• No results found

Deel 3: Programma van Maatregelen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Deel 3: Programma van Maatregelen"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sint-Annaplein, Joost de Damhouderstraat en Korte Sint-Annastraat, Brugge:

Resultaten archeologische prospectie zonder ingreep in de bodem

(bureauonderzoek en controleboringen)

Deel 3: Programma van Maatregelen

Opdrachtgever: Stad Brugge Burg 12, 8000 Brugge

Uitvoerder: AardeWerk (Raakvlak Archeologisch Onderzoek) Komvest 45

8000 Brugge T +32 [0]50 32 45 67 E stadsarcheologie@brugge.be

© Raakvlak, cel Stadsarcheologie, juni 2021

Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Raakvlak, cel Stadsarcheologie

(2)

2

Inhoudstabel:

1. Inleiding

2.

Gemotiveerd advies over het al dan niet moeten nemen van maatregelen 3. Deel 3: Programma van Maatregelen

4. Bijlagen

(3)

3

Inleiding

Deze archeologienota kadert in een geplande omgevingsvergunningsaanvraag. De bouwheer, stad Brugge, plant om de omgeving van het Sint-Annaplein opnieuw aan te leggen (Sint-Annaplein, Joost de Damhouderstraat, Korte Sint-Annastraat). Hierbij zijn meerdere bodemingrepen gepland, waaronder het volledig vernieuwen van het rioleringsstelsel en het aanleggen van een regenwaterreservoir. Het ontwerp is van de hand van de collega’s van Openbaar Domein Brugge.

Het projectgebied bevindt zich in een vastgestelde archeologische zone, de historische stadskern van Brugge. Aangezien de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 100m² of meer beslaat en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 300m² of meer bedraagt, is een archeologisch vooronderzoek verplicht volgens het Onroerenderfgoeddecreet van 2015. De geplande werkzaamheden beperken zich niet tot het gabarit van de bestaande lijninfrastructuur, maar overschrijden dit zowel in horizontale als in verticale dimensie. Het nieuwe rioleringsstelsel komt dieper en breder dan de bestaande infrastructuur. Hieruit volgt dat dit dossier niet in aanmerking komt voor een vrijstelling; het normale archeologietraject moet gevolgd worden.

Op deze basis wordt een archeologienota zonder ingreep in de bodem opgesteld.

Raakvlak cel Stadsarcheologie kreeg de opdracht om deze archeologienota door middel van een bureauonderzoek op te maken.

(4)

4

DEEL 3 : Programma van maatregelen

1. Administratieve gegevens

Initiatiefnemer en zakelijkrechthouder: stad Brugge, Burg 12, B-8000 Brugge Erkend archeoloog: : Frederik Roelens

Locatie/vindplaats: West-Vlaanderen, B-8000 Brugge, Sint-Annaplein, Joost de Damhouderstraat, Korte Sint- Annastraat

Bounding box

te groot, zie archeologieloket

Naam site: Sint-Annaplein, Joost de Damhouderstraat, Korte Sint-Annastraat, Brugge; code: BR21JD Kadaster: Brugge, afdeling 3, openbaar domein

2. Gemotiveerd advies over het al dan niet moeten nemen van maatregelen

In de bureaustudie zijn verscheidene bronnen zoals de nog aanwezige erfgoedwaarden, de landschapshistoriek, de topografie, de geomorfologie, het bodemgebruik, de vegetatie en de historische ingrepen op het plangebied bekeken. Op basis van al deze data is een impactanalyse opgesteld van de geplande werken op het potentieel archeologisch bodemarchief.

Ten eerste kan gesteld worden dat het terrein, gezien de eerdere vondsten in de onmiddellijke omgeving een matig hoog archeologisch potentieel heeft voor archeologische sporen en structuren vanaf de middeleeuwen. Het plangebied bevindt zich grotendeels binnen het historische kerkhofareaal van de Sint-Annakerk, waardoor de kans op het aantreffen van inhumaties bijzonder hoog is. In de Centrale archeologische inventaris is sprake van een beschilderde grafkelder, aangetroffen in 1880 bij het graven van een put voor het plaatsen van een bliksemafleider (CAI 157374). Een exacte situering en diepte ontbreekt echter.

