• No results found

Over dit boek. Richtlijnen voor gebruik

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Over dit boek. Richtlijnen voor gebruik"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Over dit boek

Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.

Richtlijnen voor gebruik

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken.

Verder vragen we u het volgende:

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn.

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.

Informatie over Zoeken naar boeken met Google

Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web viahttp://books.google.com

1

(2)

#et Arbeiders-draagstuk

(DE SOCIALE KWESTIE)

rit lief Evangelie

T. B O S,

Bedienaar des Evangelies te Bedum.

BREUKELEN, J. DEN BoER. 1886.

(3)
(4)

#st Arbeiders-draagstuk

(D E S 0 C 1 AL E KW E ST 1E)

#11 | ef Evangelie

-->-#=#=#<--

Reeds eeuwen lang is het vraagstuk behandeld, hoe in het maatschappelijk samenleven het juiste verband te bewaren zij bij ongelijke bedeeling. Deze kwestie is dus uit feitelijke toe standen geboren, namelijk hieruit, dat in de maatschappij niet allen gelijk bedeeld zijn. De klacht kwam – zeer begrijpelijk - steeds op van de zijde der minbedeelden, die zich verongelijkt rekenden; zij kreeg gewicht bij de meer gegoeden, als zij hun positie in gevaar zagen komen, terwijl allen, die belang stel den in maatschappelijke orde en rust, zich de zaak aantrok ken. Dit vraagstuk is dus een sociale, een maatschappelijke, kwestie. Is daarin reden van bevreemding, dat nu en dan Evangeliedienaren voor deze zaak optreden of er over schrij ven? Bij eenig nadenken zal het – hoop ik - duidelijk

(5)

worden dat, gelijk in zoovele kwesties, ook in deze het Woord Gods kan en moet geraadpleegd worden, en dat ons onderwerp:

,,Het Arbeiders-Vraagstuk en het Evangelie”

niet zichzelf weerspreekt. Immers:

Het arbeiders-vraagstuk ademde meestal een tegen-Evange lischen geest.

Het wordt toch 't best door het Evangelie opgelost.

Weshalve in dit vraagstuk met het Evangelie moet gewerkt.

De sociale kwestie is reeds zeer oud, en duurt nog immer voort; ja, zij krijgt in onze eeuw een dreigend aanzien, waarom zij op ernstige behandeling aanspraak maken mag. Bij de Ro meinen is zij te zien in de worsteling der Plebejers tegen de Patriciërs, niet rustend, voordat alle Romeinen in gelijke rech ten en vrijheden zich mochten verblijden. In de Middeleeuwen woelde de Jacquerie in Frankrijk, terwijl in ons land de strijd tusschen de Schieringers en Vetkoopers, en van het Kaas- en Broodvolk uit denzelfden wortel sproot. En wie weet niet van de Libertijnen uit de Hervormingseeuw, en van de Revo lutie der voorgaande eeuw? En thans? Wij hooren dage lijks van de New-Levellers in Engeland, de Carbonari in Italie, de Intransigenten in Spanje, de Nihilisten in Rusland, de In ternationalen in Frankrijk, en de Sociaal-Democraten in Duitsch land. Ja, geheel Europa is in beweging om dezelfde kwestie.

In geval van aaneensluiting van gelijkgezinden, zou een vree selijke storm verwacht kunnen worden.

Of er reden was en nog bestaat voor ontevredenheid? Het kan niet ontkend worden, dat het juiste verband bij ongelijke bedeeling in het maatschappelijke samenleven niet bewaard bleef. Wij herinneren u slechts aan de onmenschelijke slavernij der oude eeuwen en barbaarsche volken, die een deel der menschheid verlaagt tot dieren, hun menschelijk gevoel ver doovend, hunne burgerlijke rechten vertrappend, hunne per soonlijke vrijheid en dierbaar leven als niets ter aarde werpend.

(6)

O, wie ijst niet van de vreeselijke tooneelen uit de geschiede nissen der slaven? Wie verwondert er zich over, dat zij on der de zweepslagen en boeien hunner wreede meesters hebben gevloekt, of in wanhoop den dood kozen boven het leven?

Ook in de tijden van het lijfeigenschap, toen de onvrije be volking door de heeren beschouwd werd als hunne bezitting, als hun geld, waarmee zij naar welgevallen handelen konden, ook toen was het geen wonder, dat de menigte zuchtend uit zag naar de opkomst van den vrijen derden stand, die de vrucht van zijn eigen akker zou mogen plukken, en het brood, in het zweet zijns aangezichts bereid, voor zich en zijne kin deren behouden. En ook in onzen tijd het kan niet ont kend – is de miskenning van de lagere standen te groot, zoowel ten platten lande als in de steden. Zelfs bij onzen boerenstand is de verhouding tusschen de dienstbaren en vrijen, vooral in de laatste jaren, niet verbeterd. Waren de knech ten en dienstmeiden vroeger lid van het huisgezin, met heer, vrouw en kinderen deelend in de genoegens van het huiselijk leven, de dienstbaren zijn sedert achteruitgezet, waardoor de banden van hoogachting en liefde plaats maakten voor den kouden band van 't blinkend metaal. Uit de hoogte ziet de boer dikwijls op zijne arbeiders neer, alsof 't stom vee ware, dat hij in zijn belang zoo goedkoop mogelijk huurt, ongedach tig dat ook dezen menschen zijn, met gevoel, rechten en be langen. Is er zelfs op 't land een stuitende, trotsche houding tegenover den vierden stand, die met een vreemd woord pro letariërs genoemd worden, wat dan in de steden, waar de tegenstelling tusschen rijk en arm dikwijls nog grooter is!

