• No results found

Vel Eerste Kamer,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vel Eerste Kamer,"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

21ste ZITTING. — 27 MEI 1887.

Behandeling van de wetsontwerpen nos. 1 2 4 en 12©.

21

ste

Z I

T T I N G .

ZITTING VAN VRIJDAG 27 MEI 1887.

(GEOPEND TE 11 UREN.)

Ingekomen: 1°. bericht van een lid, verhinderd de zitting bij te wonen; 2°. missive van den heer N. Mac-Leod, ten geleide van eene Nota van weder- legging van de Inlichtingen van den Minister van Koloniën, naar aanleiding van de interpellatie van den heer Fransen van de Putte. — Beraadslaging over en aanneming van verscheidene wetsontwer- pen. — Scheiding der vergadering tot nadere bijeenroeping.

Voorzitter: de heer T a n E y s i n g a .

Tegenwoordig, met den Voorzitter, 32 leden, te weten de heeren:

De Sitter, Van Swinderen, Ró'ell, Van Vollenhoven, Muller, Blussé, Mooïenburgh, Pyls, Magnée, Coenen, Regout, Van Pallandt van Keppel, Van Tienhoven, Thooft, Van Naamen van Eemnes, Elout van Soeterwoude, Insinger, Schimmelpenninck van der Oye, Breuning, Stork, Smitz, De Vos van Steenwijk, Huydecoper van Maarsseveen, Viruly, Van der Breggen, Wertheim, Pijnappel, Tak van Poortvliet, Fransen van de Putte, De Bruyn en Verheijen;

en al de heeren Ministers.

De notulen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd.

De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen:

1°. een bericht van den heer van Roijen , dat hij wegens ambtsbezigheden verhinderd is deze zitting bij te wonen.

Dit bericht wordt voor kennisgeving aaDgenomen 2°. e volgende missive van den heer N. Mac-Leod:

» 's Gravenhage , den 25steu Mei 1887.

» Hoogedelgestrenge Heer!

» Den 14den April jl. werd door het lid uwer Kamer den heer I. D. Fransen van de Putte, eene interpellatie

<redaan betreffende den toestand van zee- en landmacht iD Oost-Indië, naar aanleiding waarvan door den Minister van Koloniën, bij Nota van den Uden Mei jl., n°. 105a, aan Uwe Kamer inlichtingen zijn verstrekt.

» Die inlichtingen hebben mij en anderen aanleiding ge- geven , onder aanbieding van eene Nota van wederlegging, een nader adres aan Zijne Majesteit den Koning te riebten.

Van beide stukken heb ik wederom de eer Ü Hoogedel- gestrenge afschriften aan te bieden , in de hoop dat de Eerste Kamer der Staten-Generaal ook aan ons betoog hare aandacht zal willen schenken.

»Vermits wij met dat stuk zoo spoedig mogelijk na de opening uwer zitting gereed wilden zijn , hebben de elders woonachtige onderteekenaars van het adres dd. 3 Maart jl.

aan dit tweede , aan Zijne Majesteit gerichte verzoekschrift niet kunnen medewerken.

» Met hoogachting, heb ik de eer te zijn

» Uw dienstw. dienaar ,

* N. Mac Leod.

» Aan den Heer Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal."

Deze missive wordt voor kennisgeving aangenomen , terwijl de Afschriften en de Bijlagen aan de leden zijn rondgezonden.

Aan de orde is de behandeling van de wetsontwerpen :

I. VASTSTELLING VAN HET TIJDSTIP VOOR DE GEWONE VERKIEZING VAN DE LEDEN DER T\VEEDE KAMER IN HET JAAR 1 8 8 7 IN AFWIJKING VAN ART. 1 0 0 DER KIESWET. ( 1 2 4 )

Dit wetsontwerp wordt zonder beraadslaging met alge- meene stemmen aangenomen.

II. VERLENGING VAN DEN DIENSTTIJD VOOR DE INGELIJF- DEN BIJ DE MILITIE TE LAND DER LICHTING VAN 1 8 8 2 EN VOOR DE INGELIJFDEN BIJ DE ZEEMILITIE DER LICHTING VAN 1883. (129)

De beraadslaging wordt geopend.

De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter! De opmerking die in twee afdeelingeu tegen dit wetsontwerp is gemaakt betrekkelijk de overschrijding van den termijn van 15 Mei, is door geachte leden bij de eerste paragraaf van het Verslag zoo- danig beantwoord , dat ik er niets behoef bij te voegen.

Aan art. 147 der mditiewet is uitvoering gegeven, zoo- dat de Regeering daaromtrent en règle is.

In § 2 wordt erevraagd of de Regeering alsnog schrif- telijke en mondelinge inlichtingen kan verstrekken die de bestaande leemten kunnen aanvullen.

Wij kunnen niet toegeven dat er eenige leemten in het wetsontwerp zijn.

In een wetsontwerp als dit, dat uit buitengewone om- standigueden wordt geboren , behoeven de toestanden zelve niet omschreven te worden, welke casu quo naar het Handelingen der Staten-Generaal. — 18Ê6-1887. — I.

(2)

312

21ste ZITTING. - 27 MEI 1887.

121». Verlenging van den diensttijd voor de ingelijfden bij de militie te land en bij de zeemilitie.

oordeel der Wetgevende Macht aanwezig kunnen zijn. De geachte spreker bedoelde zeker te vragen of de Regeering eenige mondelinge opheldering kan geven omtrent do toe- standen in Europa en in ons vaderland. Wat het laatste betreft, kunnen die inlichtingen van geruststellenden aard zijn. Wij leven in vrede en vriendschap met alle Mogend- beden. Het éónige ongunstige geval dat de Hegeering zich gedacht heeft bij het doen van het voorstel en waarom zij zich verplicht heeft geacht dit voorstel te doen, is de mogelijkheid , dat wij in het geval komen onze neutraliteit te moeten handhaven met behulp van onze legermacht.

