• No results found

Vel Tweede Kamer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vel Tweede Kamer"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vel 4 4 5 1721 Tweede K a m e r

Ingekomen stukken.

58ste VERGADERING. — 10 J U N I 1947.

Verslagen uitgebracht over wetsontwerpen. — Regeling van werkzaamheden.

58

S T E

V E R G A D E R I N G

VERGADERING VAN DINSDAG 10 JUNI 1947.

(Bijeenroepingsuur 1 namiddag.)

Ingekomen stukken. — Verslagen uitgebracht over wets- ontwerpen. — Regeling van werkzaamheden. — Mede- deling van een besluit van de Centrale Afdeling. —Behan- deling en aanneming van het wetsontwerp Noodvoorzie- ning Perswezen. — Indiening, behandeling en verwerping van een motie van orde van de heer Romme c.s. be- treffende de Noodvoorziening Perswezen. — Behandeling en aanneming van het wetsontwerp Wijziging wet dienst- plichtvoorzieningen.

Voorzitter: de heer van Schalk.

Tegenwoordig, met de Voorzitter, 89 leden, te weten:

de heren Hacke, Korthals, Ruygers, Serrarens, van den Bom, van der Brug, Scheps, van der Zanden, Thomassen, Algera, Vonk, van der Zaal, Kikkert, Roosjen, Kortenhorst, Tilanus, van Vliet, Teulings, van den Heuvel, Posthumus, Smeenk, Burger, Vondeling, Tuin, jonkvrouwe Wttewaall van Stoet- wegen, de heren B . J . Stokvis, Hoogcarspel, Deering, mejuf- frouw Tendeloo, de heren Donker, den Hartog, Spijkers, Koenen, Vermeer, de Ruiter, van Walsum, Goedhart, ten Hagen, Willems, Stapelkamp, Meijerink, Terpstra, Fokkema, Verkerk, de Wilde, Schoonenberg, Beernink, Hofstra, van Lienden, Droesen, Steinmetz, Zandt, Maenen, Peters, Koersen, Hooij, Mes, Dassen, Lucas, Logemann, Suurhoff, van Sleen, Zegers, Smits van Oijen, Stokman, van der Goes van Naters, Sassen, Joekes, van Dis, Haken, mevrouw van den Muijzen- berg—Willemse, de heren Palar, Roolvink, mevrouw Fortanier—

de Wit, de heren Bachg, Borst, de Kort, LTsselmuiden, Neder- horst, Mol, Derks, Schmal, Krol, Groen, van der Weijden, Vorrink, de Groot en Romme,

en de heer Beel, Minister- President, de heer van Maarseveen, Minister van Justitie, de heer Gielen, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de heer Fiévez, Minister van Oor- log, en de heer Schagen van Leeuwen, Minister van Marine.

De Voorzitter: Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn in- gekomen :

1°. berichten van leden, die verhinderd zijn de vergadering bij te wonen:

van de heer Bierema, wegens werkzaamheden elders;

van de heer Andriessen, wegens familie-omstandigheden.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen;

2°. twee Koninklijke Boodschappen, ten geleide van de vol- gende wetsontwerpen:

Verantwoording van de opbrengst van de personele belas- ting over het belastingjaar 1945/1946;

Naturalisatie van Napoleon van den Brink en 16 anderen.

Deze wetsontwerpen zijn met de daarbij behorende stuk- ken reeds gedrukt en rondgedeeld;

Handelingen der Staten-Generaal. — 1946—1947. —i II.

(Voorzitter)

3°. de volgende missives:

een, van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap- pen, ten geleide van het Verslag van de staat van het onderwijs in 1943.

Deze missive zal worden gedrukt en met het daarbij behorende Verslag aan de leden rondgedeeld;

een, van de Minister van Overzeese Gebiedsdelen, ten geleide van een exemplaar van de aan die Minister langs telegrafische weg toegezonden antwoordnota van de Republikeinse Delegatie, welke op 8 Juni 1947 aan de Commissie-Generaal voor Neder- landsch-Indië werd overhandigd.

Deze missive is met de daarbij behorende stukken reeds gedrukt en rondgedeeld;

4°. de volgende verzoekschriften:

een, van P. J. Adam, te Amsterdam, in verband met de door hem onderbonden behandeling van de zijde der gemeente Rotterdam in zake zijn huisvesting aldaar;

een, van mejuffrouw A. J . P . van Schermbeek, te 's-Graven- hage, betreffende de uitbetaling van de nooduitkering aan ouden van dagen.

Deze adressen zullen worden gesteld in handen van de Commissie voor de Verzoekschriften;

5°. een telegram, van de Verbonden Politieke Partijen, te Batavia, in verband met de Nota van de Commissie-Generaal aan de Republiek Indonesia.

Dit stuk zal worden nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden;

6°. van de Curacaose Postspaarbank haar verslag over 1945.

Dit verslag zal worden geplaatst in de boekerij der Kamer.

De Voorzitter: Voorts deel ik mede, dat de verslagen gereed en reeds gedrukt en rondgedeeld zijn van de Commissién van Rapporteurs voor de wetsontwerpen:

Wering en verdelging van den coloradokever (464);

Wijziging wet dienstplichtvoorzieningen (476).

Overeenkomstig mijn reeds te kennen gegeven voornemen stel ik aan de Kamer voor, aan de orde te stellen en aan de agenda toe te voegen:

Wetsontwerp Wijziging wet dienstpiichtvoorzieningen (476).

Daartoe wordt besloten.

De Voorzitter: Voorts stel ik voor aan de orde te stellen tegen Dinsdag 17 Juni ai.s., te één u u r :

Conclusie van het verslag der vaste Commissie voor over- leg met do Regering in zake handelspolitieke aangelegenheden omtrent de Notawisseling dd. 12/16 September 1946, hou- dende wijziging van de op 7 September 1945 te Londen tus- schen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vereenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland gesloten monetaire Overeenkomst (Staatsblad No. G 248) (387);

Wetsontwerp Wering en verdelging van den coloradokever (464),

en indien het verslag is uitgebracht de wetsontwerpen:

Toewijzing van onroerende zaken ten behoeve van de Weder- opbouw (358);

Nationale Spaarraad en het uitgeven van Rijksspaarbrieven (415);

(2)

58ste VERGADERING. — 10 J U N I 1947.

Mededoling van een besluit van de Centrale Afdeling. — 425. Noodvoorziening Perswezen.

(Voorzitter)

Bekrachtiging algemeenen maatregel van bestuur betref- fende dienstplichtvoorzieningen (440);

Hooger beroep krijgsraden te velde; Kennisneming van mis- drijven buitengewoon strafrecht door militairen rechter (450);

Wijziging en aanvulling van de hoogeronderwijswet, de wet van 25 December 1878 (Staatsblad no. 222) en de wet van 24 Juni 1876 (Staatsblad no. 117) (386);

Raming der voor de Kamer benoodigde uitgaven in 1948 (434).

Daartoe wordt besloten.

De Voorzitter: Ten slotte deel ik mede, dat de Centrale Afdeling heeft besloten in de afdelingen te doen onderzoeken op Dinsdag 17 Juni ai.s. na de openbare vergadering de wets- ontwerpen :

Regeling van de verantwoording van de opbrengst van de personele belasting over het belastingjaar 1945/1946 (478);

Naturalisatie van Napoleon van den Brink en 16 anderen (479),

benevens nog andere wetsontwerpen van eenvoudige of spoedeisende aard, welke tijdig mochten inkomen.

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Noodvoorziening Perswezen (525).

Beraadslaging over het gewijzigde amendement van de heer Burger c.s. (Stuk no. 13) (ter vervanging van dat, gedrukt onder Stuk no. 10, I I I ) , strekkende om na artikel 15 in te voegen:

§ 3. Maatregelen ter verzekering van de zuivering van het perswezen.

en na artikel 17 in te voegen de navolgende artikelen:

Artikel 18.

1. De Commissie kan, wanneer in een onderneming bij de uitgifte van een persorgaan zoodanig is opgetreden, dat daardoor in ernstige mate nationaal-socialistische begin- selen of denkbeelden, dan wel ideologieën van den vijand ingang zouden hebben kunnen vinden, adviseeren, ter ver- zekering van de zuivering van het Nedorlandsche perswezen in het algemeen belang over to gaan tot vordering in eigen- dom tegen schadeloosstelling hetzij van allo bezittingen dier onderneming, hetzij van zoodanige bij het advies aan te geven bedrijfsonderdeelen en gebouwen als moeten worden geacht tot vorenbedoelde bedrijfsuitoefening te hebben gediend.

2. H e t advies kan mede betrekking hebbon op die be- zittingen, bedrijfsonderdeelen en gebouwen ten aanzien waarvan na 5 Mei 1945 rechtshandelingen zijn verricht, welke ertoe strekken maatregelen in het belang van de zuivering van het Nedorlandsche perswezen te belemmeren of te verijdelen.

3. H e t advies tot vordering wordt ter goedkeuring onderworpen aan den Raad van Beroep, die ter zake be- slist na verhoor althans na behoorlijke oproeping van de belanghebbenden.

4. Na goedkeuring van het advies door den Raad vaïi Beroep kan Onze Minister, indien hij van oordeel is, dat vordering ter verzekering van de zuivering van het Neder- landsche perswezen in het algemeen belang gewenscht is, de bezittingen, in het advies aangegeven, of een deel daar- van ten behoeve van den Staat in eigendom vorderen mot inachtneming van het bepaalde in de navolgende artikelen.