Daarnaast is de kans op het aantreffen op pre-stedelijke sporen en vondsten eveneens niet uit te sluiten, hoewel er hiervoor geen duidelijk indicaties of verhoogde trefkans.

Voor de eeuwenlange periode vanaf het gebruik van/aanpassingen aan het landschap door de prehistorische mens tot de beschikbare cartografische bronnen zijn er geen gegevens voorhanden. Er kan echter wel aangenomen worden dat verstoringen – althans in verticale zin – kleinschalig zullen zijn geweest: bodemingrepen in het kader van een ‘doorsnee’ agrarisch gebruik zullen beperkt gebleven zijn tot een toplaag van 30-40 cm.

Het volledige plangebied wordt met de aanleg van de tweede omwalling (1297-1299) opgenomen in het stedelijk weefsel van Brugge. De beschikbare archivalische en archeologische bronnen geven een beeld van een gemengde artisanale buurt in de late 13de tot de 15de eeuw: de paternostermakers zaten geconcentreerd rondom de Carmersstraat en Jeruzalemstraat, tenminste totdat die industrie in de tweede helft van de 15e eeuw is ingestort. Ten zuiden van de Sint-Annakerk, meer bepaald in en rond de Molenmeers, waren minstens sinds de 13e eeuw handschoenwerkers actief. Ze worden in 15de- eeuwse bronnen dan ook wel eens ‘Meulenmeerschers’ genoemd. In kerkelijke archiefstukken worden ook de drapiers en mutsenmakers/-scheerders vernoemd als parochianen.

In de onmiddellijke nabijheid, m.n. in de buurt van de Rolweg, was sprake van een ‘heester’ of pleziertuin/residentie van de heren van Maldegem (vanaf eind 14e eeuw in handen van ridder Simoen

(5)

5

van Brugdamme), het Hof en Jeruzalemkapel van de Adornes, en het ‘heester’ van de graven van Vlaanderen.

De buurt rond Sint-Anna was dus een echte volkse, artisanale buurt, maar met een aantal opvallende

‘heerlijke’ residenties of pleziertuinen. Dat wijst er op dat de buurt niet al te dens bebouwd was De Sint-Annakerk is een laatkomer in het Brugse kerkelijke landschap (zie deel 2: VvR) en wordt pas in 1497 gewijd tot hulpkerk. In eerste instantie gaat het om een verbouwing van een reeds bestaande heerlijke residentie, het Hof van Vere, dat behoorde aan de heren van V(e)ere (zijnde de Zeeuwse adellijke familie Van Borssele). In archiefbronnen zijn duidelijke aanwijzingen dat dit Hof van Vere eertijds gekend was als het Hof van Praet, een nogal belangrijke familie in de Brugse geschiedenis, waaronder Boudewijn, heer van Praet en raadslid van graaf Lodewijk van Male (pers.communicatie drs.Mathijs Speecke, vakgroep geschiedenis, Ugent).

Vanaf de 16de eeuw is de menselijke aanwezigheid op het terrein te achterhalen via cartografische bronnen. Op al deze kaarten is het gros van het plangebied in gebruik als kerkhof. De straatassen verschillen met de hedendaagse situatie: van de Korte Sint-Annastraat bestond enkel de meest oostelijke helft (vanaf Molenmeers tot aan het kerkhof), van de Joost de Damhouderstraat is nog geen spoor, de zone ten zuiden van het kerkhof is in de 16de eeuw een blekerij.

Omstreeks 1580 werd de Sint-Annakerk door de geuzen tot op de grond verwoest. Na de terugkeer van de rust werd tussen 1611 en 1622 een nieuwe kerk gebouwd. De kerkrekeningen uit deze periode zijn integraal bewaard, maar we komen weinig bijkomende gegevens te weten over het kerkhof: er worden sommen betaald voor het vullen van de putten op het kerkhof, of voor onderhoudswerken aan een werkhuis, er wordt een kapelletje afgebroken (Reyes, 2021).

