• No results found

Vel Tweede Kamer.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vel Tweede Kamer."

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

5 0 S T E Z I T T I N G . — 20 F E B R U A R I J . Behandeling eener conclusie

50 de ZITTING.

De V o o r z i t t e r deelt mede:

l8. dat de Commissie van Rapporteurs over de w e t s - ontwerpen tot naturalisatie van A. Rath en vijf anderen gereed is met haar Verslag.

Wordt besloten dit stuk te doen drukken en r o n d - deelen en de beraadslaging over dezo wets-ontwerpen te bepalen n a afloop van die over de in de vorige zitting aan de orde gestelde ontwerpen van naturalisatie.

2°. dat de Commissie van Rapporteurs over het w e t s - ontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der Staatsbe- grooting voor 1874 (besmettelijke veeziekten) goreed is met haar Verslag.

Wordt besloten dit stuk te doen drukken on rond- deelen en den dag der beraadslaging over dit wets- ontwerp nader te bepalen.

ZITTING VAN ZATURDAG 2 0 FEBRUARIJ.

(GEOPEND TEN 11 URE.)

Eindverslagen uitgebragt over wets-ontwerpen.— Be- raadslaging over en aanneming van de conclusie der Commissie voor de inlichtingen op het adres van ingezetenen van Strijp over onbillijke toepassing der wet op hot begraven van lijken. — Intrekking van het wets-ontwerp betreffende de rentebesparing.

Voorzitter: de heer H u l l e r t .

Tegenwoordig, met den Voorzitter, 65 leden, te weten de hoeren:

Mirandolle, F a b i u s , Bergsma, B r o u w e r , Jonckbloet, Heydenrijck , W y b e n g a , Kien, Schimmelpenninck van der Oije, de J o n g , de Roo van Alderwerelt, van B a a r , van Asch van Wijck, van den Berch van Heemstede, L a m - b r e c h t s , Oldenhuis G r a t a m a , Lenting, van Houten, van K e r k w i j k , Teding van B e r k h o u t , Verheijen, Hingst, Sandberg, Godefroi, Rombach , van Rappard , van Loon, Schimmelpenninck, Blussé, van den Heuvel, Gevers Deynoot, de Ruiter Zylker, van Reenen , Kerens de Wijlre, Messchert van Vollenhoven, Bredius, Blom, Saaymans V a d e r , van Wassenaer van Catwijck, K u y p e r , Nierstrasz, D a m , C. van Nipen tot Sevenaer, Kappeyne van de Cop- pello , Haffmans, Begram, Idzerda, de Bruyn K o p s , Luyben , C r e m e r s , van Harinxma thoe Slooten, A r n o l d t s , S m i d t , M a c k a y , Insinger, Viruly Verbrugge, Mees, Stieltjes, Moens, Wintgens, vuu K u y k , Schepel, T a k van Poort- vliet en Rutgers van Rozenburg;

en de heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Buitenlandsche Zaken.

n < ?e n o t u^e n v a n het verhandelde in de vorige zitting (19 Februarij) worden gelezen en goedgekeurd.

Aan de orde is de beraadslaging over de CONCLUSIE van het Verslag der Commissie tot onderzoek der inlichtingen van den Minister van Binnenlandsche Zaken, op het adre3 van ingezetenen van Strijp over onbillijke toepassing der wet op het begraven van lijken.

Die CONCLUSIE strekt om » de Regering dank te zeggen voor de verstrekte inlichtingen".

De V o o r z i t t e r : Op deze conclusie is door den heer van Houton een amendement voorgesteld, strekkende om haar aldus te doen luiden:

» De Kamer is van oordeel, d a t , voor zoo ver het bezit of beheer van kerkhoven , welke van oudsher als algemeene begraafplaats werden gebruikt, aan de besturen van ker- kelijke gemeenten is gekomen krachtens eene opdragt of toewijzing van wege het Staatsgezag, en alzoo dat bezit of beheer niet is van privaaatregtelijkcn oorsprong, op het Staatsgezag de verpligting n u t , om te zorgen dat die kerk- hoven niet aan hare bestemming tot algemeeno begraaf- plaats worden onttrokken;

en betuigt der Regering haron dank voor de gegevene inlichtingen."

De beraadslaging wordt geopend.

De heer v a n H o u t e n : Mijnheer de Voorzitter, een deel der Vergadering schijnt wel gewenscht te hebben dat do conclusie der Commissio zonder veel discussie waro aangenomen. I k heb mij de vraag gesteld of die wensch van weinige discussie ook het povolg is van do bewustheid van de zwakheid der beweegredenen, welke de Commissie hebben geleid tot hot voorstellen van hare conclusie. H e t heeft mij verheugd dat de Kamer tweemaal het plan om de discussie aan to vangen op een oogenblik dat daartoe zeer weinig tijd w a s , heeft tegengehouden. Dd zaak der aloude kerkhoven is altijd van genoegzaam gewigt geweest om au fond gedebatteerd te worden.

Het is hier niet de vraag van Katholijk of niot Katho- lijk, want de zaak geldt evenzeer de Katholijken daar waar zij in de minderheid zijn. De vraag i s , of men een regtstoestand wil bestendigen of scheppen, ten gevolge waarvan eene meerderheid de minderheid, onverschillig tot welke gezindte de meerderheid of de minderheid b e - hoort, kan onderdrukken en toestanden kan in hot leven roepen, die eiken regtgeaardo moeten hinderen. Tk vind niets treuriger dan die godsdienstige geschillen op een oogen- blik dat de familie het stoffelijk overschot van een afge- storvene naar het kerkhof brengt, vooral wanneer dit aan- leiding moet geven tot strijd en beweging in de plaats zelve en dikwijls de hulp van de politie moet worden ingeroepon om dergelijke tooneelen te beëindigen.

De oorzaak van die tooneelen is niet alleen aan fana- tisme toe te schrijven. Zy ligt veeleer in de onzekerheid van het regt en in de onzekerheid van de wijze waarop

Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — 1874—1875. II.

(2)

814

50STE Z I T T I N G . — 20 F E B R U A R I J . Behandeling eener conclusie.

men zijn regt zal handhaven. Bestond die dubhele on- zekerheid n i e t , ik kan mij niet voorstellen dat men tooneelen als waarvan hier sprake i s , zou in het leven roepen.

Het is niet de eerste maal dat mij eene dorgelijke zaak voorkomt. Vroeger, toen ik nog te Groningen w a s , heb ik over eene soortgelijke zaak een request aan de Regering ingediend. Toen had een Hervormd predikant ad majorem Dei gluriam gemeend de lijken van Af'goschoidenen van hot kerkhof te moeten weren. Een enkelen keer had de bur- gemeester gemeend daartegen to moeten waken; hg had du begraf'eDis gelast e n , als ik mij wel herinner, het hek van het kerkhof' open laten maken. Maar het scheen dat ook do burgemeo3ttr dit ten laatste minder aangenaam vond, terwijl do meerderheid der leden van den gemeente- raad den predikant zijn zin wilde geven , want do gemeente- raad besloot eene burgerlijko begraafplaats in to rigten.

Do gemeente kocht op 1 of 1'/» uur afstand oen stuk grond eu verklaarde dit tot algeraeene begraafplaats. Die hande- ling gebeurde vóór de wet op de begraving van 1869 word aangenomen, Het is opmerkelijk dat ik gedurende drie opvolgende Ministerien eon request heb ingediend maar dat op do klagt nimmer eenige beschikking is geno- men. Ik merk dit alleen op om aan de Vergadering do over- tuiging te geven dat ik niet alleen onder den indruk van de gebeurtenissen van den laatsten tijd, waarbij nu do Roomsch-katholijke kerk betrokken i s , gemeend heb eone gewijzigde conclusie te moeten voorstellen. Ik doe dit veeloer nog onder den indruk van dio vroegere gebeurtenissen. De i n d r u k , dien ik toen ontving, was dat het S.aatsgezag in deze te slap was , on toen reeds uitte ik de vrees dat wan- neer het Staatsgezag op dien wog voortging, tooneelen als zich nu te Strijp hebben vertoond, zich zouden moeten voordoen en herhalen. Wanneer de Regeling zich de zaak zoo Weinig aantrekt als deze Minister, en dio gedragslijn bovendien door de Commissie uit de Kamer wordt goed- gekeurd , dan zijn de vroegere tooneelen ook later op andore plaatsen te verwachten. Overal waar eon behoor is van een aloud kerkhof door een kerkbestuur, dat gedreven wordt door den wensch om hot kerkhof uitsluitend voor zich te bezitten, daar is verzet te vreezen van degenen diemoenen daarop evenzeer regt te hebben.

De oorzaak der mooijelijkheden ligt in de onzekerheid van het regt en in de onzekerheid van de wij zó waarop men zijn regt zal handhaven. Grooter onzekerheid , dan hier bestaat, is niet te denkon.

Laten wij nagaan wat uit do stukken blijkt. Da pastoor, ofschoon geen titel van eigendom kunnende vertoonen , be- weerde dat do kerkelijke gemeente eigenares was. Het ge- meentebestuur heeft ook een tijd lang datzelfde kerkhof'op den legger als gemeentelijke bezitting vermeld. Later heeft de gemeenteraad het kerkhof van dion legger verwijderd , naar het schijnt op grond van hot motief dat het niet was eene privaatrogtelijko bezitting der gemeente, maar krach- tens publiek regt.

De ;i:i>toor meent, dat het traditioneel begraven van lijken van Protestanten eenvoudig eene vergunning i s , ter- wijl van de andere zijde wordt beweerd , dat dit een oud rogt ïs. De cone Minister bovcolt te zorgen , dat ook de Protestanten daar kunnen begraven w o r d e n , terwijl de Gedeputeerde Staten van Noordbrabant adviseren aan een opvolgend Minister om diezelfde gedragslijn te volgen;

doch deze Minister telegrapheert, geon geweld te gebruiken , wat hetzelfde beteekent als zich de zaak niet aan te trok- ken , on verwijst de dolerenden naar den burgerlijken rogter. En de Commissie m e e n t , dat hier een proces- verbaal op klagt moet worden opgemaakt, als wanneer do zaak door den strafregter kan worden behandeld.

