• No results found

Nota Wetteren, Bastenakkers Zandstock Deel 2: Programma van Maatregelen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Nota Wetteren, Bastenakkers Zandstock Deel 2: Programma van Maatregelen"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BAAC Vlaanderen bvba Hendekenstraat 49 9968 BASSEVELDE info@baac.be

Nota

Wetteren, Bastenakkers Zandstock Deel 2: Programma van Maatregelen

BAAC Vlaa n de re n Progra mma va n maa tregele n

(2)

1 Administratieve gegevens ... 1

2 Gemotiveerd advies ... 2

2.1 Datering en interpretatie onderzoeksterrein ... 2

2.2 Waardering archeologische vindplaatsen ... 2

2.3 Impactbepaling ... 2

2.4 Bepalingen van de maatregelen ... 3

2.4.1 Kennispotentieel verder (voor)onderzoek ... 3

2.4.2 Volledigheid van het (voor)onderzoek ... 3

(3)

Programma van Maatregelen

BAAC Vlaanderen Rapport 1529

1

1 Administratieve gegevens

Algemeen

Naam site Wetteren, Bastenakkers Zandstock

Ligging Bastenakkers, Wetteren, Oost-Vlaanderen

Kadaster Wetteren, Afdeling 1, Sectie B, Percelen 622, 621, 624A, 626A, 627,

628, 631, 626B, 645, 646B, 647 en 648B Projectnummer BAAC Vlaanderen 2020-0714

Reeds uitgevoerd vooronderzoek Bureauonderzoek (ID 15276)

Landschappelijk bodemonderzoek (2020G31)

Bewaarplaats archief BAAC Vlaanderen

Actoren

Auteur Hannah Van Hoecke, Yared De Waele

Betrokken actoren Charlotte Desmet, Sander Op de Beeck

Betrokken derden n.v.t.

Plangebied

Oppervlakte plangebied 31.220 m²

Kartering gewestplan landschappelijk waardevolle agrarische gebieden

valleigebieden (of 'agrarische gebieden met landschappelijke waarde')

(4)

nderen Rapport 1529

2 Gemotiveerd advies

2.1 Datering en interpretatie onderzoeksterrein

Uit de AN met ID15276:1

Het plangebied Wetteren, Bastenakkers Zandstock werd zeker vanaf de late middeleeuwen gecultiveerd, maar is vermoedelijk reeds eerder in gebruik genomen door de mens. Daar getuigt het paleolandschappelijk onderzoek uit 2012 van, dat werd uitgevoerd in kader van het Sigmaplan in de nabijheid van het plangebied. Specifiek voor het huidige plangebied betekent dit dat er mogelijk een paleogeul met kronkelwaardruggen aanwezig is op korte afstand van de Schelde. Paleogeulen zijn gebieden die sterk onderhevig zijn aan overstromingen, dijkdoorbraken en fluviatiele erosie. In de nabijheid van paleogeulen, op hoger gelegen zandige opduikingen, lijkt het aannemelijk dat zich steentijdwaarden situeren. Dit wordt ook aangetoond door meerdere vuursteenvondsten die tijdens het Sigmaonderzoek naar boven kwamen.

Het bodembestand van het projectgebied lijkt weinig verstoord door ingrepen in de 19deen 20ste eeuw.

De aanleg van de vijvers en enkele kleine gebouwen zullen de bodem in bepaalde mate verstoord hebben, maar het aandeel over het hele terrein lijkt klein. In welke mate al deze ingrepen al dan niet een impact hebben gehad op het bestaande bodembestand kan niet worden achterhaald door middel van een bureauonderzoek alleen.

2.2 Waardering archeologische vindplaatsen

Het landschappelijk bodemonderzoek kon aantonen dat het noordelijk deel van het plangebied antropogeen is opgehoogd. De dikte van de ophoging varieert tussen 55 en 155 cm (LB 8, 9, 13, 14, 15, 16, 18) . Deze ophogingspakketten varieerden en werden in de meeste gevallen opgedeeld in verschillende Ap-horizonten naargelang textuur en andere kenmerken. Uit archeologisch standpunt zijn enkel de restanten van de in het fluvioperiglaciaal weichseliaan facies gevormde AC(p)-horizonten mogelijk interessant voor het aantreffen van sporen uit latere periodes dan steentijd (rondom boring 9, 16 en 18). De AC-horizonten, ontwikkeld in het holoceen alluvium (rondom boring 1, 8, 13, 14, 15, 17), zijn archeologisch weinig interessant.

2.3 Impactbepaling

Uit de AN met ID15276:2

Om een zone voor tijdelijke zandstockage in te richten zijn zes ingrepen nodig binnen het plangebied.

Een deel van deze werken heeft geen of weinig impact op de bodem en dus de potentiële archeologie die hierin bewaard is, een ander deel wel. Hieronder wordt het onderscheid belicht:

- Werken met weinig/geen ingreep in de bodem (geen archeologisch onderzoek)

Enkele voorbereidende werken verstoren de bodem niet (dempen van de vijvers, +-5.700 m²) of slechts tot het niveau waarbij de bodem al verstoord is (sloopwerken, +-160 m²). Bij het dempen van de vijvers is enkel een opvulling noodzakelijk, de bodemingreep omvat geen afgraving. De sloopwerken beperken zich tot de eventuele fundering van de constructies, waardoor het archeologisch potentieel – indien al aanwezig – verstoord wordt bij de aanleg van deze funderingen. Tevens worden enkele

(5)

Programma van Maatregelen

BAAC Vlaanderen Rapport 1529

3

bomen geveld (+-1.400 m²) en percelen ontbost (+-18.566 m2). Deze ingrepen beperken zich tot de onderkant van de boomwortels.

