• No results found

5. Conclusie

Teneinde de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zullen eerst alle in dit onderzoek behandelde hypothesen worden besproken. Naast de hypothese zullen ook andere interessante uitkomsten aan bod komen. Aansluitend zal worden overgegaan op de beantwoording van de hoofdvraag.

5.1 Hypotheses

Ho: Een agressief citaat beïnvloedt de attitude van het publiek jegens de bewuste politicus niet.

Naast H0 zijn ook H1 en H2 opgesteld, waarbij er verwacht wordt dat de onafhankelijke variabele effect heeft op de afhankelijke variabele:

H1: Een agressief citaat beïnvloedt de attitude van het publiek jegens de bewuste politicus positief.

H2: Een agressief citaat beïnvloedt de attitude van het publiek jegens de bewuste politicus negatief.

De attitude van het publiek is gemeten door te kijken naar de mate van agressie in het citaat, de attitude, betrouwbaarheid, deskundigheid en stemintentie van de respondenten.

Bij het meten van de attitude ging het niet alleen om de invloed die de mate van agressie heeft op de attitude, als ook om de context waarin de agressie wordt geuit.

Over het algemeen kan gezegd worden dat de mate van agressie in het citaat, de attitude, betrouwbaarheid en deskundigheid negatiever werden naarmate het citaat agressiever werd, ongeacht de context. Mensen vonden agressief taalgebruik dom, en neutraal taalgebruik wijs. Ook twijfelden de mensen aan de samenwerkingscapaciteiten van de politici, wat erop wijst dat mensen het zeer belangrijk vinden dat politici goed met elkaar kunnen samenwerken. Het enige dat niet daalde terwijl de agressie steeg, was de stemintentie. Deze stond relatief los van de mate van agressie, want ook al werd het neutrale eerste citaat enigszins positief beoordeeld, dan nog was de stemintentie slechts neutraal. Bij het tweede, agressievere citaat daalde de beoordeling naar neutraal, maar de stemintentie daalde niet naar matig negatief, maar bleef neutraal. Pas bij het agressiefste citaat, als de politicus matig negatief werd gewaardeerd, daalde de stemintentie ook naar matig negatief. Dit kan komen doordat een citaat mogelijk wel de attitude positief kan beïnvloeden, maar blijkbaar niet dusdanig dat het gedrag (op positieve wijze) mee verandert. Indien de attitude (zeer) negatief werd beïnvloed, veranderde het gedrag wel (op negatieve wijze) mee. Voor politici is het blijkbaar makkelijker om negatieve verandering van de cognitieve structuur te laten plaatsvinden, waardoor de stemintentie negatief verandert, dan om positieve verandering in de cognitieve structuur te creëren, hetgeen de stemintentie positief zou beïnvloeden.

De deskundigheid en betrouwbaarheid leden iets minder onder agressief taalgebruik dan agressie, attitude en stemintentie, vooral bij het matig agressieve citaat werden de deskundigheid en betrouwbaarheid iets positiever gewaardeerd. Een agressieve politicus werd

60 niet per se als onovertuigend of onoprecht gezien, maar wel als dom en moeilijk om mee samen te werken en dat is juist heel belangrijk in het Nederlandse poldermodel. Hoewel de politici met agressieve citaten wel als onprofessioneel werden gezien, zijn ze volgens de kiezers niet meteen ondeskundig en onbetrouwbaar. Maar de kiezers stemmen niet op ze. Gekeken naar het resultaat van de context waarin de agressie gebruikt werd, bleek dat mensen agressief taalgebruik minder negatief beoordeelden als het werd gebruikt tegen een hele partij in plaats van tegen één persoon. Hoewel de waarderingen alsnog zakten naarmate de agressie toenam, werden het neutrale en matig agressieve citaat positiever gewaardeerd dan wanneer de agressie op één persoon gericht was. De respondenten vonden het blijkbaar niet eerlijk als slechts één persoon agressief werd toegesproken, terwijl de hele partij verantwoordelijk is voor het gevoerde beleid.

Coalitieleden werden al snel agressief bevonden als ze hun agressieve taalgebruik tot een specifiek persoon richtten. Zij werden vanaf het eerste (neutrale) citaat al relatief negatief gewaardeerd, ongeacht of hun agressie tegen een oppositielid of coalitiepartner was gericht. Vooral aan de samenwerkingscapaciteiten van het coalitielid werd sterk getwijfeld. Hieruit blijkt dat mensen verwachten dat een coalitielid goed kan samenwerken, en ook vinden dat hij met iedereen door één deur moet kunnen, ook met de oppositie.