( ^r. Aa-rtk W J . . F O l i ^ . « , . ^ / , V » 1 ir» Aa n c i n o T j « l . . t ï n i r Q « r 'rf i höe 'Q

zaak groote onzekerheid; niet éóne autoriteit heeft een afdoenden grond van handelen, eene vaste overtuiging, en ieder verwijst de in hunne regten gekrenkte personen n a a r eenen anderen regter.

Nu wensch ik door het voorstellen mijner conclusie — die ik hoop dat aangenomen wordo — door een votum dezer Kamer te doen uitmaken de wenschelijkheid, dat die onzekerheid in deze quaestie ophoude. De Kamer spreekt

dan als haar oordeel u i t , d a t , waar van oudsher een kerkhof tot algemeene begraafplaats werd gebezigd, het Staatsgezag daar heeft te zorgen dat zoodanig kerkhof niet aan do bestemming tot algemeene begraafplaats worde ont- trokken.

Om alle misverstand te vermijden doe ik opmerken dat do conclusio niets behelst omtrent de kerkhoven, waarvan J eenige gemeente krachtens een privaatregtelykon titel in I hot bezit is. Heeft eene gemeente een stuk gronds aan-

! gekocht en tot kerkhof ingerigt, en is zij nlzoo in dat j Bezit getreden langs privaatregtelijken w e g , dan spreekt

| het van zelf' dat daar het Staatsgezag zich alleen tot de

1 politie bepaalt. Mijne conclusio spreekt slechts van zoo- danige kerkhoven, die van oudsher als algemeene begraaf- plaats werden gebezigd en krachtens publiokregtelijken titel in het bezit en onder het beheer eener kerkolijke gomeecte zijn gekomen. Alleen bij deze kategorio doen zich moeijelijkheden voor.

Eene tweede vraag i s , of de bestaande regtsbepalingen voldoende zijn voor de Regering om te zorgen dat do oude ' regten worden gehandhaafd. Deze vraag meen ik in be-

vestigenden zin te mogen beantwoorden , doch merk o p d a t , als de Regering daarbij bezwaar mogt ontmoeten, alsdan natuurlijk de weg van wetgeving openstaat; dan is de Regering bij magte een voorstel te doen, waardoor de wetgevende magt deze zaak op nieuw en beter regele.

! E r zijn mijns inziens echter voldoendo middelen in de wet- j gevingen, om to handelen gelijk de Minister Geertsema

gelastte en de Gedeputeerde Staten van Noordbrabant ook aan dezen Minister voorstelden ; do Regering is bij magte den burgemeester last te geven om te zorgen dat de be- graafplaats , als waarvan hier sprako i s , overeenkomstig

! hare bestemming tot algomeeno begraafplaats blijvo dienen.

Men vindt dat advies van de Gedeputeerde Staten van Noordbrabant in bijlage C , nc. 26, eerste brief.

Daarbij wordt don Minister in overweging gegeven, aan i den burgomeoster van Strijp eene aanschrijving te doen

rigten, met aanbeveling zorg te dragen, dat van de be- doelde bograafplaats voortdurend gebruik kunne worden gemaakt, overeonkomstig do bestemming die zij van over- oude tijden gehad heoft.

Nu schijnt deze Minister oene eigenaardige opvatting te hebben van do verhouding der Regering tot de burgemeesters.

Althans in eene andere zaak, waaromtrent ook inlichtingen gevraagd zijn, werpt ook de Minister alle verantwoor- delijkheid van zich af, en zegt dat het eenvoudig de han- deling van den burgemeester is.

Ik heb het mij altijd aldus voorgesteld, dat de burge- meester, waar iets aan hem en niet aan het collogie van burgemeester en wethouders is opgodragcn, handelt over- eenkomstig de voorschriften van Regeringswege, en dat in zooverre hij openbaar ambtenaar is de Regering voor zijno handelingen verantwoordelijk i s , krachtens do minis- teriele voiantwourdelijkheid.

Het geldt hior eene handeling welke de Ministor kan gelasten aan den burgemeester als hoofd van de politie.

En ik acht daarom hot voorstel van de Gedeputeerde Staten van Noordbrabant, die den Minister in overweging geven, zoodanige aanschrijving to doen, geheel in over- eenstemming met de beginselen van ons Staatsregt.

I k geloof niet dat de Ministor zoo ver zal gaan ta be- w e r e n , dat hij, wanneer hij quoad materiam moent reden te hebben tot dia aanschrijving, zich dan niot geregtigd zoude achten, als Minister van Binnonlandsche Zaken eene aan- schrijving te doen als door Gedeputeerde Staten in deze wordt aanbevolen.

Ten aanzien van het regt omtrent aloude kerkhoven doe ik onmerken dïit zv tijdens de Renubiiek even als aMe kerkelijke goederen waren onder het opp-'rbeheer van het burgerlijk gezag.

I k geloof bijvoorbeeld dat de Staten van Holland zich

; weinig moeite met zulke zaken zouden gemaakt hebben en den pastoor of predikant gemakkelijk tot rede zouden hebben gebragt.

Voor ons ontstaat het bezwaar nit de scheiding van Kerk en S t a a t , waardoor het burgerlijk gezag niet meer

(3)

50STE Z I T T I N G . — 20 F E B R U A R I J . Behandeling eener conclusie.

geregtigd is te dezen aanzien a*n de kerkelijke besturen bevelen te geven.

Met de Grondwet van 1798, bij de additionele artikelen , is in den vroogeren toestand verandering gekomen , en wordt het beginsol van scheiding van Kerk en Staat gehuldigd.

Ik meen hier de aandacht te moeten vestigen op de wijze, waarop het daar van toepassing is gebragt, omdat de regtsbepaling van het additioneel artikel in Je overgelegde stukken mijns inziens verkeerd wordt opgevat.

In genoemd additioneel artikel lezon wij , dat de gelegen­

heid wordt gegeven aan de plaatselijke meerderheden om de kerkgebouwen en pastorien te naasten tegen vergoeding.

i) De alzoo genaaste kerken en pastorijen, zegt h e t a r t i k d d a n , blijven, ten allen tijde, onder de bezitting, behee­

ring , en het speciaal onderhoud dier kerkgemeenten."

Men merke dus wel op dat het woord eigendom daarin niet voorkomt. Bezit, beheer en onderhoud werd over­

gedragen , geen eigendom. E n daaruit mag men te veiliger gevolgtrekkingen maken , omdat in eene volgende alinea de torens aan de burgerlijke gemeente in eigendom worden too­

gewezen.

H e t is een punt voor juridieke beschouwingen van gewigt omdat het bekend is dat de eigenaar vermoed wordt den vrijen eigendom te hebben. Zoodra men de qualificatio van eigenaar heeft, heeft men do bepaling van art. 027 Burg.

Wctb. voor zich, en kan men den bewijslast van elke eigendomsbeperking schuiven op dengene , die eenig regt op het goed beweert. Nu is bij de Staatsregeling van 1798 evenmin als bij die van 1801 aan de kerkelijke gomeenten de eigendom opgedragen. Het gaat dus niet aan te be­

weren , zoo als de pastoor en anderen deden , dat het kerkgenootschap is geworden eigenaar in dien zin dat do bepaling van art. 627 zou kunnen worden ingeroepen.

Maar bovendien die artikelen van de Constitutie van 1798 zwijgen van de kerkhoven

Er is eerst l a t e r , 12 Januarij 1799, een bosluit uitge­

vaardigd , waarbij gezegd is dat do bepaling van art. 6 der additionele artikelen in dien zin moest worden opgevat, dat de kerkhoven als annexe zoudon worden beschouwd aan de kerk , in het geval dat het kerkhof als 't ware uit­

maakte het erf van de kerk.

W a t nu het bijzonder geval a a n g a a t , hetwelk zich in Strijp heeft voorgedaan , doe ik opmerken dat de naasting, blijkens het proces-verbaal van de vergadering, welke gehouden is en waarbij de kerk en de pastorie aan do Roomsch-katholijke gemeente als bezitter en beheerder is toegewezen , anteriour is aan het decreet van 1799. Den 28sten Mei 1798 is de vergadering omtreut die naasting gehouden , en in 1799 werd er do aangehaaldo uitbreidende intorpretatio aan gogoven. Hiervan is natuurlijk het ge­

volg, dat het kerkhof niet overeenkomstig do wet van 1799 onder de taxatie van de kerk is bedropen geweest. Om­

trent de naasting van hot kerkhof vindt men niets meer Ik laat nu nog daar in hoever men mag rekenen dat der­

gelijke ampliatie van de bepaling van do Grondwet be- voegdelijk kon geschieden door do Nationale Vergadering.

I a andere gevallen als hetgeen zich hier voordoot, schijnt men de sedes materiae meer gozocht te hebben in de Constitutie van 1 8 0 1 , die in deze stukken niet wordt aangehaald. Deze Constitutie reageerde tegen die van 1798 in dit opzigt, dat de kerkgenootschappen weder werden gemaakt tot pubüekregtelijke ligchamen. Volgons art. 12 werd ieder verpligt op den leeftijd van 14 jaren tot een kerkgenootschap ton te treden en mogten de kerk­

genootschappen bijdragen heffen. Art. 12 zegt vorder: ieder kerkgenootschap blijft onherroepelijk in hot b azit van het in den aanvang dezer eeuw verkregene. Dat bezit is naar den geest dezer Grondwet aan do kerkgenootschappen op- godragen als pubüekregtelijke ligchamen. Ook hier wordt ue volle eigendom niet gegeven, maar ook wederom het

" ' ' • * ■ wanneer men op de bepaling van do Constitutie van 1801 wil bouwen , dan zal toch wel dit het gevolg moeten zijn dat het bezit van de kerkhoven bleef bezwaard met de­

zelfde lasten, die er destijds op rustten. Wanneor destijds eeno kerkelijke gemeente in 't bezit was van een kerkhof, dat van oudsher als algemeene begraafplaats diende, dan

bleef de last onn daarop ook anderen te laten begraven dan zij die leden waren geweest van het kerkgenootschap, ten behoeve van de ledeu der andere kerkgenootschappen even­

zeer en krachtens hetzelfde artikel bestaan. Men kan dus do Constitutie van 1801 niet inroepen om aan te toonen dat een kerkgenootschap den vrijen eigendom op een kerk­

hof hoeft verkregen. Dezelfde toestand die in 1801 bestond wordt krachtons hare bepalingen gecontinueerd.

