• No results found

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5 · dbnl"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5. C.L. van der Plassen, Amsterdam 1622

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie190nieu05_01/colofon.php

© 2014 dbnl

(2)

Letter-getal, op't Iaer 1622.

gooDts sVYVere VVoort MaeCkt het hert soo 't hoort.

Iesus VVet brenght hIer Mee 't gheen Dat ons streCkt tot Vree.

heLaes boet Met het nIeuVVVe Iaer V boose sonDen aLtegaer.

Lijdt en Vermijdt.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(3)

Nieu-Iaar-Liedt,

stem: Mijn ziele vvilt.

1. VVIe sal met my der Hem'len hoocht' uyt dringhen?

Wie sal met my Goods groote goetheyt singhen?

Wie sal met my zijn lof maecken ruchtbaar Hy die de Son soo helder siet om hooghe Tot zijn behoef, gestelt doort groot vermogen Van Godes Lieft in desen nieuwe Iaar?

2. Hy die te recht bekent de groote daden Die Godt ons doet, alleen uyt zijn ghenaden:

Hy die voor al de beken schoon en klaar

Voor Melck en Broodt, voor Visschen ende Dieren, Die door het Wout, in Zee, op Winden swieren:

d'Heer danckbaar is in desen nieuwe Iaar.

3. Hy die bekent al wat hy heeft int leven Dat hem dat is van Godt alleen ghegeven, Die sal met my nu singhen openbaar.

Heer u sy lof, wiens Naam wy heden willen

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(4)

Verheffen, en tot door de wolcken tillen Vrolijck en bly in desen nieuwe Iaar.

4. Al wat beweecht of niet en can beweghen, Hier op der Aart, wijst ons de groote zegen Die wy van God ontfangen gantsch en gaar;

Daarom wilt hem nu met Lofsangen prysen, En plichtelijck u danckbaarheyt bewysen Lucksalich volck in desen nieuwe Iaar.

5. Prinslijcke Godt wy sullen eeuwich juyghen, En van u goetheyt over al ghetuyghen:

Wilt heden al ons oude sonden maar Vergheven, ende haastich van ons weeren:

Op dat wy al met Goddelijcke kleeren Treden voort aan vant een int ander Iaar.

VVie hadt ghedocht.

Iaar-Liedt,

op de voys: De lustelijcke Mey is inden tijdt.

1. VErblijdt, met vreucht//ghy volcken al, V Heylant is gheboren//die 'tverloren Met vlijt//deur deucht//weer helpen sal

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(5)

En doen gheheel versmoren, 's Vaders toren:

Ia nemen al de schult op hem, Soo wy maar gaan na Bethlehem, En off'ren na behaghen,

Een oprecht hert neerslagen//t'allen daghen.

2. Siet mensch//hier in//bestaat het meest Het vleysch met hert en sinnen//te verwinnen, V wensch//ghewin//krijcht onbevreest, En sult also beginnen//'t goed' te minnen:

Ia 'tquade sal al metter tijdt Vergaan in u deur 's Gheestes strijt.

Dus yvert toch te deghen,

Op dat des Heeren zegen//wert verkreghen.

3. 't Opmerck//van sond'//werckt Christ int hert, Soo ghy hem gheensins buyten//en wilt sluyten.

Seer sterck//terstont//ghevoelet wert, Het lieffelijcke uyten//komt mijn spruyten, Hier is uws Hemels Medecijn,

Die u bevrijt van d'helsche pijn, En gantsch'lijck wil ghenesen,

Hebt maar berou midts desen//en leetwesen.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(6)

4. Wanneer//dat ghy//nu gheeft ghehoor, Christ' sal u helpen stryden//dat u lyden Heel veer//van dy//sal loopen voor,

En sult met groot verblyden//'thert besnyden Van wraack//van nijt, van haat, van twist, Van leughens valsch, van arghelist:

Ia alle Godloosheden

Worden te saam vertreden//deur ghebeden.

Prince.

Looft prijst//den Heer//dan al ghelijck, Versoeckt den nieuwen Coning//in zijn wooning;

Bewijst//hem eer//die u maackt rijck, Hy gheeft u zyne krooning//tot belooning;

Want hy roept noch int nieuwe Iaar, Ghy die met sond' belast zijt swaar, En droevelijck beladen;

Komt ick sal u versaden//uyt ghenaden.

