitude ten opzichte van Marijnissen zelf. De uitspraak zal geen directe invloed hebben op het (stem)gedrag van de lezer, maar wel de attitude en daarmee ook indirect de gedragsintentie beïnvloeden.

Zoals eerder al geschreven is attitude gebaseerd op informatie, emoties en het eigen gedrag. In dit onderzoek bestaat de informatie waarop de ondervraagden hun attitude (deels) baseren uit citaten in oplopende mate van agressie. De Language Expectancy Theory verklaart de persuasieve kracht van verschillende typen agressie.

2.3.2 Language Expectancy Theory

Deze theorie verklaart de overredende kracht van verschillende soorten verbale agressie (zoals taalintensivering, ook genoemd in §2.1). Bij deze theorie wordt er van uit gegaan dat

Evaluatie van beliefs X Waarschijnlijkheid van beliefs Attitude Instemming van belangrijke anderen X

Motivatie tot confor-meren

Sociale norm

(21)

17 mensen bij elke spreker/bron een bepaalde taal en bepaald soort taalstrategieën verwachten waarvan zij vinden dat ze horen bij die bewuste spreker en bij hun eigen culturele en sociale normen. Als een spreker zich niet houdt aan deze verwachtingen, bijvoorbeeld door het gebruik van een hoge taalintensiteit, kan dit de attitude van het publiek positief of negatief beïnvloeden (Van Riel-Eerden, 2005: 19).

De attitude wordt positief beïnvloed als de verwachtingen van de lezer positief overtroffen worden. Dit kan gebeuren als iemand waarvan men geen al te hoge pet op heeft beter presteert dan verwacht, of als iemand van wie men al een positief beeld heeft goed presteert (Van Riel-Eerden, 2005: 19).

Als iemand juist slechter presteert dan verwacht wordt de attitude, afhankelijk van de bron, negatief bijgesteld. Als de bron voorheen positief geëvalueerd werd door de lezer, zal een negatieve overschrijding van de verwachting niet zoveel impact hebben. Mocht de lezer reeds negatief staan ten opzichte van de spreker, dan zal de attitude verder omlaag worden bijgesteld (Van Riel-Eerden, 2005: 19).

Als Geert Wilders, een politicus van wie velen vinden dat hij moslims discrimineert, bijvoorbeeld een toespraak geeft waarin hij nog meer provocerende termen uit dan normaal, zal hij bij de meeste van deze ‘tegenstanders’ nog verder in hun achting dalen (maar bij zijn aanhangers wellicht in achting stijgen). Als hij echter een toespraak geeft waarin hij maar weinig provocerende termen gebruikt, kan het zijn dat hij juist stijgt in hun achting, omdat hij beter presteerde dan verwacht.

Als Wouter Bos, een politicus die bij een groot aantal kiezers veel goodwill heeft opgebouwd, een uiting doet doorspekt met grove woorden dan zal bij de meeste ‘vaste Bos-stemmers’ hun attitude hetzelfde blijven, omdat hij wel een potje kan breken bij hen. Bij mensen die echter neutraal staan ten opzichte van Bos kan het ervoor zorgen dat hun attitude negatief wordt bijgesteld, omdat hij niet aan de verwachtingen voldeed. De getolereerde mate van taalintensiteit en andere vormen van verbale agressie verschillen dus van politicus tot politicus.

2.4 Samenvatting

In dit hoofdstuk is uitgelegd wat agressief taalgebruik nu eigenlijk is en hoe het is ontstaan. Daarnaast is duidelijk geworden dat agressief taalgebruik in de politiek gematigder is dan agressief taalgebruik op straat en dat agressief taalgebruik in de Tweede Kamer relatief te noemen valt. Het hangt er immers van af of de twee betrokken partijen/politici met elkaar in de coalitie zitten of niet, of ze ooit nog met elkaar samen willen werken of niet, etc.

Agressief taalgebruik van politici is niet alleen gematigder dan agressie op straat, het wordt ook vaak niet rechtstreeks tegen de tegenstander gezegd, maar via de media; de zogeheten gemedieerde agressie. Dit is van belang voor het onderzoek, omdat onderzocht wordt of agressieve uitspraken van politici die mensen lezen in de media, de attitude en stemintentie van het publiek ten opzichte van de bewuste politicus beïnvloedt.