Het Sint-Annakwartier wordt na 1860 onderwerp van een ‘urbanisatiecampagne’. Het kerkhof wordt

‘geruimd’ en rondom de kerk worden nieuwe rooilijnen ingetekend, met nieuwe huizenrijen en straatassen: de huidige Joost de Damhouderstraat (na sloop van één pand aan de Molenmeers) en de Korte Sint-Annastraat zijn dus laat-19de eeuws. Bij deze planmatige aanleg wordt eveneens enkele (decentrale) rioolsegmenten van het gemetselde type geplaatst (zie deel 2: Vvr).

Een eventueel aanwezig bodemarchief zal bij deze werkzaamheden ongetwijfeld negatieve gevolgen van ondervonden hebben. Met uitzondering van het aanpassen van de (gemengde) riolering in de jaren 1970?, treden er geen noemenswaardige (structurele) wijzigingen meer op op het plangebied.

Elk archeologische terreinonderzoek dient afgestemd te worden met de verticale dimensie van de geplande bodemingrepen.

- De aanleg van een gescheiden stelsel op het Sint-Annaplein en de Joost de Damhouderstraat:

De huidige riolering, die voor zover geweten dateert uit het begin van de jaren 1960 -en wellicht lokaal nog uit het 4de kwart van de 19de eeuw, wordt opgebroken. Volgens de plannen bestaande toestand heeft deze een diameter van 30 cm. Aansluitend wordt een gescheiden stelsel aangelegd, bestaande uit een RWA en een DWA-stelsel (gres-elementen). Het nieuwe stelsel heeft een lengte van ca. 240 meter rondom de kerk, 100 meter in de Joost de Damhouderstraat. Op regelmatige afstanden wordt een inspectieput voorzien, in totaal zo’n 25 stuks.

- De geplande DWA-leiding heeft een beperkte diameter van 30cm. Rekening houdend met de benodigde helling om het afvalwater over dergelijke afstand te transporteren, de aanleg op vorstvrije diepte en de gegeven diameter van de leiding wordt de riolering op een zekere diepte geplaatst met afgravingen tussen 1m (D7) en 2m (D3, D11) onder het huidige straatniveau.

(6)

6

- De geplande RWA-leiding heeft eveneens een diameter van 30 cm. Deze wordt maximaal op dezelfde plaats als de bestaande riolering ingebracht. Rekening houdend met een minimale dekking/bovenbouw en een onderfundering van 20cm, gaat het om afgravingen die variëren tussen 1,2 meter (R12) en 1,65 meter (R3) onder het huidige straatniveau.

De korte Sint-Annastraat is hierop echter een uitzondering. Door het smalle profiel van de straat is het onmogelijk om hier een gescheiden stelsel aan te leggen. Hier komt een nieuw gemengd rioleringsstelsel, op de plaats van het huidige stelsel. De lengte van het nieuwe gemengde stelsel bedraagt 75 lopende meter in de Korte Sint-Annastraat. Confrontatie van de huidige toestand met de geplande toestand toont aan dat enkel het eerste stuk (gezien vanaf de Sint-Annakerk) een bijkomende uitgraving van zo’n 60cm plaats vindt. Het verdere verloop is vergelijkbaar of zelfs minder diep dan de aanzetdiepte van de bestaande riolering. Het potentieel op kenniswinst lijkt hier dus beperkt.

- Aan de ingang van de kerk wordt een omvangrijk ondergrond waterreservoir, bestaande uit 3 regenwaterputten gerealiseerd. De gekoppelde putten, die een gezamenlijke footprint van 70m² hebben, worden aangezet op 380cm onder het huidige straatniveau (620m TAW naar 234m TAW). De putten worden gevuld met het regenwater afkomstig van het dak, dat via een nieuw leidingsstelsel (diameter 20cm) bevoorraad wordt. Dit stelsel wordt parallel met de kerk geplaatst, telkens op een diepte van circa 100cm (zie syntheseplan).

