• No results found

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1 · dbnl"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A. van Son en Caspert van Son

bron

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1. Vroom & Dreesmann, z.p. ca. 1925

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/son_011voor02_01/colofon.php

© 2010 dbnl / erven A. van Son en Caspert van Son en B. Midderigh-Bokhorst

(2)

2

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1

(3)

Hei, 't was in de Mei.

't Was op een mooien middag En in de maand van Mei, Toen Lies met haar vriendinnen

Ging spelen in de wei;

Ze hadden 's middags toch geen school En maakten pret en jool.

Ze gingen bloemen plukken, Dat vonden zij wat dol;

Er waren er wel duizend, De heele wei stond vol;

Ze stonden hier, ze stonden daar, 't Was plukken, plukken maar!

Ze gingen knusjes zitten In 't midden van de wei;

Ze zongen eerst het liedje Van: ‘Hei, 't was in de Mei!’

En alle vogels floten blij Hun mooiste lied er bij.

Ze deden alle bloempjes Voorzichtig van den steel, En regen z'aan een draadje,

Eerst wit, dan blauw, dan geel;

En 't mooie kransje, kant en klaar, Ging op het blonde haar.

Ze vormden toen een cirkel En liepen in het rond;

Ze vonden, dat zoo'n kransje Toch maar wat aardig stond;

Ze dansten en ze zongen blij:

‘Joechhei, joechhei, joechhei!’

(4)

4

Mazelen.

Hansje was een flinke jongen, Dat zag iedereen hem aan, Die hem 's morgens met zijn vrindjes

Opgewekt naar school zag gaan.

Hij ging nog pas enk'le maanden Op de school, in d' eerste klas, En de juffrow zei van Hansje,

Dat hij zeer leergierig was.

Op een morgen zag zijn moeke Roode vlekjes op zijn huid;

Een paar dagen later braken Bij ons Hansje maaz'len uit.

Nu moest hij zijn bedje houden, Had in leeren heel geen lust En zijn mammie en zijn pappie

Maakten zich erg ongerust.

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1

(5)
(6)

6

Weken lang in huis te blijven Is nu heusch niet prettig, hoor;

Maar door dokters goede zorgen Ging de ziekte er van door.

En toen Hans weer op ging sterken En weer werd gezond en kloek, Kwamen vrindjes en familie

Deftig op herstel-bezoek.

En de juffrouw van de klasse

Zond - vindt jullie dat niet lief? - Een geschenk om op te eten,

Met deez' hartelijken brief:

Beste Hansje, Nu je weken

Niet geregeld school kon gaan, Ben ik bang dat jij de letters Niet meer mak'lijk kan verstaan;

Dat je A.B.C.D.E.F.

En nog meer van 't alphabet Weer opnieuw zal moeten leeren Door het liggen in je bed.

Om je schade in te halen En niet achteruit te gaan, Bied ik je in bijgaand doosje Chocolade-letters aan.

Als je ze hebt opgegeten En ze zijn geheel verteerd, Heb je, wat je hadt vergeten, Heelemaal weer aangeleerd.

Een hartelijk groetje van Juf.

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1

(7)

Afgezette rijweg

TON was nog pas drie jaar en ging nog niet school. Elken dag als het mooi weer was, zat hij in het tuintje voor de deur te spelen. Zijn zusje Greta en zijn twee broertjes, Frans en Evert, waren dan naar school. - Op een middag kwamen er werklieden, die aan den ingang van de straat een bord plaatsten, waarop stond: AFGEZETTE RIJWEG. De straat moest worden opgebroken en verhoogd. Daarvoor was een heeleboel zand noodig en dat werd juist bij Ton voor het tuintje neergelegd.

Dat was een buitenkansje voor de kinderen, die in de straat woonden.

Ton haalde wat zand in een emmertje en ging met een kopje van zusjes serviesje zandtaartjes maken. Eerst vulde hij het kopje met zand. Dan keerde hij het snel om en lichtte het voorzichtig omhoog. Meestal kwamen de aartjes er prachtig uit, want het zand was gelukkig een beetje vochtig.

Er stonden al een heele rij zandtaartjes naast elkaar, toen Frans en Evert uit school kwamen. Die vonden wel aardig, wat Ton had gedaan, maar zij gingen liever een tunnel graven.

Toen Ton dat merkte, riep hij: ‘Mee doen, mee doen!’

Frans zei: ‘Nee Ton, daar ben je te klein voor!’

‘Nietes’, riep Ton, en hij begon haast te huilen.

Toen lieten de broers Ton maar mee doen.