Op de vraag naar de meerdere of mindere waarschijn- lijkheid van dat geval kan niemand onzer een antwoord geven. Maar , ieder die de gebeurtenissen des dags nagaat, en oplet wat er buitenslands omgaat, kan weten dat de politieke dampkring bezwangerd is met electriciteit, zoo- dat da geringste vonk tot liet uitschieten van een blik—

semstraal aanleiding kan geven.

De zichtbare teekencn daarvan zijn — zonder natuurlijk aan couranten berichten in verschillenden zin te veel te hechten — de voortdurende wapeningen waarmede de Mogendheden zonder ophouden altijd voortgaan. Van tijd tot tijd vernemen wij ook stemmen uit de raadzalen van met ons bevriende landen, waarin zeker krijgsgeschal is waar te nemen , bij voorbeeld nog gisteren eene zeer gewichtige.

Sedert de indiening van het wetsontwerp kan men niet zeggen , dat de toestand veranderd is, te vergelijken bij het tijdstip waarop bet ingediend werd. Alleen is er nu nog eene redeu van betrekkelijke bezorgdheid bijgekomen , die althans betrekkelijke voorzorg wettigt, namelijk de woe- ling'.:n in onzen nabuurstaat. Ik moet ook opmerken , dat het land, dat ik bedoelde , Btdgië, sedert de laatste jaren dezen maatregel ook reeds beeft toegepast, zoodat thans de Regeering aldaar kan beschikken over drie extra lichtin- gen, niettegenstaande zijne neutraliteit bij tractaten ver- zekerd is, waarop Nederland geen aanspraak maakt. Het zij verre, dat hetgeen ik de vrijheid genomen heb in het midden te brengen , moet worden beschouwd als alarmee- rende tijdingen, alsof ik een of andere bijzonder ernstige zaak had te verzwijgen, maar hetgeen wij vernemen van hen die aan de Regeering inlichtingen moeten geven, wederspreekt den indruk niet, dien men zooal van de buitenlandsche tijdingen en debatten krijgt.

Dit is het eenige wat ik er van zeggen kan.

Nu kom ik tot de derde paragraaf: » Eenige leden achten het een bezwaar, dat de schutterplicht door dit wetsont- werp wordt verzwaard. Kan, zoo vroeg men, deRegeering daarin te gemoet komen?" Dit punt i3 ernstig overwogen vóór dat de zaak hier in de Kamer kwam, en de Regeering heeft daaromtrent nagegaan, of het mogelijk en raadzaam was om door eene wijziging van een der besluiten omtrent de schutter en te gemoet te komen aan het bestaande be- zwaar — men moet het bezwaar niet overschatten, maar iets bestaat dan toch — doch het gaat moeilijk , omdat bij besluit geeue wijziging kan gebracht worden in de vrij- stellingen, die uitsluitend op de wet rusten en kunnen rusten, terwijl eene verandering van de wet voor deze omstandigheid, die zich ééne enkele keer voordoet, niet raadzaam was en hoogst waarschijnlijk geen bijval bij de Kamers zou vinden.

Er is in de Tweede Kamer over dit onderwerp gesproken en zelfs zeer ampel; maar er is slechts ééne enkele zwa- rigbeid van de zijde van hen , die met de uitvoeriug van de scbutterijwet belast zijn , tot de Regeering gekomen , namelijk door een van de Commissarissen de3 Konings.

De vraag is namelijk gedaan of de dienstplichtigen van 1882 , die thans in den toestand zijn en blijven van verlof- gangers, niet moeten worden ingeschreven, gelijk men uit eene circulaire van 1828, aangehaald onder anderen in de Gemeentestem n°. 1857, meent te moeten opmaken en of die dus door de omstandigheid, waarin zij thans komen te verkeereu, wanneer deze wet wordt aangenomen, ge- heel en al vrij komen. Wanneer zij worden ingeschreven , hebben zij wel eene reden van vrijstelling, eu als zij die doen gelden , dan zou dit alleen invloed op den uitslag van de dienstneming op de schuttersrol van een jaar hebban,

want dan kunnen zij geen andere dan eene voorwaardelijke vrijstelling krijgen, die in 1888 expireert.

De Regeering heeft geantwoord aan dien Commissaris des Konings en aan zijne arabtgenooten daarvan kennis gegeven, dat zij de aanschrijving van 1828, als niet rus- tende op eene wet of op een Koninklijk besluit, als niet verbindend beschouwt. Die aanschrijving berust op een motief, waarvan het zeer twijfelachtig zou wezen of het in dit geval wel toepasselijk zou zijn, dat de nog dienende militairen in eene garnizoensplaats zouden moeten worden ingedeeld en niet in hunne eigenlijke woonplaats. Dit is onzes inziens niet toepasselijk op deze personen, want dat zijn allen verlofgangers. Bijgevolg is beslist dat zij zullen wor- den ingeschreven, maar dat zij — dit kon natuurlijk niet anders omdat zij zich kunnen beroepen op art. 3 , lit. ader scbutterijwet — de voorwaardelijke vrijstelling zullen ge- nieten , omdat zij nog in dienst zijn. Het is dus niet te ont- kennen dat de kans van vrijloting bij de schutterijen voor dit jaar eenigszins ongunstiger is geworden voor die ongehuwden en weduwnaars zonder kinderen die geen reden van vrijstel- ling hebbende, anders zouden hebben kunnen vrijloten.