Roept weleens ten platten lande de loon der werklieden, die de landen gemaaid hebben, welke verkort is, – menig eerlijke arme in de stad is met zijn huisgezin, in zijne bittere armoede

en verlatenheid, een luide aanklacht tot in de ooren van den Heere Sabaoth, tegen hen die lekkerlijk leven en hunne wel lusten volgen op aarde. Voorwaar, de afstand onder de men

Schen is té groot, de verhouding dikwijls eene onverschillige,

(7)

zoo niet een vijandige, zoodat eene poging tot verbetering zeer gewenscht mag heeten. En hoe veel is er niet af te keuren en te verbeteren in het gedrag der dienstbaren, en van de mindere standen in 't algemeen!

Doch hoe? Als gij de toongevers in de sociale kwestie hoort, in de onderscheidene landen, vroeger en thans, dan wordt het duidelijk, dat allen zich vrijwel vinden in de stel ling van Rousseau: geen eigendom of gezag, maar volstrekte gelijkheid, en dus: onderste-bovenkeering van alle bestaande standen en toestanden. God is een leugen, eigendom is dief stal; het huwelijk een last. Zóó kreeg de sociale kwestie een anti- of tegen-Evangelischen geest. Zij was vrucht van het materialisme, van de ongeloovige richting, die God den Schep per wegredeneert, en alles uit stofwisseling en ontwikkeling verklaart, terwijl de natuur des menschen, ontevreden en op standig van aard, de gevolgen der zonde vloekt, zonder de zonde zelve te betreuren. Dat er een God is die regeert, dat Hij arm maakt en rijk, dezen verhoogt en genen vernedert, zie, dat geloofde men niet meer. Het was het Noodlot, dat in blinde willekeur, voorspoed en tegenspoed over de mensch heid uitstrooit. Het recht van den sterkste, dat beslist. Ter eener zijde werd de adeldom der menschheid hoog geroemd, doch ter anderer zijde werd zij vernederd tot ééne groote ma chine, zonder waardeering van eigendom, persoonlijkheid, kracht en talent. Alles één, allen gelijk, de vloek der eenvormigheid roepend: weg met elke onderscheiding; – vrijheid, gelijkheid,

broederschap ! -

Van die zijde is de oplossing van de sociale kwestie niet te verwachten. Die voorspiegeling is geheel onwaar; zij ideali seert met een leugen, en moet dus bij ontnuchtering in de werkelijkheid altijd op nieuw teleurstelling baren. Hoe gij alles ook omkeert, er is en blijft onder de menschheid verschil

van kracht en gaven, waardoor de een meer kan dan de an der, de een overwicht krijgt boven den ander. Of zoudt ge

ook kunnen maken, dat alle menschen even sterk en gezond,

(8)

even vlug en vlijtig waren, met een gelijke mate van wils kracht, overleg en inzicht begaafd? Ziet de kinderen maar spelen: zonder afspraak leidt. één het spel. Onder het werk volk geeft één den toon, die zonder aanstelling meer komman deert dan aanpakt. In een vergadering, ook onder de socialen, wordt één als leider erkend en staat hij als woordvoerder boven de anderen. Kent ook niet de revolutie hare leiders, aan wier bevelen allen zich gewillig onderwierpen of moesten onderwerpen?

Allen gelijk doen zijn, dat is praktisch onmogelijk. – Met het bezit is het evenzoo. Gesteld, dat op een gegeven oogen blik alle gelden, huizen en landerijen verdeeld werden onder alle inwoners, hoe lang zou de gelijkheid bestaan? Ik oordeel, dat binnen eenige dagen de één zijn goed zou hebben ver meerderd, ôf ten koste van den ander, ôf door de luiheid of verkwisting van den ander enz., en eer één jaar verstreken was, zaagt ge weêr armen en rijken. Ziet, het is gemakkelijk, op de wonden van de maatschappij den vinger te leggen, maar wat baat het, als men geen geneesmiddel aan de hand geeft, of als het geneesmiddel zelf erger is dan de kwaal? Het is niet moeielijk de afgunst op te wekken, de ontevredenheid te vergrooten, het zaad van opstand in de harten te zaaien, maar dit alles bevordert de rust en vrede, de eenheid en orde der maatschappij niet. Beter is het, de oorzaken der ellende te onderzoeken, en op de medicijn te wijzen, die van oudsher ter genezing bevorderlijk was. De armen geven natuurlijk den rijken de schuld, zonder ernstig te onderzoeken, of zij ook zelven schuld hebben aan hun gebrek en ellende, en of zij er ook toe medewerken willen, om den kanker des verderfs en den wortel van de ziekte in henzelven te leeren kennen en

uitroeien. De rijken klagen over de armen, en spreken haas tig van »eigen schuld”, zonder nauwkeurig na te gaan, of zij zel ven ook veel hadden kunnen vóorkomen, en meer konden leni

gen, en of zij gezind zijn, van hunne zijde al het mogelijke te

doen tot wegneming van de grieven der armen,

(9)

Neen, wij lossen deze kwestie niet op, noch door geweld, noch door hooggeroemde en zelfroemende wijsheid. En als men voortgaat met het volk op te ruien, zonder het ter verbete ring te bearbeiden, of met te trachten het door geweld tot zwijgen te brengen, zonder op billijke klachten te letten: dan kan de ellende wel worden vergroot, maar doet men niet het morgenrood van een beteren dag rijzen.