- Werken met een diepere ingreep in de bodem (onderzoek in kader van deze Nota)

Bij het graven van de afwateringsgracht (+-5.200 m²) zal de bodem tot één meter diep verstoord worden. Ook wordt de teelaarde verwijderd bij de aanleg van een tijdelijke zandstock (+-20.600 m²).

Deze ingreep, gerekend met een buffer (+- 30-40 cm) omdat zware machines het terrein betreden, kan het archeologisch potentieel verstoren.

2.4 Bepalingen van de maatregelen

2.4.1 Kennispotentieel verder (voor)onderzoek

Het noordelijk deel van het plangebied is antropogeen opgehoogd. De dikte van de ophoging varieert tussen 55 en 155 cm (LB 8, 9, 13, 14, 15, 16, 18) . De opbouw van de boringen betreft een AC(p)- horizont. Hierdoor is de kans op het aantreffen van steentijdarcheologie in het plangebied is zeer laag tot onbestaande, wegens het ontbreken van een goede bewaarde bodem. Uit archeologisch standpunt zijn enkel de restanten van de in het fluvioperiglaciaal weichseliaan facies gevormde AC(p)-horizonten mogelijk interessant voor het aantreffen van sporen uit latere periodes dan steentijd. De boringen 8, 13, 14 en 15 bevatten geen potentiële loopniveaus of werden gevormd in relatief jonge holocene alluviumpakketten; hierdoor is de kans op het aantreffen van archeologie klein. De archeologisch interessante zones bevinden zich rondom boring 9, 16 en 18:

- Bij boorpunt 9 wordt de bodem verstoord tot 1 m, dit raakt niet onder de ophoging van 145 cm. Hierdoor zullen de geplande werken de potentiële archeologie niet raken.

- Bij boorpunt 16 zal het gebied gebruikt worden als stockage voor zand (30-50 cm), ook hier zullen de geplande werken de potentiële archeologie (die zich dieper dan 90 cm bevindt) niet raken.

- Bij boorpunt 18 bevindt de AC horizont zich op een diepte van 140 cm. Dit boorpunt ligt tussen de geplande stockageplaats voor het zand en een geplande greppel van 1 m diep. Ook hier zullen de geplande verstoringen de potentiële archeologie niet verstoren.

2.4.2 Volledigheid van het (voor)onderzoek

De voorliggende nota omvat de uitgestelde uitvoer van de maatregelen opgelegd na eerder archeologisch vooronderzoek. Dit werd gerapporteerd in de archeologienota “Archeologienota Wetteren Bastenakkers Zandstock” (ID 15276). In deze fase gebeurde er enkel een landschappelijk bodemonderzoek.

Het landschappelijk bodemonderzoek had als doel om de opbouw en genese van het huidige bodemarchief ter hoogte van het onderzoeksterrein te onderzoeken en de impact van de geplande werken op het archeologisch potentieel na te gaan. Hiervoor werden negen boringen binnen het plangebied geplaatst.

Het noordelijk deel van het plangebied is antropogeen opgehoogd. De dikte van de ophoging varieert tussen 55 en 155 cm (LB 8, 9, 13, 14, 15, 16, 18) . Deze ophogingspakketten varieerden en werden in de meeste gevallen opgedeeld in verschillende Ap-horizonten naargelang textuur en andere kenmerken. Uit archeologisch standpunt zijn enkel de restanten van de in het fluvioperiglaciaal weichseliaan facies gevormde AC(p)-horizonten mogelijk interessant voor het aantreffen van sporen

(6)

nderen Rapport 1529 uit latere periodes dan steentijd (rondom boring 9, 16 en 18). De bodem is in al deze boringen opgehoogd (LB 9 145 cm, LB 16 90 cm, LB 18 140 cm), waardoor de geplande werken (LB 9 100 cm, LB 16 30-50 cm, LB 18 100cm) het potentiële archeologie niet raken. De potentiële archeologie blijft hierdoor bewaard. Verder vooronderzoek is niet daarom aangewezen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De aanleiding van het vooronderzoek met ingreep in de bodem kadert in de uitvoering van het programma van maatregelen zoals opgemaakt in de

- Indien archeologische indicatoren 10 worden aangetroffen en indien de bodembewaring ter plaatse voldoende goed is: uitvoer waarderend archeologisch booronderzoek op deze

- Indien archeologische indicatoren 13 worden aangetroffen en indien de bodembewaring ter plaatse voldoende goed is: uitvoer waarderend archeologisch booronderzoek op deze

Aangezien de geplande werken slechts een beperkte oppervlakte en beperkte diepte hebben, de landschappelijke kenmerken ongunstig zijn, en er geen indicatie is

Indien door omstandigheden toch wordt afgeweken van de Code Goede Praktijk, dient dit gemotiveerd te worden in het archeologierapport en het eindverslag van de opgraving

Het verder onderzoek aan de hand van de proefsleuven en -putten moet in eerste instantie dus de aanwezigheid van vindplaatsen aantonen of weerleggen en indien ze aanwezig

Dit proefsleuvenonderzoek toont aan dat er zich sporen uit het verleden bevinden binnen het plangebied, maar deze ofwel van minder archeologische waarde zijn

Indien er in deze teststrook echter geen oudere vloerniveaus en/of archeologische sporen gevonden worden, wordt de verdere werfbegeleiding in deze woning