Oppositieleden daarentegen werden minder negatief gewaardeerd dan de coalitieleden als zij agressief taalgebruik bezigden. Hoewel ook bij hen nog wel gekeken werd naar samenwerken, scoorden zij beter dan de coalitieleden. Oppositieleden kunnen zich dus meer permitteren dan coalitieleden als het op agressief taalgebruik aankomt, wellicht omdat zij niet per se hoeven samen te werken met andere partijen (totdat ze in de coalitie komen).

5.2 Interfererende variabelen

Afgezien van de context waarin de agressie werd geuit is ook nog gekeken in welke mate de interfererende variabelen invloed hadden op de attitude van de proefpersonen.

Mannen vs. vrouwen

Hoewel de uitkomsten tussen mannen en vrouwen veelal overeen komen, zijn er kleine verschillen. Zo is de stemintentie bij vrouwen net iets moeilijker te beïnvloeden dan bij mannen. Vrouwen hadden namelijk vaker een neutrale stemintentie bij het neutrale en ietwat agressieve citaat, en matig negatief bij het agressieve citaat, terwijl de mannen bij het neutrale eerste citaat nog wel een matig positieve stemintentie hadden (die daarna daalde naar neutraal en tenslotte naar matig negatief).

Ook denken mannen dat agressief taalgebruik de mogelijkheid tot samenwerken minder schaadt als het gericht is op een groep.

Beide geslachten vinden dat een lid van de oppositie zich wat agressiever mag uiten dan een lid van de coalitie.

Zowel mannen als vrouwen zijn echter niet gediend van agressief taalgebruik, want hoe agressiever het citaat, hoe negatiever de waardering. Zowel de dames als de heren voorzien bij grotere mate van agressie problemen in de samenwerking, hetgeen aangeeft dat ze politiek strategisch nadenken.

61 Politiek actief vs. niet politiek actief

Hoewel verwacht werd dat de politiek actieve groep de agressieve citaten (vooral de groep citaten waarin een lid van de coalitie een coalitiegenoot aanvalt) scherper zou veroordelen dan de groep die niet politiek actief is, bleek het tegendeel waar. De politiek actieve groep oordeelde elke keer milder dan de politiek niet actieve groep. De politiek betrokken groep vond het minder erg dat oppositieleden zich agressief uitdrukten dan wanneer coalitieleden zich zo uitdrukten, terwijl dit verschil voor de niet politiek betrokken ondervraagden niet echt uit leek te maken. Ook vonden de politiek betrokkenen het minder bezwaarlijk wanneer een hele partij werd aangevallen, dan wanneer een persoon werd aangevallen, terwijl ook dit weinig verschil leek te maken voor de niet politiek betrokken groep.

Het kan natuurlijk zo zijn dat de politiek betrokkenen voorzichtiger zijn omdat ze ervaren hebben dat coalities en voorkeuren snel kunnen wisselen in de politiek en in het Nederlandse poldermodel moeten vrijwel alle politieke partijen met elkaar kunnen samenwerken. Wel is deze groep vaker sceptisch over de samenwerkingsmogelijkheden van de bewuste politicus dan de niet betrokken mensen, wat aantoont dat de betrokken groep toch wat meer politiek strategisch nadenkt dan de niet betrokken groep.

Wel geldt voor allebei de groepen: hoe agressiever het citaat, hoe negatiever de beoordeling.

Hoogopgeleid vs. laagopgeleid

De hogeropgeleiden vinden alle (agressiefste) derde citaten zeer agressief, terwijl de lageropgeleiden deze matig agressief beoordelen. Dit kan veroorzaakt worden door het verschil in hun sociaal-economische achtergrond en/of dagelijks taalgebruik.

De groep lageropgeleiden oordelen strenger over oppositie vs. oppositie dan de groep hogeropgeleiden. Vooral de stemintentie van de lageropgeleiden is hierbij lager dan die van de hogeropgeleiden. Misschien is het hun ontgaan dat het om twee oppositieleden gaat, of vinden zij dat een politicus zich niet zo hoort uit te drukken; ongeacht of het nu een coalitie- of oppositielid is.

Allebei de groepen dachten goed na over hoe goed in hun ogen de bewuste politicus zou kunnen samenwerken, en vaak hadden ze hun twijfels over deze samenwerkingscapaciteiten. Dit geeft aan dat beide groepen strategisch nadenken, omdat de kunst van samenwerken nu en in de toekomst een grote rol speelt bij politici.

Ook nu geldt voor beide groepen: hoe agressiever het citaat, hoe negatiever de beoordeling van de politicus.