Al gauw hadden ze een berg van zand gemaakt, die goed vastgeslagen en daarna begonnen ze met hun handen als mollen te graven, ieder aan een tegenovergestelden kant. Frans en Evert voelden spoedig elkaars hand. Ze staken toen een stok door de opening om het gat voorzichtig af te ronden en... de tunnel was klaar.

Ton mocht er ook eens door kijken en kraaide van

plezier, toen hij aan het andere einde het gezicht van zijn broers zag.

Had hij het daarbij nu maar gelaten. Maar hij wilde ook zijn arm door het gat steken. Hij deed het zoo ver mogelijk, maar ging wat scheef en... daar stortte de heele tunnel in elkaar.

Ton kreeg den halven zandberg of zijn hoofd. Zijn oogen, neus en mond zaten vol met zand.

Toen was het huilen geen gebrek.

Moeder moest er aan te pas komen om hem schoon te maken en van tunnels graven

had onze Ton voorloopig genoeg.

(8)

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1

(9)

De Brief aan St. Nicolaas.

Kleine Frits, een arme jongen, Schreef een brief aan Sint-Niklaas, Deed hem in een envelopje

En toen ging die leuke baas Met zijn briefje naar de bus toe

Op het hoekje van de straat;

‘Geef maar hier!’ zei een mijnheer toen,

‘'k Zal je helpen, kleine maat!’

Frits liep op een drafje henen;

Maar wat had die heer gedaan, Toen hij op het krabbelbriefje

‘Aan Sint-Nicolaas’ zag staan?

Hij naam Fritsjes briefje mede, Las het samen met zijn vrouw, En zoo kwamen zij er achter,

Wat ons Fritsje hebben wou.

In een grooten speelgoedwinkel Werd voor Fritsje juist gekocht, Wat hij in zijn kinderbriefje

Aan Sint-Niklaas had verzocht:

Een paar mooie prentenboeken Met wat kleurkrijt en een lei, Ook een grooten zak met knikkers,

En een vliegmachien er bij.

(10)

9

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1

(11)

Netjes in een doos gewikkeld Werd het pak den and'ren dag Aan den kleinen Frits gezonden, Toen hij reeds te slapen lag;

Moeder stond wel vreemd te kijken, Doch ze nam het pak maar aan, Daar ze er met groote letters

‘Lieve Fritsje’ op zag staan.

's Morgens werd de dreumes wakker;

Moeder riep: ‘Kom, kleine guit!

Kijk eens wat de Sint gebracht heeft!’

Fritsje keek zijn oogen uit;

‘Zie je wel!’ zei Frits tot moeder,

‘Dat de Sint mijn briefje las’;

‘Zeker, ventje! Maar hij wist ook, Dat j'een lieve jongen was.’

(12)

11

De Nagelbijter.

Jan liep in zich zelf te brommen, Jan was nijdig op zijn moe En om eens zijn nood te klagen,

Liep hij naar zijn vriendje toe.

Die zag daad'lijk aan zijn oogen En zijn boos-vertrokken mond, Dat hij erg uit zijn humeur was

En iets heel vervelend vond.

‘Zeg’, zei Jan, ‘je weet wel Hendrik, Dat 'k soms op mijn nagels bijt, 'k Weet wel, dat het minder net staat,

Maar 't is onnadenkendheid.

'k Kreeg van morgen weer een standje, Toen ik op mijn nagels beet, Juist toen moe mijn kleine zusje

Een schoon luiertje aandeed.

Zus lag van plezier te kraaien, Stak haar teenen in haar mond.

Moeder kon haar lach niet houden, 'k Zag, dat zij dàt aardig vond.’

Toen begreep zijn kameraadje, Waarom Jan het land zoo had.

Maar, wie goed erover nadenkt, Merkt, dat Jan toch iets vergat.

Kleine kind'ren in de luiers Weten nog niet wat ze doen;

Jongens, die al kunnen lezen, Houden beter hun fatsoen.

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1

(13)

Karel's droom

MOEDER bracht op een zomeravond haar zoontje Karel naar bed op het

zolderkamertje, dat met een groot raam uitzicht gaf op het wijde, blauwe uitspansel.

Ze dekte hem toe, gaf hem een zoen en wenschte hem wel te rusten.

Daar het nog klaar dag was, lag Karel een poosje rond te kijken. Boven zijn ledikantje hing een schilderij met zwanen er op en... kijk! Toen hij door het venster zag, dreven er juist een paar mooie, witte wolkjes door het luchtruim en die leken precies op de zwaantjes van het schilderij.

‘Hè,’ dacht Karel, ‘dat zou wel leuk zijn, als ik eens boven op die zwaanwolkjes kon zitten. Dan zou ik de heele wereld kunnen zien en ik maakte een gezellig reisje door de lucht’. Daar lag hij een poosje over te soezen en dommelde eindelijk in. Even daarna begon hij te droomen.