Nu is door de aangehaalde Staatsregelingen, in verband met den voorafg tanden toestand , de zaak reeds genoegzaam gecompliceeerd en ik kan daarom het streven wel begrijpen , om de zaak niet nog ingewikkelder te maken , door de vraag te stellen in hoeverre in dien toestand ook nog door de Fransche bepalingen is ingegrepen.

Die vraag wordt door de Regering on de Commissie niet behandeld, en naar ik meen heeft toch de Fransche wet­

geving in dezo materie een gewij;tigcn invloed op den lateren regtstoestand. De Fransche bepalingen omtrent de nationaal-verklaring van do kerkelijke goederen, en de verder daarop gevolgde wetgeving op dit stuk, hebben in Frankrijk ten gevolge gehad d a t , zonder logenspraak, de burgerlijke gemeenten worden geacht de eigenaressen te zijn van de aloude algemeene kerkhoven. De algemeene gee3t van de Fransche wetgoving wordt daardoor duidelijk.

Die wetgoving begint met de algemeene nationaal-ver­

klaring van alle kerkelijke goederen, die mot het domein werden vcreenigd. Volgens F o r t u y n , deel I I , pag. 2 7 1 , is deze wetgeving hier executoir verklaard bij decreet van 27 Fobruarij 1811 [Courrier d'Amsterdam, n . 92). Ik zeg niet dat dit decreet uitvoering heeft erlangd. Maar regtens bestaat hot.

Als gevolg daarvan wordt op de kerkelijke goederen toepasselijk het decreet van 28 October—5 November 1790, te vinden in Fnrtuyn , eorste d e e l , pag. 1 2 0 , en wordt daarop toepasselijk de bopaling van artikel 2 , die deze goederen in afwachting van verkoop onder behoer van do corps administraties brengt Ik hoordo spreken van het decreet van 7 Tonnidor, an X I . Ik laat dit ter zijde.

Voor zoover mijn onderzoek gaat , is deze wet alleen van toepassing op Limburg, omdat zij slechts spreekt van de goederen der kerkfabrieken.

I n overeenstemming met het beginstl dor Franscho wet­

geving, welke alle kerkelijke goederen als naiionalen eigen­

dom hoeft verkl l a r d , en voor zoover die niet verkocht zijn onder burgerljk boheer heeft gebragt, is geredigeerd de wet op de begraafplaatsen van 23 1'rairial, an X I I , bij Fortuyn , deel 2 , blz 307. Dit decreet onderstelt den eigendom der burgerlijke gemeenten , in lar is niet attri- butif de pruprie'té. In dien geest hebben verschillende regts- collegion gevonnisl. Ook de Hoogo Raad heelt die vraag opjettelijk beantwoord. Den rogtstitol , volgens welke de burgerlijke gemeente het beheer moet hebben , zou ik achten te liggen in do reeds aangehaalde algemeene wetgeving.

Ik voor dit een en ander meer aan om de opmerkzaam­

heid der Regering te vestigen op de middelen wolke de tegenwoordige wetgeving aanbiedt, om eene proef ta nomen het in mijne conclusie geschetste doel te bereik -n Mogten die middelen in de praktijk blij'cen niet voldoende te zijn dan kunnen zij versterkt worden. Het is geenszins mijn doel van de Vergadering eene beslissing over do opgeworpono regtsquaostien te vragen.

Mijne beschouwingen zouden toch waarschijnlijk tegen­

spraak ontmoeten on dit zou te moer een bewijs zijn van de groote onzekorhoid, welke omtrent dit onderwerp heer-cht.

W a t ik met mijne conclusie beoog is dit, dat de Rege­

ring opgewekt worde om krachtijj handelend op te treden . waar aloude kerkhoven welke voor algemeene begraaf­

plaatsen zijn bestemd, zonder regt aan die bestemming worden onttrokken.

Daarvan zal natuurlijk het gevolg zijn dat deze quaestie zal verdwijnen van het privaatregtelijk terrein, waarop dezo Regering de adressanten mijns inziens ton onrogto wenscht te brengen.

Privaatregtelijk is bijv. het r e g t op een eigen graf, zoo als dit op vele begraafplaatsen w o r d t verkrijgbaar gestold,

(4)

816

50STE Z I T T I N G . — 20 F E B R U A B I J . Behandeling eener conclusie.

m a a r het regt om te begraven op eene algemeene begraaf- plaats is geen regt dat door bijzondere personen kan of moet worden gehandhaafd. Indien eene begraafplaats alge- in een i s , behoort het publiek gezag te zorgen , dat allen

die daar behooren begraven te worden, van dat regt ge- bruik kuunen maken.

Het geldt hier gelijke zaak als met de openbare voet- paden , waarmede ik bij de discussie in de afdeelingen over hoofdstuk Y der Staatsbegrooting deze zaak heb vergeleken.

Men kan een servituut van voetpad hebben, en heeft dan privaatregtelijke titels en regtsmiddelen , maar men kan niet op gelijke wijze handelen met of bewijslast eischen van het regt om over het algemeen voetpad te loopen.

Die bestemming van algemeen voetpad moet en kan alleen door het publiek gezag gehandhaafd worden. Zoo ook hier bij de kerkhoven.

Dit zijn de g r o n d e n , waarom ik ongaarne zou zien dat eene conclusie, zoo neutraal als die van de commissie, werd aangenomen.

Wanneer wij het voorstel aannemen , zal de Regering voortgaan met in eene neutrale positie te blijven en de zaak naar den burgerlijken regter te verwijzen, waar zij niet b e h o o r t , en dan zullen ook in andere streken der- gelijke voorvallen plaats grijpen , die gelukkig thans nog weinig zijn voorgevallen.

De heer L r n t l n f ; : Ik wil niet in zulk een diep betoog treden als de geachte afgevaardigde die zoo even het woord heeft gevoerd. De zaak van het kerkhof te Strijp heeft in den lande eene grcote sensatie te weeg gebragt. Alle dagbladen hebben daarover gesproken en de naam van de gemeente Strijp heeft langen tijd op aller lippen gezweefd.

T e regt of te onregt? Ik beslis het niet. Ik geloof niet, dat het de roepiDg is van de Kamer om hier een regts- beginsel uit te m a k e n , maar ik wensch alleen den indruk terug te geven, die de handeling van den Minister, na de inzage der stukken , op mij heelt gemaakt.

Die geschiedenis van hot kerkhof te Strijp heeft eene enquête uitgelokt, die door Gedeputeerde Staten is gedaan.

Wat is nu uit die enquête en uit de overgelegde stukken gebleken ? Het eerst maak ik melding van do mededoeling die in het verslag van de commissie uit Gedeputeerde Staten voorkomt. Die mededeeling is gegeven door het ge- meentebestuur van Strijp. Ik lees daar :

n Men heeft nooit van eene andore begraafplaats geweten dan van het kerkhof bij de Roomsch-katholijke kerk. Altijd zijn de Protestanten zoowel als de Katholijken daarop be- g r a v e n . "

E n verder:

n E r is geen besluit genomen om te verklaren , dat ge- meld kerkhof voortaan niet meer tot algemeene begraaf- plaats der gemeente zou dienen. De raad is aanvankelijk in de meen ing geweest, dat het kerkhof, waarop toen alle gezindten werden toegelaten, voldoende was om de ge- meente te ontheffen van de verpligting tot aanleg van eene afzonderlijke burgerlijke algemeene begraafplaats."

Verder blijkt uit de stukken d a t , ten gevolge van de Staatsregeling van 1798, de kerk door het burgerlijk be- stuur is g e n a a s t , en nu is het erkend, dat bij de kerk ook behoort het kerkhof.

Toen in den loop van 1874 de adressanten zich wendden tot de vorige Regering , heeft deze het advies van Gedeputeerde Staten gevraagd. Dat advies is zeer merkwaardig; het luidt aldus :

i) Uit dio s t u k k e n , naar den inhoud waarvan wij de vrijheid nemen te verwijzen, schijnt voldoendo te blijken, dat de bew uste begraafplaats sedert onheugelijke tijden heeft gedien d tot aljemeene begraafplaats en niet bekend is, dat v ó ó r November 1871 ooit bezwaar is g e m a a k t , lijken van p ersonen tot de Hervormde Kerk behoorende op die begra afplaats ter aarde te doen bestellen.

» De naasting van het kerkgebouw met omliggende be- graafplaats door het Roomsch-katholijk kerkbestuur schijnt niet te hebben plaats gehad dan met overname van al de

lasten en verpligtingen aan de overgenomon goederen ver- bonden.

» Die naasting nu moge het kerkbestuur het regt van eigendom geven over de begraafplaats en het genot ver- zekeren van de daarop staande grasgewassen en beplan- tingen , de bestemming der begraafplaats zelve kan daardoor niet veranderd en alzoo de verpligting om ook het begraven van lij ken van niet-Katholijken daarop toe te laten, niet opgeheven worden.

n De aanleg eener nieuwe algemeene begraafplaats inge- volge de wet van 10 April 1869 (Staatsblad n°. 65) kon even min in de bestemming der bestaande begraafplaats en in de van vroegere eeuwen daarop gevestigde regten eenige ver- andering brengen"

Dit advies van Gedeputeerde Staten draagt do dagtee- kening van 12 Junij 1874.

Daarop volgde onmiddellijk de beslissing van den Mi- nister Geertsema, den loden Junij. Hieruit blijkt dus d a t de Minister in het gevoelen deelde van Gedeputeerde Staton van Noordbrabant. In dien geest heeft men het ook altijd opgevat, en zeer onlangs, ten gevolge van de gebeurtenissen in Strijp, schrijft alweder die commissie uit de Gedepu- teerde S t a t e n , getrouw aan haar aangenomen beginsel:

»Toen de kerk en pastorij ingevolge de Staatsregeling van 1798 zijn genaast door de Roomsch-katholijke ge- meente, moest geacht worden dat het karakter van alge- meene begraafplaats behouden bleef; immers wanneer die publieke last op het terrein kleefde, heeft de Eoomsch-katho-

lijke gemeente dit niet anders dan onder dien last verkregen, want nergens blijkt dat bet openbaar gezag eenig regt te dezen opzigte heeft afgestaan of op eenige andere wijze in de behoeften van de publieke dienst heeft voorzien, noch onder de toenmaals van kracht zijnde, noch onder later tot stand gekomen wetten. Feitelijk is het kerkhof dan ook algemeene begraafplaats geweest, want alle gezindten werden er op toegelaten en ook de gemeenteraad is van dat gevoelen, blijkens zijn schrijven van 18 November 1870, nc'. 5 0 , in antwoord op de nota van Gedeputeerde Staten van 11 November te voren , G 27 . 5do afdeeling, betreffende de gemeentobegrooting van 1871, waarbij werd opgemerkt, dat niet voldaan was aan art. 205 der gemeentewet, in verband met de wet van 10 April 1869."