- De volledige wegkoffer wordt opgebroken. Na aanleg van een nieuwe onderfundering wordt de straat opnieuw afgewerkt met kasseien en/of mozaïek-klinkers.

- Tenslotte worden nog diverse zaken verwezenlijkt die onder omgevingsaanleg vallen zoals fietsenstallingen, zitbanken. Deze brengen geen nieuwe bodemverstoringen teweeg, voor zoverre ze zich binnen de footprint van de rioleringswerken en herbestratingswerken bevinden.

Alle geplande werkzaamheden cfr. https://www.brugge.be/centrum/sint-annaplein/project

Louter op basis van de bureaustudie kon niet met zekerheid gesteld worden dat er geen potentieel tot kennisvermeerdering meer aanwezig is op het plangebied. Op basis van de beschikbare archivalische en cartografische bronnen is duidelijk dat op het plangebied een opeenvolging van bouwactiviteiten, menselijke begravingen en bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd zijn.

Het niveau van de natuurlijke bodem in deze omgeving is niet goed gekend. Ter hoogte van Sint- Annarei 17 bevindt de moederbodem zich tussen 3,2m en 3,6m TAW (Bot, 2021), terwijl het in de tuin van Molenmeers 31 reeds op 4,6m TAW aangesneden werd (Roelens, ongepubliceerde vondstmelding). Enkele controleboringen, uitgevoerd in de putjes van de zopas geplaatste nutsleidingen, leveren weinig op.

Inspectie van tabel 1 toont aan dat de geplande uitgraafdieptes van de DWA tot in de natuurlijke bodem (of toch daaromtrent) zullen plaatsvinden. Een eventueel aanwezig archeologisch bodemarchief zal hierbij definitief verloren gaan. Voor deze bodemingrepen is er een aantoonbaar potentieel op kennisvermeerdering. Voor de hierboven besproken werkzaamheden wordt dan ook verder onderzoek geadviseerd. Dit verder onderzoek is noodzakelijk aangezien het vooronderzoek (bureauonderzoek) tot nu toe onvoldoende informatie opleverde om een gemotiveerde uitspraak te doen over de al dan niet aanwezigheid, aard en graad van bewaring van archeologische sporen en/of structuren. Het onderzoek van het huidige archeologisch ensemble op basis van het bureauonderzoek volstaat niet om kenniswinst te boeken.

(7)

7

In Korte Sint-Annastraat daarentegen komt een nieuw gemengd rioleringsstelsel, op de plaats van het huidige stelsel. De lengte van het nieuwe gemengde stelsel bedraagt 75 lopende meter in de Korte Sint-Annastraat. Confrontatie van de huidige toestand met de geplande toestand (zie ontwerpplannen met aanzetdieptes in bijlage) toont aan dat enkel het eerste stuk (gezien vanaf de Sint-Annakerk) een bijkomende uitgraving van zo’n 60cm plaats vindt. Het verdere verloop is vergelijkbaar of zelfs minder diep dan de aanzetdiepte van de bestaande riolering. Het potentieel op kenniswinst lijkt hier dus beperkt. Verder onderzoek in de Korte Sint-Annastraat is weinig zinvol en kosten-baten dan ook niet te verantwoorden.

(8)

8

Figuur 1/Plan 2: het plangebied (oranje polygoon) op het GRB

(9)

9

Figuur 2/Plan 17: syntheseplan met aanduiding van de geplande bodemingrepen

(10)

10

Tabel 1: oplijsting van de geplande aanlegdieptes van de inspectieputten van de DWA en RWA-leidingen. De maximale dieptes in het geel slaan op de uitgraving van het regenwaterreservoir.