Artikel 19.

Onze Minister tracht de bezittingen, waarop de voorge- nomen vordering betrekking heeft, bij minnelijke overeen- komst t-e verkrijgen.

Artikel 20.

1. Indien de bezittingen, waarop de voorgenomen vor- dering betrekking heeft, niet bij minnelijke overeenkomst zijn verkregen, wordt door Onzen Minister openbaar ge- maakt in de Ncdcrlandsche Staatscourant, dat hij voor- nemens is tot vordering van deze bezittingen over te gaan en wordt te zijnen verzoeke degene, tegen wien de vordering zal worden gericht, gedagvaard voor de arrondissements- rechtbank binnen wier rechtsgebied de bezittingen zich be- vinden, teneinde het bedrag der schadeloosstelling te hooren bepalen.

2. De artikelen 2, 3, 4, 18, tweede en vierde lid, 20 en 22 van de Onteigeningswet zijn van overeenkomstige toe- passing.

3. Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt Onze Minister, tot staving van zijn eisch, ter griffie van de recht- bank over een exemplaar van de Nederland sche Staatscou- rant} waarin het voornemen tot vordering is openbaar ge- maakt.

4. Artikel 24 van de Onteigeningswet is van overeen- komstige toepassing.

5. Indien de overlegging, bedoeld in het derde lid, niet plaats heeft, kan de rechtbank de eisch niet toewijzen.

6. De artikelen 26—38 van de Onteigeningswet zijn van overeenkomstige toepas-sing.

7. Bij de berekening der schadeloosstelling wordt niet gelet op nieuwe getimmerten of op veranderingen, gemaakt na de openbaarmaking in de Nederiandsche Staatscourant,•

bedoeld in het eerste lid.

8. De artikelen 40—47, 49—53 en 54a—54e van de Ont- eigeningswet zijn van overeenkomstige toepassing.

9. Wanneer hetzij bij gewijsde de dagvaarding, bedoeld in het eerste lid, is nietig verklaard of de eisch tot vast- stelling van het bedrag der schadeloosstelling om eenige andere reden is ontzegd, hetzij het geval, bedoeld in het eerste lid van artikel 23, zich voordoet, is de Staat gehouden tot de verplichtingen, omschreven in het eerste lid van artikel 54/ van de Onteigeningswet en zijn het tweede en derde lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing.

10. De artikelen 54gr—54fe van de Onteigeningswet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21.

1. Onze Minister is bevoegd, binnen drie maanden nadat het vonnis, waarbij de schadeloosstelling is vastgesteld, in kracht van gewijsde is gegaan, bij beschikking de zaken, waarop het vonnis betrekking heeft, ten behoeve van den Staat in eigendom te vorderen.

2. De beschikking, waarbij de vordering is gedaan, wordt binnen zeven dagen aan dengene, tot wien zij is gericht, beteekend en openbaar gemaakt in de Nedorlandsche Staats- courant.

Artikel 22.

De vordering vervalt, wanneer niet binnen drie maanden nadat zij is gedaan, de schadeloosstelling ife' betaald of, in de gevallen, waarin dit volgens deze wet kan geschieden, is geconsigneerd.

Artikel 23.

1. Indien Onze Minister binnen den termijn, in het eerste lid van artikel 21 bedoeld, niet tot vordering is over- gegaan of de schadeloosstelling binnen den termijn, in het eerste lid van artikel 22 bedoeld, niet is betaald of gecon- signeerd, is de Staat gehouden tot vergoeding der schade, welke degene tegen wien de vordering is' gericht, daardoor mocht hebben geleden. Onder die schade zijn echter niet begrepen de proceskosten, waarin degene tegen wien de vor- dering is gericht, mocht zijn veroordeeld noch ook het ver- lies der voordeelen, die hij uit de vordering zou hebben ge- trokken.

2. Onder de schadeloosstelling zijn begrepen de wette- lijke interessen daarvan, te rekenen van den dag van de beschikking, waarbij de vordering is gedaan.

(3)

1723

58ste VERGADERING. — 10 J U N I 1947.

428. Noodvoorziening Perswezen.

(Voorzitter e. a.)

Artikel 24.

1. De artikelen 56 en 57 van de Onteigeningswet zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Bij het verzoekschrift, bedoeld in het tweede lid van artikel 57 der Onteigeningswet, moet mede worden over- gelegd een exemplaar van de Ncderlandsche Staatscourant, waarin de beschikking, waarbij de vordering is gedaan, is openbaar gemaakt.

3. Artikel 58, eerste lid, van de Onteigeningswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25.

1. De beschikking, waarbij de vordering is gedaan, wordt, voorzoover zij betrekking heeft op onroerende zaken, tegen overlegging van een duplicaat der quitantie van betaalde schadeloosstelling, of van een afschrift der beschikking van den voorzitter der arrondissements-rechtbank, waarbij de inbezitneming wordt toegestaan, in de openbare registers, bedoeld bij artikel 671 van het Burgerlijk Wetboek, over- geschreven.

2. Artikel 59, tweede lid, van de Onteigeningswet is van overeenkomstige toepassing.

3- Voorzoover de vordering betrekking heeft op roe- rende zaken, gaat de eigendom op den Staat over onmid- dellijk na de betaling der schadeloosstelling of, in de geval- len, waarin dit volgens deze wet kan geschieden, onmid- dellijk na de consignatie daarvan.

Artikel 26.

Alle belastingen, waarmede het gevorderde is bezwaard of die daarvan worden betaald, gaan van den dag, waarop de eigendom is overgegaan, op den Staat over.

Artikel 27.

De gevorderde zaken kunnen, voorzoover zij niet op andere wijze een bestemming krijgen ter bevordering van een ge- zuiverd Nederlandsen perswezen, door een bij de vordering te benoemen liquidateur ondershands worden verkocht aan een door Onzen Minister, den Persraad gehoord, aan te wijzen onderneming dan wel natuurlijke personen en wel tegen een prijs, bepaald op de wijze in het vierde lid van artikel 454 van het Burgerlijk Wetboek omschreven.

Artikel 28.

Door Ons kunnen bij Algemeenen Maatregel van Bestuur nadere voorschriften worden gegeven ten aanzien van de toepassing van deze paragraaf.

Bij aanneming van dit amendement worden de paragrafen 3, 4 en 5 van het wetsontwerp genummerd 4, 5 en 6; de artikelen 18—32 genummerd 29—43, terwijl de verwijzingen naar deze artikelen dienovereenkomstig worden vernummerd.

De heer Burger: Mijnheer de Voorzitter! De bij amendement voorgestelde voorziening, scheppende de mogelijkheid tot her- distributie van persapparatuur in deze zin, dat die apparatuur ontnomen zou kunnen worden aan bedrijven, die geprofiteerd hebben van oorlog en bezetting, en in betere mate ter beschik- king zou kunnen komen van hen, die juist daarvan de dupe zijn geworden en de bezetter hebben bestreden, heeft o.m. de tegenstand ondervonden, dat de voorgestelde regeling in strijd zou zijn met de bepalingen van de Grondwet.

Aanvankelijk zouden een drietal Grondwetsartikelen zijn aan- getast, ten slotte nog één, nl. artikel 158. H e t is hun, die aldus argumenteerden, niet gelukt, aannemelijk te maken waarom het betreffende voorstel wel in strijd met de Grondwet zou zijn en het Vorderingsbesluit 1944, waarop het amendement zich beroept, niet, hetgeen te meer frappeert, waar de Overheid met dat vorderingsbesluit dagelijks opereert, b.v. de Rijksgebouwen-

dienst.

De meerderheid van de vaste Commissie voor Privaat- en Strafrecht, welke als een autoriteit in de Kamer geldt, heeft de beweerde ongrondwettigheid dan ook niet kunnen inzien.

(Burger e. a.)

Die ongrondwettigheid is een bewering gebleven zonder dat door de bestrijders concreet werd aangegeven waarin die zou be- staan, terwijl de van die zijde aangevoerde argumenten terstond voor weerlegging vatbaar bleken. Dit heeft intussen met name de heer Romme niet weerhouden om te poneren, dat de voor- stellers hun werk niet goed gedaan zouden hebben. Ik houd het er voor, dat deze misplaatste geprikkeldheid dezelfde oor- zaak heeft- als die, waarvan de heer Kortenhorst blijk gaf, toen hij meende zijn eigen fractiegenoten publiekelijk een standje t e moeten geven voor het feit, dat dezen het standpunt Korten- horst niet met huid en haar wilden slikken en delen.

Niettemin heeft deze agitatie ten gevolge gehad, dat in het allerlaatste stadium van de discussie een juridisch advies van de Minister van Justitie ter tafel is gebracht, waarin die be- weerde ongrondwettigheid enigermate werd uitgewerkt.