In 1861 — het blijkt alweer uit de overgelegde stukken — is overgelegd een slaat der onroerende goederen van de gemeenten in N o o r d b r a b a n t , op 1°. Januarij 1861. Ik kan zelfs de bladzijde noemen ; op dien staat komt op bladz. 62 v o o r : i> S T R I J P , onroerende goederen: kerkhof, 30.50."

I n 1868 is een nieuwe staat opgemaakt, waarop het bedoelde kerkhof niet voorkomt, maar waarop deze aan- merking vermeld w o r d t : » Er bestaat eene begraafplaats toebohoorendo aan de Roomsch-katholijke gemeente, waarop echter do afgestorvenen van allo gezindten mogen begraven worden."

Toen in 1870 van wege de Regering aangedrongen werd op het aanleggen van eene algemeene begraafplaats, heeft dan ook het gemeentebestuur van Strijp niet onduidelijk te kennen gegeven , » dat in deze gemeente eene begraaf- plaats i s , welke in eigendom aan het Roomsch-katholijke kerkbestuur behoort, waarop alle overledenen zonder onder- scheid van godsdienstige gezindheid mogon begraven worden, en welke steeds voor het algemeen gebruik gebezigd is geworden."

Niettegenstaande er dus eene begraafplaats als algemeene begraafplaats erkend w a s , is er toch door do Regering op het tot stand brengen van eene algemeene begraafplaats aangedrongen. Hinc lacrymae.

De bevolking van Strijp is voor het grootste deel Katholijk;

er wonen niet veel Protestanten ; het ligt dus in den aard der zaak d a t , toen er eens eene algemeene begraafplaats aangelegd werd , het Roomsch-katholijke kerkbestuur er op bedacht is geweest een last, die op zijn kerkhof r u s t t e , daarvan af te schuiven. M a a r , Mijnheer de Voorzitter, de aanleg van een nieuw kerkhof deed echter den aard van het oude volstrekt niet veranderen. Dit is ook uitgemaakt door Gedeputeerde Staten. E r is dus eene presumptie, dat er te Strijp twee algemeene begraafplaatsen zijn; het eene moge al in eigendom behooren aan het Roomsch-katholijke

(5)

50STE Z I T T I N G . — 20 F E B R U A R I J . Behandeling eener conclusie.

kerkgenootschap, op dien eigendom drukt dan toch de l a s t , dat het kerkhof' strekken moet tot algemeene begraafplaats.

Gedeputeerde Staten van Noordbrabant bobben het ook zon begrepen; wat anders beteekcnt de brief'door den Com- missaris des Konings don 18den Ju iij aan den Minister van Binnonlandsche Zaken gerigt, en waarin men leest:

n zoodat hem (den burgemeester) niet onbekend kan zijn dat de begraafplaats bij de Roomsch-katholijke kerk te Strijp naar het gevoelen der Regering als eene algemeene begraafplaats is aan te merken. Nog hedon wordt door mij bij den burgemeester nader aangedrongen om mede te wer- ken tot de uitvoering der wet , terwijl tevens op de onge- grondheid zijner weigering wordt geivezen."

Wat had de Minister nu moeten doen?

De indruk, dien ik gekregen heb na inzage der stukken , en dien ik thans wensch weer te geven , is deze: de Minister had do beslissing \ a n zijn voorganger moeten handhaven. Was deze in bet ongelijk; had het Roomsch- katholijk kerkbestuur inderdaad het regt aan zijne zijde, welnu , dan had dit bestuur eene administrative beslissing kunnen uitlokken en de zaak aanhangig kunnen maken bij den Raad van S t a t e , afdeeling voor de geschillen van bestuur, en dan had op het kerkbestuur het bewijs moeten rusten dat het regt nan zijne zijde was.

Ik weet nog niet of ik zal stemmen voor het amende- ment van den geachten spreker uit Groningen , dan wel voor de conclusie der Commissie. Die conclusie is zeer onschuldig. Zij bestaat in eene dankbetuiging aai den Minis- ter voor de overlegging van stukken. Indien ik xóóv de conclusie mogt stemmen , hetgeen ik nog niet weet en mij moet voorbehouden, wil ik daardoor niet geacht worden de handelwijze van den Minister in deze zaak te hebben goedgekeurd.

De hoer K n p p c y n e v a n d e C o p p c l l o , Voorzitter der Commissie tot onderzoek: De eerste spreker, voorsteller van de nieuwe conclusie, begon met aan het rapport der Com- missie zwakheid te verwijten en eindigde met hot neutraal te noemen. Indien werkelijk het feit, dat do Commissie deze vrij nietige zaak neutraal beschouwd heeft, in zijn oog zwakheid i s , zou het dan eene zwakheid zijn waarover de Commissie zich zou hebben te schamen ? De Commissie had eenvoudig do inlichtingen van do Regering te onder- zoeken en zij heeft dat met groote naauwgtzetheid gedaan , want zij heeft zich niet vergenoegd met do stukkon die dadelijk door de Regering waren verschaft, maar haar nog de overlegging gevraagd van alle andere stukkeu dio als antecedenten behoorden to worden geraadpleegd. De R e - gering heeft met do meeste bereidwilligheid aan dat verzoek voldaan en het is n:ij aangenaam er haar hier nogmaals dank voor te betuigen.

W a t is de geschiedenis? In het hart van Noordbrabant ligt eene kleine plattelandsgemeente, do boerengemeento Strijp. Daar staat van oudsher een kerkje met een kerkhof, een kerkhof gelijk aan dat waarop Gray zijne beroemde Elegie heeft geschreven. Het is een uiterst eenvoudig kerkhof zonder doodgraver, waar de huren of vrienden den voi igen avond zelf het graf' delven on waar van ouds alle lijken, tot welke gezindte de overledene ook had be- hoord, gastvrij werden ontvangen. Het was een echt dorpstafereel.

Wat heeft daarin verandering gebragt? De slapheid van do administrative magt ? Neen, de werkzaamheid van de heeren in den Haag E r is eene wet op het begraven gekomen en toon is van wegc het Ministerie van Binnen- landsche Zaken aan het gemeentebestuur van Strijp ge- schreven : Nu moet gij eene algemeene burgerlijke begraaf- plaats^ aanleggen. Die gomeente vond dat weelde; zij had er weinig ?.'.n i n ; zij vroeg u tstei ; maar zij is door do algemeene Regering tot naleving van de wet gedwongen.

In de administrative correspondentie kwam toen het karakter van het bestaande kerkhof' ter sprake en het was de Minister van Binnenlandsche Zaken, die, wel verre van voor de burgerlijke gemeente aanspraak op dat kerkhof te maken, aan de burgerlijke gemeente den raad gaf om van net Roomsch-katholijk parochiaal kerkbestuur afstand van

een gedeelto van het kerkhof te verzoeken , ten einde dat tot eene algemeene begraafplaats in te rigten , en die , als dat geweigerd w e r d , aan de gemeente voorschreef, dat na afloop van de verleende tijdelijke vrijstelling, eeno alge- meene hu gerlijko begraafplaats moest worden aangelegd.

N a het verstrijken vun den termijn is het gemeente- bestuur wel degelijk van wepo de hooge Regering aan die verpligting gehouden. W a t is toen gebeurd ? Toen heeft het bestuur van het kerkhof* (en ik vind dat zeer natuurlijk) begrepen dat, nu de buvgerlijko gomeente van hoogerhand genoodzaakt w a s , eene eigene burgerlijke begraafplaats aan te leggen', de noodzakelijkheid voor dat kerkbestuur om de lijken van allen, die in de gemeente kwamen to overlijden, toe to laten, van nu af ophield

Toen heeft do zaak voor hot eerst eeno soort van span- ning te weeg gebragt, doordien het bestuur van het kerkhof' weigerde het lijk van een kind van een der Protestantscho ingezetenen toe to laten ; maar do vader, een bedaard man , liet zijn kind to Eindhoven begraven. Intusschen, de P r o - testantsche ingezetenen waren gewaarschuwd en zij hebben zich daarop gewend tot don Minister Geerlsema, die, na verhoor van Gedeputeerde S t a t e n , als zijne meening te kennen gaf', dat het bestaande kerkhof, niettegenstaande ilo mede op te rigten algcmeeno begraafplaats, wel degelijk, bestemd was voor do lijken van do ingezetenen van ver- schillende gezindten.

Met deze beslissing gewapend, heeft een der P r o t e s t a n t - scho ingezetenon , toen hij het ongeluk had een kind te ver- liezen, bij den burgemeester, ambtenaar van den burgerlijken stand, verlof gevraagd om zijn kind op lut bestaande kerkhof te begraven. De burgemeester verleende dat verlof, maar in algemeene bewoordingen. want hij was het met den Minister Geertsema niet eens. Maar toch was tusschen hem en don vader verstaan dat do bedoeling was het kind te doen begraven op het besta inde kerkhof.

Do vader \erscheen met het lijkje voor het kerkhof, maai- de toegan,' werd hem geweigerd, omdat het bestuur van het kerkhof aan de quaestie eon einde wilde maken. In die omstandigheden werd het telegram nan den Minister van Binnenlandstdie Zaken verzonden. Nu geloof ik dat veel aaogenaamheden verbonden zijn aan de betrekking van Minister van Binnenlindsche Zaken , maar als de Minister, na drukke werkzaamheden zich wen^clionde to verpozen, gestoord wordt door een telegram: daar staat een vader met het lijkje van zijn kind voor het kerkhof, de toegang wordt hem geweigerd , wat moet ik doen ? dan schijnt mij dit voor d-.-n Minister eene minder aangename verrassing. De Minister heeft toon mijns inziens zeer wijs- selijk gedaan, het terrein to verkennen. Inmiddels heefc de burgemeester orde op de zaak gesteld en het lijkje op de algemeene begraafplaats doen begravi n.

