• No results found

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4 · dbnl"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4. C.L. van der Plassen, Amsterdam 1621

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie190nieu04_01/colofon.php

© 2014 dbnl

(2)

Letter-tal,

Op't Iaar 1621.

De ChrIsten Mens krygt VreVght na VVens.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(3)

Nieuw-Iaar-Liedt,

op de wyse: Pharaos VVimpelen ontdaan, en sietmen niet meer svvieren.

Oft, Nu singt, nu springt, &c.

1. VVIlt u verbreyen vlugghe Faam, En schatert door u blasen,

Dat yder een 't gherucht uws aam Volkoom'mach hooren rasen.

Wijst haar den waarden Hemel aan, Op datse moghen vinden staan Een Licht dat haar sal asen.

2. Roept aan de Schippers inde Zee, Dat sy niet laten swichten

Voor deze Sterr', die'r aan de Ree, Des goeden Hoops zal lichten.

Laat daar haar Ancker vallen neer;

Gheen storm, noch onghebonden weer, Sal haar yets quaats verrichten.

3. Noch Rots, noch Klip, hoogh, op-gespist, Noch 'tschuymen vande Baren

Des Zees; al isse op-ghehist,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(4)

En mach haar niet vervaren;

Soo veylich leydt haar deez' Pyloot, Soo wel alsin u Moeders schoot, Kont ghy u daar bewaren.

4. Set wt u Sloepen, vaart aan Landt, Besiet de nieuwichheden,

Die hier zijn aan het heylich Strant, Dat noyt en is betreden:

Hier vint ghy roem van salicheyt, Van eener die ootmoedich schreyt, Den armen mensch tot vrede.

5. Och kont ghy, al het Volck versteent, Met uwe Schip of vletten,

Dat noch soo weynichis vereent, Van deze plaatse setten.

'k Gheloof dat d'opgheblasentheyt, Die werde daar haast af-gheleyt, Wanneer sy daar op letten.

6. Dat hem den Hemel soo verkleent, Dat Godes eyghen Sone,

Hem met den mensche hier vereent, En soeckt met ons te woonen, Verlaat u twist, neemt hier u keer,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(5)

Valt met u hooft ter Aarden neer, En wilt u Ziel verschoonen.

7. Offert deez' Prince met ootmoet, Met ooghen neer-gheslaghen, In Bethlehem valt hem te voet, Wilt soo u God behaghen:

En helpt daar singen met gheschal De Engh'len, die nu overal Den yver ons toe-draghen.

1621. Salomon D. Q. Elck is sondich.

1. De soete Cherubinnen Die juychen seer

Wt haar vergode tinnen Van boven neer.

De driffe Wolcken lichjes Ter Aarden wentelen daal;

Des Blixems heldere schichjes Verlicht die t'eenemaal:

De blinckende Chooren dringhen 't Ghewemel na.

Luystert hoe lieflijck singhen Sy Gloria.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(6)

2. Des Hemels goudich blicken V wyset snel

(Ghy Herders volght haar flicken) Emanuel.

Verlaat dit droevich weylant, Hoort d'Enghels soete stem:

Gaat spoedich, soeckt u Heylant In 't arme Bethlehem,

Daar is die groote Koning Soo lang verwacht, Gheboren in een wooning, Arm en veracht.

3. Buycht, buycht, ten laachsten buyghet Op 't aansicht neer;

V ziel is overtuyghet, Kusset dien Heer, Die boven al de Wolcken

Zijn luyster-rijcken Troon versmaat, En van de Aartsche Volcken Sond's gruwelen op hem laad':

Diens sterven u sal vryen Van d'angste groot, Die ghy begont te lyen In d'eeuw'ghe doot.

A. P. Kraan.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(7)

Iaar-Liedt,

op de stem: Ick ly in 't hert pijn onghevvoon.

1. VVEl dien die God den Heere vreest, En op zijn wegen, hem wil gaan tegen, En wie het quaat roept wt den Gheest Verkrijcht Gods segen, dus zijt genegen Te myden sonden quaat;

En wilt betoonen

Hoe dat de eychen baat, giericheydt, en overdaat In u niet woonen.