rijweg TAW onderzijde put TAW maximale diepte

GD1 5,95 4,05 1,9

GD2 6,11 4,14 1,97

GD3 6,35 4,28 2,07

GD4 6,23 4,31 1,92

GD5 6,15 4,33 1,82

GD6 6,03 4,19 1,84

GD7 6,03 5,05 0,98

GD8 6,13 4,96 1,17

GD9 6,15 4,9 1,25

GD10 6,13 4,75 1,38

GD11 6,1 4,06 2,04

rijweg TAW onderzijde put TAW maximale diepte

GR 1 5,98 4,58 1,4

GR 2 6,11 4,63 1,48

GR 3 6,35 4,7 1,65

GR 4 6,23 4,71 1,52

GR 5 6,15 4,72 1,43

GR 6 6,01 4,65 1,36

GR 7 6,25 4,94 1,31

GR 8 6,25 2,44 3,81

GR 9 6,25 2,44 3,81

GR 10 6,13 4,85 1,28

GR 11 6,15 4,86 1,29

GR 12 6,11 4,94 1,17

(11)

11 3. Programma van Maatregelen

3.1

Programma van maatregelen voor een uitgesteld archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem

Op basis van het Verslag van Resultaten kan gesteld worden dat er voor het projectterrein een potentieel tot kennisvermeerdering aanwezig is. Dit potentieel tot kennisvermeerdering dient, gezien de huidige economische onwenselijkheid nagegaan te worden door middel van een uitgesteld archeologisch vooronderzoek in de bodem

Maatregelen

Voor dit bijkomend onderzoek wordt niet geopteerd voor aanvullend vooronderzoek zonder ingreep in de bodem, i.c. geofysisch onderzoek, metaaldetectie, landschappelijk booronderzoek of archeologisch booronderzoek. Er wordt wel gekozen voor een proefsleuven-en puttenonderzoek. Deze prospectietechniek dient als evaluatie om na te gaan of verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Zo ja, welke uitvoeringsmodaliteiten daaraan dienen gekoppeld te worden. De achterliggende motivatie is af te lezen uit onderstaande tabel:

Prospectietechniek Mogelijk Nuttig Schadelijk Noodzakelijk

Landschappelijk booronderzoek

Ja, het plangebied betreft een terrein waarop

booronderzoek mogelijk is, maar technisch minder evident (de verharding verwijderd worden).

Muv de groenzones naast de kerk

Neen, in een context met een verwachte complexe verticale stratigrafie, is een landschappielijk booronderzoek weinig nuttig gezien de bodemopbouw lokaal zeer sterk kan variëren.

Neen, booronderzoek impliceert enkel kleine boorgaten in de ondergrond

Neen, het is aangewezen om te kiezen voor een andere prospectie- techniek die kosten- baten efficiënter is..

Metaaldetectie Ja Ja, het plangebied kan

zeker metalen objecten bevatten die d.m.v.

metaaldetectie

opgespoord kunnen worden

Neen, is niet invasief. Ja, in het kader van een prospectie met ingreep in de bodem lijkt het aangewezen om metaaldetectie uit te voeren.

(12)

12

Geofysisch onderzoek Neen, het terrein is op heden grotendeels verhard, waardoor geofysische onderzoek complex is

Neen, Er dient immers rekening gehouden te

worden met de

vermoedelijke

aanwezigheid van puinlagen met metaal-, baksteen- en/of betonresten, waardoor diepere muren en grachten ‘gemaskeerd’

kunnen worden.

Neen, deze techniek is niet invasief

Neen, het is aangewezen om te kiezen voor een andere prospectie- techniek die kosten- baten efficiënter is.

Verkennend (10m grid) en waarderend (5m grid) archeologisch booronderzoek

Ja, booronderzoek is mogelijk, maar technisch minder evident (de verharding moet verwijderd worden).

Neen, deze techniek is kosten-baten de meest efficiënte methode om steentijdvindplaatsen uit het finaalpaleo- en mesolithicum te traceren in een rurale context. In een context met een complexe verticale stratigrafie is dit booronderzoek weinig nuttig.

Neen, een doorsnee verkennend

booronderzoek impliceert enkel relatief kleine (ca.