De Minister heeft vervolgens beslist dat, als er verschil was over den eigendom der begraafplaats, dit alleen door den bevoegden regter kon worden uitgemaakt.

Als thar.s de Kamer de handelingen van den Minister moet beoordeelen , dan valt d a a r o p , althans naar het advies der Commissie, niets aan te merken. Wat toch kon de Minister anders doen ? Het kind was begraven , en als do Minister bad bevolen , het kerkhof met geweld te openen , dan had de Staat, de gemeente, de Minister of de b u r - gemeester zich eone possessoire actie of eeno actie wegens onregtmatige daad op den hals kunnen halen; althans in eene andero betrekking dan lid der Kamer handelende, zou ik zulk een proces gaarne voor den cischer hebben opgezet.

Aan den Minister valt dus niets te vet wijten. M a a r volgt hieruit d a t , als do weigering om bet lijkje op dat kerkhof' toe te laten onregtmatig w a s , er geen middel van redres bestond ? I s er in ons land zulk eene regtsonzeker- heid ? Is er vrees dat WPt te Strijp gebeurde , morgen in andere gemeenten zal voorvallen en tot een aantal moeije- lijkheden zal leiden ? Och neon. De weigering was regt- matig of onregtmatig. W a s zij onregtmatig, do begraafwet voorziet daartegen, brengt de zaak voor den strafregter.

Brengt de verdediging van den beklaagde mede , dat do beslissing afhangt van die over een burgerlijk r e g t , art. 0

Bijblad van de Nedcrlandsche Staats-Courant. — 1874—1875. II.

(6)

818

50STE Z I T T I N G . — 20 F E B R U A R I J . Behandeling eener conclurie.

van het Wetboek van Strafvordering voorziet er in: er ont- staat cene praejudiciele quaestio. Is dit niet hei geval, dan onderzookt do strafregtor en hij veroordeelt of hij spreekt \ rij, maar in alle gevallen, hij doet regt. W a t kan de Com- missie in deze anders doen , dan aan de Kamer gelegen- huid geven al de stukken, die op deze zaak betrekking hebben , na te gaan en verder aan haar voorstellen den Minister te bedunken , want de inlichtingen z'jn zoo vol- ledig mogelijk en , voor zooverre de Kamer te oordeelen heeft over de daden van eun verantwoordelyken Minister, moet erkend worden , dat don Minister niet is te verwijlen noch onvoorzigtighoid, want hij heeft het terrein verkend, noch eene verkeerde beschikking, want hij zou, door eeno andore beschikking te nemen, sit venia verbo, zich de handen gebrand hebben.

Toch wil mijn geachte vriend uit Groningen, naar aan- leiding van het geval van Strijp, want eigenlijk heeft het niet de feiten , daar voorgevallen , weinig te maken , ons eene conclusie laten goudkeuren , waardoor de Kamer zich zou vereenigen met eene juridieko thesis d i e , ten zij alle regtsgoleorden in ons land tot ho len steeds hebben misgetast, de grootst mogelyke ketterij bevat, omdat daar- door oen r e g t , dat zeker is en vast s t a a t , wordt omver- geworpen en door eene onzekere thesis vervangen.

Ue quaestie van de kerkgoodoren in het algemeen — want daarop is i!e geachte spreker vooral gekomen — is vry eenvoudig, wanneer men zich bepaalt tot het voor- malig territoir van het Bataafsche gemeenebest. Vóór 1795 hebben de goederen , bepaald van de Hervormde K e r k , gehad het karakter van bijzonder eigendom van een wel dour de wet erkend maar niettemin burgerlijk zedelijk ligchaam. Alle schrijvers over oud-lloüandsch regt stemmen daarin overeen. En wanneer men meenon mogt dat wan- neer onder het oud-Hollandsch regt een kerkbestuur zijn regt op een kerkhof had gehandhaafd , het administratief gozag dit niet lijdelijk zou hebben aangezien , dan herinner ik dat wat de provincie Holland betreft, daar was een hof, en dat wanneer het administratief gezag inbreuk had willen maken op de bijzondere regten van eigendom en bezit, er een regtsmiddel w a s , complainte genaamd , dat het admini- stratief gezig tot zijn pligt bragt. Onder het oude Hol- landsche regt is hot zeer zeker niet twijfelachtig geweest dat hot administratief gezag zich niet mogt veroorloven te beschikken over kerkelijke goedoren, die in eigendom be- hoorden aan de Hervormde Kerk. W a t is na de opheffing der Staatskerk gebeurd ? Omdat do Hervormde gemeenten j de kerkelijke goederen bezaten, dewijl zij naar de begrip- ' pen, die tijdens de Hervorming werden gekoesterd, niet waren ontstaan door afscheiding maar door reiniging der k e r k , zoodat zij waren eeno voortzetting van do oudo Christelijke gemeente, heeft de Staatsregeling van 1798 gewild dat men eenigermato zou terugkomen op hotgeen het regtsgevolg v,in de Hervorming geweest was. Maar hoo ? Door even als in Frankrijk de goederen der gemeenten nationaal te verklaren ? Neen , dat eigenlijk niet, maar door te bepalen dat de Hervormde Kerk iets van hetgeen zij vroeger verkregen h a d , aan de andere kerkgenootschappen moest afstaan, zoodat bijv. wanneer er meer dan een kerkgebouw in eene gemeente w a s , zij een gebouw aan do Knnmsch- katholijke kerk moest afstaan. De Staatsregeling van 1798 heeft dus geen enkel kerkegoed, korkegoed in den zin ; waarin wij thans spreken, nationaal verklaard in den zin , dat het tot publici jnris werd gemaakt. Zij heeft sleclits eene billijke verdeeling van de kerkegoederen tusschen de verschillende kerkgenootschappen gewild. Die verdeeling stuitte op groote moeijelijkhoden. Daarom werd in art. 13 der Staatsregeling van 1801 bepaald dat elk kerkgenoot- schap onherroepelijk in het bezit zou blijven van hetgeen het in den aanvang van deze eeuw bezat. Indien er ééne wijze bepaling is in ons regt, dan is het deze, en laten wij daaraan dus niet tornen door een beroep op Fransche verordeningen.

D e jurisprudentie heeft aangenomen dat het woord » onher- roepelijk" in art. 13 der Staatsregeling van 1801 beteekent:

privaat eigendom, zonder eenig regt op de goederen van ! don S t a a t , dan dat deze kan laten gelden op ieder ander goed, dat hij kan onteigenen tegen schadevergoeding. Op

dien grondslag is de vrede tusschen do verschillende kerk- genootschappen gevestigd, en aan dien vrede wensch ik geen afbreuk te doon; ik wensch niet weder de qua<-stio te oponen, noch te verdedigon het stelsel dat kerkelijke goederen goedoren zijn waarvan de bestemming door den Staat wordt geregeld. Da Staat kan bij de wet zorgen dat ze niet aan hunne bestemming worden onttrokken, gelijk ten aanzien van allo goederen van zedelijke ligchamen of regtspersonen; maar wat den regtstoestand betreft zijn ze zuiver privati en niet publici juris.

En wat waar is omtrent de kerkgebouwen geldt ook voor de kerkhoven, want deze volgen gene. Die jurispru- dentie staat bij ons vast; do Kamer vergelijke de Ned. Pasi- crisie van de heeren van Oppen, op het woord » K e r k e - lijke goedoren", 774 en vlgg.

Hebben echter de Fransche verordeningen hierin eeni"e verandering gebrast ? Hebbon zij bepaaldelijk du kerk- hoven , in hot bezit van kerkelijke gemeenten, gemaakt tot goederen der burgerlijke gemeente ? Ook dit kan niet worden volgehouden, althans wanneer men zich niet te'en de bestaande jurisprudentie verzet. Kr komen in het de- creet van 23 Prnirial an X I I , bepalingen v o o r , die z i u - don schijnen aan te duiden dat de begraafplaatsen bohooren aan de burgerlijke gemeente; do Hooge Raad heoft ech- ter uitgemaakt dat die verordening zeer wel kan en dus moot worden verklaard in dien z i n , dat daarbij alleen sprako is van de begraafplaatsen, die aan do (burgerlijke) gemeonten toebehoorun , en dit geenszins het denkbeeld van andere begraafplaatsen, aan anderen toebehoorendo, zelfs ook aan zedelijke ligchamen, uitsluit, als waardoor al het uit dit decreet afgeleide vervalt en zonder toepassing is.

Z )0 wordt het ook begrepen door de schrijvers; men kan nagaan de uitmuntende betoogen in do Gemeentestem n°. 5-49, G51 en G52; ovenzoo is het begrepen door hot administratief gezag. De artikelen in de Gemeenteslem zijn voornamelijk uitgelokt door een Koninklijk besluit van 17 Maart 1862, omtrent een geschil, ontstaan tusschen de Gedeputeerde Staten van Gelderland en den gemeente- raad van Arnhem. Te Arnhem wilde men voor gemeente- kosten eene begraafplaats aanleggen , die men daarna zou overgeven aan de kerkelijke gemeente. Uit besluit van den gemeenteraad is door Gedeputeerde Staten ter vernietiging voorgedragen, en het werd door don Koning vernietigd;

maar in het besluit wordt erkend dat wat betreft do kerk- hoven in het bezit eener kerkelijke gemeente, deze aan haar behooren naar burgerlijk regt. P a s t mon dit toe op Strijp, dan vindt men dat in 1798 gevolg werd gegeven aan de Staatsregeling in dien zin , dat de kerk en hel kerk- hof zijn gekomen in het uitsluitend bezit van de Ronmsch- katholijke gemeente met zekeren uitkoop aan de Protes- tanten. Die toestand bestond zeer zeker in het begin dezer eeuw. Dus volgens art. 13 der Staatsregeling van 1801 behoorden de kerk en het kerkhof aan die kerkelijke g e - meente

Volgt daaruit dat zoodanig kerkhof niet kan hebben de bestemming om to dienen tot algeraeene begraafplaats?