Hoe groot de kans zou zijn , die zij daardoor missen , is niet gemakkelijk te berekenen. Het is buiten alle mate over- dreven om daarvoor het geheele contingent aan te nemen, want de quaestie betreft alleen de dienstdoende schutterijen , en dan is nog te letten op het verloop van het contingent der plaatsen, waar dienstdoende schutterijen zijn. Men moet ook niet vergeten dat de sterkte van de schutterijen niet ten volle zoo groot is als zij volgens de letter van de wet moet wezen. Dat scheelt veel. Bij voorbeeld. Naar de letter der wet zou er thans in den Haag eene schutterij moeten wezen van 26 a 27 honderd man ; volgens de for- matie , die berust op eene oudere volkstelling , is zij echter slechts 1568 personen sterk , daarvan moet men nemen het V,, dat is circa 325 personen. Die moeten door loting wor- den aangewezen onder degenen die geen vrijstelling hebben.

Nu is het contingent voor 1882 voor den Haag geweest circa 250. Het verloop van 5 jaar berekend op 13 percent geeft 3 3 ; er kunnen dus 217 man in aanmerking komen om op de schuttersrol te worden ingeschreven, maar daar- onder zijn er natuurlijk in den tusschentijd getrouwd en zullen dus behooren tot den 2den ban, en eindelijk zullen er bij zijn, die andere redenen van vrijstelling hebben.

Diegenen die niet onder deze beide categorieën behooren, zullen dus eene mindere kans van vrijloting bezorgen aan even zoovele andereu. Maar daaraan is zonder wijziging der schutterijwet niets te doen.

Eindelijk de vraag die in bet Verslag is gedaan betref- fende de huishoudelijke, administratieve maatregelen die te nemen zouden zijn omtrent de plaatsvervanging ; daarop zal mijn ambtgenoot van Oorlog het antwoord geven.

De heer T a n S w l n d e r c n : Mijnheer de Voorzitter! De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft de drie opmer- kingen, in het Verslag voorkomende, behandeld, ons daar- omtrent inlichtingen verstrekt, en wat de opmerkingen van de derde paragraaf betreft, voor een gedeelte d«

beantwoording daarvan overgelaten aan z n ambtgenoot van Oorlog.

Ik geloof, dat de opmerkingen in de drie paragrafen van ons Verslag niet alle gelijke eer hebben genoten.

Wat de opmerkingen van § 3 betreft, de Minister heeft toegegeven, dat er door deze wet eigenaardige bezwaren zullen ontstaan voor de militie- en schutterplichtigen.

Toch geloof ik dat deze Vergadering, die bezwaren erkennende, dezo toch zeer licht zoude achten, wanneer zij overtuigd was, dat de buitengewone omstandigheden, waarvan in § 2 sprake is, aanwezig zijn.

Wat de bezwaren betreft van § 1, de Minister heeft eenvoudig gezegd, dat die in het Verslag zelf door de leden waren weerlegd.

De Minister zegt verder, dat de Regeering en règle was. Ik geloof niet dat het tegendeel door ons beweerd wordt. Volgens art. 147 der militiewet is de Regeering en règle, want het daarbij gevorderde Koninklijk besluit is genomen.

(3)

21ste ZITTING. — 27 MEI 1887.

Behandeling van de wetsontwerpen n<«. 1 2 0 , 1 4 2 en 1 3 6 .

Ik behoor evenwel tot die leden , die strijd vinden tus- schen deze wet en de Grondwet. Ik beschouw de militie- wet van 18G1 niet zoozeer als eene explicatie van art. 182 der Grondwet, maar als (wel daarmede verband houdende) regelende een ander onderwerp.

Art. 182 verplicht de militieplichtigen tot vijf jaren dienst; de artt. 146 en 147 der militiewet regelen do wijze van ontslag. Die wet kan niet afwijken van de wettelijke bepalingen der Grondwet. Wanneer in het eerste lid van art. 182 als regel wordt gesteld dat de militieplichtigen

vijf jaren moeten dienen, dan komen in de 2de alinea de uitzonleringen voor in tijden van oorlog en buitengewone omstandigheden. Nu spreken de artt. 146 en 147 der militiewet van een bewijs van ontslag, en behandelen eveneens de beide gevallen (gewone en buitengewone).

Ik geloof als bekend te mogen aannemen dat er vroeger over dit bewijs van ontslag quaestie bestond. Er wordt wel beweerd dat het ontslag bij art. 182 der Grondwet in- gaat bij het uitreiken van het paspoort, maar dit kan toch niet de ratio legis geweest zijn om het ontslag te doen ingaan bij het uitreiken van het paspoort. Vroegee was men dan ook niet van die meening, want de verr lofpassen werd altijd aan de betrokken burgemeester- uitgereikt eenigen tijd vóór de vijf jaren verstreken warens Wilde men aannemen dat de diensttijd eigenlijk eerst, eindigt bij het uitreiken van het paspoort, dan zou dit wel eens onder zekere omstandigheden achterwege kunnen blijven en daardoor de diensttijd met een paar weken , om van langer niet te spreken, kunnen worden verlengd.

Dat acht i k , dat niet de bedoeling kan geweest zijn. Vijf jaren is de regel, en zijn die om, dan is de dienst uit.

Evenals men door betaling van eene schuld gelibereerd is, is men van den dienst vrij wanneer de vijf dienstjaren verstreken zijn. In het eerste geval is de quitantie, in het tweede het paspoort slechts een bewijs dat, de schuld of de plicht gekweten is.

Nu zie in de bepaling van art. 147 der militiewet geene explicatie van art. 182 der Grondwet, maar de regeling van eene geheel andere zaak. Dat in tijd van buitengewone omstandigheden de uitreiking van het paspoort geschorst kan worden, daarin heeft de Regeering gelijk, want immers indien er eene wet ingediend is die bepaalt dat de diensttijd verlengd moet worden , is zij verplicht, krach- tens art. 147 , een Koninklijk besluit te provoceeren waarbij de uitreiking der paspoorten uitgesteld wordt, totdat de

beslissing bij de Wetgevende Macht is gevallen.