Wat dan? Het sociale vraagstuk wordt het best opgelost door het Evangelie. Ik weet wel, dat zich tegen deze stelling tal van stemmen verheffen. Er heerscht bij velen een voor oordeel tegen het Evangelie, zonder dat men het recht kent.

Ik geef zelfs toe, dat er voor dien tegenzin aanleiding bestaat in sommiger verkeerde aanwending van het Evangelie. Des niettemin blijven wij getuigen met den Dichter der Psalmen:

» Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet, en een licht op mijn pad”, ook in deze kwestie. Immers:

Het Evangelie doet ons de diepste oorzaak kennen van de gestoorde eenheid, en wijst tevens op het middel ter herstelling.

Op de eerste bladzijden der Schrift wordt de aarde en de mensch voorgesteld, zooals zij uit de hand des Scheppers voort kwamen. Toen heerschte overal de schoonste harmonie, door geen enkelen wanklank gestoord. De mensch met zijnen God vereend, naar Wiens beeld hij was geschapen, had in zich eene reine, goddelijke liefde, die zelfs geen kwaad dacht, maar een ongestoorde gemeenschap tusschen God en den naaste onderhield.

Pas was echter, door de verleiding des Duivels en door de moedwillige ongehoorzaamheid, de zonde in de wereld geko men, of door die zonde heerschte dood en verderf in den mensch en over den mensch. Er kwam eene scheiding tus schen God en den mensch, die den vrede uit het harte bande, om plaats te maken voor booze hartstocht en bittere vijand schap tegen God en tegen den medemensch. De een wierp de schuld op den ander, straks gevolgd door broedermoord, en weldra lezen wij, dat de aarde »was vervuld met wrevel.” Geen

(10)

wateren van den zondvloed wischten dien toestand weg. Al door en al meer bleek de orde in het maatschappelijk samen leven gestoord, nu door de zonde des menschen hart was ver ontreinigd. Geene wetten der volken, hoe streng ook, ver mochten het kwade te stuiten en de ware eenheid te herstellen, nu eenmaal de hartstochten boos waren en op allerlei wijze op gewekt en gevoed werden. Voorwaar, in nijd en afgunst, in haat en vijandschap zou het geslacht der menschen al lang zichzelf vernietigd hebben, als er niet een God was, die dit belette, en een Godsplan dat voor velen nog weer behoudenis

had bestemd.

Dit laatste nu zegt ons het Evangelie, dat daarom ook juist

»een blijde boodschap” genoemd wordt. Tegenover den eer sten Adam, door wiens overtreding de zonde met al hare vreeselijke gevolgen kwam, stelt het Evangelie CHRISTUS JEZUs, door Wiens gehoorzaamheid en genoegdoening de genade ver worven werd. Hij, die één was en bleefmet den Vader, nam de menschelijke natuur aan in eenigheid des persoons, opdat door en in Hem de éénheid met God en de onderlinge har monie onder de menschen hersteld zou worden. In allen, die in Zijnen Naam gelooven werkt. Hij door Zijnen Geest liefde tot God en liefde tot den naasten. Hij verbreekt in hen de heerschappij der zonde waardoor de ware vrijheid en de op rechte broederschap wordt gewrocht. Rijken en armen, dienst baren en vrijen maakt. Hij waarlijk één, en begiftigt hen allen met zijne heilgoederen. Die herstelling door Christus' genade heeft ook in de maatschappij hare gezegende uitwerking ter herstelling gehad. Wij kunnen daartoe wijzen op het onloo chenbaar feit, dat alom door het Evangelie maatschappelijke verbeteringen zijn aangebracht, waardoor altijd nog de chris telijke natiën zich gunstig onderscheiden van de heidensche.

Ook zou het niet moeielijk zijn aan te wijzen, hoe het maat schappelijk vraagstuk een steeds dreigender houding aanneemt, naarmate een volk zich meer van het Evangelie losscheurt.

En geen wonder. Het Evangelie predikt ons het hooge Gods

(11)

bestuur over allen en alles, met aanwijzing van den weg om er getroost in te berusten, in de hope des geloofs, dat God uit genade in alle nooden zal voorzien. Er is een macht boven den mensch; niemand is onafhankelijk vrij: dát staat vast.

Denkt b. v. aan ziekten en dood. Zij blijven, trots allerlei voorzorgsmaatregelen en hooggeroemde wetenschap.