Gewenning politiek taalgebruik vs. niet gewenning politiek taalgebruik

De groep die geen politiek taalgebruik gewend is oordeelde, tegen de verwachting in, strenger over de politici die agressieve uitspraken doen dan de groep die wel politiek taalgebruik gewend is. Bij de A-citaten letten vooral de journaalkijkende mensen naar de mate waarin zij denken dat de bewuste politicus zou kunnen samenwerken( strategisch politiek denken), bij de overige citatenreeksen echter lette de groep die geen politieke taal gewend is hier ook extra op.

De citaten waarin agressieve uitlatingen werden gedaan in de richting van een partij werden door beide groepen het mildst beoordeeld. Het strengst werden de citaten van een coalitielid beoordeeld, ongeacht of de aanval gericht was op een oppositielid of coalitiegenoot. Ook werd de mate waarin de politicus samen zou kunnen werken het negatiefst geacht door de proefpersonen bij deze citaten.

Beide groepen oordeelden aanmerkelijk harder naarmate de agressie in de citaten toenam. Agressief taalgebruik loont dus niet bij de mensen die het journaal kijken en zeker

62 niet bij de mensen die geen journaal kijken. Wellicht kijken zij wel geen journaal meer door dit soort agressieve uitspraken. Een andere mogelijkheid is dat de mensen die wel het journaal kijken al zo gewend zijn aan agressief taalgebruik van politici dat zij minder snel geshockeerd zijn.

Links vs. rechts

De uitslagen van de twee groepen komen grotendeels overeen, maar de stemintenties wijken vaak van elkaar af. Als bijvoorbeeld een linkse politicus het citaat uit, zijn de stemintenties van de rechtse stemmers aanzienlijk lager dan die van de linkse stemmers, en vice versa. Hoewel kiezers hun stemintentie dus niet kunnen loskoppelen van hun voorkeur voor links of rechts, kunnen ze wel degelijk objectief observeren of een politicus over de schreef gaat qua agressief taalgebruik. Zo gaven ook de linkse stemmers een negatievere stemintentie af bij de tweede C-reeksen (coalitie vs. coalitie, uitspraken gedaan door een linkse politicus)), en vonden beide groepen het minder bezwaarlijk dat er agressief taalgebruik tegen een hele partij werd gebruikt dan tegen één persoon.

Ook hier geldt weer: hoe agressiever het citaat, hoe negatiever de politicus beoordeeld is. Tussen de interfererende variabelen onderling werden geen noemenswaardige verbanden aangetroffen.

5.3 Open vragen

Meer dan de helft van de ondervraagden gaf aan citaat A3 (‘Eurlings moet met zijn tengels van mijn auto afblijven en weg van mijn huis,’ vindt Rutte.) het agressiefst te vinden. Zij baseerden hun mening vooral op taalgebruik. ‘Alle citaten met vals erin’ werd ook redelijk vaak genoemd. Ook dit werd gezegd op basis van taalgebruik.

Verder werd door een aantal mensen C6 (“Bos noemde de kritiek van Balkenende ‘vals’) als agressiefste citaat ervaren. Zij baseerden zich hierbij op zowel de taal als op het feit dat Balkenende en Bos coalitiepartners zijn. Van deze groep waren vier mensen politiek actief. Twee mensen vonden de hele reeks C4 t/m C6 het agressiefst, want: “Alle citaten waarin Bos Balkenende aanviel, omdat Balkenende boven Bos staat.”

Al met al kan gezegd worden dat het overgrote deel van de respondenten bij het beoordelen van de mate van agressie meer lette op taalgebruik dan op onderlinge (partij)verhoudingen. Bij de politiek betrokkenen lette bijna de helft wel op onderlinge verhoudingen, net iets meer dan de helft keek puur naar taalgebruik.

Op de vraag of het agressieve taalgebruik consequenties had voor de (toekomstige) samenwerking tussen politici, reageerden de respondenten verdeeld. De ene helft dacht van wel, de andere helft dacht van niet. Sommigen dachten dat het wellicht meer invloed had als ze nu al met elkaar samenwerkten, dan wanneer ze pas over een paar jaar met elkaar zouden moeten samenwerken.

Van de mensen die dachten dat het de (toekomstige) samenwerking niet zou beïnvloeden, gaven ze als reden op dat het nu eenmaal bij het politieke spel hoorde.

63

5.4 Hoofdvraag

Aan de hand van de bovenstaande hypothesen is het mogelijk om antwoord te geven op de hoofdvraag:

In hoeverre beïnvloedt de mate van agressie van een politicus in een citaat de attitude jegens een politicus?