In art. 182 der Grondwet en art. 147 der militiewet wordt steeds gewezen op twee gevallen, dat is, dat de Staat verkeert in oorlog of in buitengewone omstandigheden.

In § 2 van ons Verslag is gevraagd, of de Regeering ook inlichting zou kunnen geven omtrent die buitenge- wone omstandigheden. Wij hebben dieniet in de stukken kun- nen vinden. Het is natuurlijk, dat wij nietoverde overgelegde Nota kunnen spreken. De verklaringen, die de Minister heden gegeven heeft ten opzichte van de buitengewone omstandigheden met betrekking tot ons vaderland, waren van zeer geruststellenden aard , en wat het buitenland be- treft, de Minister heeft gezegd: wie kan daar iets met zekerheid van zeggen?

Ik geloof, dat wij die vraag telkens kunnen herhalen.

In de laatste jaren hebben wij dergelijke verschijnselen herhaaldelijk beleefd. Er wareu bij den algemeenen toe- stand van wapening in Europa nu nog bijgekomen de bewegingen bij onze naburen, — de welbekende werksta- kingenin België wellicht?

Wanneer wij nu konden nagaan, dat de buitengewone omstandigheden van dien aard waren, dat men uitvader- landsliefde zijne stem niet kon weigeren, dan zou ik de mijne aan dit wetsontwerp geven en over alle andere be- zwaren heenstappen, maar daar ik die niet zie, maar wel strijd zie met art. 182 der Grondwet, zal ik dit nu niet kunnen doen.

De heer W e l t s e l , Minister van Oorlog: Aan mij is de taak opgedragen om de bedenking te beantwoorden, die in paragraaf 3 van het Verslag is opgenomen. Blijkens

dit Verslag, >heeft men met voldoening gezien, dat de Regeering bepaalde toezeggingen had gedaan om voor de betrokken dienstplichtigen de mogelijkheid om als plaats- vervangers dienst te nemen zooveel doenlijk te bevorderen ".

Die bepaalde toezegging heb ik niet gedaan. De opmerking is dus niet volkomen juist. In de Tweede Kamer heb ik slechts verzekerd dat ik gaarne en met ernst zou over- wegen wat door administratieve maatregelen zou kunnen geschieden om de bedreigd geachte belangen te beveiligen.

De slotsom van die overwegingen ia geweest dat men aan de lotelingen van 1882 die als plaatsvervanger mochten willen optreden tijdig eene schriftelijke verklaring zal af- geveu waarbij hun de toezegging wordt gedaan dat zij bij het uitreiken van het paspoort zullen ontvangen het certificaat van goed gedrag dat zij daartoe noodig hebben, met dien verstande dat zij dit overigens moeten verdienen en onder voorbehoud dat in hun overigen diensttijd niets met hen voorvalle, waardoor aan die toezegging geen gevolg zou behooren te worden gegeven.

Voorts zal aan de lotelingen van 1888 die met de mili- tieplichtigen van 1882 verbintenissen tot plaatsvervanging mochten willen aangaan , onmiddellijk na hunne inlijving verlof worden gegeven, ten einde hen in staat te stellen, op grond van art 70 der militiewet, den Koning het ver- zoek te doen tot het verkrijgen der vergunning om alsnog een plaatsvervanger te stellen.

Jk vertrouw dat op die wijze aller belangen ten deze volkomen in veiligheid zullen gebracht zijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsontwerp tot verlenging van den diensttijd voor de ingelijfden bij de militie te land der lichting van 1882 en voor de ingelijfden bij de zeemilitie der lichting van 18S3 wordt in stemming gebracht en met 26 tegen 5 stern- men aangenomen.

Voor hebben gestemd de heeren Moolenburgh, Pyls, Magnée, Goenen, Regout, Van Pallandt van Keppel, Van Tienhoven, Thooft, Van Naamen vanEemnes, Elout van Soetcrwoude, Insinger, Schimmelpenninck van der Oye, Breuning, Stork, Smitz, De Vos van Steenwijk, Huyde.

coper van Maarsseveen, Wertheim, Tak van Poortvliet, De Bruyn, De Sitter, Röell, Van Vollenhoven, Muller, Blussé en de Voorzitter.

Tegen hebben gestemd de heeren Viruly, VanderBreg- gen, Pijnappel, Fransen van de Putte en Van Swinderen.

III. TOT GOEDKEURING DER OP 21 MEI 1886 TE PARIJS VASTGESTELDE VERKLARING , TEN AANZIEN DER INTERNA- TIONALE OVEREENKOMST VAN 1 4 MAART 1 8 8 4 TOT BESCHER- MING VAN ONDERZEESCHE TELEGRAAFKABELS. ( 1 4 2 )

Dit wetsontwerp wordt zonder beraadslaging met al- meene stemmen aangenomen.

IV. WIJZIGING VAN HOOFDSTUK V DER STAATSBEGHOOTINÖ VOOR 1886. (136)

De beraadslaging wordt geopend.

De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: In het Eindverslag komt bij art. 1 de meening voor van vele leden , dat de ondervinding geleerd heeft, dat eene betere regeling van het dragen der uitgaven zoo van ontsmetting als van vernietiging tusschen de g e - meenten en het Rijk noodig is. Dit schijnt te doelen op eene wettelijke regeling, maar de zaak is volstrekt niet ongeregeld. De kosten van onteigening en vernietiging worden gedragen door het Rijk, terwijl de kosten van de maatregelen tot ontsmetting, als meer bepaald door de plaat- selijke politie geschiedende, ten laste der gemeenten komen.