Daardoor worden de levensgenoegens gestuit, de levens moed verbroken. De sterke man, de levenslustige jongeling, het aanvallig kindje, de beeldschoone maagd, de werkzame vader, de waakzame moeder, zij kwijnen weg, zij vallen neer, zelfs onder de handen der geleerdste doctoren. Denkt aan vruchtbare en onvruchtbare jaren, aan aanhoudende droogte of regen, aan stormen en onweders; zij komen, maar geen natuurkundige kan er iets tegen doen. En als dan door 't een of ander het huiselijk geluk wordt weggenomen, of ook huis en akker zelfs worden verwoest, teleurstelling en smart het har', oorlog, armoede en ellende een volk teisteren, wat dan?

Vindt gij het niet vreeselijk, dan alleen te moeten denken aan domme, stomme, maar niettemin onverbiddelijke natuurkrach ten, of aan een despoot - wereldbeheerscher naar de fabelleer der heidenen, op den Olympus lachend om den angst en de tranen der stervelingen? Hoeveel redelijker is het dat de mensch zich neerlegge bij de gedachte: er is een almachtige en vrijmachtige God, die alles heeft geschapen en nog bestuurt, die dus Heer is van alles. Te meer als vaststaat, dat Hij rechtvaardige redenen heeft voor zijne straffen, maar toch ook barmhartig is en groot van goedertierenheid, ja, zelfs in zijne oordeelen nog liefde kan openbaren? Welnu, het Evangelie predikt ons dien waren God, en verzekert ons: Hij maakt rijk en arm, beschikt over vreugde en droefheid, over voor- en te genspoed; Hij, de HEERE, doet al deze dingen. – En om den mensch in dit Zijn bestuur des te beter te doen berusten, wordt in het onfeilbare Woord, den Bijbel, duidelijk voorge steld, dat alle menschen één maaksel zijn, uit denzelfden ver dorven stam gesproten, met dezelfde onreine natuur geboren.

(12)

Niemand kan dus aanspraak maken op eenig goed, allen hebben alles verbeurd. Deed God naar verdiensten, niets dan dood en verderf, toorn en oordeel kon verwacht worden. Het is dus genade, als de mensch nog mag leven; alles wat hij daarboven ontvangt tot veraangenaming des levens, is enkel gave van Gods goedheid. Geen beweldadigde met aardsche goederen mag zich trotsch verheffen, geen minbedeelde ontevreden zijn, want dezen geschiedt geen onrecht, en gene ontving het niet om eigen verdienste. En bovendien. Iemand is niet gelukkig, omdat hij rijk is, noch ongelukkig omdat hij arm is.

Menigeen die benijd wordt, zou zich gelukkig achten als hij in nederigen staat de rust, den vrede, mocht genieten, die uit zijn hart en huis is gebannen, terwijl menige mingegoede en arme zijn lot voor geen koningskroon zou willen missen.

De Schrift verzekert, dat het geluk niet afhangt van staat en stand, maar van des menschen betrekking tot God. »Welge lukzalig is de mensch, wiens God de Heere is,” zoo heet het daar. Ook gaat de Schrift het dwalend gevoelen tegen, alsof de rijke en hooggeplaatste daarom wijzer en beter ware. Reeds de wijze Prediker getuigde: » Ik heb knechten te paard ge zien, en vorsten gaande als knechten op de aarde” PRED. 10 : 7.

In de Schrift heet het: de vreeze des Heeren is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand.” JoB 28 : 28. Dáár wordt eene adeldom voorgesteld, niet te verkrijgen door afkomst of goud maar in den weg des Heeren, zonder aanzien des persoons uitgereikt aan hen die den Geest ontvangen, door welken zij roepen: Abba, Vader!

Door let Evangelie wordt echter de sociale kwestie ook het best opgelost, omdat het aan een ieder zijn plicht aankon digt, en tevens aanwijst, hoe de mensch ter betrachting er van kan worden gesterkt. Hoe treffend en duidelijk wordt er in voorgesteld, wat de heeren, vrouwen en overheden verplicht zijn jegens hunne onderdanen. Luistert maar: » Gij heeren!

doet uwen dienstknechten recht en gelijk, wetende dat ook gij eenen Heer hebt in de hemelen.” 1 CoL. 4 : 1. » Gij heeren, laat na

(13)

de dreiging, wetende dat geen aanneming des persoons bij den Heere is.” EFEZ. 6 : 9. En tot de onderdanen: » Alle ziel zij de machten over haar gesteld onderworpen, want alle machten die er

zijn, die zijn van God verordend.” RoM. 13 : 1. » Geeft een iegelijk wat gij schuldig zijt: schatting dien gij de schatting, tol, dien gij den tol, vreeze, dien gij de vreeze, eer, dien gij de eer schuldig zijt”.

RoM. 13 : 7, » Gij: dienstknechten, zijt gehoorzaam uwen heeren naar het vleesch, met vreeze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus. Niet naar oogendienst als menschenbehagers, maar als dienstknechten van Christus, doende den wil van God van hart

te.” EFEz. 6 : 5, 6. Hoort, welke heerlijke wenken worden gegeven voor het maatschappelijk leven en het onderling ver keer. » Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eere de een den ander voorgaande.” RoM. 12: 10. Tracht naar herberg zaamheid.” RoM. 12 : 13. » Verblijdt u met de blijden, en weent met de weenenden.” RoM. 12 : 15. » Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle menschen.” RoM.