C. Biestkens. Een van drien.

Iaars-Liedt, op het Iaar, 1622.

vvyse:O schoonste personagie.

1. Ghy die wel eer verschoven

(Als doot) in't graf van sonden laacht versopen,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(7)

Siet hoe d'Alheerscher boven

(Wt liefd' alleen) u ruckt d'ooghschelen open, En wijst u aan//den wegh om gaan, V ziel vermoeyt te rusten

(Daar ghy soo langhe//Int jock der oude Slange Steets na lusten.)

2. Niet na ghepronckte zalen,

(In welckx cieraat en Marber schoon van schimmer, Het oogh schier schijnt te dwalen

Door 't overdwaals en prachtige getimmer, Daar 't purper fijn//en d'armelijn Ghegort wert om de lenden,

Neen,) by de slechten//die hier als vreemde knechten 't Leven enden.

3. Daar wil met ziel en sinnen

Gemaackt zijn groot des Heeren Naam verheven, Daar zijn alleen te vinnen

Die met een waar ghemoet hun eere gheven, Want d'aartsche Rijck//onmoghelijck

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(8)

Is hun soo laach te neyghen,

Maar blyven stadich//in wellust overdadich, 's Werelts eyghen.

4. Den Hemel lacht die dwasen

Die hun gestoelt opt zant hier willen schragen.

Wiens sterckt gheen dreunent rasen

Van slachregen of stormwint kan verdragen.

Dus mensch wel let//ghy u vast set Op Christi hoecksteen heylich,

Die niet can swichten//noch door des Duyvels schichten Sijn onveylich.

5. Laat u niet soo vervoere

Doort poesel vlees, en schijnlust deser werelt, Betrout die gheyle Hoere

Die snoode feex niet, of sy is beperelt, En reyckt u wijn//'tis hels fenijn Dat's uyt haar kroes vol schoncken,

V biet t'aanvaarden//waar van de grootst der Aarden Sijn al droncken.

A.P. Craan. Nimmermeer groot genoech.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(9)

Nieuwe Iaar,

op de wijse: Quand la Bergeere, &c.

1. ONs komt nu van den Hemel neer Verlossingh weer,

Het klaarste licht verlicht ons druck;

Wy kryghen hede//ghena en vrede, 't Eeuwich gheluck.

2. Ghelijck door een Vrou quam het quaat, En d'eerste haat,

Soo is ons weer door Maria Ons zielen haker//en Salichmaker Ghecomen na.

3. Het Sterretjen straalt de klaartte naar Van Christus Schaar

Die ons gheboren is nu, want Hy leyt verschoven//na zijn beloven Int Iootsche Landt.

4. Int waarde Hemelrijcke Hof Singhtmen zijn lof:

De Engeltjens die juychen na,

Met vreucht en rusten//roepen met lusten

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(10)

Al gloria.

5. Het Choor der Cherubynen soet Reyt teghen moet,

De Seraphinen, die mee dra,

Vermakelijck springen//en vyerich singen Aleluya.

6. Het is verheucht al watter is Ten Hemel wis,

Om dat den Heyl'gen Godt en Soon Ter Aard' komt dalen//om ons te halen By hem ter woon.

7. Dus laten wy nu menschen al Met bly gheschal,

Ons nieu Verlosser gaan te moet

Met de drie Wysen//hem off'rend' spysen Nedrich te voet.

8. Looft den verwinner van de Hel, Emanuwel,

Offert gheen Kalvers meer te gaar, Vernieut u zeden//veylt u ghebeden Int nieuwe Iaar.

V.M.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(11)

Nieu-Iaar-Liedt,

op de wyse: Och of dees uur nu duurde langh.

1. NA dat door Adams sonden groot Wy (als zijn kinderen) moesten lyden, Sturf Godt zijn eenighe Soon de doot Om ons van d'erfsond' te bevryden.

2. Voorts gaf hy ons zijn heyl'ghe Wet Om die met herten te doorlesen,

Op dat de mensch daar door te bet Hier namaals salich soude wesen.