Niettegenstaande het een verwonderlijke zaak blijft, dat op deze wijze, in juist deze materie, nu het belang van collabora- teurs op het spel staat, wordt geagiteerd en geargumenteerd, zijn toch de voorstellers van het amendement om twee redenen nader te rade gegaan. Allereerst, omdat deze beweerde on- grondwettigheid als argument zou kunnen gelden tot onaan- nemelijkverklaring, waaruit onvoorzienbare complicaties zouden kunnen voortvloeien, en voorts, omdat zij bij hun streven naar rechtvaardige verhoudingen zelfs de schijn van ongrondwettig- heid wensen te vermijden. Het is om die redenen, dat in de tekst van het oorspronkelijke amendement enige kleine formele wijzigingen zijn aangebracht, alsmede de verwerkelijking der gelanceerde gedachte niet langer wordt gebaseerd op het vorde- ringsbesluit, waarmede de Regering opereert, maar op de Ont- eigeningswet. Deze wijziging van grondslag heeft het nood- zakelijk gemaakt, het amendement aan te vullen met een aantal verwijzingen naar Onteigeningsbepalingen. Het. amendement, is langer geworden, maar niet wezenlijk anders. Waar de voor- stellers zulks gedaan hebben, gehoord het juridisch advies van achter de Regeringstafel, wijzen zij bij voorbaat iedere verant- woordelijkheid voor de consequenties van dat advies voor ge- bruik van het vorderingsbesluit op andere terreinen van de hand. H e t is niet uitgesloten, dat de omstandigheid, dat van Regeringswege indirect het vorderingsbesluit als ongrondwettig is aangeduid, ver gaande consequenties heeft en dat de Regering haar betreffend advies later zal betreuren.

Daarom treft de voorstellers van het amendement geen enkel verwijt, zij hebben slechts de door hen voorgestane gedachte in een vorm gegoten, die in overeenstemming is m e t het juridisch advies van de Regering. De grondgedachte zelf is in het nieuw voorgestelde artikel 18 bijna woordelijk ongewijzigd gebleven.

Dientengevolge kan worden vastgesteld, dat thans bijna een week lang deze materie pro en contra is bediscussieerd en dat deze rijp is om heden ten einde en tot een beslissing te worden gebracht. Elke bewering als zoude de Kamer voor een novum worden geplaatst, voor een materie, die zij niet terstond kan beslissen, dient afgewezen te worden in het licht van de feiten.

Het amendement houdt thans alle denkbare waarborgen in, als ware er geen oorlog geweest, terwijl de stof zelf een ieder onzer vertrouwd is, en kan dus terstond worden afgehandeld.

H e t is daarom, dat de voorstellers hun amendement, zoal3 dat thans gewijzigd is, ter aanneming aan de Kamer aan- bevelen.

De heer Romme: Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben van- morgen ontvangen dit gewijzigd amendement van de geachte afgevaardigde de heer Burger en de geachte mede-afgevaar- digden, die dat hebben ondertekend, ter vervanging van het amendement, dat onder nummer 10 was uitgereikt en dat hier verleden week in behandeling is gekomen. Bij die behandeling is er gesproken over uitstel van dat amendement, uitstel van kortere en van langere duur. De gedachte van uitstel van lan duur heeft het ten slotte gewonnen, maar bij mij is wol even de vraag gerezen of dat uitstel van langere duur toch voldoende lang is geweest om vanmiddag door de Kamer t e doen behan- delen het gewijzigd amendement, dat de omvang van een elftal artikelen heeft aangenomen. Ik heb mij dat daarom afgevraagd, omdat ik voor mij zelf niet betwijfel niet in de gelegenheid te zijn geweest dit amendement a téte reposée te bekijken en voor

(4)

58ste VERGADERING. — 10 J U N I 1947.

425. Noodvoorziening Perswezen.

(Romme)

een aantal medeleden betwijfel of zij in een andere positie tegen- over dit amendement staan dan met mij het geval is.

Ik wil wel zeer uitdrukkelijk zeggen, dat ik voor mij zelf het gevoel heb, dat ik dit niet behoorlijk heb kunnen bezien, en ik geloof, dat dit niet zo uitermate verwonderlijk is. De situatie is naar mijn meening dan ook wel deze, dat, wanneer dit amen- dement hier vanmiddag verder wordt behandeld, wij hier in de Kamer dan het gevaar lopen een wetsontwerp te maken, dat in de practijk van het leven zal blijken beneden de maat te zijn.

H e t zou niet verwonderlijk zijn, wanneer aan dit amende- ment een schriftelijke behandeling ten deel zou vallen. De materie, waarover het gaat, ia ingrijpend; de wijze, waarop het is uitgewerkt, met paraphrasering enerzijds van artikelen uit de Onteigeningswet, en met van overeenkomstige toepassing verklaring anderzijds van een groot aantal artikelen van de Onteigeningswet, is van een dermate gecompliceerd karakter, dat een schriftelijke behandeling, een rustige behandeling, naar mijn gevoelen alleszins op haar plaats zou zijn. Maar wan- neer wij in die richting aandrang zouden uitoefenen, hoezeer die aandrang op zich zelf ook gerechtvaardigd zou zijn, dan zou men toch als gevolg daarvan komen in de situatie, dat vóór 1 Juli van dit jaar dit ontwerp geen wet meer zou kunnen worden en er dus- een zeker vacuüm zou ontstaan, dat wij op zich zelf willen vermijden. Maar wij zouden daarnaast ook wel zeer gaarne vermijden, dat er een behandeling en een afhandeling van het amendement zouden plaats vinden, die beneden het gewicht van de inhoud van het amendement zijn.

Mijnheer de Voorzitt-er! De vorige week heeft de Regering aian de voorstellers in overweging gegeven hun toenmalige amendement in te trekken en daarbij in uitzicht gesteld de spoedige indiening van een ontwerp van wet ter regeling van de materie, in dat amendement vervat, en wel een zodanige rege- ling, dat er van strijd met de Grondwet niet meer zou kunnen worden gesproken. D a t is door de voorstellers toen afgewezen, maar ik wil wel zeggen, dat ik niet te rade heb kunnen worden,

"wat daarvan eigenlijk de reden is. Ik geloof, dat er in deze Kamer geen verschil van mening hierover bestaat, dat, indien dit amendement, zoals het nu voor ons ligt, vanmiddag moet worden afgehandeld, wij daartoe alleen verantwoord zijn, wan- neer daarbij inderdaad een urgent belang is betrokken, een zodanig urgent belang, dat het inderdaad generlei uitstel duldt.

Ik zie dat belang niet, maar ik zou wel gaarne aan de geachte voorstellers willen vragen, aan de Kamer uiteen te zetten, waar- in dat belang bestaat, waarom zij menen de Kamer te moeten plaatsen voor een toch ongetwijfeld zeer overhaaste behan- deling van een technisch ingewikkeld amendement en waarom zij niet de weg kunnen volgen, die de vorige week door de Regering is aangegeven, een weg, die eventueel ook nog zou kunnen worden aangevuld met deze andere weg, dat de voor- stellers desnode een initiatief-ontwerpje van deze materie zouden maken. Dan kan deze zaak, hetzij het een Regeringsontwerp wordt, hetzij het een initiatief-ontwerp wordt, de behandeling hebben, die de gewone behandeling van gewichtige aangelegen- heden en ook wel van minder gewichtige aangelegenheden in deze Kamer is, en dan kunnen wij deze zaak, die anderzijds weer niet te tijdrovend behoeft te worden, rustig bezien.

Ik zou dus wel zeer instantelijk van de geachte voorstellers willen vernemen welk bezwaar daartegen uit zakelijk oogpunt bestaat. I k voor mij moet herhalen, dat ik op het ogenblik dat zakelijke belang niet zie en dat ik dit uit de discussie van de vorige week ook niet te rade ben geworden. Ik neem aan, dat over het algemeen in deze Kamer wel het gevoel zal bestaan, dat deze aangelegenheid alleen dan behoort te worden behandeld en afgehandeld, wanneer er inderdaad een zodanige urgentie aanwezig is, dat deze zaak vóór 1 Juli op straffe van ik weet niet wat voor onheil haar beslag moet hebben gekregen.

Ter adstructie van de stelling, dat het onderwerpelijke amen- dement kwalijk rijp voor behandeling kan worden genoemd, wil ik op de inhoud van het amendement gaarne nog nader ingaan, waarbij ik uitdrukkelijk vooraf moet zeggen, dat dit ingaan een onvolkomen karakter zal dragen, zulks geheel in aansluiting aan de onvolkomen tijd, die ons gegeven is om deze zaak be- hoorlijk en a tête reposée overeenkomstig haar gewicht te be- zien.

Dan is de eerste vraag, die rijst, of in bet amendement, zoals het nu gewijzigd voor ons ligt, het bezwaar van ongrondwettig-

heid, dat vorige week tegen het oorspronkelijke amendement is aangevoerd, niet meer aanwezig en geldend is. Of men met andere woorden er inderdaad in geslaagd is het bezwaar van ongrondwettigheid er uit te halen. E r wordt voorgesteld om in het ontwerp van wet een nieuwe paragraaf op t e nemen, lui- dende: Maatregelen ter verzekering van de zuivering van het perswezen. Dat zijn dus maatregelen ter verzekering van het zuiver maken van het perswezen. En in artikel 18 en volgende wordt dan voorgesteld als maatregel ter verzekering van het zuiver maken van het perswezen een onteigening.