2. Begeeft u niet tot quaat opset, V ziel wilt keeren, tot God den Heere, En leeft, o mensch! na zyne Wet, Waar in wy leeren, niet te begheeren 't Gheen dat ons naasten hoort;

Daarom ghy menschen,

Mijt roven, sweeren, moort, u ziel niet en bekoort Met boose wenschen.

3. Lieft niet met Haman 's werelts vreucht, Soeckt haar te derven, leert levend' sterven, En vliet het quaat, bemint de deucht, Ghy sult niet derven, maar Gods rijck erven:

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(8)

Doch eert ghy 's werelts pracht, Ghy raackt tot schanden:

Dus ghy sondich geslacht, offert ziel en ghedacht Tot offerhanden.

4. God haat den goddeloosen seer Die t'allen daghen, met sond' hem plaghen:

Hy slaat d'hovaardighen ter neer Als den verslagen; maar die hem klagen Bevrijt hy van beswaar,

En alle ellende:

Dus danckt den Heer te gaar, bekeert in't nuwe Iaar, Ghedenckt aan't ende.

I. Krynen, Verkiest het beste.

Vrolijck nieuw'-Iaar geschrey,

stem: Onder de Linde groene.

1. ONtwaackt, staackt ongheneucht, Amstelsche jonghe jeucht,

Weyghert flora dijn gheblomt, Siet dat ghy met fackels komt,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(9)

De Werelt is verheucht.

Vlecht, ciert u blond', u licht en glansich haar Drijft wt u sond', en met ghemoeden klaar,

Nu vreed'samelijck, Ende betamelijck (Deucht-liefhebbers eel) Komt met bly ghespeel Ontfanghen 't nuwe Iaar.

2. Lecht af 't onkuys ghewaat, De boosheydt heus bestaat Wacker nu te vlieden al.

Hoort wat ick u lieden sal Ghebieden tot u baat:

Mijt sorg onnut, haat aartse hoocheyt swaar, Leeft lief en Hemels vrolijck met malkaar.

Gheen quaat-aardichheyt, Gheen lichtvaardicheyt, Gheen beschimmelt quaat, Noch gheen oude haat En brengt in't nuwe Iaar.

3. Kiest voor u kostel leet Een wit en suyver kleet;

Gout, ghesteent is endich goet:

Deucht verleent ons 't eeuwich soet,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(10)

Dat ghelt-kunst nemmer deet.

Laat alle aartsche swaricheden naar;

Slaat d'ooghen op het Hemelsche te gaar.

Dus dan singhende, Komt an springhende Met kuys gheschrey, Goddelicke rey, In dese nuwe Iaar.

4. Printen u Princ'lijckheydt Is tijdt te werck gheleydt.

Nu indien ghy 't eeuwich soeckt, Tydelijcke lusten vloeckt, En d'oude sond' beschreyt.

De slang alle iaren zijn huyt verwisselt, naar Doet so, o mensch! schiet wt het out beswaar.

Gods goetdadicheyt, Schenkt u g'nadicheyt, Soo ghy suyver gaat, Sonder 't oude quaat, In deze nuwe Iaar.

VVie hadt ghedocht.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(11)

Nieuw'-Iaar-Liedt,

op de voijs: Ick ly in 't hert pijn ongevvoon.

God die de Waarheydt is, seydt duydelijck in't kort, Wie Hoopt, Lieft, en Ghelooft ,in Christum salich wort.

De VVaarheydt.

OM dat ghy van my Waarheyt zijt Veraart, onbonden//door swarte sonden:

Waant ghy van dat ick toe-ghewijt V ging beloven? maar neen, van boven Wert al u groote quaat

Door my verdreven:

Want vollicht deez' reyens raat, Ghy sult voor Christums baat V sien in 't leven.

De Hoop.

Laat u boosheydt verblinde mensch, Gheen Hoop verliesen//van u verkiesen.