Kan de eigenaar van dat kerkhof, het korkbestuur, die bostomming eigenmagtig veranderen? Geenszins; ook dit is door de jurisprudentie beslist. Dezelfde quaesliu deed zich voor te Groesbeek; daar hebben kerkvoogdon der Hervormde gemeente met den burgemeester geprocedeerd over het kerkhof. Men vindt dat vonnis van 17 Junij

l«62 in het Weekblad van het liegt n°. 2401.

Daar heeft de regtbank van Nijmegen bij een zeer goed gemotiveerd vonnis de geheele quaestie behandeld en uit- gemaakt het burgerregtelijk eigendom en bezit van kerk en kerkgebouw bij de kerkelijke gemeente. Maar in facto bleek d a a r , d a t , door do onderhandelingen in 1826 en 1827 gevoerd, de burgerlijke gemeente had gekregen een rogi om dat kerkhof als algemeene bograafplaats te gebruiken.

Die l a s t , die bestemming is door don regter gehand- haafd geworden. Wat brengt ons derhalve de conclusie van den geachten spreker verder ? Hy zegt : dat voor zoover goederen krachtens eeno opdragt van het S t a a t s - gezag zijn gekomen aan de Kerk of aan een privaat zedelijk ligchaam, zij niet zijn van privaatregtolijken oorsprong.

(7)

50STE Z I T T I N G . — 20 F E B R U A R I J . Behandeling eencr conclusie-

Wil de Kamer dat beslissen ? Ik zal niet beweren dat ik gelijk h e b , en de geachto sprekor ongelijk; deze zal die zaak veel beter doordacht hobben dan ik , maar voor mij U het op het eerste gehoor eene zeer groote nieuwigheid.

Ik heb altijd gedacht d a t , ofschoon het regt en bezit van kerkelijke goederen steunt op art. 13 van de S t a a t s - rcüeling van 1 8 0 1 , dat bezit en die eigendom wa3 zuiver privaatregtelijk , en de Hooge Raad heeft dat tot nog toe ook zoo begrepen. Een ioder heeft dat steeds zoo bo- gropen ; eensklaps wil de geachte spreker door do Kamer laten uitmaken dat het anders is. Zal de Kamer met hem medegaan ? Ik zou er huiverig voor zijn om mede to g a a n , vooral omdat ik het regt niet onzeker wil m a k e n , w a t tot nog toe verzekerd was. Voorts leert de conclusie

dat op het Staatsgezag de verpligting rust om te zorgen , dat die kerkhoven r.iet aan hunne bestemming lot alge- meone begraafplaatsen worden onttrokken. Dit zal hieruit volgen, dat de eigendom of het bezit, op staatsregtelijke bepalingen berustende, niet zul wezen van zuiver privaat- regtelijken oorsprong.

Maar volgt hieruit dat er sprake is van eigendom, b e ­ heer of bezit, dat van wege liet Staatsgezag is overgegeven , dat daarom per se het kerkhof de bestemming heeft om tot alsemeene begraafplaats to dienen ?

Neen, of die bestemming bestaat, is niet in het algemeen te beslissen; dat moet in concreto onderzocht worden.

Wil de geachte spreker slechts zeggen dat waar die bestemming in concreto onderzocht i s , daar het Staatsge­

zag moet zorgen dut die kerkhoven niet aan hunne be­

stemming worden onttrokken?

Welk Staatsgezag? Dat kan alleen do regtor doan. E r is verschil over de bestemming van een stuk onroerend goed. Het bezit staat vast. Wie zal thans onderzoeken in

•concroto, of de bewoerde bestemming al dan niet regtens bestaat, en wie zal, wanneer de bezitter dat stuk onroe­

rend goed aan zijne bestemming poogt te onttrekken , daartegen het regt van derden handhaven?

Natuurlijk de burgerlijke regter of anders de strafregter, behoudens de praejudicielo quaestie. Maar welk ander Staatsgezag kan of mag dat doen ?

Ik tieb hooren zeggen : ■ do burgemeester". Maar krachtens welke bepaling ? Als ambtenaar van den b u r ­ gerlijken stand kon de burgemeester het niet doen en als hoofd dor plaatselijke p.ditio evenmin.

Ik vrees dat ons regt nog veel onzekerder zal worden , wanneer het verrijkt wordt met zulk een nergens "in­

schreven . onzeker politiegozag van den burgemeester , die als Staatsgezag waakt dat niets aan zijne bestemming worde onttrokken. Ik ken alleen in de gemeentewet de bepaling van art. 179, lit. n , dat burgemeester en wethouders

zijn belast met het handhaven der politie over het begraven en de begraafplaatsen. — Er zjn burgemeesters genoeg in deze Kamer om mij, als ik d w a a l , te regt te wijzen — Nu is de burgomeester, het hoofd van de gemeente­

politie en heeft als zoodanig, dunkt mij, geen andere magt over de begraafplaats dan d i e , welke de wet op hot begraven hem geeft W a a r is de bepaling in deze wet die dergelijke magt aan den burgemeester geeft ? Waarlijk ik ben niet geroepen om als verdediger van den Minister op te treden, maar indien dergelijke bepaling in de wet was , zou men dit toch op hot Ministerie van Binnenland­

sche Zaken wel geweten hebben , en dan had men zich al die moeite niet gegeven ; dan had het telegram eenvoudig ver­

wezen naar de wet op het begraven. Maar als nergens in onze wetten dergelijke bevoegdheid wordt gegovon aan den burgemeester, zullen wy dan n u , om verwikkelingen te voorkomen, den burgemeester dat regt als het ware bij motie schenken ? Ik ben van oordeel dat wanneer de hnrgo- inccster handelende als hoofd van de politiemagt dusdanig had gehandeld, de regter hem zou voroordeeld hebben we­

gens het plegen van eene onregtmatige daad.

Daarmede is ook gegeven het antwoord op het bezwaar van den geachten spreker uit Zutphen. Hot kerkbestuur — zeide hij — had hier de zaak moeten behandelen als geschil van bestuur. Hoe kan d a t ? De geachte spreker gelieve o»'J daartoe den weg te wijzen. Zooveel a h ik van onze

administrativo procedure weet kan een geschil van bestuur niet door de partij zelve voor den Raad van Stat • gebrugt worden De Raad van State wordt niet van d'» zaak g e - saisisseerd dan ton gevolge van eene toezending van wege den Koning. Hoe z?u dan hier het korkboHuur met moge­

lijkheid een goschil hebben kunnen opwerpen bij don Raad van S t a t e ! Ik zie ook niet in waarom het kerkbestuur dat behoefde te doen. D.it kerkbestuur kon suo periculo weigeren de toelating. Indien het kerkbestuur onregtmatig gehandeld had z >u de officier van justitie hebben moeten vervolgen, en als het kerkbestuur hot regt heeft behoeft het niet van andere magten verlof te vragen. Aannemende dat het kerkbestuur onregtmatig had gehandeld , dan zou men moeten zeggen dat do officier zijn pligt niet gedaan had. De Raad van Stato komt hierbij echtor niet te pas Ik geloof inderdaad dat er al veol te veel over eene zoo eenvoudige en nietige zaak is gesproken. Ik geef toe dat het zeer hard is voor de weinige 1'rotestantscho ingeze­

tenen van S t r i j p , dat zij niet kunnen laten begraven op het kerkhof w a a r tot nu toe alle ingezetenen begraven zijn , maar als dit de schuld is van iemand , dan is het de schuld van den wetgever, die de wet op het begraven gemaakt heeft en van den Ministor van Binnenlandsche Zaken , die, niet denkende aan het quieta non movere, de gemeente Strijp gedwongen hoeft tot het aanleggen van eene b u r ­ gerlijke begraafplaats. En dit feit moge eene les zijn voor de bureaux van het Departement — want de Ministor kan al dergelijke kleinigheden niet weten — om maar niet altijd in het b dieer van de kleine plattelandsgemeenten al te scherp te zijn en liever de zaken te laten op den ouden voot..

Maar om hier eene algemoene regtstheorio omtrent den kerkdijken eigendom en de kerkelijke goedoron door d e Kamer to laten uitsprekon, gaat niet a a n , want dan zou de Kamer zich wagen op een terrein waar zij zou doen, waarvoor de Minister zich te regt beoft gewacht — zich de handen branden.

De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Ziken .- Het spreekt van zelf d a t , na de uitstekend heldere uit­

eenzetting van den geachten president van de Commissie van Rapporteurs, mijne taak in het behandelen van deze zaak beperkt is. Niettemin wil ik op enkele punten wijzen , die mij in de redevoeringen van de boide eerste sprekers opmerkenswaardig zijn voorgokomon. Die heeren hebben somtijds vergeten dat het éénige punt van aanklagt tegen den Minister in deze zaak is, het niet bij telegram bevelen van het openslaan van het hek.

Dt< adressanten hebben toch goedgevonden om zich tot de Kamer te wenden, vóór dat de Regering op hun adre3 beschikt had.

Ik vraag daarom met don meoston n a d r u k , uit welk besluit of uit welke w e t , de verpligting voor don Minister voortvloeide om een dergelijk bevel to geven ?

De zaak is niet van geringen aard, on op dit punt v e r ­ schil ik oenigzins met den geachten president van do Commissie van Rapporteurs, want hoogst betreurenswaardig niet alleen zijn tooneelen van moeijelijkhcden en ongenoegen op het oogeublik van eeno begrafenis, maar er kunnen duurzame onaangenaamhedon en rustvorstoring, vooral in kleine gemoonten, uit voortvloeijen. Ik geloof dat zulk eene zaak do aandacht dor Regering volkomen verdient, maar voeg er bij dat zij ook tevens van oenvoudigen aard is.

Eene kerkelijke gemeente is in het bozit van oene be­

graafplaats, en beweert daarvan ook eigendom te hebben.

De Regering heeft dat eigendorasrogt niet uit to maken , on zeer zeker zal ook do Kamer niet verlanaen hierin oene uitspraak to doen. Niettemin i3 er voel vóór te zeggen, wanneer iemand sedert 1709 het ongestoord bezit van iets gehad heeft, dat hij daarvan ook eigendom heeft verkregen.