3. Maar d'aartsche mensch (stinckend' van pracht) Voort varend' in zijn vuyl begheeren,

Slaat Godt noch zijn ghebodt gheen acht, Tracht slechts in rijckdom te vermeeren.

4. Hy vloeckt, hy twist, hy rooft en moort, Hy drijft Godloos zijn valsche woecker:

Hy vaart in helsche sonden voort, En wert int quaat hoe langs hoe kloecker.

5. Een yeder tracht in goet en staat

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(12)

Sijn even naesten t'overweghen:

Maar Godt die'n hater is vant quaat Die haat het goet door't quaat verkreghen.

6. Dus Adams zaat bekeert, doet boet, Wilt niet om't Aartsch het Hemels derven:

Bidt Godt met een oprecht ghemoet, Ghy sult ghenaed by hem verwerven.

7. Leght af u kostelijck cieraat, En wilt u ziel met deucht bekleeden:

Schout hoverdy en eyghen baat, Sijt yverich in u ghebeden.

8. Looft met d'Outvad'ren God den Heer, Bevrijt van sonden u gheweten:

Neemt doch (o mensch) geen uytstel meer, Want ghy kunt 't ent ws tijdt niet weten.

9. Eert hem die op dees dach en tijdt Is van een reyne Maacht gheboren:

En ons van sonden heeft bevrijt, Als wy alt'saam waren verloren.

10. Prijst met d'Herd'ren u Heylandts Naam, Die in een Kribbe lach verschoven:

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(13)

En wilt met David altesaam, Sijn groote goetheyt eeuwich loven.

11. Toont dat u sonden u zijn leet, Dient yv'rich uwen God verheven:

Verwerpt het oudt verdorven kleet, Vernieut int nieuwe Iaar u leven.

Doet goet. Ioost Krynen van Dorsten.

Iaars-Liedt,

stemme: O nacht, jaloerse nacht.

1. ZIet d'held're starrens glans, in't half bekrosen duyster, Eens tint'ligh hangen aan het voorhooft van de locht, Wiens vreuchd'ge flick'ring haars zoo heerelijcke luyster Ons hebben zoo veel lucks-genieting aanghebrocht.

2. Niet dat ons d'Heyl aanbrengen 's Hemels zulv're ooghen,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(14)

Gh'lijck de Zes-tacte-star aan d'heyl'ge Wyzen dee, Maar deze uurs gheheuch wy Godlijck viere moghen, Wt welck' verhuysde zond', herberghde nieuwe vree.

3. Tot eeuw'ghe vrede wierd' d'onnutte mensch verkoren, Doen een Verlosser, die des zond'ghe Werelts last

Gantsch op zigh laden, wierd' in Bethlehem gheboren, Waar hy verdoeminghs-kleedt heeft zuyver afghewast.

4. Ondanck-baar-schepsel! hoe komt 't vlies ws kil'ghe harte Met wederspannigheyt Godloozelijck bemorst?

Daar zigh het zuyv're Lam, in al te banghe smarte, Tot u verzoening, an 't kruys hechten laet, en dorst.

5. Vervormt u hart, rijst uyt het mistige gesluymer

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(15)

Ws vuyle zond's, doet aan rechtvaardigheyt, die naackt En zonder vleck, God's vrees, ws zielens ingang, ruymer Insluypen laat, en u onnoos'le Lamm'ren maackt.

6. Laat d'lang-verwachte uur in u gheheugh'nis blyven, Hoe 'tGod-lief-Lam u van u zonden maackten klaar:

En dees Godlijcke liefd' in 't mids ws harten schryven Zelfs van 't beginne, tot het eynd' van yder Iaar.

I.D. Neeff. Een voor al.

Nieuwe Iaar,

op de wijse: Pharaos vvimpelen zijn ontdaan.

1. DE groote goetheyt onses Heers Wilt vlytich nu aanmercken,

Die ons, daar wy in zond' van veers

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(16)

Laghen, hulp door zijn wercken:

Dus yvert u na Bethlehem, Gaat wieroockt daar, en offert hem Een danck in zyne heyl'ghe Kercken.