Zie ik het nu goed, dat, zoals dit voorstel tot ons komt, hier onteigening toch wordt voorgesteld als een straf voor die ondernemingen, die bij de uitgifte van een persorgaan zodanig zijn opgetreden als in artikel 18 nader is omschreven ? Indien ik dat goed zie, is de tweede vraag: Is deze onteigening, hier voorgesteld als een straf, in overeenstemming met de Grond- wet? Ik had mij kunnen voorstellen, dat de voorstellers niet deze maatregel van artikel 18 en volgende zouden hebben voor- gedragen als een maatregel ter verzekering van de zuivering, dus van het zuiver maken van het perswezen, maar dat zij deze onteigening zouden hebben voorgesteld in het belang van een gezuiverd Nederlands perswezen. Dan zou het strafkarakter, dat, als ik goed zie, aan de maatregel, zoals hij op het ogenblik is voorgedragen, eigen is, daaraan niet meer eigen zijn. Dan zou het niet zijn een maatregel ter zake van het zuiver maken van het perswezen, maar een maatregel in het belang van het ge- zuiverde perswezen. Dit laatste is door de voorstellers niet ge- daan. Zij stellen hun maatregel voor ter verzekering van de zuive- ring, dus van het zuiver maken van het perswezen, en dan rijst bij mij de vraag, of inderdaad het grondwettigheidsbezwaar wel verdwenen is dan wel of men niet veeleer behoort te zeggen, dat deze maatregel hier wordt geïntroduceerd als een straf- maatregel voor onzuivere ondernemingen en dat een onteige- ning als strafmaatregel zich niet met de Grondwet verdraagt.

E e n andere vraag, die ik aan de geachte voorstellers zou willen stellen, is deze. I n hun toelichting stellen zij, dat de commissie haar advies, bedoeld in artikel 18, kan geven zowel op grond van geconstateerde frustrering van zuiveringsmaat- regelen als op grond van gegronde vrees daarvoor. Ik zou wel willen weten waar dat in het amendement zelf staat. Het kan natuurlijk zijn, dat de korte tijd, die wij hebben gehad om deze zaak te bekijken, mij over het hoofd heeft doen zien waar het in het amendement staat, maar ik wil wel zeggen, dat ik er toch naar gezocht heb, doch dat ik de mededeling in de toelichting niet in het amendement zelf heb kunnen terugvinden.

Ik mag voorts, artikelsgewijze het amendement nagaande, een paar opmerkingen maken, die alle bij eerste lezing bij mij zijn opgekomen en waaromtrent ik gaarne inlichtingen van de zijde van de voorstellers zou ontvangen.

In_ artikel 18, lid 1, wordt door de voorstellers neergeschreven, dat in het algemeen belang ter verzekering van de zuivering van het Nederlandse perswezen kan worden overgegaan tot vordering in eigendom tegen schadeloosstelling hetzij van alle bezittingen dier onderneming, hetzij van zodanige bij het ad- vies aan te geven bedrijfsonderdelen en gebouwen als moeten worden geacht tot vorenbedoelde bedrijfsuitoefening te hebben gediend.

W a t verstaan de geachte voorstellers onder „alle bezittingen dier onderneming"? Wanneer de onderneming een reserve zou hebben, die zij belegd heeft in effecten, behoort deze dan tot de bezittingen van de onderneming, die naar het oordeel van de voorstellers ook als straf kan worden onteigend? Men kan ter zake ook spreken van debiteuren en andere vermogensactiva, delen, die met het delict, waarop straf wordt gesteld, niet te maken hebben.

Bedoelen de voorstellers onder „alle bezittingen" ook deze soorten activa te brengen? Behoren deze onder „alle bezittin- g e n " of bedoelen de geachte voorstellers iets anders met deze uitdrukking?

I n artikel 18, lid 2 — ik heb het de vorige week reeds ge- zegd —, gaan wij er toe over, twee jaren na de bevrijding, ons

— ik moet nu wel de uitdrukking gebruiken — schuldig t e maken aan een schending van de regel: nulla poena sine previa lege poenali. Ik begrijp best, dat afwijking van die regel in de eerste tijd na de bezetting in bepaalde gevallen noodzakelijk

(5)

Vel 4 4 6 1725 Tweede Kamer

58stc V E R G A D E R I N G . — 10 J U N I 1947.

425. Noodvoorzicning Perswezen.

(Romme)

was, maar ik hoop, dat men het in de Kamer ook hierover eens zal zijn, dat men niet met enige lichtvaardigheid er toe mag overgaan deze gewichtige rechtsregel ter zijde te stellen. Ik zou de geachte voorstellers willen vragen of in artikel 18, lid 2, in plaats van de woorden „ n a 5 Mei 1945", ook naar hun op- vatting niet beter zou kunnen worden gelezen : na het in wer- king treden van deze wet? Dan is er althans op dit punt geen schuldigmaking aan schending van de gewichtige rechtsregel, die ik zoeven heb genoemd.

Mijnheer de Voorzitter! In artikel 18, lid vier, wordt het recht van vordering toegekend aan „Onze Minister", hetgeen wil zeggen : de Minister, mot de uitvoering van deze wet belast.

Ik zou wel graag van de geachte voorstellers vernemen, waar- om zij er toe zijn overgegaan hier de met de uitvoering van de wet belaste Minister uit te kiezen als het orgaan, waaraan het recht van vordering i s toegekend. Men had zich kunnen denken, dait de voorstellers daarvoor een of meer andere orga- nen zouden hebben aangewezen. Men zou bij wijze van voor- beeld ten deze hebben kunnen denken aan de Kroon, ten ge- volge waarvan dan de waarborg van het horen van de Eaad van State tevens in het ontwerp zou zijn geïncorporeerd. Ik zeg niet, dat de Kroon naast de Minister het enige, ter zake in aanmerking komende orgaan zou zijn, maar vraag mij wel af of het toch bij deze diep ingrijpende zaak het meest juiste moet worden geacht om, indien men deze zaak wil, dan daar- voor als administratief orgaan, waaraan de bevoegdheid tot vordering is gegeven, te kiezen „Onze Minister" en niet een ander in ons Staatsrecht aanwezig orgaan.

Mijnheer de Voorzitter! Ik heb mij — alweer: voor zover de tijd dat toeliet — de moeite gegeven na te gaan, in hoever de Onteigeningswet hier van overeenkomstige toepassing is ver- klaard. Deze zeer vluchtige toetsing van het amendement aan de bepalingen van d-e Onteigeningswet hebben bij mij enige vragen van technische aard doen rijzen, vragen, die bij mij tevens de vrees hebben doen ontstaan, dat de Kamer inder- daad het gevaar loopt een soort werk te leveren, dat toch be- neden de maat van de Kamer behoort te worden geacht.

In artikel 20 van het ontwerp worden in het achtste lid van toepassing verklaard de artikelen 40—47, 49—53 en 54a—54c van de Onteigeningswet.

Mijn eerste vraag betreft het feit, dat bij de artikelen 40—47 dus ook van overeenkomstige toepassing is verklaard artikel 43, dat handelt over het recht van de hypotheekhouder. Ik zou aan de geachte voorstellers wel willen vragen of het naar hun mening niet juist zou zijn, zeker wanneer zij zouden menen, dat in artikel 18, lid 2, die terugwerkende la-acht tot 5 Mei 1945 zou moeten worden gehandhaafd, nader onder de ogen te zien de regeiing van de positie van de crediteuren van een onderneming, welke de vordering van haar bezittingen geheel of gedeeltelijk treft. H e t is toch wel zo, dat, voor zover wij te maken hebben met berechte ondernemingen, iedere burger in Nederland er van mocht uitgaan, dat een dergelijke zaak was afgehandeld en dat, wanneer een dergelijke onderneming gezuiverd dan weer mocht optreden, aan haar bezittingen niet zou worden getornd.

Dat kan in het maatschappelijk verkeer aanleiding hebben gegeven tot h e i verlenen van kredieten aan dergelijke onder- nemingen, al dan niet onder waarborg van zakelijke of andere rechten, en de vraag rijst, of, wanneer een dergelijke crediteur.

die volkomen t e recht en zonder dat hij zich ook uit een maat- schappelijk of vaderlands oogpunt iets heeft te verwijten, zijn belangen aan een dergelijke onderneming heeft verbonden, er geen recht op heeft enigermate te worden ontzien, er geen recht op heeft, dat zijn positie wordt veilig gesteld, wanneer achteraf de wetgever komt, en op grond van de mogelijkheid, die de wetgever opent, de administratie er toe overgaat, bezittingen van deze onderneming geheel of gedeeltelijk te vorderen. W a n t het zal toch niet zo mogen zijn, dat die bezit- tingen worden gevorderd en dat het passief wordt gelaten ten laste van de onderneming, die zonder bezittingen komt te ver- keren, zodat dientengevolge de crediteur, die met do zaak niets te maken heeft en die men niet wil treffen, mede de dupe van het geval zal worden.

Handelingen der Staten-Generaal. —- 1946—1947. — I I .

In artikel 54b van de Onteigeningswet wordt verwezen naar de dagvaarding, bedoeld in artikel 18 van de Onteigeningswet, en als men artikel 18 van de Onteigeningswet opslaat, ziet men, dat die dagvaarding wordt genoemd in het eerste lid. Wanneer men het amendement van de geachte voorstellers nagaat, ziet men, dat in artikel 20, lid 2, niet artikel 18, lid 1, van over- eenkomstige toepassing verklaard wordt, maar alleen het tweede en het vierde lid van artikel 18, terwijl men de Ont- eigeningswet en het amendement naast elkaar legt, men ziet, dat in artikel 20 van het amendement geparafraseerd is artikel 18, lid 1, van de Onteigeningswet. Dat betekent dus, dat in dit ontwerp men de dagvaarding van artikel 18, lid 1, van de Onteigeningswet helemaal niet kent. Wij kennen alleen een dagvaarding van artikel 20, lid 1, van het amendement, maar wij kennen géén dagvaarding van artikel 18, lid 1, van de Onteigeningswet. Moet hier niet, dat is mijn vraag, een ver- betering van technische aard in het amendement worden aan- gebracht? Daar lijkt mij te meer reden toe, omdat in het negende lid van artikel 20 de geachte voorstellers in afwijking van de Onteigeningswet uitdrukkelijk spreken van de dagvaar- ding, bedoeld in het eerste lid, d.w.z. de dagvaarding, bedoeld in het eerste lid van dit amendement-artikel, de dagvaarding van artikel 20, lid 1. Dat hebben de geachte voorstellers vol- komen te recht gedaan, maar te meer reden lijkt er mij te zijn ten aanzien van artikel 54b de genoemde technische fout te herstellen.