Ik laat dit echter d a a r , want men kan daartegen aan­

voeren hetgeen onder andore door den eersten geachten spreker gezegd i s , namelijk dat dit bszit in 1799 niet geheel titulo privato verkregen is, en dat volgens het Romeinscho regt, toen geldende, de begraafplaatsen waren loei religiosi, en niet in den handel waren. Daartegenover staat echter dat het Fransche regt de begraafplaatsen niet

(8)

820

50STE Z I T T I N G Behandeling

rekent onder de zaken buiten den handel, en dus de dertig- jurige verjaring onder het Fransche regt heeft kunnen

beginnen. Kr is hier echter een feitelijk bezit vnn eene begraafplaats bij eeno kerkelyke gemeente, terwij de b u r - gerlijke gemeente, ingevolge de w e t , eene algemoene begraafplaats beeft aangelegd. Mo^t nu eenig ander gezag dan het regterlijke uitmaken of do kerkelijke gemeente verpligt is op hare begraafplaats te doen begraven alle inwoners van de burgerlijke gemeente, wier betrekkingen dit verlangen? Ik zeg: degenen wier betrekkingen het verlangen; want men moet niet uit het cog verliezen, dat geen der adressanten zich beroept op eenig regt hem eigen ; zij zeggen alleen dat zij aanspraak op het bedoelde kerkhof hebben , omdat zij in de gemeente wonen , en daarom alleen.

Niemand beweert een eigen graf te hebben, zoo ook die v a d e r , die in het begin van September een of twee hoogst pijnlijke dagen doorleeld heelt , in het onzekere waar hij zijn kind kon ter narde bestellen. De vraag is dus alleen of de kerkelijke gemeente verpligt is aldaar te laten be- graven , omdat een inwoner van do burgerlijke gemeente het verlangt.

De geachte afgevaardigde uit Zutphen heeft gezegd dat het wenschelijk zou zijn om de quaestie te brengen bij wijze van geschil van bestuur bij den Raad van State.

.Maar indien zij d a a n oor vatbaar w a s , dan is tot heden de weg daartoe in 't minst niet afgesneden. Wanneer zij zich zoodanig in den vorm voordeed , zou een onderzoek bij den Raad van State niet ontzegd worden aan partijen.

Ik geloof echier in gemoede, met den laatston geachlen spreker , dat dit niet do wettelijke weg zou we/en en dat de zaak werkelijk behoort bij den burgerlijken rrgter. De Commissie verschilt van dit govoelen meer schijnbaar dan wezenlijk ; zij verwijst wel naar den strafrcgter, maar voegt er bij , dat do strafregter weder naar den burger- lijken regter zal moeten verwijzen.

Als nu waar is , wat zich uit de houding der adres- santen laat vermoeden , die geen eigen titel doen gelden dan is er voor hen geen ander regtsmiddel dan wat art.

143 der gemeentewet aangeeft; dan moeten zij beweren dat het gemeentebestuur zijn pligt niet heeft gedaan tegen- over het kerkbestuur , en moeten procederen volgens art.

1 4 3 , hetwelk de actlo popularis verleent, zoo als alle regtsgeleerden hier aanwezig weten.

Ik geloof dat het niet noodig is ovor hot rcgtspunt in deze zaak van Slrijp verder uit te weiden. Do hoeren hebben do stukken gelezen en ieder kent de zaak. Maar ik moet nog een enkel woord zeggen ovor het voorstel van den geachlen afgevaardigde uit Gioningen.

Dat voorstel schijnt te zijn eene t h e s i s , of. om juister te spreken , eene glosse, eene wetsinterpretatie door de Tweede Kamer te geven. Daar deze Kamer gecno regter- lijke functien uitoefent, zal dit stuk van eene zeer bijzon- dore natuur zijn , en , zoo het wierd aangenomen , zou er voor de regterlijke magt geen beslissende reden zijn, om zich daaraan te houden Dat reeds js bedenkelijk. Maar er is meer. Het doet mij leed, dat deze discussie, vooral buiten de K a m e r , zulk een omvang genomen heeft, om- dat het den goeden dunk dien men over onze tegenwoor- dige wetgeving op het begraven heeft, en die verdiend i s , niet zal versterken.

Vóór de wet van 1869 waren de bepalingen omtrent dezo stof een chaos; er heerschto veel regtsonzekerhoid.

Dikwijls heeft dit tot moeijelijkheden geleid, die alleen donr het beleid van plaatselijke of hoogere besturen konden bemiddeld worden.

Do geachte spreker vermeldde de wet op de seculari- satie van kerkolijke goederen. Deze Fransche wet is in de noordelijko provinciën altijd eene doode letter geble- ven; alleen Limburg, dat zooveel ianger onder Frankrijk heeft gestaan, zijn die wetten die tot teruggave aan de ker- ken , tijdens het herstel dor Eerediensten onder het consulaat, : werkelijk uitgevoerd. Muar het decreet van 23 Prairial an X I I is geen doode letter eebleven.

Uit haat en afkeer tegen Fransche instellingen heeft men aanvankelijk in 1813 dat decreet buiten werking gesteld.

Later werd ingezien, dat het omtrent sanitaire maat-

. — 20 F K B R U A R I J . eener conclusie.

regelen, en in het belang der orde, zeer nuttige bepalingen bevatte, en toen is bij eenige Koninklijke besluiten van.

1827 en 1828, het decreet van Prairial weder in het leven geroepen Maar onder die bepalingen was er een, dio vreesselijk lastig gevonden werd, en een zeer sterken pas- siven tegenstand ondervond, niettegenstaande het in dio jaren w a s , waarin met Koninklijke besluiten en aanschrij-

vingen al zeer veel kon gedaan worden. Het is namelijk het 15de artikel van het decreet, luidende:

» Dans les communes oü 1'on professe plusieurs cultes, chaquo culte doit avoir uu lieu d'inhumation particulier;

et dans les cas oü il n'y aurait qu'un soul ciméiièro, on lo partagera par des murs, haies ou fossds en atitant do parties qu'il y a de cultes différents, avec une entree particuliere pour chacune , et en proportionnant cct espace au nombre u'habitants do chaquo culte. "

Het decreet regelde, zoo als uit de andere bepalingen blijkt, alleen de gemeentelijke openbare begraafplaatsen.

Van begraafplaatsen dio bijzonder eigendom waren, spreekt het niet. Deze bepaling sloeg dus ook op de nlgemeene begraafplaatsen van de gemeenten; intusschen was men in zeer vele plattelandsgemeenten gewoon geraakt, geheel te rekenen op do begraafplaats, onder het beheer van ren kerkgenootschap staande, met dien verstande, dat ook in- gezetenen tot andere kerkgenootschappen behoorendo, aldaar werden begraven, meestal tegen eeno extra retributie. Dit laatste was niet overal hot geval, maar het gebeurde veel.

Dit deel van het decreet is over het algemeen tot eene doode letter gemaakt; ik kan dit bewyzen door een stuk voorkomende in ht t bijvoegsel van het Staatsblad van 1828.

I n eene aanschrijving van 18 Maart wordt beslist dat de burgerlijke overheid zal zorgen voor het aanwezig zijn i der noodige begraafplaatsen ; dat evenwel de inkomston i door do kerkelijke overheid zullen worden genoten en

: » dat Zijner Majesteits beslissing over do vraag, of do brgraafpluatson algemeen zouden zijn, voor alle gezind- heden zonder onderscheid, dan of elke godsdienstige ge- ' zindheid eene afzonderlijke begraafplaats zal kunnen aau- ' leggen , alsnog wordt te gemoet gezien ".

Die beslissing heeft men zeer veel jaren te gemoet gezien;

zij is rooit gekomen! Onder deze gedeeltelijke vigueur van het decreet zijn, zoo als ik straks ztide, hier en daar moeijelijkheden over het bezit en gebruik van begraaf- plaatsen ontstaan.

De geachte afgevaardigde uit Groningen heeft te regt herinnerd, dat liij zelf in eene andere loopbaan eeno dor- gelijke zaak had behandeld; mijne aandacht was daarop gevallen, en ik heb de stukken, dio daaromtrent in het aichief zijn, doen ligten.

De geschiedenis was dezo. In een dorp behoorende tot do gemeento Tenboer, geen andere nlgemeene begraafplaats dan dio der Hervormde gemeento. H a a r regt van eigen- dom daarop was onbetwistbaar, maar even onbetwistbaar was het dat van tijd tot tijd lijken van personen, die tot andore gezindheden behoorden, daarop werden begravon.

Nu vond de Hervormde gemeente goed om het begraven van Afgescheidenen te weigeren, anders dan tegen eene recognitie van f 15. De Afgescheidenen bragten hunne b e - zwaren daartegen in en vci zochten in 1864: » dat hot den

; Koning zou behagen, het begraven van lijken van in- gezetenen der buurtschap Thesinge, die niet tot de Her- vormde Kerk Lehooren, op het bij de kerk der Hervorm- den aldaar gelegen kerkhof ,to doen handhaven, gelijk zulks van oudsher heeft plaats gehad." Toen gebeurde er iets dat eenig schandaal maakte De doodgraver van dat kerkhof was ook tot de Afgescheidenen overgegaan ; en , toen hij kwam te sterven, weigerde het Hervormde kerk- bestuur dat de doodgraver zou begraven worden op het kerkhof dat hij zelf' bediend had.

Dat maakte veel ongenoegen. Toen heeft de officier van justitio te Appingedam gedreigd dat hij het keikhof, des noods met geweld, zou doen openen , maar het kerkbestuur heeft het niet zoo ver laten komen en de doodgraver is op het kerkhof ter aarde besteld.

Drie achtereenvolgende Ministors van Binnenlandsche Zaken Lebben , zoo als de geachte spreker te regt zeido,

(9)

50STE Z I T T I N G . Behandeling

geen termen gevonden om in deze zaak eene beslissing aan den Koning voor te dragen, omdat de toonmalige wet het regt niet gaf om te verklaren, dat een kerkhof, onder beheer van eene kerkelijke gemeente, eene openbare be- graafplaats w a s , noch ook dat er eene andere algemeone begraafplaats daar ter plaatse moest zijn.