12cm diameter) boorgaten in de ondergrond.

Neen, het is aangewezen om te kiezen voor een andere prospectie- techniek die kosten- baten efficiënter is.

(13)

13

Proefputten Ja, het plangebied betreft een terrein waarop onderzoek d.m.v. proefputten mogelijk is.

Deze techniek kan in specifieke contexten waar een complexe verticale stratigrafie verwacht wordt zeker nuttig zijn om de diepte van potentieel verschillende niveaus te bepalen en de bodemgesteldheid te bestuderen.

Mogelijk, indien een interessante

vindplaats aanwezig is, betekent zo'n put een ingreep in die vindplaats en is een zeer accurate registratie van

vondsten en

gelaagdheid nodig om de gegevens uit deze onderzoeksfase goed in te passen in de dataset van de opgraving.

JA, op het

plangebied wordt een complexe verticale stratigrafie verwacht.

Proefsleuvenonderzoek Ja. Door middel van

proefsleuven kan gecontroleerd worden of er archeologische sporen vanaf het neolithicum tot heden aanwezig zijn in de ondergrond en of deze verder onderzoek noodzakelijk maken of niet.

Mogelijk, indien een interessante

vindplaats aanwezig is, betekent een sleuf een ingreep in die vindplaats en is een accurate registratie van sporen, vondsten en gelaagdheid

nodig om de

gegevens uit deze onderzoeksfase goed in te passen in de dataset van de eventuele opgraving.

JA, gezien de diepte van de geplande werkzaamheden en het archeologisch potentieel lijkt deze prospectietechniek noodzakelijk.

Sowieso kan dit onderzoek relatief snel uitgevoerd worden met een beperkt aantal archeologen/een relatief lage kost.

Het verder onderzoek aan de hand van de proefsleuven en -putten moet in eerste instantie dus de aanwezigheid van vindplaatsen aantonen of weerleggen en indien ze aanwezig zijn, dient een evaluatie worden gemaakt van de begrenzing, bewaring, stratigrafie en datering van de vindplaats en van de mate waarin de werkzaamheden deze potentiële vindplaats(en) bedreigen.

Algemeen

Zoals hierboven uitgeschreven, komt een proefsleuven of proefputtenonderzoek als de meest aangewezen methode naar voren. Voor het bewuste plangebied zijn, naargelang de ligging, andere vraagstellingen van toepassing: binnen het historische kerkhofareaal is de primaire vraagstelling te linken aan de menselijke begravingen (oranje polygonen op figuur 3), in de zone buiten het historische kerkhof gelden de algemene vraagstellingen (groene polygoon op figuur 3)(infra).

Op Figuur 3 wordt een indicatieve inplanting van de proefsleuven en -putten weergegeven (niet op schaal!).

De proefsleuven hebben een breedte van minstens 2m. De breedte dient in verhouding te staan tot de uitgraafdiepte. De sleuven worden (trapsgewijs) aangelegd tot op het eerste, relevante archeologische niveau. De oriëntatie van de sleuven wordt bepaald door de archeologische verwachting, nl.

inhumaties. De proefsleuven worden enkel in de lengterichting van de skeletten aangelegd (oost-west) om zo veel mogelijke volledige skeletten te kunnen onderzoeken.

(14)

14

Bij deze waardering worden idealiter zo weinig mogelijk skeletten volledig opgegraven, van zodra een onderbouwde inschatting gemaakt kan worden van de te verwachten niveaus/aantallen/bewaringsgraad dient het vooronderzoek in de bewuste sleuf afgerond te worden.

Naast proefsleuven worden nog een aantal proefputten voorzien:

De proefputten worden aangelegd door een graafmachine met een tandenloze bak, steeds onder toezicht van minstens de veldwerkleider. Het aantal vlakken en de aanlegdieptes worden tijdens het veldwerk bepaald door de veldwerkleider. Een proefput wordt volgens de CgP aangelegd tot op de moederbodem. Slechts op deze manier kan informatie aangeleverd worden m.b.t. de niveau(s) waarop tijdens een eventueel vervolgonderzoek opgravingsvlakken aangelegd moeten worden en kan een goede inschatting van een eventuele opgraving gemaakt worden. Indien de natuurlijke bodem niet bereikt kan worden, dient het onderzoek te worden aangevuld met controleboringen.