God komt u te ghemoet na wensch, Verbijt u Kancher//uytwerpt u ancker Aan Waarheyts vaste kroon:

Dan sult ghy hooren,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(12)

Hoe dat God sent zynen Soon

Te soenen, tot verschoon, Zijn schaar verloren.

De Liefde.

Lieft niet meer des Werelts qua aart, G'lijck helsche Saters, noch als God haters:

Maar nederich u hert verjaart:

't Sal u doen haasten, tot Liefd' uws naasten, En sult na Gods ghebodt,

Gods liefd' aanschouwen;

Want wie Gods Liefd' weet, lieft Godt, En die krijcht tot zijn lot

'tEeuwich behouwen.

Het Gheloof.

Ontwaackt wt u ghebreken swaar,

Haat het bedrieghen//en 't valsche lieghen, Al houdt u wellust in't ghevaar:

Neemt tot u voordeel//de vrees van oordeel, Ghelooft d'eeuwighe vreucht;

't Is 't sterckste wapen,

Deur 't Gheloof ghy winnen meucht, En 't sal u voor zijn deucht

Op nieu herschapen.

Christus.

Op bros gheslacht, die waart verleyt, En afghesturven//des nu verwurven.

Ghy krijgt deur my u salicheyt:

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(13)

'k Heb u verkoren//ghy zijt herboren:

Ick ben u 't soetste soet, Comt my beminnen:

Drinckt klaar wt mijn levens vloet, Want het u komen doet

Ten Hemel binnen.

A. van Mildert.

Nieuw'-Iaars Liedt,

op de wyse van den 103 Psalm: Mijn ziele vvil den Heer met Lof-sang prysen.

HOe lange sal des Werelts listigh vleyen Vol valsche schijn ons ziele steets verleyen, En met bedroch verblinden ons verstant, In yd'le waan, dat wy niet eens aanmercken, Den vuylen stanck van onse snoode wercken, Die ons te dom met haar geweldt vermant?

Want wy gaan voor't in pracht en hoverdyen;

Verbremt van liefd': ja listig in't benyen,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(14)

Ons even mensch, als wy zijn welvaart sien.

Den opper Heer bespotten en verachten:

Het herte boos verdurven in ghedachten,

Schijnt met af-keer van waarheyts spoor te vlien.

Het is voorseyt, des Heeren dach die naket:

O mensch! vernieuwt in tijts, van sond' ontwaket, Want als ghy siet aan 's Hemels tente staan, Veel teeck'nen met gedruys van krijghs rumoeren, En het ghekras van schilden, sweert en roeren, So denckt vry dat den grooten dach staat aan.

Waar het sal zijn seer schriclick om t'anhoren, Valt berghen neer, en deckt ons voor Gods toren, Verplettert ons dat wy zijn gramschap groot Noch oordeel straf, in onse ziel niet smaken, Die ons te swaar tot techte loon sal raken, wanneer hy ons wt zijn ghesicht verstoot.

Verdoolde mensch doet wech wt uwen oogen Der sonden schel, dat sy anschouwen mogen Der Hem'len Heer, des klaarheyts ware licht;

De morgen-ster van aanbegin geboren;

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(15)

De straal des vreeds, de zon des heyls verkoren;

wiens held're glans voor genen nevel swicht.

Al waart ghy dan met sonden swaar beladen, Gy wort ontlast van Christ door zijn weldaden, En reyn ghemaackt door zijn dierbare bloet:

Soo dat noch hel, noch doodt, noch duyvels krachten, V waarde ziel niet konnen doen versmachten, Vermits den Vorst wt Iuda u behoet.

Omhelst deez' Prins, laat alle boosheyt varen, Doet ware boet ghy sult u ziel bewaren Met een reyn hert, en een verslagen gheest:

So sult ghy eerst den rechten offer branden, Die 't reyne Lam geeyscht heeft van u handen, waar door dien dag van u niet wert gevreest.

Thomas Hertoch. Yvert na 't recht.