I n de artikelen 54a tot e van de Onteigeningswet, die van overeenkomstige toepassing worden verklaard in het amende- ment, wordt gesproken over de voorlopige inbezitneming en de bevoegdheid tot die voorlopige inbezitneming wordt ver- leend door de voorzitter van de rechtbank, waarvoor het ge- ding tot onteigening aanhangig is.

Mijnheer de Voorzitter! Nu wordt dat artikel van overeen- komstige toepassing verklaard in het amendement, dat ter tafel ligt en de vraag rijst n u : Wanneer men dat overeenkomstig moet toepassen, wat is dan hier het bevoegde orgaan, dat het recht heeft om die voorlopige inbezitneming te verlenen?

Wanneer men het amendement nagaat, ziet men, dat in plaats van het geding tot onteigening van de Onteigeningswet, dal ook verbonden is met het geding tot bepaling van de schadeloosstelling, het amendement in twee delen uiteenvalt.

In plaats van het geding tot onteigening hebben wij hier de vordering van de Minister; en wat betreft de schadeloosstelling, hebben wij, volgens het amendement, een rechterlijk geding tot bepaling van die schadeloosstelling. Maar wie, Mijnheer de Voor- zitter, is hier, bij de overeenkomstige toepassing, het orgaan, dat in artikel 5id van de Onteigeningswet wordt aangeduid met

„de Voorzitter van de Rechtbank,. waarvoor het geding tot onteigening aanhangig i s . " ?

Is dat, bij de overeenkomstige toepassing, de Minister, die de beschikking geeft, waarbij hij vordert, of is dat in het onder- werpelijke geval de Voorzitter van de Rechtbank, waarvoor het geding tot schadeloosstelling aanhangig is? Ik kan er geen ant- woord op geven.

Ik geloof, dat het in het algemeen verstandiger ware ge- weest, wanneer er wat minder artikelen van de Onteigenings- wet van overeenkomstige toepassing waren verklaard en dat men een groter aantal artikelen van de Onteigeningswet, aan- gepast aan dit speciale geval, in dit amendement zou hebben opgenomen.

In artikel 24 worden van overeenkomstige toepassing ver- klaard de artikelen 56 en 57 van de Onteigeningswet. Xu spreekt artikel 57, lid 2, van de Onteigeningswet van :

„ E e n overlegging van een afschrift van het vonnis, waar- bij de onteigening is uitgesproken."

In het onderwerpelijke geval wordt er door de rechter geen onteigening uitgesproken. Daarvoor treedt hier in de plaats de Minister, die de beschikking heeft gegeven.

De vraag, die ik gaarne aan de geachte voorstellers >t ' 'm n u : W a t is nu bedoeld, bij de overeenkomstige van toepassing- verklaring van artikel 57 van de Onteigeningswet, met het von- nis, waarbij de onteigening is uitgesproken? Dat kan, geloof ik,

(6)

5 8 s t e V E R G A D E R I N G . — 10 J U N I 1947.

423. N o o d v o o r z i e n i n g P o r s w o z e n .

( R o m m e )

tweeërlei d i n g zijn. D a t zou k u n n e n zijn d e m i n i s t e r i ë l e b e - s c h i k k i n g , waarbij g e v o r d e r d w o r d t . W a n t liet e i g e n a a r d i g e is, dal artikel 23 van h e t a m e n d e m e n t , in h e t t w e e d e lid, s p r e e k t van , den d a g van de b e s c h i k k i n g , waarbij d e v o r d e r i n g is ge- d a a n " ; en w a n n e e r m e n d i t artikel naast do O n t e i g e n i n g s w e t legt, /.iel. m e n . d a t in de O n t e i g e n i n g s w e t bier w o r d t gesproken van bet vonnis, waarbij de o n t e i g e n i n g is u i t g e s p r o k e n . W a n - oeer men dat dus ook ZO zou m o e t e n lezen i n artikel 24, w a a i m e n weer is o v e r g e g a a n t o t de v a n - t o e p a s s i n g - v e r k l a r i n g v a n de O n t e i g e n i n g s w e t , i n s t e d e v a n die O n t e i g e n i n g s w e t , zeg m a a r : 1e ]iara|iliraseren in h e t o n t w e r p zelf, dan zou d a t d u s b e t e k e n e n , dat in artikel 24 is bedoeld m e t h e t woord v o n n i s , de m i n i s t e r i ë l e b e s c h i k k i n g , waarbij de v o r d e r i n g is g e d a a n . I n t u s s e n geloof ik, d a t dit w o n d e r l i j k e c o n s e q u e n t i e s zou h e b - b e n en dal de v r a a g rijst of in artikel 24, d a t van overeen- k-omstige t o e p a s s i n g v e r k l a a r t lid 2 v a n artikel 57 der O n t - e i g e n i n g s w e t , niet v e e l e e r bedoeld is h e t v o n n i s , waarbij d e scnadi loosstelling is v a s t g e s t e l d . I k zou ook hierop wel g a a r n e een a n t w o o r d van de g e a c h t e v o o r s t e l l e r s h e b b e n .

I k h e b deze q u a e s t i e a a n g e h a a l d , o m d a t d i t enkele t e c h n i s c h e q u a e s t i e s zijn, die mij bij e e r s t e lezing v a n m o r g e n van dit grote a m e n d e m e n t , d a t t h a n s t e r tafel ligt, o p v i e l e n . Ik m a g e c h t e r niet v e r h e l e n , dat het mij bepaaldelijk o n g e r u s t h e e f t g e m a a k t t e n a a n z i e n v a n de v r a a g of m e n bij n a d e r e b e s c h o u w i n g van d i t a m e n d e m e n t n i e t n o g m e e r technische, a a n g e l e g e n h e d e n

t e g e n k o m t en zal t e g e n k o m e n , die h e t wenselijk m a k e n om dit a m e n d e m e n t uit t e c h n i s c h e o v e r w e g i n g e n ook n a d e r o n d e r d e l o u p c te n e m e n .

H e t zou wel b u i t e n g e w o o n verwonderlijk zijn, w a n n e e r mijn e e r s t e , zeer v l u c h t i g e , lezing de t e c h n i s c h e m o e i l i j k h e d e n inder- d a a d alle n a a r voren zou h e b b e n g e r o e p e n , die in dit w e t s o n t - w e r p zijn v e r v a t . I k voor mij a c h t d i t z e e r o n w a a r s c h i j n l i j k . I k d e n k , dat ik o v e r een a a n t a l t e c h n i s c h e b e z w a r e n bij d e e e r s t e lezing wel h e e n zal h e b b e n gekeken en d a t er in hef a m e n d e m e n t nog een en a n d e r v e r b o r g e n ligt, d a t noodzakelijk, als ik h e t zo huiselijk m a g u i t d r u k k e n , o p p o e t s i n g vereist.

I n a r t . 2 7 v a n h e t a m e n d e m e n t w o r d t e r v a n g e s p r o k e n , d a t er bij d e v o r d e r i n g d o o r de. M i n i s t e r k a n w o r d e n b e n o e m d een l i q u i d a t e u r . Ik zou t e d e z e n a a n z i e n a a n d e g e a c h t e voor- s t e l l e r s willen v r a g e n of n a a r h u n begrip bij de v o r d e r i n g een l i q u i d a t e u r s t e e d s t e p a s k o m t . Zij h e b b e n in a r t . 16 alleen g e s p r o k e n van v o r d e r i n g v a n alle b e z i t t i n g e n of van een ge- d e e l t e van de b e z i t t i n g e n , w a a r v a n d u s altijd, als ik hel goed begrijp, de passiva r e e d s u i t g e s l o t e n zijn, zodat, liquidatie van de o n d e r n e m i n g n i e t als s e q u e e l a a n een v o r d e r i n g door d e M i n i s t e r v e r b o n d e n zit. E n d a t is n o g m i n d e r h e t geval, w a n - n e e r d e M i n i s t e r n i e t alle b e z i t t i n g e n g a a t v o r d e r e n , m a a r s l e c h t s een g e d e e l t e en de o n d e r n e m i n g d u s in h e t b e z i t van d e rest. van b a a r b e z i t t i n g e n l a a t . I n elk geval e c h t e r w o r d t d e o n d e r n e m i n g nog g e l a t e n in h e t m i n d e r g e l u k k i g bezit van h a a r s c h u l d e n , zodat, liet ook t e n a a n z i e n h i e r v a n n i e t geheel d u i d e - lijk is hoe m e n h i e r v a n e e n l i q u i d a t e u r k a n s p r e k e n .