Om te weten te komen hoe attitude en uiteindelijk gedragsintentie worden gevormd/beïnvloed zijn drie theorieën besproken, namelijk het Elaboration Likelihood

(22)

18 Het ELM is besproken omdat het verklaart hoe informatie verwerkt wordt en zorgt voor een al dan niet permanent veranderde attitude, afhankelijk van de manier van verwerken. De TRA verklaart de invloed die de (mogelijk net gewijzigde) attitude heeft op de gedragsintentie van mensen; in dit geval de invloed die attitude heeft op de stemintentie. De LET tenslotte verklaart dat agressief taalgebruik bij sommige politici kan leiden tot een positievere attitude, terwijl het bij andere juist kan leiden tot een negatievere attitude. Dit is afhankelijk van de politicus die de uitspraken doet en de mate van agressie in de uitspraken.

(23)

19

3. Methode

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze dit onderzoek is ontworpen en wordt uitgevoerd. Als eerste komen de vraagstelling en hypotheses aan bod, daarna worden alle variabelen die een rol spelen beschreven en meetbaar gemaakt. Wanneer deze geoperationaliseerd zijn worden de opzet van het experiment, de steekproeftrekking en de meetmethode toegelicht en tot slot wordt besproken hoe de resultaten verwerkt worden. Zoals eerder al verteld is wordt de volgende vraagstelling onderzocht:

In hoeverre beïnvloedt de mate van agressie in een citaat van een politicus de attitude jegens deze politicus?

De vraag wordt onderzocht middels een kwalitatief onderzoek met een experimenteel karakter, waarbij het vooral gaat om zowel de invloed die de agressie zelf heeft op de attitude van de proefpersonen, als om de context waarin de agressie wordt geuit. In een experiment worden aan de hand van gevonden resultaten metingen verricht, waarbij wordt gekeken naar de invloed van de onafhankelijke variabele (OV) X, op de afhankelijke variabele (AV) Y. De onafhankelijke variabele in dit onderzoek is de mate van agressie in het citaat, de afhankelijke variabele is de attitude van de proefpersonen. Hoewel experimenten doorgaans gekoppeld zijn aan een kwantitatief onderzoek, is hier gekozen voor een kwalitatief doel en een kwalitatief karakter van het onderzoek. Dit omdat de invloed die ik wil onderzoeken nogal lastig onderzoekbaar lijkt in een gewoon experiment, vanwege het grote aantal mogelijke (met name interfererende) variabelen. Het is daarom verstandig nu eerst een onderzoek uit te voeren waarin enerzijds zoveel mogelijk duidelijk wordt gemanipuleerd (met vormen van agressie en contextuele gegevens) en daarna met de proefpersonen wordt bekeken welke invloed de verschillende variabelen hebben en hoe hun denkwijze wordt beïnvloed door de verschillende factoren

Voordat het onderzoek op grote schaal kan worden uitgevoerd is het daarom belangrijk om het eerst kleinschalig op te zetten om eventuele ‘lekken’ tijdig te kunnen ontdekken (Baxter & Babbie, 2004: 123). Het onderzoek is vrij complex omdat er eigenlijk twee onafhankelijke variabelen zijn, namelijk de mate van agressie en de context (is het doelwit van de agressie een partij of een persoon; moeten de partijen nu of in de toekomst met elkaar samenwerken). Normaliter is er slechts één onafhankelijke variabele. Ook kan het publiek op verschillende manieren reageren, zoals hieronder beschreven wordt.

Middels dit onderzoek hoop ik verschillende dingen te weten te komen. Allereerst op welke manier agressieve uitspraken van politici door het publiek worden opgevat. De mate van agressie is hierbij van belang. Om te meten of en zoja, wanneer, het publiek de politicus te ver vindt gaan zullen de proefpersonen citaten in verschillende maten van agressie voor zich krijgen (zie §3.1.1).

(24)

20 Ten derde wordt onderzocht of het publiek rekening houdt met de relatie tussen de partijen waarin de uitspraak gedaan is. Hiermee wordt bedoeld wat de verhouding is tussen degene die de uitspraak doet en degene/partij die wordt aangevallen. Hiervoor zal het testpubliek de ene keer een uitspraak te zien krijgen die van coalitiegenoot tot coalitiegenoot is gedaan, dan weer van oppositiegenoot tot coalitiegenoot, etc. (zie §3.1.2).

Middels dit experiment hoop ik uit te vinden of het citaat de attitude en stemintentie van het publiek beïnvloedt.