12 : 17. » Indien het mogelijk is, zooveel in u is houdt vrede met alle menschen.” RoM. 12 : 18. » Indien uw vijand hongert, spijzigt hem, indien hem dorst, zoo geeft hem te drinken.” RoM.

12 : 20. » Zegent die u vervolgen, zegent en vervloekt niet.”

ROM. 12 : 14. »Zijt niet traag in het benaarstigen, zijt vurig van geest.” RoM. 12 : 11. » Tracht niet naar de hooge dingen; zijt niet wijs bij u zelven.” RoM. : 12 : 16. » Laat ons als in den dag cer lijk wandelen: niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaap kameren en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid.” RoM 13 : 13.

Wat dunkt u van eene maatschappij, op dezen leest geschoeid?

Zou ook langs dezen weg het sociale vraagstuk opgelost kunnen worden? Of zoudt ge meenen, dat dit alles als een ideaal voorgesteld wordt, zonder dat iemand leeren kan werkelijk het, in beginsel althans, te beoefenen? Dan vergist, gij u! Ziet, wer kelijk hierin komt juist de voortreffelijkheid van het Evangelie uit, dat het ook aanwijst, hoe de mensch tot zulk een leven kan ko men. Niet door eigen kracht en wijsheid, maar door de genade des Heiligen Geestes, dien de Heere geven wil aan jong en oud, aan zo

(14)

nen en dochters, aan dienstbaren en vrijen. Wie door het geloof, dat de Heilige Geest in het hart werkt door middel van de predi king des Woords, dit Evangelie aanneemt, ontvangt kracht, om in elke roeping getrouw te zijn, onder druk en lijden stil te wezen;

het hart boven alles hechtende aan de dingen, die boven zijn.

Rechtvaardige vorsten en vreedzame onderdanen rijzen als on wraakbare getuigen uit de Schrift voor ons op: een Job, die zwijgt in lijden; een Habakuk, die nog van vreugde opspringt in zijnen God, al was er geen vrucht aan den wijnstok en geen rund meer in den stal; een Stéfanus die stervende bidt voor zijne moorde naars, een Lazarus, die na een leven van lijden en miskenning, wordt gedragen naar Abrahans schoot, waar hij eeuwig getroost wordt, terwijl de rijke man nameloos lijdt, omdat hij niet als Lazarus op God heeft vertrouwd en Hem gediend. Gewis, al wie de kracht des Evangelies ondervindt, geniet de beloften voor dit en voor het toekomende leven, die ons in het Evan gelie zijn bekend gemaakt. Hij wordt afgebracht van eene le venswijze, die hem maatschappelijk ten gronde zou voeren, en geoefend in die deugden, welke zijne welvaart verhoogen.

Hij leert, hetgeen hij heeft met dankzegging genieten, en wat hij derven moet, zonder storing van zijn geluk missen.

Hij voelt zijne eenheid met zijne medemenschen, verheugd over anderer geluk, zonder afgunst, deelend in anderer lijden, zonder opstand. Hij rechtvaardigt God, billijkt Zijnen weg, prijst Zijn bestuur, hoopt op Zijn Woord, en ziet voor zich, achter de doodsjordaan, het Kanaän der ruste en der zaligheid, ook voor hem bereid, ook hem wachtend.

Wat dunkt u, moet er dan ook in de arbeiders-kwestie met het Evangelie gewerkt worden?

Er moet op de bestaande toestanden gewerkt worden: zoo mo gelijk de wanverhouding weggenomen, en maatschappelijke rust en welvaart bevorderd worden. Ik heb medelijden met het lot der armen en mingegoeden, van menigen werkman, en van allen die zonder eigen schuld »zonder werk” zijn, vooral van hen, die den troost des Evangelies missen; ik juich van harte

(15)

elke poging toe, om hun lot te verbeteren, en wil particulieren en Vereenigingen, Staat en Kerk helpen opwekken om ieder het zijne daartoe te doen. Maar ik beklaag niet minder het lot der rijken, die niet meer hebben dan het goud der aarde, dat het ware geluk niet aanbrengt, en die door hun ei gen gedrag zich het graf der ellende graven voor lichaam en ziel, voor tijd en eeuwigheid, naar de onfeilbare ontzettende bedreigingen van Gods Getuigenis. Men maakt elkander we derkeerig ongelukkig, en een iegelijk van elken stand zal zich daarvoor te verantwoorden hebben aan den hoogsten. Rechter, die de verborgenste schuilhoeken des harten kent, » die de nieren proeft”. De aanzienlijken en zoogenaamde wijzen dezer eeuw zijn begonnen met de geringeren, het zoogenaamde »volk”, van het Evangelie af te trekken. Voor het genot des Evangelies bood men hun volksvermaken, zoo als 't heette, voor de kerk de kroeg. En nu door onkunde, ongeloof en wereldzin het ge weten van velen is verstomd, en de eerbied voor elk gezag is geweken, dreigt dat »volk” als een wassende stroom alles ten on derste boven te werpen. Er is van hoogerhand wind gezaaid op den volksakker, storm zal er gemaaid worden, die opko mend uit de laagte, de hooge cederen zal ontwortelen, en in arren moede troon noch kroon meer zal ontzien, totdat in gru welen en bloed hoog en laag zullen verderven. Zullen wij die gevreesde toekomst afwenden, dan moet onder hoogen en geringen met het Evangelie worden gewerkt. De dreiging des volks brengt geene verandering aan, want al werden ook de rollen verwisseld, het oude kwaad zou de oude kwaal op nieuw te voorschijn roepen. Ook zal het niet baten, aan de eischen des volks te gemoet te komen, en de oproerigen met geld om te koopen, want waar men meer toegeeft, zal meer worden ge vraagd. De kwaal moet in den hartader aangetast, en die zit in het hart, en het hart is alleen door het Evangelie te berei ken. Men spreekt van verlichting, door kennis onder het volk te verspreiden, alsof met de kennis als vanzelf de deugd zou komen. Maar mij dunkt, de ervaring heeft ons reeds genoeg