2. Een oprecht en verslaghen hert Laat dat u offer wesen;

Ghelijck ons 'tonnoosel kindt van smart Kost door zijn komst ghenesen:

Dus d'heyl'ghe zang ghesonghen wert, Wiens galmtens gheluyt laat tot ghestart In heyl'ge vreucht om hooch zijn opgeresen.

3. D'eenvoud'ghe Hardertjes alree 't Gheluyt der Eng'len hooren:

Verlaten op het veldt haar Vee, Vluchten tot d'Nieu-geboren.

Tot Nieu-geboren Nazareen,

Voor welckers komst wy lang voor heen Verstickt in sond' waren ghelijck verloren.

4. Dus laat dees denckwaardighe nacht Niet uyt gheheuch'nis dryven:

Maar altijdt staagh in u ghedacht Wel vast ter woone blyven.

En wilt ons eenighe Middelaar

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(17)

In dit begonnen nieuw Iaar

Veel danckbaarheyt in eewicheyt toeschryven.

I.R. 't Begheer streckt na Leer.

Nieuw-Iaar-ghesang.

stem: O schoonste Personagie, &c.

1. WAt zang vervult mijn ooren?

Wat Hemels-licht, met tintelend' ghefloncker, Komt door de wolcken booren?

Dat tusschen 't grauw, en blauw; nu klaar, dan doncker Soo vlytich sweeft//en straaltjes gheeft:

Ghelijck een Noorder-starre, Wiens held're schichten, 't Bevlies de oogh toe-lichten Gaen van varre.

2. Ghy siet de Leyd-star dringhen

Door 't Oosten heen met sijn geswinde stralen.

De tintel-lichten springhen;

't Schijnt datse in haer ommeloop verdwalen.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(18)

De silv're Maen//doet stille staen Haer vlugh-ghevlerckte Paerden,

En van haer wielen//komt sy ghebuyghsaem knielen Totter aerden.

3. De Hemels-Borgeryen,

Met snaer-gespel van Harpen, en van Luyten, Komen den Mensch verblyen

Met sulck ghequeel, 't gheen mijn pen niet ken uyten;

Sy singhen bly//de glori sy De Nieu-geboren-Cooning, En vree de Menschen,

Die willen, 't gheen wy wenschen d'Aertsche wooning.

4. Wrijft op (o! Mensch.) u ooghen, Die door de sondens-dampen zijn belommert;

Waer door ghy zijt bedroghen,

En t'rustich hart met sorgen staeghs becommert Om gheldt, en goedt//in over-vloedt

(Door woecker van veel zielen.)

By-een te garen//so dat de Werelts-scharen Voor u knielen

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(19)

5. Ha! goudt-gierighe Wolven,

Die (als een kancker.) in het vleesch der armen V selven hebt bedolven,

Schudt uyt u maegh, en u ghevulde darmen;

Daer is een schat//t'gheen t'al bevat, In Bethlehem te soecken,

Dat kent ghy winnen//so ghy u boose sinnen Wilt vervloecken.

6. Schut uyt u oude vellen,

(Gelijck de Slang) tusschen de scherpe hagen, En gaet u Heer toe-tellen

Leed-wesens-som, voor u verquiste daghen, Kruypt als een Slack//met sondens-pack, Voort ted're Kintjes voeten,

Hy sal u sonden//af-wasschen, en u wonden Heel versoeten.

7. Comt Princen wilt u spoeyen, En offert op u Scepters, en u Croonen:

Op dat wy moghen bloeyen

(Soo lang wy in dit dal der tranen woonen.) In liefd', tot Godt//en sijn Ghebodt

Soo planten in memori,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(20)

Dat wy in vreden//dit Iaer mogen besteden Tot sijn glori. Amen.

Lijdt en Vermijdt.

Nieuw-Iaer-Liedt.

stem: C'est trop cruelle Ieux.

1. SAl deughdens-momme-schijn Noch lang begraven zijn

O! mensch in u gemoet? die u betovert heeft, Soo dat ghy willich nae haer wil en wetten leeft.

2. Royt nu den wortel uyt, Eer datse veerder spruyt

In u verwildert hart, en sticht in u verstant, Door vry-willige boet, een suyv're offerhant.