Nieuw'-Iaar-Liedt.

op de wyse: Van d'Enghelsche Fortuyn.

O Sotte mensch//waar soeckt ghy hier u rust?

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(16)

Al 's werelts wensch//wort nemmermeer geblust.

Hoe groot u schat, is, tracht gy noch na meer?

O weerelts rat//wat dien't u menich Heer.

'tIs waar een Heer//is de mensch van zijn goet, Maar veel te meer//den naacten kleden moet, So hy sulcx laat//en daar meed' onderhout Zijn groote staat//is ydelheyt vertrout.

Komt met ootmoet, siet waar u Heylant leyt;

Ons ware goet, en een'ghe salicheyt:

Want sonder hem, en waar ons leven niet, So riep de stem, in de woestyne siet.

Na my komt een, die voor my is geweest, Heylich van leen, en Goddelijck van Geest:

Komt als een kint, eenvoudich, naact en bloot, Dat ons bemint, en voor ons gaat ter doot.

Ons goede God, vernuwt in't nuwe Iaar, Zijn out gebodt, verthoont hem wonderbaar;

Schenckt ons zijn Soon, tot soening van ons quaat, Die alle hoon, en qualen op hem laat.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(17)

Dese Prins looft, met stichtige ghebeen:

Hout hem voor hooft, anbidt, dient anders geen.

Een yv'rich mensch, die so een schat vergaart, Heeft al zijn wensch, volkomen opter aart.

I. Coesveldt.

Iaar-Liedt,

op de stem: O schoonste personage.

WAt sal'ghe nieuwe tyding

Komt steeds voor't ooch (nu hedensdaachs) verschynen?

't Gheen streckt tot een verblyding

Voor d'arme mensch, die met veel duysendt pynen Vaack wert ghequelt, ter neer ghevelt

In schaduw' droef ghescholen.

Door 's Duyvels stricken, moet naarlick hy versticken, Duyster dolen.

O aartsch'en broossche lieden,

Woelt noch u hert om 'tmeerendeel te erven?

Laat giericheyt flucx vlieden.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(18)

Wt u gemoet, tracht na 't gretich verwerven Van hem die leeft, die 't al besweeft Op d'ommekring der aarden:

De gheen die lonen, sal u met 's Hemels kronen Hooch van waarden.

Wat is des werelts wesen?

Niet als een schim, vergetel en lichtvaardich.

Wat voor beschroomde vresen

Genaken hun die zijn in't quaat vol-aardich?

Ghedenckt hoe Godt, zijn heylheyts lot Niemant en sy ontreckich.

Wilt liever streven, nae een veel deuchdich leven, Als hartneckich.

Ghelijck ghy moocht aanschouwen, Dat heden is d'opperst' Heyland en Vader Gheboren van een Vrouwe,

De bron en schilt: ja alder miltheyts ader Leyt, laas! alleen, in 't kribb'ken kleen By oud' vervallen hoecken.

Na (macht) gheleghen, gewonden door Gods seghen In veel doecken.

De snel ghevlerckte Eng'len

Vrolijck verheucht, met oversoet begeeren

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(19)

Ginghen haar gauw' vermeng'len Met held're stem, en songen glory, eere By d'Herders wacht, die nacht op nacht Ooghbraackte by haar kudden:

Onder haar allen, door't schielijck overvallen, Angstich schudden.

De leyd-ster die verdweenen

Is, doe sy t'saam de plaats hebben betreden;

Na haar eenvoudich meenen,

Traden sy in, 't aandachtich aanghebeden.

Siet hier wat vreucht, ja groot gheneucht Verquickten haar gemoeder,

Als sy aansaghen, met ooghen neer-geslagen, d'Albehoeder.

Onthuyst u blinde huys,

Treckt met de Wysen nu na Bethlems palen, Daer ghy (na u vermoghen)

Met schatten drie hem minlick wilt onthalen;

En buycht u hert, dat hy't ontwert Van Satans loos verraden.

Hy sal u goedich, seghenen overvloedich Met ghenaden.