(16)

geleerd, dat het eenzijdig werken op het verstand, met ver waarloozing van het hart, wel de zinnen scherper maakt in het kwade, maar het gemoed niet verbetert of tot rust brengt, in tegendeel, de goede zeden temeer ondermijnt.

Kennis is goed, maar dan moet de vreeze des Heeren het be ginsel der wijsheid zijn. Men waarschuwt tegen het clericalisme en priesterheerschappij, maar, weet ge wel, dat de heerschappij der priesters van de godin de Rede de vreeselijkste is, en dat een priester van den waren godsdienst des Bijbels alle eer en heer lijkheid geeft aan den God des hemels, dat hij den mensch juist brengen wil onder de liefelijke heerschappij van Koning Jezus, onder wiens scepter de vrede bloeit, de ware wijsheid wordt verkregen, en de zaligheid tot in eeuwigheid?- Uw oude Bijbel moet weer opgezocht, o mijn Volk! Uwe Kerken moeten weer gevuld; Uw God weer gediend. Vraag het aan de tijden die voor u geweest zijn, of ons Volk niet gelukkig was, toen de Vorsten voorgingen in een verbond met den Po tentaat aller potentaten, toen de aanzienlijke zich niet schaamde de knieën voor God te buigen, op vloot en leger, in huis en in tempel, en toen het volk zijne psalmen zong en zijne ge beden nog kende? Och of ons zoo zeer ontaard geslacht tot den weg der Vaderen terugkeerde, geleid door het licht der waarheid, bekeerd door 's Heeren Geest!

Drukt u de maatschappelijke ellende werkelijk? Begint dan met te trachten een rechtvaardig oordeel te vellen, en gij zult weldra toestemmen: wij staan allen in meerdere of mindere mate schuldig voor God. Of moeten wij niet bekennen, dat in betere dagen te weinig dank aan God is gebracht, niet genoeg aan mindere tijden is gedacht, en te veel is geofferd aan ge

mak en weelde? Ieder is begonnen met een te hoogen stand

te voeren, waardoor behoeften zijn gewekt, waaraan bij min der inkomen moeielijk meer voldaan kan worden. De levens wijze kon eenvoudiger, zonder dat de gezondheid er onder leed, of het levensgeluk er door zou verminderen. Dat kwaad is

algemeen, onder alle standen. Maken wij elkander er geen

(17)

verwijt van, maar belijde een ieder zijn schuld, en laat ons den moed openbaren, tot zelfbehoud en tot redding der maat schappij, om eerlijk te willen worden; niet meer vertoonend dan we werkelijk zijn, niet anders te leven dan onze inkom sten toelaten, indien wij aan een ieder het zijne zullen geven.

Overal waar dringende behoefte, werkelijk gebrek is, hetzij aan werk, aan brood, aan artsenij, aan troost of aan onder richt, aan hulp of bemoediging, laat ons daar helpen, en niet zeggen: ga heen en word warm. De gelijkenis van den barm hartigen Samaritaan zij voor Priester en Leviet, voor heer en burger en boer tot leering, tot voorbeeld, niet tot voortdu rende beschaming. Inderdaad, er is veel lijden, veel behoefte, in kringen, waaruit een soms woest geluid wordt vernomen,

en meer nog hier en daar, waar men uit eergevoel of andere

beweegredenen zwijgend zijn leed en zorgen draagt. Vooral de belijders van den Zoon Gods en Zoon des menschen, die

»geleden” heeft, om ons van schuld en vloek te verlossen, zijn geroepen vooraan te staan in de rij der wijze en liefderijke onderwijzers, troosters en helpers van dolende en lijdende me demenschen, medegedoopten in den Naam des Drieëenigen.

In eigen kringen allereerst, in huis en werkplaats, maar ook rondom zich, moeten zij het licht des Evangelies laten schij nen, en zoover roeping, kracht en invloed reikt en reiken kan, de reinigende en heiligende strekking en werking des Woords openbaren.

En behoort gij zelven tot de bedrukten en lijdenden om des broods wil, of in andere opzichten, o laat dan toch de oproe rige hartstochten niet heerschen, maar wilt onder Gods recht bukken, en op Zijne barmhartigheid en genade in Christus hopen. Hij, die zelfs de vogelen des hemels verzorgt, zal veel minder een mensch laten omkomen, die smeekend tot Hem opziet; Hij, de Vader in de Hemelen, beproeft wel, maar redt

ook uit; Hij belooft een iegelijk die bidt en werkt, zijn dage

lijksch brood.” -

Helaas, menigeen slaat liever de hand wreedaardig aan zich

(18)

zelven, of aan zijns meesters goed en leven, dan dat Hij zoo bidt en werkt. Anderen zoeken hun verdriet te verdrijven door bedwelmende dranken. Slaat liever uw Bijbel open, die zoo vol is van raad en troost! Buigt liever uwe knieën voor God, zoo machtig en barmhartig!