3. Want al het gheen ghy siet, Is een sicht-bare niet;

Dat schielijck van u vlieght; gelijck de vlugghe wint,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(21)

En weer tot niet verdwijnt, so haest als het begint.

4. De gront, daer ghy op boudt, Maeckt goede yver koudt;

Waer ghy door eygen waen, en met een domme kracht, Het Hemelsch uyt de Aertsche borst te suygen tracht.

5. Helaes! verdoolde mensch, Ghy soeckt u Ickheyts wensch,

En geeft de ruyme thoom aen t'ongebonden hart, Dat nader-hant aen Satans reeckx gekluystert wart.

6. Ontwaeckt, ontwaeckt Sondaer Nu in dit nieuwe Iaer,

En treckt het nieuwe kleedt van een nieu leven aen, En gaet nae t'Oosten daer ghy t'helder licht siet staen:

7. Daer sult ghy in een kot Vinden een mensch, u Godt,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(22)

Die in hem is geweest t'begin van aenbegin,

En nu een Maeght verkiest voor Moeder, en voor Min.

8. Soeckt hem die zijt belaen, Hy wil u wel ontfaen;

Als ghy u boose wil wil-vaerdich thoomen wilt, En boeten yvrich, t'gheen ghy quistich hebt ghespilt.

Liidt en Vermiidt.

Nieuw Iaars-Liedt.

stem, Op d'Engelsche Fortuyn.

1. DIt Iaer vertreckt, Het nieuw komt ons weer by, 't Gheen ons verwreckt, Tot eyghen heerschappy, Om 'toude quaedt,

Door kracht van nieuwe boet, Met voor-beraedt,

Te rooyen uyt t'ghemoet.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(23)

2. Teughelt u lust, Door wyse redens-thoom, Die u ontrust,

En wiecht gantsch in een droom;

Soo dat ghy niet,

Door sondens-sware damp,

Willens en siet//u ongheluck, en ramp.

3. Slaet nu om hoogh, V sluymerich ghesicht;

Op dat u oogh,

Door t'Hemels-flicker-licht Gheopent wart,

Dat nu sijn fackel schenckt Aen t'ned'rich hart, Dat om leed-wesen denckt.

4. Komt sotte mensch, Die na rijckdommen tracht, Wiens hartens-wensch, Becommert dach, en nacht Met t'aertsche goedt,

t'Gheen als een roock verdwijnt, Staeghs woecker doet,

En noyt ghenoech en vijnt:

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

(24)

5. Want Werelts-gaef, Besit u aldermeest, En maeckt een Slaef, Van u door-luchte gheest;

Wiens sware last,

(So lang u Rijck vermeert.) Noch grooter wast, Die hart, en ziel verteert.

6. Daerom bant uyt Het ongheruste schat, En soeckt een buyt, t'Gheen al het goedt bevat, Dat u ghemoet,

(Al had ghy niet een mijt.) Rijck worden doet, En uwe ziel verblijdt.

Lijdt en Vermijdt.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

een Japanner heeft de eerste 100.000 cijfers van π uit zijn hoofd geleerd; en er zijn mensen die π-versjes maken, zoals hierboven. Zie je hoe

Maer 'theylich veynsen acht den Heer in't minste niet Want hy de herten

Waer door des Heeren gramschap gans verbolgen Keert over den mensch sijnen toorne straf, Maer sijn beloft van goetheyt men siet

't Moet al deur Liefd' zijn sal het yet ghedyen, Niet door ghewoont, maer

Lieft niet met Haman 's werelts vreucht, Soeckt haar te derven, leert levend' sterven, En vliet het quaat, bemint de deucht, Ghy sult niet derven, maar Gods rijck

Het was bekend, dat Lepage, vooral in den laatsten tijd, impressionistische voorstellingen van het plattelandsleven te schilderen de voorkeur gaf boven het portret-schilderen, dat

'k Kreeg van morgen weer een standje, Toen ik op mijn nagels beet, Juist toen moe mijn kleine zusje.. Een schoon

Jan, de oudste van het drietal vrindjes, had al eenigen tijd met verlangen naar het roeibootje gekeken. Eindelijk vroeg hij Willem, van wien dat bootje was. Toen deze vertelde, dat