De vlakken worden steeds gelinkt aan de profielen en in elke proefput worden de relevante profielwanden geregistreerd in functie van de stratigrafische opbouw. De profielen worden grondig geanalyseerd in functie van het verkrijgen van een gedegen inzicht in de bodemopbouw van het terrein. Een put meet minimaal 4 op 4 m (16m²).

Op aangeven van de veldwerkleider kunnen nog maximaal 2 bijkomende proefputten gegraven worden, indien de resultaten daartoe aanleiding geven.

Het onderzoek dient te gebeuren conform hoofdstukken 8.6 en 10 van de Code van Goede Praktijk.

Op basis van het bureauonderzoek moet er rekening gehouden worden met sites met een complexe stratigrafie.

Vraagstelling en onderzoeksdoelen

Bij het uitvoeren en uitwerken van het archeologisch vooronderzoek moeten minstens volgende vragen beantwoord worden:

- Wat is de aard, omvang, datering, en conservatie van de aangetroffen archeologische resten?

- Hoe is de opbouw van de chronologie van de aanwezige archeologische resten?

- Wat is de relatie tussen het bestaande gebouwenbestand en het aanwezig archeologisch erfgoed?

- Sluiten de sporen aan bij de resultaten van onderzoek in de omgeving en de data van de CAI en de huidige stand van zaken zoals gesynthetiseerd in Hillewaert et al (2019)?

- Welke specifieke activiteiten hebben in het onderzoeksgebied plaatsgevonden? Wat zijn de materiële aanwijzingen hiervoor? Passen deze in de historische context van de locatie?

- Wat zeggen de aangetroffen vondsten over de welstand, levenswijze, sociale, economische en culturele achtergrond van de bewoners?

- Levert het organische en anorganische vondstmateriaal nieuwe inzichten inzake ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de site, eventueel ook over de materiële cultuur?

- Uit welke periode dateren de vondsten? Kan er een functionele interpretatie aan gegeven worden?

- Wat is de datering en samenstelling van aangetroffen ophogingslagen?

- Zijn een bouwsporen die aan het licht komen die te linken zijn aan het voormalige Hof van Vere/Hof van Praet?

-

(15)

15

Bij het aantreffen van menselijke begravingen zijn volgende onderzoeksvragen relevant:

- Wat is het geschatte aantal individuen?

- Wat is de bewaringstoestand?

- Hoeveel niveaus zijn er te onderscheiden?

- Wat is de omvang?

- Komen er oversnijdingen voor?

- Wat is de begravingsdensiteit uitgedrukt in minimum aan individuen per oppervlakte?

- Vallen er verschillende diachrone gebruiksfasen binnen het kerkhof te onderscheiden?

- Zijn er beschilderde grafkelder aanwezig? Zo ja, welke bewaringstoestand? Welke taferelen worden er afgebeeld? Kan hier een (relatieve) datering aan gekoppeld worden? Komen er in aanmerking voor ex situ bewaring?

Het onderzoeksdoel is geslaagd als na het onderzoek op bovenstaande vragen een antwoord kan geformuleerd worden.

Als de proefsleuven en putten uitwijzen dat er archeologische vindplaatsen in de ondergrond aanwezig zijn, dan dient er een (of meerdere) zone(s) afgebakend te worden voor een vervolgonderzoek. Het uitgesteld vooronderzoek moet uitwijzen of dit kan voorafgaand aan de werken door middel van een opgraving of dit via werfopvolging dient te gebeuren. Eventuele pistes voor behoud in situ dienen ook doorgesproken te worden met de bouwheer.