De geachte afgevaardigde uit Zutphen zegt, dat eene beslissing zoo als in Junij 1874 omtrent Strijp gegeven w e r d , dikwijls voorgekomen is. Hij vergist zich daarin;

die beslissing staat geheel op zich zelf. Maar wy leven niet meer onder de vorige wet, en de tegenwoordige wet heeft een einde willen maken aan don ongelukkigen strijd, die soms over kerkhoven plaatsgreep. Het blijkt zonneklaar èn uit de algemeone beraadslaging èn uit het debat over art. 13 van de tegenwoordige w e t , dat men juist heeft willen ontkomen aan de moeijelijkheden die er uit voortkwamen, wanneer kerkgenootschappen , die liet beheer over begraaf- plaatsen hadden, weigerden daarop too te laten do lijken van dogenen die zij om godsdienstige of andere redenen meenden te moeten uitsluiten; terwijl toch de openbare orde het be- graven voorschreef.

De nieuwe wet heeft die quaestie opgelost door voor te schrijven : dat er in elke gemeente een of meer algemeene begraafplaatsen zouden zijn , en daarbij te erkennen — het- geen geen vorige wet uitdrukkelijk erkende— dat de kerk- genootschappen als zoodanig eene bijzondere begraafplaats mogen hebben, mits die voldoet aan de voorschriften van hygiëne en openbare orde.

De bepaling omtrent het hebben van eene openbare be- graafplaats was aanvankelijk absoluut in art. 13 voorgesteld, zonder eenige uitzondering, en zoo verdedigde de Minister Fock haar. Als lid dezer Kamer vereenigde ik mij met zyn gevoelen; maar ik moet eerlijk erkennen dat de wijziging, op een amendement van den heer Heydenryck in het artikel gebragt en bepalende d a t : » van het voorschrift door den Koning, Gedeputeerde Staten gehoord, tijdelyk ontheffing kan verleend w o r d e n " — dat deze wijziging eene ware verbetering is. Niettegenstaande toch de bepaling van art. 13 : dat er in elke gemeente openbare begraafplaatsen voor allen moeten zijn, volkomen nuttig i s , zoo is men echter by de toepassing daarvan in sommige gemeenten op zoo- danige locale moeijelijkheden gestuit, dat er een tijdperk van overgang noodzakelijk bleek. Het is echter van belang en ik ben voornemens mij aan dat beginsel te houden, even als mijne voorgangers dit sedert de nieuwe wet bestaat hebben gedaan — het is van groot belang, dat die tijd- perken van overgang niet langer duren dan volstrekt noodzakelijk i s ; want de toepassing van het voorschrift is heilzaam uit het oogpunt van orde, eendragt en ker- kelijke vrijheid.

I n Strijp was vóór 1869 moeijelijkheid gerezen, en de gemeente verzocht, ook na de invoering der wet, do be- graafplaats te mogen laten aan het Roomsch-katholyke kerkbestuur, met dien verstande, dat ook anderen dan Katholijken daarop zouden begraven worden. Ik heb niet kunnen vinden , dat het Roomsch-katholijk kerkbestuur daar destijds bezwaar in gezien heeft, noch dat er eenig geschil over bestaan heeft tusschen het kerkbestuur en het gemeentebestnur. Het is niet juist wat de eerste sprekor heeft gezegd , dat in den staat van de goederen der ge- meente , zoo als die in 1868 is opgemaakt door den raad . de begraafplaats zou weggelaten zijn , omdat zij eene be- zitting naar publiek regt wns. Ik heb dien staat voor mij en daar komt zoowel het privaatregtelyk als het publiek- regtelijk eigendom der gemeente in voor.

E r bestond geen strijd te Strijp; er was eendragt. In- tusschen, bezield met de begeerte om do wet zoo spoedig mogelijk in te voeren , heeft in 1871 de Minister T h o r - becke er sterk op aangedrongen, dat in verschillende plaatsen van Noordbrabant algemeene burgerlijke begraaf- plaatsen zouden worden ingerigt, en daarundor was ook Stryp. Het verzook van die gemeento om twee jaren uitstel te hebben werd afgewezen en slechts een halfjaar toege- staan ; en toon die termijn den lsten November 1871 afliep, was aan het voorschrift gevolg gegeven. Do gemeente was vlug geweest en had zich reeds eon terrein aangeschaft.

— 20 F E B R U A R 1 J . eener conclusie.

Nu zegt de spreker uit Zutphen w e l . dat er dan twee algemeene begraafplaatsen te Strijp zijn; maar dat komt mij toch niet zeer waarschijnlijk voor, daar die gemeente slechts 1300 inwonors telt. Hot zou echter kunnen zijn ; maar indien er werkelyk twee waron , zou ik niet inzien, waarom deze of gene ingezoten van Strijp juist zou mogen kiezen op welk van beide hij een lijk wil laten begraven.

Dit blijve echter daargelaten; het is botor, thans bij de bijzonderheden van Strijp niet meer stil te staan ; zij zijn allo bekend.

Om de redenen door mij opgegeven, on vooral omdat het eene reactie zou zijn tegen de in mijn oog zeer heil- zame wet van 1869 op de begraafplaatsen, welke zeer goed in werking gebragt i s , in het algemeen uitstekend mar- ' cheert en strekt om vole moeijelijkheden die vroeger be- i stonden uit den weg te ruimen, moot ik aan de Kamer

de aanneming van liet voorstel van den geachten spreker uit Groningen zeer afraden.

De heer v s n H o u t e n J Enkele opmerkingen van den president der Commissie en van den Minister van Bin-

| nenlandsche Zaken mag ik niet onbeantwoord laten.

De spreker uit Haarlem verzoekt de Vergadering niet te tornen aan dan bestaanden toestand , maar op den grond- slag uti possidetis den vrede te blijven handhaven. Nie- mand wenscht dat liever dan ik; maar van welke zijde wordt hier de vrede verbroken ? Heeft het bestuur van het kerkhof, waarvan hier sprake i s , zijne administratie voortgezet op den grondslag van het uti possidetis ? Is hot niet begonnen, af te wijken van den bestaanden toestand en niet meer toe te laten wa' van oudsher gebruikelijk was?

Juist met het oog daarop, dat de Commissie dergelijke feiten onopgemerkt wil laten voorbijgaan, heb ik gezegd, dat de Commissie eene neutrale houding inneemt, in dien zin dat zij er zich niet mode bemoeide. Maar mijne be- doeling was niet te beweren dat de aanneming van de con- clusie der Commissie eone neutrale houding van de Kamer zou zijn. Dan had ik geene aanleiding gehad om van mijne zyde eene conclusie voor te stellen. De aanneming van de conclusie der Commissie zal de Regering doen vol- hardon bij de verwijzing naar den burgerlijken regter van j degenen , die op deze wijze worden gegriefd in hunno reg-

| t e n , terwijl die regten niet zijn van privaatregtelijken oorsprong en langs privaatregtelijken weg moeijelijk kun- nen gehandhaafd worden , en terwijl het Staatsgezag naar mijn oordeel geroopen is ze te handhaven.

Het is door do discussie wel uitgekomen , dat geen a a n -

! val is gedaan op eene bepaalde gedragslyn in een bepaald geval Mijne conclusie spreekt niet van het geval dat is

; voorgekomen ; maar het a d r e s , dat aan de Kamer is inge-

1 zonden, heeft doen zien, dat eene begraafplaats, die altijd als eene algemeene begraafplaats is beschouwd , door het administratief gezag beschouwd is als eene kerkelijke b e -

! graafplaats, en dat daarnevens is opgelegd de aanleg van I eene algemeene begraafplaats volgens do wet van 1869.

! Dit bijzonder geval heeft, gelijk de voorzitter der Com- missie zeide , daaraan zijn ontstaan te d a n k e n , dat de be- graafplaats , welke bestond, niet werd beschouwd als eeno algemeene begraafplaats, en dat do oprigting van eene tweede algemeene begraafplaats werd bevolen. Dit heeft in dit bijzonder geval ook aanleiding gegeven tot moeije- lykheden.

Overigens heeft de geachte spreker uit Haarlem getoond de Kamer zeer goed te kennen, door de voorstelling te geven , als of hetgeen ik door mijn amendement wensch te bereiken, zou zyn eene nieuwigheid, het scheppen van een nieuw r e g t , het terugkomen op vaststaande begin- selen en op eene vaste jurisprudentie. Het is natuurlijk niet te vergen, dat men op al die punten inga, maar eu- kole beweringen moet ik releveren In antwoord bijv. op : de bewering dat onder de Republiek de goederen der Her-

vormde Kork stoeds waren beschouwd te zijn juris privati, moet ik de volgende plaats citeren uit Heineken : » De regtstoestand der kerkelyke goederen by de Hervormden", waar ik ltos: >• al de bronnen, door rny gebruikt, en die, bijna allen , door andere schtyveis eveneens zyn geraad-

Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. - 1874—1875. 11.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kan, zoo vroeg men, deRegeering daarin te gemoet komen?&#34; Dit punt i3 ernstig overwogen vóór dat de zaak hier in de Kamer kwam, en de Regeering heeft daaromtrent nagegaan, of

Op 25 oktober 2010 beslist de algemene kamer van de Regulator om, op basis van het onderzoeksrapport, tegen NV Vlaamse Media Maatschappij (hierna: VMMa), met

Met een aangetekende brief van 3 maart 2009, ontvangen door de Vlaamse Regulator voor de Media (hierna: Regulator) op 5 maart 2009, dient de heer Geert Thorrez (hierna : de

De Algemeene Commissie van Liquidatie der zaken van de voormalige Wees- en Momboirkamers verklaart dat d e n rekening getrouwelijk is opgemaakt en in allen deele overeenkomstig

was, maar ik hoop, dat men het in de Kamer ook hierover eens zal zijn, dat men niet met enige lichtvaardigheid er toe mag overgaan deze gewichtige rechtsregel ter zijde te stellen.

Het onderzoek betreft een evaluatie van de werking van de CW en dan meer specifiek hoe de wijziging van de CW in 2016 heeft uitgewerkt in de praktijk2. Daarbij staan de doelen van

opmaak mede, dat de ambtenaren op een weddeverhooging met ongeveer 10 % mochten rekenen. Daarop kwam de circulaire van 10 December met haar herinnering aan het Rijksplafond een

Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig3. Er zijn