De burgemeesters houden zich aan het geneeskundig advies, dat zij volgens de wet op de besmettelijke ziekten

(4)

314

21ste Z I T T I N G . — 27 MEI 1887.

Behandeling van de wetsontwerpen n0s. 1 3 6 , 1 2 5 , 1 3 0 , 1 3 4 en 1 3 3 .

inwinnen. Intusschen kan bij eventueele herziening der wet op de zaak worden gelet.

Ten aanzien van het tweede in het Eindverslag aange- voerd p u n t heb ik geen nadere mededeeling in deze Kamer te doen. Alleen m a g ik met genoegen verklaren , wat zeer strekt tot rechtvaardiging onzer vertoogen bij de Engelsche Regeering, dat volgeus het pas verschenen jaarlijksch verslag van het veeartsenijkundig Staatstoezicht in (ïroot- Britannië, in 840 scheepsladingen vee in 1886 uit de Nederlandsche in de Engelsche havens aangevoerd, slechts drie varkens bevonden werden aan varkenskoorts te lijden;

al het vee uit Nederland werd overigens na onderzoek gezond verklaard , een feit dat zeer pleit voor den gunstigen toestand van onzen veestapel.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsontwerp tot wijziging van hoofdstuk V der Slaats- begrooting voor 1886 wordt in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen.

V. VERHOOGING VAN HOOFDSTUK V DER STAATSBEGROO- TING VOOR 1887. ( 1 2 5 )

De beraadslaging wordt geopend.

De heer I l e e i i i s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter! De Regeering zal niet nalaten haar voordeel te doen met de wenken der geachte l e d e n , die »voor het vervolg dergelijke uitgaven zooveel mogelijk wenschten beperkt te zien ".

Er was één lid die zoo ver g i n g het herstellen van monumenten van oude k u n s t als uitgaven van weelde te beschouwen. Ik m a g niet o n t k e n n e n , dat ik eenige over- drijving vind in de bewering van dat lid.

Sedert eene reeks van jaren , zonder esnige interruptie , is op hoofdstuk V van alle Staatsbegrootingen een post voor dat onderwerp gebracht. Met de aanneming van deze kleine verhooging zal de post in dit jaar nog vrij wat lager zijn dan de gemiddelde som der laatste jaren.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der Staats- begrooting voor 1887 wordt in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen.

VI. ONTEIGENING VAN EIGENDOMMEN VOOR DEN AANLEG VAN EENE WATERLEIDING UIT DE VECHT NABIJ NLGTEVECHT NAAR AMSTERDAM. (13©)

De beraadslaging wordt geopend.

De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: In de eerste alinea van het Verslag wordt een technisch bezwaar g e m a a k t , of het namelijk mogelijk zal wezen om de verzakking der buizen te voorkomen. Ik zou wel willen vragen , of dat eigenlijk hier een punt van beslissing kan zijn, wanneer het geldt onteigening ten behoeve van een w e r k , dat zoozeer in het belang is van de grootste s t a d , van een zoo aanzienlijk deel van de bevolking des Rijks. Die technische vraag wordt natuurlijk opgelost door dengeen, die het werk aanlegt. Dat hier of daar aan die buizen iets zal haperen in den loop der tijden , is zeer wel mogelijk. Dat is evenwel even zoo min een bezwaar, als het eeu bezwaar is tegen het bouwen van een gasfabriek en het leggen van gaspijpen onder den g r o n d , dat er wel eens een lek zal voorkomen. De Duin- waterniaatschappij , met dit werk belast, doet alles wat in haar vermogen is. Vermoedelijk geldt de bezorgdheid voornamelijk de soliditeit van de waterkeericgen in welke de buizen zouden moeten worden gelegd. Daaromtrent kan men zoo gerust zijn als in dergelijke zaken gerustheid kan bestaan, want het is nu zoo goed als zeker, dat met

alle waterschappen, die waterkeeringen hebben die door- sneden moeten worden bij dit w e r k , in der minne wordt overeengekomen , waarbij dan voorzorgen worden bedongen.

Deze onteigeningswet is hoofdzakelijk nu nog maar noodig tegenover particuliere eigenaars, die natuurlijk wel a a n - spraak hebben op billijke vergoeding, maar al te veel zouden kunnen vragen.

In de tweede alinea wordt gezegd, dat het beter zou zijn een servituut te leggen ten behoeve van de Duinwater- maatschappij op de landen die men noodig heeft. Het is niet te o n t k e n n e n , dat dit een zeer nuttige maatregel zou kunnen zijn; er is alleen tegen in te brengen , dat men er geen recht toe heeft. E r wordt aangehaald het voorbeeld van de wel betreffende het plaatsen van telegraafpalen eu dergelijke ; dat is eene uitzonderingswet, en hier geldt het wel eene wet betreffende een particulier w-erk, maar het is alleen eene wet tot toepassing van de algemeene wet van 1831.

Eindelijk kan ik de o p m e r k i n g , die in de laatste alinea gemaakt i s , geheel en al onderschrijven. Waarschijnlijk zal zij wat dit werk betreft eene zuiver theoretische waarde hebben, want de Duinwatermaatschappij is zoo goed als gereed met de betrokken waterschapsbesturen. De opmer- k i n g is overigens juist.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsontwerp houdende onteigening van eigendommen voor den aanleg van ene waterleiding uit de Vecht nabij Nigtevecht naar Amsterdam wordt in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen.

VII. D E F I N I T I E V E VASTSTELLING VAN HET V J D E HOOFD- S T U K DER STAATSBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR

1887. ( 1 3 1 )

Dit wetsontwerp wordt zonder beraadslaging met alge- meene stemmen aangenomen.