Kijkend naar de uitkomsten van het onderzoek kan gezegd worden dat hoe agressiever een citaat, hoe negatiever de attitude van het publiek jegens de politicus. Mensen gaven aan een negatievere attitude en stemintentie te ontwikkelen, en de politicus ondeskundiger te bevinden naarmate het citaat agressiever werd. Opvallend genoeg daalde de mate waarin de betrouwbaarheid van de politicus werd beoordeeld niet altijd even hard mee. Een agressieve politicus is blijkbaar niet altijd onbetrouwbaar. Wel werd duidelijk dat mensen een politicus die een neutrale, gematigde uitspraak doet wijs vinden en een politicus die een agressieve uitspraak doet dom over vinden komen. Ook denken mensen dat een politicus die zulke harde uitspraken doet moeilijk is om mee samen te werken, hetgeen consequenties kan hebben in de toekomst bij bijvoorbeeld nieuwe kabinetsvormingen.

De stemintentie was bij het neutrale eerste en iets agressievere tweede citaat neutraal, en pas bij het agressieve derde citaat matig negatief. Dit terwijl de attitude, betrouwbaarheid en deskundigheid bij het eerste citaat matig positief waren en bij het tweede citaat daalden naar neutraal. De stemintentie staat dus enigszins los van de mate van agressie in een citaat en wordt pas (negatief) beïnvloed als een citaat zeer agressief is. Het stemgedrag van mensen is dus makkelijker negatief te beïnvloeden (dat de kiezers dus juist niet op die politicus stemmen) dan positief. Of, teruggrijpend op het Elaboration Likelihood Model, vindt er makkelijker verandering van de cognitieve structuur plaats als er negatieve gedachten zijn dan wanneer er positieve gedachten zijn. Wellicht komt dit doordat er zoveel politici zijn (alleen al van één partij) dat het makkelijker is om er eentje van de lijst “daar ga ik misschien op stemmen” af te strepen, dan om er eentje duidelijk bovenaan te zetten.

Als we kijken naar de verschillende situaties waarin de uitspraken gedaan werden (agressie tegen een groep, coalitie vs. coalitie, coalitie vs. oppositie, oppositie vs. oppositie) wordt duidelijk dat de respondenten vooral coalitieleden afstraften die agressieve uitspraken deden, ongeacht of die agressie nu gericht was op een oppositielid of coalitiegenoot. Oppositieleden mochten zich wat agressiever uitdrukken van de respondenten. Vooral bij coalitieleden werd rekening gehouden met het feit dat zij met iedereen samen moesten kunnen werken, terwijl dit van de oppositiepartij minder werd verwacht.

Daarnaast werden de uitspraken die gedaan werden richting een hele partij milder beoordeeld dan die richting een persoon.

Gekeken naar de interfererende variabelen kan geconcludeerd worden dat:

 mannen bij het neutrale citaat een iets positievere stemintentie afgeven dan vrouwen  de politiek betrokkenen agressief taalgebruik minder hard afstraften dan de politiek

niet betrokken deelnemers (hetzij door gewenning aan agressief taalgebruik van politici, hetzij doordat ze weten dat alle partijen met elkaar moeten kunnen samenwerken en je dus niemand voor het hoofd moet stoten)

 de hogeropgeleiden iets eerder als zeer agressief bestempelen dan de lageropgeleiden  mensen die geen politiek taalgebruik gewend zijn harder oordelen over agressief

64  het voor de algemene beoordeling van de politicus niet uitmaakt of mensen links of rechts stemmen, maar dat mensen hun politieke voorkeur bij de stemintentie niet kunnen neutraliseren. Linkse kiezers geven bij een citaat van een rechtse politicus een negatieve stemintentie af, terwijl rechtse kiezers een negatieve stemintentie aangeven bij een linkse politicus.

Het agressiefste citaat werd vooral gekozen op basis van het taalgebruik. Slechts een klein aantal mensen hield rekening met de onderlinge verhoudingen tussen de partijen die in de citaten genoemd worden. Of de agressieve uitlatingen invloed hebben op latere samenwerkingen, is onduidelijk. De ene helft van de respondenten denkt van wel, de andere helft verwacht het niet.

Concluderend kan gezegd worden dat het voor een politicus beter (wijs) is om gematigd taalgebruik te uiten dan om agressief taalgebruik te uiten (hetgeen wordt bestempeld als dom), ongeacht tegen wie het gericht is. Hoewel hij/zij er weliswaar weinig stemmen echt mee wint, wordt met gematigd taalgebruik voorkomen dat iemand zeker niet op hem/haar gaat stemmen, en dat is ook wat waard.