Er zijn drie mogelijke manieren waarop het publiek kan reageren:

1. Prima dat het gezegd wordt, maar ik ga niet op hem/haar stemmen want ik vind het onverantwoordelijk/onprofessioneel.

2. Prima dat het gezegd wordt, ik denk dat ik op hem/haar ga stemmen omdat het juist wel verantwoordelijk/professioneel is.

3. Helemaal niet goed dat iemand dit zegt. Ik ga niet op hem/haar stemmen want het is alleen maar PR en dus onverantwoordelijk.

Zoals in de theorie al uitgelegd, kunnen agressieve uitspraken worden opgevat als onverantwoordelijk omdat deze partij/politicus toekomstige eventuele samenwerking onmogelijk/zeer moeilijk maakt. Bij de meting van de attitude en stemintentie zal rekening worden gehouden met interfererende variabelen, maar eerst zal dieper worden ingegaan op de onafhankelijke variabele, de mate van agressie in het citaat.

3.1.1 Onafhankelijke variabele 1: mate van agressie

In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de mate van agressie in de citaten. Zo is één citaat neutraal van toon, één citaat wat agressiever en één citaat ronduit agressief over een bepaald onderwerp of een bepaald persoon. Aan de hand van taalintensivering wordt onderzocht wanneer het publiek vindt dat een politicus te ver is gegaan en of dit de attitude en gedragsintentie beïnvloedt. De vraag is wanneer het publiek agressief te agressief vindt.

3.1.2 Onafhankelijke variabele 2: de context

Behalve de mate van agressie is ook het doelwit van de agressie van belang: is het partij- of persoonsgebonden? Zijn de agressor en het doelwit coalitiegenoten, of oppositiegenoten? Een politicus kan vrij agressieve uitspraken doen over/tegen een andere partij. Bijvoorbeeld: “De PvdA en CDA zijn huichelachtig in de aanpak van de klimaatcrisis en het streven naar een duurzame energievoorziening. Dat stelt VVD-lijsttrekker voor de Europese verkiezingen Hans van Baalen in een vraaggesprek met NU.nl”. In dit geval richt een politicus zijn pijlen op twee partijen. Er kan echter ook sprake zijn van agressie tegen een specifiek persoon van een partij, zoals blijkt uit: “Wouter Bos verkwanselt nu de AOW zoals Kok dat deed met de WAO.”

(25)

21 voorgelegd waarin de ene keer op de man wordt gespeeld (de “A-reeks”, zie Bijlage I), en de andere keer op de partij (de “B-reeks” zie Bijlage I).

Behalve de mate van agressie en het doelwit van deze agressie, is ook de onderlinge verhouding tussen de twee politici die bij het citaat betrokken zijn van belang. Een politicus die een coalitiegenoot aanvalt is een stuk ernstiger dan een politicus die een eeuwige oppositiegenoot aanvalt met wiens partij hij/zij nooit samen wil werken. De volgende scenario’s kunnen zich voordoen:

1. Een lid van de coalitie valt een coalitiegenoot aan (een partij met wie op het moment samen wordt gewerkt).

2. Een lid van de coalitie valt een lid van de oppositie aan.

3. Een lid van de oppositie valt een ander lid van de oppositie aan.

Een uitspraak die gedaan wordt tussen twee coalitiegenoten kan sneller als agressief beschouwd worden dan een uitspraak die gedaan wordt tussen twee oppositiegenoten. Om erachter te komen in hoeverre mensen rekening houden met deze verhoudingen zullen de proefpersonen citaten te zien krijgen waarin de namen van de agressor en het doelwit veranderen, zodat de relaties tussen de betrokken partijen veranderen. Aan de proefpersonen wordt gevraagd of zij de citatenreeks van de coalitie versus oppositie (de eerste van de C-reeks, zie Bijlage I) agressiever vinden dan de citaten van de coalitie versus coalitie (de tweede reeks van de C-citaten, zie Bijlage I) of dan die van de oppositie versus oppositie (de derde van de C-reeks, zie Bijlage I), waarna gevraagd wordt waarom zij juist dat citaat het agressiefst vinden. Het kan zo zijn dat sommige mensen deze onderlinge verhoudingen helemaal niet meenemen in hun overweging, en anderen weer wel.

Deze twee onafhankelijke variabelen kunnen op hun beurt ieder de afhankelijke variabele, de attitude, beïnvloeden.