Het spreekt voor zich dat de erfgoedconsulenten bouwkundig erfgoed van het Agentschap onroerend erfgoed en dienst Monumentenzorg en erfgoedzaken van stad Brugge op de hoogte gebracht worden van de start van de werken.

Een team van twee archeologen lijkt voldoende om dit onderzoek uit te voeren. Hierbij dient de veldwerkleider over aantoonbare ervaring (min. 5 door OE goedgekeurde rapportages) te beschikken inzake archeologisch onderzoek in stedelijke context en bij voorkeur met ervaring in de Brugse binnenstad.

Aangezien het bureauonderzoek aantoont dat er wellicht menselijke begravingen restanten op het plangebied kunnen voorkomen, dient een fysisch antropoloog het team van archeologen bij te staan (permanent, niet op afroepbasis). De overige personeelsvereisten zijn conform de Code van Goede praktijk.

Criteria niet uitvoering

Het onderzoek kan niet plaatsvinden als er niet voldoende maatregelen zijn getroffen met betrekking tot veiligheid. De bodemgesteldheid is erg drassig. De uitvoering van het proefonderzoek vindt bij voorkeur plaats in een drogere periode.

Risicofactoren

De risicofactoren zijn dezelfde als hierboven vermeld bij de criteria tot niet uitvoering.

Vondsten

Conservatie en overdracht van het archeologisch ensemble gebeurt na afloop van het (voor)onderzoek met ingreep in de bodem conform aan de artikels 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 van het Onroerend Erfgoeddecreet. Bij de start van het vooronderzoek worden door de erkende archeoloog en de initiatiefnemer duidelijke afspraken gemaakt met betrekking tot de overdracht van het archeologisch ensemble bij de eigenaar en het erkende onroerend erfgoeddepot of andere bewaarder van het

(16)

16

archeologisch ensemble. Na het beëindigen van de verwerking en het opleveren van de eindrapportage vindt de overdracht van de vondsten plaats.

Criteria wanneer afgeweken wordt van de voorziene onderzoeksmethode:

o N.v.t.

4. Bijlage

Lijst figuren

- Figuur 1/Plan 2: aanduiding van het plangebied t.o.v. het GRB

- Figuur 2/Plan 21: syntheseplan met aanduiding van de geplande bodemingrepen t.o.v. de huidige toestand.

- Figuur 3: indicatieve aanduiding van de geplande putten en sleuven

(17)

17

Figuur 3: indicatieve aanduiding van de geplande putten (groen) en sleuven (oranje), af te toetsen met de aannemer en de opdrachtgever

(18)

18

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Indien archeologische indicatoren 13 worden aangetroffen en indien de bodembewaring ter plaatse voldoende goed is: uitvoer waarderend archeologisch booronderzoek op deze

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN VOOR EEN EVENTUEEL UITGESTELD VOORONDERZOEK MET INGREEP IN DE BODEM Voor administratieve gegevens, de aanleiding van het vooronderzoek en de

Dit proefsleuvenonderzoek toont aan dat er zich sporen uit het verleden bevinden binnen het plangebied, maar deze ofwel van minder archeologische waarde zijn

Daarenboven is de bewaringstoestand van bodem en eventueel archeologisch erfgoed mogelijk goed ter hoogte van een groot deel van de geplande werken.. De verbouwing van

Het betreft in hoofdzaak een laatmiddeleeuwse burcht en de plattegrond van een 18de eeuws gebouw, een kapel uit de volle middeleeuwen, de sporen van een laatmiddeleeuwse site

Gezien de geplande werkzaamheden het archeologisch erfgoed zullen vernielen en een archeologische opgraving zich zou opdringen, werd ter hoogte van deze advieszone een

Gezien het warmtenet in de openbare weg wordt aangelegd, is het momenteel niet mogelijk om een vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren, daarom dat hier gebruik

2,20m diep zijn en het diepste archeologische niveau slechts 1,30 m onder maaiveld is gelegen, kan worden geconcludeerd dat alle archeologisch relevante niveaus ter hoogte van