VIII. VERHOOGING EN AANVULLING DER BEGROOTING VAN ONTVANGSTEN EN UITGAVEN VAN HET PENSIOENFONDS VOOR BURGERLIJKE A M B T E N A R C N OVER HET JAAR 1 8 8 6 , VAST- GESTELD BIJ DE WET VAN 2 0 JANUARI 1 8 8 6 ( S T A A T S B L A D

N°. 16). ( 1 3 3 )

De beraadslaging wordt geopend.

De heer I t e g o a t : Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch tot den Minister van Financiën eenige woorden te richten tot aanbeveling van eene afdoende regeling van het pen- sioenfonds voor weduwen en weezen van burgerlijke amb- tenaren. De aandrang daartoe wordt zoo sterk en is zoo alleszins gerechtvaardigd, vooral in L i m b u r g , door de steeds toenemende treffende gevallen , waardoor de nood- zakelijkheid van het tot stand komen van dat fonds meer en meer blijkt. De belanghebbenden koesteren dan ook de hoop dat het dezen Minister van Financiën, die deze zaak reads op zulk een goeden weg gebracht heeft, zooals wij uit de Handelingen der Tweede Kamer vernomen hebben , moge gegeven zijn deze gewichtige zaak tot een spoedig en goed einde te brengen.

De heer B l o e m , Minister van Financiën: Ik kan den geachten afgevaardigde de verzekering geven, dat het aan mij niet zal liggen om dit belangrijke onderwerp met dien spoed te behandelen , dien de zaak zelve vordert.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsontwerp tot verhooging en aanvulling der begroo- ting van ontvangsten en uitgaven van het pensioenfonds voor burgerlijke ambtenaren over hel jaar 1836, vastgesteld bij de wet van 20 Januari 1886 (Staatsblad n°. 16), w o r d t i n stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen.

(5)

2 late ZITTING. - 27 MEI 1887.

Behuudeling van de wetsontwerpen nos. 127 en 1 1 7 .

IX. RUILING VAN GROND MET DE »UTRBCHTSOHB BEET- W O B T B L S U I K E R F A B R I B K " TE UTRECHT. ( 1 9 f )

Dit wetsontwerp wordt zonder beraadslaging met 29 tegen 3 stemmen aangenomen.

Voor hebben gestemd de heeren De Sitter, Röell, Van Vollenhoven, Muller, Blussé, Moolenburgh, Pyls, Magnée, Coenen, Regout, Van Pallandt van Keppel, Van Tienhoven, Thooft, Van Naamen van Eeranes, Elout van Soeterwoude, Insinger, Schimmelpenninck van der Oye, Breuning, Sterk, Smitz, Huydecoper van Maarsseveen, Viruly, Wertheim, Pijnappel, Tak van Poortvliet, Fransen van de Putte, De Bruyn, Verheijen en de Voorzitter.

Tegen hebben gestemd de heeren Van Swinderen, De Vos van Steenwijk en Van der Breggen.

X. ONTEIGENING VAN EEN SPOORWEG VAN CROMVOIRT NAAR 'S HBRTOGENBOSCH. ( 1 1 7 )

De beraadslaging wordt geopend.

De heer V e r h e y e n : Mijnheer de Voorzitter ! Ik heb met diep leedwezen kennis genomen van liet besluit der Tweede Kamer, waarbij uit het oorspronkelijke wetsont- werp alles gelicht is wat betrekking heeft op de verbetering van het stations-emplacement te 's Hertogenboscb.

Het schijnt dat zij zich heeft laten verleiden door het liefelijk gefluit van een vogelaar, het geachte lid dat het amendement heeft verdedigd.

Maar wat ik niet had verwacht, is dat tot mijn niet minder groot leedwezen, blijkens het Verslag der rappor- teurs, ook de groote meerderheid van deze Kamer de aanneming van dat amendement toejuicht.

In de Tweede heeft men zich zelfs niet ontzien, ik acht mij verplicht hierop met een enkel woord te wijzen, de mannen, die met het laatste onderzoek te dezer zake zijn belast geweest, als het ware verdacht te maken; zoo heeft men gevraagd: heeft het onderzoek plaats gehad door onzijdige deskundigen , die niet bij de zaak betrokken zijn ? Zouden de ingenieurs, aan wie van Staatswege wordt opgedragen de Diezebrug te maken, niet een tegenover- gesteld belang hebben dan de Exploitatie-maatschappij ? Ik heb de eer eenige dier heeren van nabij te kennen, en dit wel als uitstekend kundige, fatsoenlijke, eerlijke mannen, waarop het land mag bogen; mannen niet in staat om zich te laten verleiden tot onbehoorlijke hande- lingen. Uit het onderzoek door hen ingesteld is een ont- werp voortgekomen, waartegen volgens den Minister uit een technisch oogpunt geen enkele opmerking is gemaakt.

Wij hebben hier met twee gewichtige bezwaren te doen.

Onbekend maakt onbemind, zegt het spreekwoord, en ik wil hieraan althans gedeeltelijk toeschrijven, dat men er zoo weinig rekening mede gehouden heeft. Dit geldt in de eerste plaats het stationsemplacement. Hieraan kleven groote gebreken; het is te kort, het biedt geen vol- doend terrein aan om behoorlijk te rangeeren.

Dit is altoos eene kwade zaak, maar daar vooral aller- treurigst, wijl hierdoor voor het zoo drukke verkeer van de Langstraat en het land van Heusden met 's Hertogen- bosch groote belemmeringen ontstaan. Of heeft het niets te beduiden dat telkens een groot getal personen voor het afsluitingshek moet blijven staan, om af te wachten dat er gerangeerd is, of dat de treinen zijn aangekomen of vertrokken, en dit blootgesteld aan guur weder, aan wind , die er ten gevolge van de groote vlakte als het ware onafgebroken waait? En nu wil de verdediger van het amendement voor de lijn Zwaluwe-'s Hertogenboscb. slechts eene kleine overdekking maken, waaronder de reizigers zullen kunnen staan, die in of uit den trein stappen.