3.2 Afhankelijke variabele: attitude

De afhankelijke variabele is de attitude van de lezers jegens de politicus. Het winnen van stemmen is iets waar een politicus zich altijd mee bezig houdt, bewust danwel onbewust. Als hij/zij zich agressief uitlaat hoopt hij/zij hiermee niet alleen gehoord te worden door de collega’s, maar ook door het publiek. Om mensen zover te krijgen dat zij op een politicus gaan stemmen, moet de politicus ervoor zorgen dat het publiek een positieve attitude ten opzichte van hem/haar ontwikkelt. Zoals in hoofdstuk 2 al beschreven, zijn attitudes volgens Hoeken gebaseerd op drie dingen:

 informatie  emoties

 het eigen gedrag (Hoeken, 1998:43)

De politicus kan de emoties van de kiezer niet bepalen, noch het gedrag van de kiezer. Hij/zij kan door middel van zijn/haar uitspraken echter wel bepalen welke informatie de kiezer onder ogen kan krijgen. Indien de uitspraken van de politicus in de kranten belanden en gelezen worden door kiezers, dan kan de politicus op die manier indirect de attitude van de lezer beïnvloeden. Hoelang deze attitudeverandering beklijft, is echter afhankelijk van de manier waarop de informatie wordt verwerkt.

(26)

22 Hoeken en Van Wijk, 1997) kan informatie op twee manieren verwerkt worden en zo de attitude bepalen:

3. “Lezers evalueren kritisch de argumentatie voor of tegen een bepaald standpunt” (Hoeken en Van Wijk, 1997:16); dit staat bekend als de centrale route. Er wordt eerst rationeel nagedacht, alvorens over te gaan tot het beoogde gedrag. Als iemand bijvoorbeeld een citaat van Ella Vogelaar leest denkt men eerst na over wat zij nu echt zegt, vervolgens denkt de lezer na over wat hij/zij er zelf van vindt en daarna pas wordt de attitude eventueel bijgesteld.

4. “Lezers hanteren vuistregels voor het bepalen van hun standpunt” (Hoeken en Van Wijk, 1997:16); de perifere route. Als iemand een uitspraak van Wilders leest kan hij/zij het in principe best eens zijn met die uitspraak, maar hem toch verwerken met het idee: “Wilders zegt het en dat is een idioot,” en het citaat daarna snel weer vergeten.

Als een lezer het citaat op de eerste wijze verwerkt (de centrale route), dan zal hij/zij de situatie beoordelen waarin de persoon van wie het citaat afkomstig is zich bevindt, en zal de attitude vooral beïnvloed worden door de informatie over de situatie, de persoon die het zei en de persoon/partij tegen wie het gericht is. Op die manier kan de mate van agressie gerelativeerd worden, hetgeen de attitude ten goede (of ten slechte) kan komen.

Als een lezer de informatie echter op de tweede manier (perifere route) verwerkt en vuistregels gebruikt, dan zal de attitude veelal bepaald worden door het beeld dat de lezer zich al eerder heeft gevormd over de bewuste politicus, het onderwerp waar het over gaat en de agressiviteit van het citaat. Mijn verwachting is dan ook dat bij het gebruik van vuistregels men allen kijkt naar de agressiviteit van het citaat en niet naar de omstandigheden waarin de taal gebezigd is, noch naar de relatie tussen bron en doelwit.

Om de al dan niet veranderde attitude (AV) te kunnen bepalen, dienen er meerdere factoren te worden gemeten die door de onafhankelijke variabelen beïnvloed kunnen worden, zoals:

 De beoordeling van de agressie

 De beoordeling van de politicus/de partij  De beoordeling van de contexteffecten

Om te kunnen onderzoeken of de onafhankelijke variabele effect heeft op de afhankelijke variabele, en zo antwoord te kunnen geven op de vraagstelling zijn er hypotheses opgesteld.

3.3 Hypotheses

Om te kunnen toetsen of de mate van agressie in een citaat effect heeft op de attitude van de lezers ten opzichte van de politicus is de onderstaande hypothese opgesteld. Dit is de nulhypothese, H0, waarbij er vanuit wordt gegaan dat er geen relatie bestaat tussen de variabelen:

H0: Een agressief citaat beïnvloedt de attitude van het publiek jegens de bewuste politicus niet.

Naast H0 zijn ook H1 en H2 opgesteld, waarbij er verwacht wordt dat de onafhankelijke variabele effect heeft op de afhankelijke variabele:

H1: Een agressief citaat beïnvloedt de attitude van het publiek jegens de bewuste politicus positief.