In a r t . 2 7 wordt d a n t e v e n s aan de M i n i s t e r de b e v o e g d h e i d g e g e v e n o m g e v o r d e r d e b e z i t t i n g e n o n d e r s h a n d s te verkopen aan een door h e m , d e P e r s r a a d gehoord, aan te wijzen onder- n e m i n g d a n wel n a t u u r l i j k p e r s o o n . Ik zou van de h e e r Minister wel g a a r n e v e r n e m e n , m e d e g e l e t op de u i t l a t i n g e n , die hij t e r z a k e in de M e m o r i e van A n t w o o r d heeft g e d a a n , of hij m e e n t door de p r a c t i s c h e h a n t e r i n g v a n deze b e v o e g d h e i d d e v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d te k u n n e n d r a g e n , waarbij ik e r dan n a - tuurlijk van uitga, dat liet de b e d o e l i n g is, d a t in v o o r k o m e n d e gevallen de M i n i s t e r i n d e r d a a d van die bevoegdheid gebruik zal m a k e n . W a n n e e r de M i n i s t e r op het s t a n d p u n t zou s t a a n : il< kan alleen mijn v e r a n l woordelijkheid in dezen d e k k e n dooi- het nooit te d o e n . dan zou de gehele b e t e k e n i s van dit artikel k o m e n Ie v e r v a l l e n . 1'e M i n i s t e r heeft zich oehfor fen deze in de M e - m o r i e van A n t w o o r d nogal zeer s c e p t i s c h u i t g e l a t e n ; ik m e e n , dat hij zo o n g e v e e r heeft gezegd, d a t dit wel een b u i t e n g e w o o n moeilijk te dragen v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d zou zijn. I k zou gaarne van de Minister willen v<Tiieinen of n a d e r e o v e r w e g i n g h e m v a n dit s t a n d p u n t heeft t e r u g g e b r a c h t e n , zo j a , w a a r o p dit Bteunt.

Mijnheer de Voorzitterl Hit waren zo de o p m e r k i n g e n , die ik bij dit a m e n d e m e n t h a d willen m a k e n , o p m e r k i n g e n , w a a r u i t wi I blijkt hoe b u i t e n g e w o o n moeilijk bet is om d e z e aangelegen beid i n d e r d a a d op d i t ogenblik in d i t m o n d e l i n g d e b a t te be-

(Romme e. a.)

h a n d e l e n z o n d e r een schriftelijke voorbereiding d a a r v a n . W a n - n e e r er hetzij een R e g e r i n g s o n t w e r p , hetzij een i n i t i a t i e f - o n t w e r p betreffende dit o n d e r w e r p zou k o m e n , d a n z o u d e n mijn poli- t i e k e v r i e n d e n en ik allen, n a a r ik geloof, ons m e t alle welwil- l e n d e a a n d a c h t d a a r t e g e n o v e r s t e l l e n . D a n z o u d e n wij d a t c o n s t r u c t i e f willen b e z i e n . W a n n e e r er n u g e e n d w i n g e n d be- l a n g is om d e z e zaak op h e t ogo.nblik door de K a m e r te doen a f h a n d e l e n , zou ik t o c h n o g w e l a a n d e g e a c h t e v o o r s t e l l e r s m e t allo, a a n d r a n g en alle k l e m w i l l e n v r a g e n , dit o n d e r w e r p de b e h a n d e l i n g t e g u n n e n , die b e t w a a r d is, en d a a r d o o r zo goed mog< lijk t e v e r z e k e r e n , d a t de K a . m e r te d e z e r z a k e werk ver- r i c h t , w a a r o v e r zij l a t e r g e e n s p i j t behoeft t e h e b b e n . Zoals op h e t ogenblik de a a n g e l e g e n h e i d w o r d t b e h a n d e l d — ik m e e n d a t e n i g e r m a t e te h e b b e n a a n g e t o o a d door de b e z w a r e n , die bij d e e e r s t e lezing bij mij g e r e z e n zijn — , is h e t een b e h a n d e l i n g , die m e n n i e t t e n volle v e r a n t w o o r d k a n a c h t e n , tenzij er n a t u u r - lijk een z o d a n i g g e w i c h t i g b e l a n g zou zijn, d a t h e t g e e n d a g en geen u u r m e e r kan w a c h t e n .

Jk h e r h a a l w a t ik in h e t begin v a n mijn b e t o o g z e i d e , d a t ik d a t b e l a n g n i e t zie, d a t ik h e t ook bij h e r l e z i n g v a n h e t v e r s l a g van de K a m e r v a n d e vorige w e e k n i e t h e b k u n n e n o n t w a r e n . I k zou d u s g a a r n e v a n de. g e a c h t e voorstellers duidelijk ver- n e m e n w a a r i n de. u r g e n t i e zit, d a t d « z o z a a k n u m o e t w o r d e n

b e h a n d e l d . W a n n e e r de g e a c h t e v o o r s t e l l e r s er toe z o u d e n k u n n e n k o m e n om op h e t ogenblik h u n a m e n d e m e n t t e r u g t e n e m e n en hetzij d a a r v o o r in de p l a a t s te stellen een initiatief- o n t w e r p , hetzij af te w a c h t e n h e t d e vorige w e e k t o e g e z e g d e o n t w e r p van de R e g e r i n g , zou d a t , geloof ik, h e t goed verloop van d e z e z a a k in elk o p z i c h t t e s t a d e k o m e n .

D e h e e r B . J . S t o k v i s : M i j n h e e r de V o o r z i t t e r ! H e t w a s oor- spronkelijk niet mijn v o o r n e m e n , mij in d e d e b a t t e n t e m e n g e n , die n a a r a a n l e i d i n g van dit a m e n d e m e n t r o n d e n w o r d e n gevoerd.

D e r i c h t i n g , w a a r i n d e b e s p r e k i n g e n zich zijn g a a n b e w e g e n , noopt mij i n t u s s e n enkele o p m e r k i n g e n t e m a k e n .

H e t o u d e a m e n d e m e n t - B u r g e r , als ik d a t zo n o e m e n m a g , h a d mijn volle s y m p a t h i e ; h e t n i e u w e schijnt mij m i n d e r b e g e r e n s - w a a r d i g .

D e g r o n d w e t t e l i j k e b e z w a r e n (egen h e t o u d e a m e n d e m e n t h e b ik van a a n v a n g Int einde der b e r a a d s l a g i n g e n als f a n t o m e n b e - s c h o u w d . In hel licht v a n de A l g e m e e n e V o r d e r i n g s w e t 1939, v a n h e t A l g e m e e n V o r d e r i n g s b e s l u i t 1040, van d e A l g e m e e n e Vorde- vingsregeling 1944, E 140, kon n a a r mijn m e n i n g in principe, v a n o n g r o n d w e t t i g h e i d geen s p r a k e zijn.

Ten a a n z i e n van artikel 158 d e r G r o n d w e t is te recht: v a n m e e r d e r e zijden gewezen op het 2de lid, d a t s o m m i g e g e a c h t e afgevaardigden klaarblijkelijk in h u n b e t o g e n over h e t hoofd hebben gezien.

A a n g a a n d e lid 3 van dit G r o n d w e t s a r t i k e l , d a t h e t v e r e i s t e , d a t de, v e r s c h u l d i g d e s c h a d e l o o s s t e l l i n g vooraf b e t a a l d of ver- zekerd moet zijn, o n d e r b e p a a l d e o m s t a n d i g h e d e n u i t s c h a k e l t , ifc' d e v r a a g gerezen of wij nog leven in tijd v a n oorlog, die

„ o n v e r w i j l d e i n b e z i t n e m i n g v o r d e r t " . Ik zal op deze q u a e s t i e n i e t t e diep i n g a a n , m a a r ik a c h t h e t toch n u t t i g , m e t n a d r u k n a a r voren te b r e n g e n , d a t h e t n a a r mijn b e s c h e i d e n m e n i n g

aan geen enkele twijfel onderhevig is, dat wij formeel heden

nog in oorlog zijn. T e n a a n z i e n van h e t b e f a a m d e w e t s b e s l u i t van 22 J u n i 1944, E 4 5 , is d a t nog s l e c h t s w e i n i g e m a a n d e n geleden van de zijde van de h e e r R o m m e en ziju politieke vrien- den m e t e m p h a s e betoogd. O n z e m i l i t a i r e n w o r d e n nog altijd b e r e c h t door slechts in oorlogstijd w e r k e n d e krijgsraden te.

v e l d e , z o n d e r de mogelijkheid v a n hoger b e r o o p , die tijdens oorlog is u i t g e s l o t e n , I k zie n i e t in w a a r o m h e t voor onze mili- tairen nog tijd van oorlog moet zijn en voor de c o l l a b o r a t e u r s , die onze v o l k s g e m e e n s c h a p aan de vijand hebben, v e r r a d e n , lijd v a n v r e d e . In ieder geval is er geen vrede gesloten en formeel leven wij dus in oorlog. Discussie zou s l e c h t s mogelijk zijn o m - trent bet vereiste van a r t . 158, lid 8, dat de, oorlog ,,een onver- wijlde i n b e z i t n e m i n g v o r d e r t " . Ik geloof, d a t zich ten aanzien van dit punt zeer weinig moeilijkheden zouden voordoen in een land, « a a r in en b u i t e n de i n t e r n e r i n g s k a m p e n d u i z e n d e n fas- c i s t e n zich b e w e g e n , w a a r neo-fascistische o r g a n i s a t i e s in het verborgen welig tieren, « a a r in het o p e n b a a r door middel van d e r e e d s zoveel jaren m i s b r u i k t e d r u k p e r s e n d i t h y r a m b e n ter verheerlijking van fascittenleiders als Arnold Meijer- ongestraft d e w e r e l d w o r d e n i n g e z o n d e n .