Den Hemel-voocht verhoren,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(20)

Wil onsen Gheest ontlasten van't beswaren:

Wy die scheenen verloren,

Door zynen Soon brocht hy ons wt 'tvervaren.

Hoe konnen wy, zijn (menschen) bly, Ten had ghedaan den yver?

Dat God en Vader, ons trock doe allegader Wt doots vyver.

I. I. Kolevelt. Een in't hert.

Nieuw'-Iaar Liedt.

op de wyse: Van den Lof-sang Marie.

T'Is sesthien hondert Iaer En twintich (nu voorwaar) Dat Christus wierdt gheboren:

Dit jaarlijks ons verheucht, Dat onse Heylants deucht Versoende 's Vaders toren.

Dien dach, o lieve dach!

Viert elck op't best hy mach Met chierelijcke kleeren.

Men loopt dan wel om 't seerst,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(21)

Wie dat sal zijn de eerst, Te hooren 't Woort des Heeren.

Maar, lacy! och! wat ist?

Soo haast die tijdt ons mist, Soo is den Yver over.

Wy bieden wel het oor, Maar ydel blijft 't ghehoor;

Ia worden langs hoe dover.

Wy lesen wel de groet,

Die d'Herders 's nachts ontmoet, Maar let! wat kan het baten?

Dewijl dat elck zijn naast, Om dit of dat seer haast, Gaat bitterlijcken haten.

Elck roept ick ben Gods kindt, Hoewelm'er niet en vindt Een inwendich betrachten:

Als het de mont maar spreeckt, Oft aan de daadt ghebreeckt, Daar gaatmen niet op achten.

O mensch en lastert niet;

Maar elck sich self besiet,

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

(22)

Hoe dat doch staan de saken.

Siet ghy ghebreck aan my, Ick sorgh ghy ben't niet vry;

Dies laat 't ons beter maken.

Tracht na deez'seker Hoop:

En draacht niemant te koop, 't Gheloof krijcht ghy van binnen;

Want die hier recht op oocht, De Nijt in hem verdroocht, En sal zijn naast' beminnen.

De Liefd', die't al vermach, Die roept noch dach op dach, Komt, 'k wil niet quaats gedencken:

Maar neemt mijn kruys op u, En wilt mijn volghen nu, Mijn Rijck sal ick u schencken.

Mijn Prins, mijn God, mijn Heer, V sy Glory en Eer

In d'Alderhoochste Troone:

Ach! wilt u Schepsels stil, Gheven een goede wil, En hier na 's Levens Croone.

C. Biestkens.

Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

't Moet al deur Liefd' zijn sal het yet ghedyen, Niet door ghewoont, maer

Wie sal met my zijn lof maecken ruchtbaar Hy die de Son soo helder siet om hooghe Tot zijn behoef, gestelt doort groot vermogen Van Godes Lieft in desen nieuwe Iaar?. Hy die te

- Mogen deze Gezangen dienen, om den lust voor de Zangkunst, op zich zelf eene zo edele uitspanning, op te wekken, en tevens, om den mensch waardige en deugdzaame begrippen in

ende daer af oudet hi herde sere ende nemt af eer tijt ¶ Die colerijn es vele peysende ende hem dromet gerne wonderlike drome Ende wanneer die col.. es

O de wind zal wel bedaaren, Zegt hy, laat ons maar gaan vaaren, Zie het is daar stil op 't

Al die maar lust heeft om te vaaren Ten dienst van 't lieve vaderland / Voor hem rek ik myn taaijen snaaren En ryk als broeders hem de hand / Ik laat myn door Nephtunis geleiden

Op deze wijze gaat het door, tot Abjathar er op wijst, dat Saul zelf niet meedogend was ten opzichte van zijn eigen kroost, en zijn zoon Jonathan, de dierbare vriend van David, eens

‘Laat ze, Mamsi!’ riep vader. En tegen zijn ex-ex.: ‘Wat zeg jij dat? Wanneer ik zo voor je pers...’ Hij stopte. Nee, dat was geen kindertaal meer. En zeker niet voor