(27)

23 Er zijn, zoals eerder beschreven, drie onafhankelijke variabelen die mogelijk de attitude van het publiek kunnen beïnvloeden, namelijk:

 de mate van agressie in het citaat

 is het gericht op een partij of een persoon  de onderlinge verhoudingen

De mate van agressie in het citaat kan variëren van neutraal tot agressief. De proefpersonen krijgen dan ook alle drie voorgelegd, waarna wordt gekeken of zij de oplopende mate van agressie in de citaten opmerken en hoe dit hun attitude en stemintentie beïnvloedt.

Hoewel schelden waarschijnlijk het agressiefste overkomt bij de proefpersonen, is de samenwerking bemoeilijken de gevaarlijkste vorm in de politiek omdat het, bij lang volhouden, kan leiden tot de val van het kabinet (dit hoeft echter lang niet altijd het gevolg te zijn).

Behalve de mate van agressie kan, zoals in §3.1.2 beschreven, ook het doelwit van de agressie invloed hebben op hoe agressief het citaat over komt. Als het commentaar gericht is tegen één specifiek persoon, die ook met naam wordt genoemd of recht wordt aangekeken tijdens het uiten van het commentaar, kan het agressiever overkomen dan wanneer het gericht is tegen de gehele partij. Samen sta je sterk is niet voor niets een bekend gezegde en geldt zeker ook in de politiek.

Als derde punt is ook de onderlinge verhouding, of de positie van de betrokken partijen/personen van belang. Iemand uit een coalitiepartij kan niet erg hard tekeergaan tegen (iemand van) een andere coalitiepartij omdat dit de samenwerking ernstig zou kunnen schaden. Echter, als iemand uit de oppositie dezelfde opmerking zou maken tegen dezelfde persoon/partij zou het niet zo erg zijn, want zij hoeven niet (meteen) met elkaar samen te werken. Bovendien is de oppositie er om commentaar te kunnen leveren op de plannen van de coalitie. Daarom kunnen zij agressiever uit de hoek komen dan coalitiegenoten.

Al deze variabelen worden meegenomen in het onderzoek.

Bij het meten van de attitude van de proefpersonen speelt niet alleen de mate van agressie in het citaat een rol maar ook andere aspecten. Dit zijn de zogenaamde interfererende variabelen. Om ervoor te zorgen dat wat in dit onderzoek wordt gemeten niet beïnvloed wordt door deze ‘ongewenste’ variabelen is het nodig om ze uit te sluiten. In de volgende paragraaf worden de interfererende variabelen besproken.

3.4 Interfererende variabelen

Hieronder worden alle interfererende variabelen genoemd en hoe ze van invloed kunnen zijn op het onderzoek. Ook zal worden uitgelegd hoe ze ondervangen worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

studie veel sterker maakt dan beide boeken van Boersma is dat de auteurs de maatschappelijke ontwikkelingen verbinden met de evolutie van de gemeentelijke financiële behoeften en

De verwaarlozing van de achttiende eeuw in Nederlandse migratiestudies wordt gecompenseerd door de Nederlandse maritieme arbeidsmarkt vanaf het begin van de zeventiende tot het

Handel tussen Rusland en de Nederlanden bevat naast algemene hoofdstukken over de Russisch- Nederlandse betrekkingen zeer nauwkeurige beschrijvingen van het wel en wee van

Grondsoort Zand Zeeklei Rivierklei Dalgrond Loess Nederland Aardappel Aantal perc. Voor de volledigheid zijn ze hier vermeld. Het hoogste percentage van de percelen,

Deze trend zet zich in versterkte mate door in het eerste kwartaal van 2005: goedkoper voer en hogere prijzen voor de slachtkoeien en nuchtere kalveren. Hiertegenover staan

www.inbo.be Onderzoek naar de trekvissoorten in het stroomgebied van de Schelde 33 Rivierpriklarven kunnen op dezelfde locaties worden aangetroffen als de larven van zeeprik

Dit is een rechtspersoon die over meerdere afgescheiden vermogens kan beschikken opdat schulden die verband houden met een van de afgescheiden vermogens niet kunnen worden verhaald

To investigate whether fluctuations in enzymatic activities were reflected at the level of mRNA, we measured expression levels for GBA, and genes encoding CathD (CTSD), GCase ’s