Voor God is geen onderscheid tusschen rijk en arm, tusschen overheid en onderdaan. De geestelijke goederen worden uit genade geschonken. De troon der genade is in Christus Jezus opengesteld voor een ieder, die waarlijk behoefte heeft.

En wat dunkt u? wat is meer: de aardsche of de hemelsche

goederen, rijk te zijn naar het lichaam, of naar de ziel?

Weet gij niet, dat de wereld en hare begeerlijkheden voorbij gaan, maar dat hij die den wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid? Het zij dan uw allereerste zorg, uw levens kwestie, een geredde ziel te hebben. Want Jezus zegt: Zoekt eerst het Koningrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en – alle andere dingen zullen u toegeworpen worden.

Ja, waarlijk, welgelukzalig is het volk, wiens God de Heere is. Hij zal voor zijn volk zorgen. Hij zal hun recht handhaven.

Een oogenblik mogen geweld en willekeur heerschen, 't is slechts onder Gods toelating. Straks wendt Hij het lot der Zijnen, die het kruis droegen, en door het kruis werden geheiligd. Was de mensch alleen voor dit ie ven, te beklagen waren de rechtvaardigen, die veel lijden moeten en dikwijls verdrukt worden. Maar neen, wij zijn niet alleen in dit leven op God hopende, wij zijn reizigers naar de eeuwigheid, naar den hemel. Gelukkig wie daarvoor toebereid is door het geloof in den eenigen en volkomen Za ligmaker, Christus Jezus. De geloovige is een vreemdeling op aarde, maar zingt toch vroolijk zijn pelgrimslied. Hij zucht soms in dezen zijn tabernakel, bezwaard over zooveel, dat hem drukt en dreigt naar lichaam en geest, doch hij houdt zijn geloofsoog gericht naar het Kanaän der ruste, dat Boven is.

O neen, zegt hij – en zijn oog verheldert al vast – o neen, daar zijn geen sociale kwesties, de maatschappij dáár is volmaakt geor

(19)

dend. Al de overheden en de machten, al de geesten en ge lukzaligen in den hemel zijn één in liefde, één in volmaakte za ligheid. Alle tranen worden daar afgewist, geene verderving is op dien ganschen heiligen berg.

Dáár geen zweep des drijvers, geen aanklager der broederen, daar ook geen zonde meer, daar niets dan zaligheid, ongestoord, eeuwig – O, was ik daar! Wacht slechts, gij allen, die God vreest! Daar komt gij, op Gods tijd, als gij op aarde den raad Gods uitgediend hebt. Zucht dan niet tegen elkander broe ders en zusters, maar zingt liever:

(Psalm 130 : 3) Ik blijf den Heer verwachten,

Mijn ziel wacht ongestoord;

Ik hoop, in al mijn klachten, Op Zijn onfeilbaar Woord.

Mijn ziel vol angst en zorgen, Wacht sterker op den Heer, Dan wachters op den morgen:

Den morgen – ach, wanneer?

Hoe dikwijls is reeds die vraag herhaald: de morgen, ach wanneer? Wanneer zullen eens al die vraagstukken ophouden, zoo op maatschappelijk als godsdienstig gebied? -

Menigeen spiegelde deze eeuw voor als een gouden eeuw:

de 19de eeuw zou als de eeuw der verlichting den morgen van algemeen geluk doen dagen. Als maar dat oude geloof was verdrongen door de nieuwe leer, als de godsdienst des Bijbels maar plaats gemaakt had voor die der rede; als het

land maar eerst bedekt was met een netwerk van neutrale

scholen, met een godsdienst boven geloofsverdeeldheid. Als de wetenschap maar doorgedrongen was tot het volk, en de voortbrengselen der kunst tot gerief voor 't algemeen waren opengesteld, dan, o, dan zou de lang verbeide morgen komen.

En ziet, nu reeds gaan stemmen op, die aan het einde van deze eeuw een bloedrooden morgen van revolutie voorspellen,

(20)

waarbij de revolutie der voorgaande eeuw maar kinderspel

zal zijn. En ontwijfelbaar staat dit vast, dat het menschelijk geslacht er niet gelukkiger op geworden is. Meer dan ooit was er in deze eeuw »vernieling en ellendigheid” in de wegen

der menschen.

Wachter! wat is er van den nacht? Geen antwoord. Niemand

weet wat na dezen zijn zal, – tenzij men het Boek Gods opene en geloove. Naar den geopenbaarden raad Gods, staat dit vast: zoolang men voortgaat met Gods wet te verkrachten, Gods Woord te verachten, ja God zelven te lasteren, zoolang blijft het nacht, en wordt het nog altijd duisterder. Verwacht geen Paradijs op aarde, zoolang de vloek op haar rust. Dis telen en doornen zal zij u voortbrengen. Wilt gij een Paradijs?