(7)

17 2 7

5664*! VERGADERING — 10 JUNI M6. Moodvoorziening Persweeën

( B . J. Stokvis)

Ook materieel, Mijnheer de Voorzitter, is de oorlog het Duitse fascisme en zijn aanhangen

En de feiten zei) leren het; een onverwijld ingrijpen door vi vallenverklaring aan de Staal van de hier in hei >:•

zo belangrijke goederen is geboden.

]k betreur het, dal hel oude amendement Burger van de baan is geschoven. In hei nieuwe amendement

gedachte aan strafrechtelijke repressie uitgeschakeld. Mi strafwaardige, in hoogst ernstige mate gecollaboreerd hebbende ondernemingen wordi conform dat amendement als met

waardige tegenpartijen onderhandeld en leerd, De mulering van het voorgestelde artikel 19 is een aanfluiting van de beginselen, die de grondslag vormen der bijzondere rechte pleging. Met hen, die de boeien van 'hun geknevelde land genoten nog sterker hebben aangeschroefd, gaat <lo Mini volgens dit onderdeel van het amendement in minnelijk over leg ajm de oonferentietafel ritten. Wij kanton ons togen het artikel L9, hoezeer wij begrijpen, dat onder omstandigheden om redenen van utiliteit aan een dading boven een procedure de voorkeur zou kunnen worden gegeven.

Maar wij richten mis niet slechte tegen bedoeld minnelijk overleg, wij hebben eveneens bezwaar togen de formele ont eigeningsprocedure zelf. gevoerd tegen een wederpartij, dii naar juiste maatstaf hel recht mJBl als een volwaardige ge- daagde in dit oiviele proces te staan. Wij hebben bezwaai tegen zulk een proces, dat maanden en /elf:: jaren kan duren, i • n proces, in allen dele geschoeid op de leeBt der Onteigeningswet, die voor geheel andere doeleinden, voor geheel andere i :l "

posities werd geschreven. Hier in deze in wezen strafrechte lijke materie mag van een burgerrechtelijk geding geen sprake zijn. Hier mag ook van schadeloosstelling geen ipraki gijn, een schadeloosstelling, waarmede m de toekomst door de betrokken onderneming nieuwe en hetere apparaturen dan de afgestani zouden kunnen worden aangeschaft,

Mijnheor de Voorzittorl Br ia maar één oplot ing, die in allen dele goed zou zijn en waarmede mijn fractie zich ten volk zou kunnen verenigen, een oplossing, die in geen amendemi "' tot dusverre werd belichaamd, Die oplossing is hei weergi en van de overtuiging, dat hier slechts nee' n aanmerking komen een ongecamoufleerde, zuiver strafrechtelijke verl I erkla ring, en w e l e e n imperatief voorgeschreven verbeurdverklaring, waarbij niet wordt- gestold het eigendomsvereiRte, dat artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht behelst l"( toch beperkt de verbeurdverklaring als bijkomende straf tol ,,voorwerpen, de veroordeelde toebehorende", Ik i t opmerken, dat dez<

g e w i c h t i g e restrictie, n i e t overal in 'Ie wel e: gesteld.

Bij he.t schuldmisdrijf van artikel 176 van hei Wetboek 'an Strafrecht ontbreekt het; in artikel 214bis is hei uitdrukkelijl uitgeschakeld. Wij vinden hei niei gesteld bij 'I" artikelen ', , ;

lid 8, en 97», lid'2, en de overtreding van artikel 440 Wetboek van Strafrecht. Een gelijke afwijking van hei gemelde begi van artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht ontmoeten wij in bijna alle wett.cn omtrent de invoerrechten en d< act ijnzen Tk h e r i n n e r s l e c h t s aan h e t b e k e n d e artikel 205, lid 8, can 'I' Adgemeene Wet, regelende, de verbeurdverklaring bij fra leuzen invoer. Hier is niet eigendomsvereistf . poneerd, doch de verbeurdverklaring z h imperatief geschreven. Ik denk r/,k aan artikel 183 van de Gedistilleerd

w e t . V o o r t s a a n artikel 01 d e r V 1920, artik<

Opiumwet. 1928. T r o u w e n s , ook in artikel 214, lid 2, van het, Wetboek van Strafrecht vindt men de rerbeurdverkla dwingend geboden.

Dit zijn uitdrukkelijk bij de wet, bc- j;en op het e beginsel van artikel ''>-'> Wettx

- . I Efend orv ie schuld oeb ho-ren. In de onderhavige, materie zou dit principe niet. n

en zou d .-dverklaring imperatief den gesteld.

eet, en dit kan sti

in de verbeur 'klaring • ' : ' de hier bedoelde collaborateurs, dat de Grondw* I

. 7 \n de Grondwet sluit de, algemene verl ve--- Je schuldige toebe

aantrekkelijke in het thans vervallen oude amendement-Burger

(B. J. Stokvis e. a ) was dat hef daar!

l a t v e n i S t a a t va . . . .

ijn.

IV verbeurdt oals -

i ' • . . .

zijn; tovene < ••

icht -- ,. ,

op dit Bti i < "

van de om van Savign;

. .

i aan an De nee in de v

W - e b t \ e i . i . !

-.i woiden

i. in onze wet evin verlat n Ik wijs in strafrei ht el 13 i an di wet-1

n.> 61. dat de N \ jtrafi echtelijk i telt i ooi de i eni haai be t uui dei en i in het pi i om i ' in ha n dii n I met bi ('ekking tol alle overtredingen \ in de wetti lij! e !

en- . n omtrent in "'t en d< KM i oei en n ijn en tn casu ,;

de ie. hl e, i ,.,eii ,H tiaa ' haai organen trnfrechtelijl aan pi al , lijli h. hoi eu te ijn

Alleen de verbeurdverklarini ' m op het terrein waiarop ,, ,j ons bevinden, tol uitdrukking brengen dal het hiei ;" Feit n

n i* ei s(' '| | •' htelijke mat erii geldt Dooi d i bi ui d erl la i inj te aam aai den, on bol i ndii n iedi • di nkba n h lai dal men aan artikel 168 van d< Grondwel ou willen ontl n n

\ allen

"i n 'M, ii n , .,,, h, i i oorste! i an de hi i al dij di de heel Rom 1 i n de v e rdere beh an del i n | van d it a m e n d e m n I uil te Btellen tot i i " lati i < ijdsl ip, ranneei i n ichriftelijl

1 bereiding al hebben plaat onden, meen il noi iet in hel midden ie i |,,u brengen

tk kan de gi ai ht< aI • aaidii di de heei l l" ' I dal I" I hè , , i i • -, mal kelijl pi obli i m bei 11 El :' taai il ''-co tegei - 'M- " -i' ll< n, dat di i I i in hi ' nabiji

li den bi ~ • en heeft oldoi ndi intelli| ni te üijn om ook ten overal aan in eei ilijl i mati i ii Bni ' '- '• en rl o

Toi n het ei een jaai leden gini di belan an I koloni ili lx itten dii ich bedreigd achten, eilig ' steil n i Ii b ai uui I ijds kei 192 an di ' •• ' <i in eersb instant» jzigen ' han i zad de ] ndei ni ; I w i j f e 1 n i e I m i n d e i • ai i I k u n n - i et on en al

VV i| IK bb< n twe< jaai lang d< ' ijd | had dezi lak t regelen 'l leoe; geld! ' ' moi * aan d< mot ili bed sn i ind

, uit | i ii ontxx laatba u '

li ,. -• Ijnj , in het ter tafel lemei '" ld, is oni I' nd lan de Onl Vrj kunnen d

pek of men I

artikel, B m i( -l- r wetsvooi Maar de kern

Na :

ht kunnen leid eindelijk

Burger voo

heer ('-•• oo Ie uit

i. iorz [kz die hi

t

dat. ik o l zou

-

Het ' de Voorzitter

(8)

58ste VERGADERING. — 10 J U N I 1947.

425. Noodvoorziening Perswezen.

(Donker;

uit, dat hij de vraag heeft gesteld of deze zaak wel zo urgent is, dat men met de overgebleven materie van het wetsontwerp, die nu in het gewijzigd amendement van de heer Burger aan de orde is, niet zou kunnen wachten, totdat deze zaak na een meer uitvoerige voorbereiding hier in de Kamer behandeld zou n. De heer Roinme heelt daarbij voorts nadruk- kelijk gevraagd: welke zijn de redenen van de voorstellers om de behandeling daarvan op dit ogenblik wel te wensen?

H e t antwoord daarop is zeer eenvoudig te geven. De zaak is deze — bij de sehriüeüjke voorbereiding en de mondelinge behandeling van dit wetsontwerp is het nog talloze malen onder- streept —, dat de naleving van de uitspraken in zake de pcrs- zuivering tot op dit ogenblik' niet anders is geweest clan een aanfluiting. H e t is zo, dat pracüsch van de strikte naleving van de uitspraken, die gegeven zijn in het belang van de pers- zuivering, niets, maar dan ook niets, is terechtgekomen; en dit in verschillend opzicht! Er is niet van terechtgekomen, doordat niet de hand is gehouden aan de uitspraken ten opzichte van degenen, die individueel veroordeeld waren. Er is ook niets van terechtgekomen, doordat ondernemingen manipulaties hebben toegepast, die in het licht van de bedoeling van de wet- gever in deze als ontoelaatbaar moeten worden beschouwd.

Om nu te voorkomen, dat wij na de behandeling van dit wets- ontwerp weer zouden blijven verkeren in een positie, die ik niet anders kan qualificeren dan als het toelaten van het onder- mijnen van het gezag van de wet, stellen de voorstellers van het amendement er prijs op in dit wetsontwerp een stelsel van sancties te hebben, dat de naleving, zoveel dat maar enigszins mogelijk is, verzekert.