Ik hoop voor dien geachten afgevaardigde, wien ik geen kwaad wil en wien ik zelfs een lang leven toewensch, dat het hem nooit gegeven zal zijn daar te moeten wachten, want dan zou zijne gezondheid wel eens gevaar kunnen

loopen. En daar ter plaatse nu zal men eene overdekking tot stand brengen evenals voor den tram te Delft.

't la wel wat heel erg, Mijnheer de Voorzitter.

En nu de brug. Ik heb er behoefte aan het ook in deze Kamer te herhalen, al blijkt het uit de stukken, en al is hot reeds in de Tweede Kamer gezegd, dat het getal schepen en stoombooten , dat gedurende de vijf laatste jaren door die brug is gevaren , gemiddeld tuaschen de 16 a 17 Ö00 por jaar beJragen heeft, dat ia ongeveer 45 per dag, terwijl daar thans dagelijks, van 's morgens kwart voor 7 tot 's avonds kwart voor twaalven, 42 treinen over loopen.

Is eenmaal de nieuwe lijn tot stand gekomen, dan zullen de treinen uit niet minder dan vijj richtingen het station te 's Hertogenbosch aandoen. .Neemt men hierbij nog in aanmerking, dat het spoorwegverkeer jaarlijks toeneemt, dan zullen na verloop van eenigen tijd 60 treinen de brag moeten paaseeren. Ik wil toegeven, dat enkele treinen samen zullen vertrekken en aankomen, maar daar staat tegenover, dat de meeste treinen wat te laat aankomen en de goederentreinen bijoa altoos.

Een kwartier vóór de aankomst van eiken trein moet de brug gesloten worden ; men kan zich dus eenig denkbeeld vormen van het nadeel dat de scheepvaart daar ondervindt.

E n , Mijnheer de Voorzitter, het geldt hier geen uitsluitend binnenlandsch belang , maar eene internationale zaak, want de overeenkomst met België vordert, dat de Zuid- Willema- vaart en daaraangreuzende rivier de Dieze niets in den weg worde gelegd. Ik spreek niet eens van de averij, waaraan de schepen met kwaad weer en hoogen waterstand telkena blootgesteld zijn; geen wonder dus, dat men ook hier- over sedert jaren en jaren heeft hooren klagen. De toestand is er onhoudbaar, en ik noem die eene schande voor ona land. Moet die zoo blijven ? Ik wil beleefdelijk gevraagd hebben of een dergelijke elders in Nederland gevonden wordt, of die elders zou gedoogd worden? Neen, Mijnheer de Voorzitter , nergens! Men zou daar wel recht weten te verkrijgen; sedert jaren en jaren treft men dien intusschen te 's Hertogenbosch aan; zelfs voorname hande- laren te Rotterdam hebben zich om voorziening tot d©

Tweede Kamer gewend, men weet met welke uitkomst.

Er is dus op het oogenblik wederom geen uitzicht op verlossing uit dien poel van ellende, 's Hertogenbosch heeft als vesting gedurende eeuwen geduld , veel geduld moeten oefenen, zich veel moeten getroosten; het heeft dit op eene wijze gedaan, boven mijn lof verheven. Nu zegt men:

dit gewijzigde wetsontwerp is beter dan het oorspronke- lijke, want nu zult ge in twee jaren den spoorweg Zwaluwe-'a Hertogenbosch voltooid zien. Maar, Mijnheer de Voorzitter, oefende men 4 jaar geduld, dan zou men dezen afgewerkt hebben, en tevens een toestand verkregen hebben, die zou beantwoorden aan hetgeen men in rede- lijkheid ten behoeve van een goed verkeer, ten behoeve van handel en nijverheid voor de scheepvaart zou kunnen vorderen. Nu echter zal het knoeiwerk blijven, dat toch veel geld zal kosten. Wil men de zaak in verband brengen met den nieuwen Maasmond, dan moet men toch niet over het hoofd zien dat er 10 a 12 jaren noodig zullen zijn alvorens de afsluiting van de Beersche Maas zal zijn tot stand gebracht. Zal er nu vóór dien tijd niets gedaan worden?

Zal de bestaande toestand al dien tijd zoo moeten blijven ? Eene andere vraag , M ijnheer de Voorzitter: waaruit ia deze geboren ? Hebben 's Hertogenbosch of de omstreken daaraan schuld ? Volstrekt niet! Het vestingstelsel is oor- zaak , dat de weg op eene wijze is aangelegd, dat de scheepvaart zoo veel heeft te lijden. Moet 's Hertogenbosch, dat reeds zooveel heeft doorstaan, op den duur voor de gevolgen van 'slands verdediging blijven boeten? Rede- lijkerwijze is dit toch niet te vorderen.

Wordt de brug hersteld, desnoods vernieuwd, dan zal gedeeltelijk eene verbetering zijn aangebracht. Men zal dan althans geen gevaar meer loopen met den trein in het water terecht te komen, maar in den toestand der scheep*

vaart zal dit geen verandering teweegbrengen-

Wanneer het terrein niet naar behooren wordt verhoogd, kan ook de brug niet verhoogd worden en ia dientengevolge ook aan verbetering van de scheepvaart niet te denken.

Handelingen der Staten-Generaal. — 1886—1887. — I.

(6)

316

21ste ZITTING. — 27 MEI 1887.

Behandeling van de wetsontwerpen n<>8. 1 1 7 en 1 3 2 .