Zoekt dan het door Christus' bloed herwonnen. Paradijs, waarvan het Evangelie getuigt, dat het door Zijnen Geest is geplant, en toebereid wordt voor Zijne bruid.

Dat Paradijs komt met den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, waarin gerechtigheid zal wonen, 0, wanneer komen deze? Vraagt den wachter op Sions muren, en hij antwoord u: de morgenstond is gekomen, al is het nog nacht.

De voorsmaken, de voorteekenen, van die Paradijsvreugde en heerlijkheid zijn reeds aanwezig. Zegt het, gij, die Christus ingeplant zijt door een oprecht geloof, leert gij God niet weer recht kennen? Is Zijn stem u niet dierbaar: Zijn gunst u niet het leven, vrede en zaligheid ? Niet waar ? midden onder de doornen en distelen des levens komen al eenige bloemen der genade op. Midden tusschen de vloeken en lasteringen

der zondaren beluistert uw oor reeds de stem der tortelduif.

Onder het zwoegen en zweeten voelt gij reeds de hand, die uw rustbed spreidt. O, dát is de morgen; dát is het begin der vreugde, die u wacht. Hier beneden is het niet:

de zonde is er nog, en met de zonde de ellenden. Op Jezus zij uw hoop, uw oog, uw hart! En vraagt gij aan Hem, de Morgenster: Heere, ach, wanneer ? Dan antwoordt Hij u:

het licht is gekomen. Opgegaan in Bethehem, steeg het al

(21)

hooger, ging het immer verder. Het licht des Evangelies worde dan gebracht van hart tot hart, van huis tot huis, van land tot land, en al Gods volk sta als een eenig man, hart in hart, schouder aan schouder, om God en Zijn Evangelie te belijden, te beleven, te verheerlijken. En wat het onge loof ook verdonkere, dát licht bluscht niemand uit. Ziet gij zijn kracht meer openbaar worden, zijn invloed verder zich verspreiden ? Weet dan, de dag nadert. Weest maar bereid, als kinderen des daags eerlijk wandelende, als lichten schijn ende te midden van een krom en verdraaid geslacht. Want

»ziet, Ik kom haastelijk !” Wanneer? Zwijg, mensch der aarde.

Die uur en dag zijn alleen bij den Vader bekend.

Maar als gij ontslaapt, gaat uw geest reeds heen naar den hemel, waar uw Zaligmaker is, zittende aan de rechterhand der Majesteit der kracht Gods, en vanwaar Hij weldra komt ten gerichte. Dan nog even gewacht, rustende in het stof der aarde.

En zoodra al de uitverkoornen verzameld zijn uit al de ge slachten der aarde, zal het geluid der laatste Bazuin worden gehoord. Dan staan de dooden op. Dan wordt Jezus gezien in heerlijkheid. Dan gaat de laatste nacht heen, met zich voerende al degenen die de duisternis liever gehad hebben dan het licht.

En allen die de verschijning van Christus liefgehad hebben, zullen deze blijde boodschap uit Jezus' eigen mond vernemen:

» Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft dat Koningkrijk, hetwelk voor u bereid is van vóór de grondlegging der wereld!”

Dan is de morgen daar. Dan is de dag gekomen, de dag der heerlijkheid, waarop geen avond of nacht volgen kan.

In heerlijkheid gaat Jezus voor, begeleid door de Engelen, en volgen de jubelende kinderen Gods, en allen geven

Go d e alle en de eer,

Heerlijk Evangelie, dat zúlk eene »oplossing” der kwestie van zonde en leed en dood verkondigt ! Hoe wreed is dan het ongeloof! Ambachtsman en patroon, arme en rijke - gelooft, gij in den Zoon van God?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het kan zijn dat, wanneer het om liefdesverdriet gaat, je bijvoorbeeld de ene relatie inwisselt voor de andere om maar niet geconfronteerd te worden met het gevoel alleen te

Dit neemt echter niet weg dat de liefde tot den naaste, gelijk de Wet ze gebiedt, die tot God onderstelt; want het zou niet alleen onbetamelijk zijn om den naaste lief te hebben

Wanneer- men eenige stokken wilt koopen,* zoti zal men zulks doen naer den winter, en bezigtigen of zy veel biën iu bebben, of 't werk van bet wascb in goede order staet, en ook

Ik was een en ander maal aangespoord om overluid te bidden, hetgeen ik niet durfde‘; want ik had in dezen nog nooit mijn eigen stem gehoord, en zie, daar gebeurt het mij, dat ik in

Ik zeg niet dat we dankbaar zijn voor de ziekte van de kinderen, maar die heeft ons wel meer aan God en aan

Mol &amp; Bus (2011) concluderen dat kinderen en jongeren die veel lezen in hun vrije tijd hoger scoren dan niet-lezende leerlingen op toetsen voor ‘woordenschat’, ‘leesbe-

Zij verhief hare stem tegen de valsche staatkunde , die gevolgen en uitkomsten niet berekent, wanneer het haar slechts gelukt, de euvelen van het oogenblik te verwijderen ; tegen

van het aardl'che leven onzes vriends: in‘1merê de Ware wij‚sheîd leert ons overtuigend, dat het getal van jaren niet de regte maatíìaf is Voor 0115 le Ven op aarde , maar alleen