De Minister heeft zowel schriftelijk als mondeling verklaard, dat hij maatregelen zou nemen om in de vervolge te doen controleren in hoeverre de uitspraken van de Commissie voor de Perszuivering ten aanzien van degenen, die zijn onl worden nageleefd. Dat is een van de zijden van de zaak. Ik hoop inderdaad, dat daarvan iets terecht zal komen in de naaste

imst, want, hoe men ook over de perszuivering moge denken, over één ding behoren wij hel allen eens te zijn, nl.

dat de uitspraken, door bevoegde instanties gedaan, moeten worden nageleefd.

De andere kant van de zaak is, dat duidelijk is gebleken, dat de naleving van de perszuivering niet is verzel

ook niet bepaald o ;elen kunnen worden genomen ; ondernemingen, die de perszuivering trachten te frustreren. In het wetsontwerp was daartoe in . L6 een bescheiden poging gedaan. Artikel 16 toch bepaalde, dat Int in de toekomst ter verzekering van do zuivering van het Nederlandse perswezen mogelijk zou zijn voorzieningen in het bestuur van een onder- neming, welke éón of meer i nen uitgeeft, Ie treffen. De voorstellers -\an bet amendement zijn van oordeel, dat deze maatregel niet voldoende is om de ontduiking, waarover ik zo- even sprak, te voorkomen, D arom zijn dan ook in hel 1 hans- gewijzigde amendement van de heer Burger c.s. de arti 16 en 17, die reeds in het oorspronkelijk wetsontwerp stonden en handelden over de on [erbehi grsl imengevat mei de thans voorgestelde mogelijkheid van vordering in éón aparte paragraaf, die tot hoofd draagt de titel: Maatregelen ter ver- zekering van de zuivering van het pei . n.

Mijnheer de Voorzitter! liet wil mij voorkomen, dat een wet Noodvoorziening Perswezen niet volledig zou zijn, wanneer deze maatregel van vordering daarin niet wordt opgenomen. Zonder e maatregel zullen wij een herhaling blijven zien van het spel, dat tot nu toe in vele gevallen is gespeeld.

De voorstellers van het amendemenl hebben aanvankelijk ge- meend deze zaak in een betrekkelijk eenvoudige redactie van een nieuw artikel 18 te kunnen samenvatten. Zij hebben ge- meend dat betrekkelijk eenvoudig te kunnen doen door in dit artikel 'e- verwijzen naar de Algei i i ne- Vorderingsregeling 1944,

i ring&besluit 1940 is vervat.

Daar',, gni zijn van verschillende zijden bezwaren geopperd, bezwaren, die ten dele ontlei nd zijn aan een vermeende strijd mei de Gri ndwet. Ik wil met nadruk verklaren, dat de voor-

Iers van het amendement deze bezwaren nog steeds niet als enen. Zij zijn nog steeds van mening, dat de oorspronk lijke redactie van het amendement niet in strijd is met de Grondwet. Maar hoe ligt de situatie? Wanneer nieu

dezelfde gedachte en hetzelfde beginsel kan vastleggen in een andere redactie, waartegen zulke vermeende bezwaren niet kun- nen worden aangevoerd, waarom zou men dan niet proberen t i n zodanige redactie te vinden? Dat maakt de kans, dat de zaak, die wij van het hoogste belang achten, inderdaad in de Kamer een meerderheid zal vinden, groter. Het is dut' niet om- dat de voorstellers van het oorspronkelijk amendement van oor- deel zijn, dat het systeem, daarin neergelegd, in strijd zou zijn met de Grondwet -— de heer Burger heeft er reeds op gewezen, dat het systeem steunt op de Algemccne Vorderingsregeling 1944, die heden ten dage nog steeds wordt toegepast —, maar omdat hetzelfde doel ook bereikt kan worden met een ander systeem, waartegen althans de bezwaren, die verleden week Vrijdag naar voren zijn gebracht, niet kunnen worden aangevoerd.

Nu stelt de heer Romme do vraag of men er ook ditmaal wel in geslaagd is de ongrondwottigheid van het gewijzigd amen- dement boven twijfel te verheffen. Hij voert daarvoor gelukkig maar één argument .aan, want zijn andere vragen en opmer- kingen bewegen zich niet op het terrein van de vraag : grond- wettig of niet grondwettig. Dit ene argument komt, als ik het goed begrepen heb, neer op het volgende. Hij zegt: er komt volgens het gewijzigde amendement-Burger een nieuwe para- graaf o en deze paragraaf heeft in haar bepalingen tot strekking het zuiver maken van het perswezen. Hoe redeneert de heer Romme nu verder? Hier wordt, zo betoogt hij, dus een onteige- ning gebruikt als straf voor de ondernemingen, waar handelin- gen zijn gepleegd, als omschreven in het eerste lid van artikel

18 van het amendement. Dit is naar zijn oordeel een straf e»

dat verdraagt zich niet met de Grondwet. Nu is het merk- waardig, dat de spreker, die mij vooraf ging, de geachte afge- digde de heer Stokvis, bezwaren had tegen het systeem ran ; gewijzigde amendement, omdat hier het element van straf volkomen afwezig was. De heer Stokvis zei: ik heb zeer grote bezwaren tegen dit amendement, want hier treedt men

< p tegen collaborateurs op een wijze, die de Overheid niet moet en. In artikel 19 wordt de mogelijkheid voorzien, dat de Minister, voordat de vorderingsproccdure in werking wordt ge- steld, tracht de bezittingen bij minnelijke schikking te verkrij- gen. Verder wordt een procedure geïntroduceerd, die nauw ver- band houdt met de Onteigeningswet en waarvan dus de schade- loosstelling een integrerend onderdeel uitmaakt. Neen, zegt de

heer Stokvis, tegenover collaborateurs is dat niet de juiste houding. Daarvoor moet alleen maar een strafrechtelijke ver- beurdverklaring gelden. H e t is dus merkwaardig, dat de heer Stokvis een zoo gans andere visie op de betekenis van het ami ndement heeft dan de heer Romme.

Dat wekt reeds twijfel of de stelling van de heer Romme, dal h a r oen systeem in strijd met de Grondwet- wordt geïntrodu- ceerd, wel juist is. Ik geloof dan ook, dat men de zaak anders moet zien. Ik heb verleden week reeds aangevoerd, dat in deze materie twee elementen een rol spelen: 1". het verzekeren van de naleving van de oordelen, die door de perszuiveringsorganen zijn uitgesproken, en 2°. het ordeningselement. Het zou stellig mogelijk zijn geweest, het accent volmaakt op het tweede te leggen en in de omgeving van de artikelen 20 en 21 een nieuw artikel in te voegen, waarbij de onteigening, de vordering ten algemenen nutte, mogelijk zou zij voor elk soort van onder- neming, zowel bona fide als mala fide, in het belang van het gehele perswezen, om aldus te bereiken de doelmatige distri- butie van datgene, wat aan bedrijfsmateriaal aanwezig is en wat zonder twijfel voor het totaal te gering en bovendien onge- lijkmatig verdeeld is.

H e t is doelbewust geweest, dat de voorstellers van het amendement een andere weg hebben ingeslagen en wel in hoofd-

. hierom, dat, door deze zaak te brengen in de sfeer van de maatregelen ter verzekering van de zuivering van het pers- wezen, men een sanctiemaatregel, die absoluut noodzakelijk is om de zuivering van het perswezen te verzekeren, kan intro- duceren. Di< el heeft nog een andere kant, nl. dat, nadat de vordering ter verzekering van de zuivering van het perswezen heeft plaats gehad, distributie en toewijzing kunnen plaats vin rbij het ordeningselement naar voren komt. Dat is een nevenwerking, maar de hoofdzaak is, Mijn- heer de Voorzitter, dat men naast de gebrekkige sanctie van artikel 16, die het oorspronkelijke ontwerp van wet reeds in-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kan, zoo vroeg men, deRegeering daarin te gemoet komen?&#34; Dit punt i3 ernstig overwogen vóór dat de zaak hier in de Kamer kwam, en de Regeering heeft daaromtrent nagegaan, of

Indonesië-Oorlog Historicus Rémy Limpach concludeerde in zijn uitgebreide boek uit 2016 dat Nederland zich wel degelijk schuldig maakte aan structureel extreem geweld in

Aan de orde is de behandeling van het WETSONTWERP TÜT REGELING VAN DEN KRIJGSDIENST ( 3 6 ) , MET DE MOTIE VAN DEN HEER DOMELA NlKUWENHUIS. De algemeene beraadslaging

1988 Talpa Music t/a Classic Music, Laren,

Homo-, lesbische en bi-jongeren worden vaak omringd door heteroseksuele mensen in wie zij zich niet of weinig kunnen herkennen en waarbij zij het gevoel hebben ‘anders’ te

Inhoudelijke ondersteuning wordt per direct geleverd door een vanuit het ministerie van Algemene Zaken bij de Kamer gedetacheerde staf.. Kantoorruimtes zijn per direct beschikbaar

„Het zijn niet meer alleen mensen die slechts tot hun veer- tiende naar school konden gaan, maar bijvoorbeeld ook jongeren met een migratie-achtergrond.. Andere oorzaken

De wijziging van de Verordening sociaal domein gemeente Bergen 2017 vast te stellen Afhandeling in de Algemene Raadscommissie.. Naar de Raad d.d.: 1-2-2018 Hamerstuk Bespreekstuk