Het wetsontwerp tot uitbreiding van de haven en sluis- werkeu te IJmuiden is tot mijn groot genoegen met eene groote meerderheid aangenomen. Is e r , wil ik gevraagd hebben , in de openbare zitting een enkel woord gerept over dn groote som , meer dan vier millioen , die daarvoor gevorderd wordt ? Heeft men nagecijferd wat partijdige of onpartijdige ingenieurs hebben gedaan ? Niets van dit alles!

Maar is liet dan niet grievend om, waar het 's Hertogen- bosch betreft, met bijna algemeene stommen een amen- dement te zien aangenomen, dat den ellendigen , onge- hoorden toestand aldaar bestendigt? Met eene loupe heeft men de cijfers bekeken; een groot gedeelte van het werk geschrapt! Goedkooper kan bet zeker niet! De steenen glooiing voor den spoorweg, die f 300 000 moet kosten , is, zegt men, niet noodig. Ik heb op mijne beurt een der kundigste hoofd-ingenieurs in ons land geraadpleegd, en deze heeft mij verklaard dat, hoe de uitwerking van den nieuwen Maasmond ook moge wezen, die glooiing in allen gevalle noodig zal zijn, wil men niet telkens aan groot gevaar zijn prijsgegeven.

Zal ik nu tegen het wetsontwerp stemmen? Mijn vriend, den geachten afgevaardigde den lieer Fransen van de Putte, hoor ik zeggen: neen. Welnu, Mijnheer de Voor- zitter, ik zal diens raad volgen en voor het gekortwiekte ontwerp mijne stem uitbrengen.

Ik eindig met te verklaren, dat ik mij vereenig met de uitnoodiging van het geachte lid der Tweede Kamer, den heer Van der Sleyden, aan den Minister van Water- staat gedaan, weshalve ik dezen mitsdien dringend ver- zoek om zoo spoedig doenlijk een wetsontwerp in te dienen dat tot verbetering van de brug, die thans zooveel gevaar oplevert, zal strekken, en tevens aan de belemmeringen, die de scheepvaart in zoo ruime mate ondervindt, paal en perk zal stellen.

De heer V a n d e n B e r g h , Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid: (Jok de Regeering, ik behoef liet niet te zeggen , betreurt de beslissing , die door de Tweede Kamer omtrent dit wetsvoorstel is genomen, en ik begrijp zeer

goed dat die beslissing den geachten afgevaardigde uit Noordbrabant levendig heeft getroffen en hij met warmle aan zijn gevoel van leedwezen uiting heeft gegeven.

lntusschen die beslissing is er, en de Regeering zal trachten met spoed de bezwaren op te lossen, die uit die beslissing voortspruiten. Zij zal daarbij, gelijk zij steeds doet, de meest gepaste zuinigheid in acht nemen.

Daarom meen ik te moeten opkomen tegen eene aan- merking die in het Verslag dezer Hooge Vergadering wordt gevonden. Daar wordt eenigszins een verwijt tot de Re- geeriug gericht, alsof zij ae locale spoorweglijn door de Langstraat met weelde of althans op kostbare wijze tot stand zou brengen.

Dat is het geval niet. Die lijn is, in aanmerking genomen de omstandigheden waaronder zij gemaakt is en de terrei- nen waardoor ?.y heengaat, niet kostbaar aangelegd. Ik heb het reeds doen opmerken in de Tweede Kamer, men had de lijn kunnen leggen op het terrein buiten deinur.- datiën, zoodat de uitgaven belangrijk minder zouden zijn geweest; maar de wet heeft bevolen dat de spoorweg moet aangelegd worden door terreinen waaruit vanzelf een kostbare aanleg moest voortspruiten.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsontwerp tot onteigening voor een spoorweg van Cromroirt naar ''s Hertog'enbosch wordt in stemming ge- bracht en met algemeene stemmen aangenomen.

XI. KREDIETEN TEN LASTE DKR BEGROOTING VAN NKDEK- LANDSCH-INDIË VOOR 1887, TER BETALING VAN TOT AFGESLOTEN DIENSTJAREN BEHOORENDE ONVEREVENDE VOR- DERINGEN. ( 1 3 8 )

Dit wetsontwerp wordt zonder beraadslaging met alge- meene stemmen aangenomen.

De vergadering wordt tot nadere bijeenroeping gescheiden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Schitterend als zonnestralen kwamen mannen. Op het veerkrachtig gras kwamen zij samen. Zij gaven elkaar de hand. Uit hunne monden begon het woordengespreek. Helder als

burgerij niet door die burgerij zelf, maar door do Staat wordt besteed, dit is volstrekt in strijd met onze liberale beginselen, die er immers vanuit gaan, dat de mens een zo

De Eerste Kamer heeft vorige week gezorgd voor een kleine sensatie door met een zeer geringe meerderheid zich uit te spreken tegen handha- ving van haar eigen

De kern van het vraagstuk van de ont- wikkeling van Nieuw-Guinea wordt naar zijn mening door enkele simpele cijfers aangeduid. In een bevolking, die afneemt of

Door gedaagde is gesteld dat ook na invoering van betaald parkeren in de Prinses Irene​- buurt is gewaarborgd dat de overlast van het WTC zoveel mogelijk wordt beperkt en zij

De Algemeene Commissie van Liquidatie der zaken van de voormalige Wees- en Momboirkamers verklaart dat d e n rekening getrouwelijk is opgemaakt en in allen deele overeenkomstig

was, maar ik hoop, dat men het in de Kamer ook hierover eens zal zijn, dat men niet met enige lichtvaardigheid er toe mag overgaan deze gewichtige rechtsregel ter zijde te stellen.

     Is mede ondertekend door zijn echtgenote en zoon. Kerssies heet Erik van zijn voornaam en niet Johan..  4) Piet Smits is van de HBD en niet van de