Hij zat in zijn hansop op den rug van een grooten zwaan met zijn beenen tusschen

de vleugels en zijn voeten lekker in het frissche water van den breeden vliet. Hij had

de leidsels in de hand en de zwaan hield ze stevig vast met zijn rooden snavel. Dat

ging fijn! Statig schoof de zwaan door het water en Karel zag aan weerskanten het

hooge riet, dat door een zoel windje lichtelijk heen en weer bewoog. Hij kon tusschen

de riethalmen door de koeien en paarden zien, die aan weerszijden rustig liepen te

grazen in de wei.

(14)

13

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1

(15)

Daar bespeurde de zwaan op het breede blad van een waterlelie een dikken kikker.

Dat was een lekker hapje en langzaam en voorzichtig zwom de zwaan naar het riet.

Maar Karel bemerkte er niets van. Hij keek maar rond of niemand hem zag.

Eenklaps rekt de zwaan den langen hals, spreidt de krachtige vleugels en met een ruk slokt hij den kikker naar binnen. Daar was Karel natuurlijk niet op bedacht. Hals over kop tuimelde hij achterover van den zwaan in het golvende nat.

Toen begon hij te roepen: ‘Help, help! Ik verdrink! Help, help!’

Moeder, die beneden nog wat goed zat te verstellen, ijlde op dat geschreeuw naar boven en zag daar Karel op zijn knieën in bed zitten. De tranen liepen hem over de wangen en hij gilde nog maar al door: ‘Help, help!’

‘Wat is er aan de hand, Karel?’ vroeg moeder met een angstig gezicht. ‘O moeder, help me toch! Ik lig in het water’, bracht Karel er al snikkende uit. ‘Wel neen, rare jongen!’ antwoordde moeder, ‘je zit in je ledikant; misschien heb je het maar gedroomd’.

En toen Karel weer heelemaal present was, vertelde hij aan moeder, wat er met

hem was voorgevallen. Ze moesten er allebei hartelijk om lachen. Karel werd weer

in bed gestopt en sliep weldra in. Maar zijn zwanendroom zal hij niet licht vergeten.

(16)

15

De eerste ryles

Het had se - cuur ge - vro - ren, De

grach - ten la - gen dicht; Dat too - ver - de een lach - je Op ve - ler aan - ge - zicht.

A. van Son en Caspert van Son, Voor jong Nederland. Deel 1

(17)

Er heerschte alle dagen Een ware wintervreugd;

Het was een openluchtfeest Voor heel de lieve jeugd.

En op het krabbelbaantje Stond ook de kleine Jan;

Het was nog maar een hummel, Zoo'n echte broekeman.

Hij vroeg zijn grooter broertje, Die even stil bleef staan:

‘Mag ik het eens probeeren?

Toe, bind ze even aan!’

En daar stond Jan op schaatsen;

Zie zoo, nu opgepast!

Hij hield zijn broertje stevig Met beide handen vast.

Maar na een poos zei broertje:

‘Doe 't nu maar eens alleen!

Je hoeft niet bang te wezen, Vooruit, sla uit je been!’

Dat viel ons Jantje tegen, Hij raakte van de wijs, En tuimelde, al zwaaiend,

Voorover op het ijs.

Toen ging ons Jantje huilen, Hij had zich zeer gedaan, En met betraande oogjes

Is Jan naar huis gegaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Let op: Indien u deze bijdrage niet betaald heeft voor een voorziening van de gemeente Son en Breugel dan dient u hiervan een bewijsstuk toe te voegen. Wijze van betaling

Als nieuw bestuurslid voor archeologie stel ik me hier graag aan u voor: Michiel Emmery, 56 jaar, geboren en opgegroeid in Son en altijd hier woonachtig ge- bleven.. Mijn

Hij zei een keer tegen me dat hij wel eens een beetje ‘bang’ is als hij het atelier van een kunstenaar in loopt en voor het eerst een nieuw werk ziet: ‘Ik weet vaak gewoon niet

Glasvezel is als drager bij uitstek geschikt voor het bundelen van meerdere breedbanddiensten.. De capaciteit en kwaliteit zijn veruit superieur aan die van de

Voor de terbeschikkingstelling door de stad van de gedeelten van de stadsschouwburg met aanhorigheden en infrastructuur genaamd hetpaleis werd in uitvoering van de beslissing van de

Jan, de oudste van het drietal vrindjes, had al eenigen tijd met verlangen naar het roeibootje gekeken. Eindelijk vroeg hij Willem, van wien dat bootje was. Toen deze vertelde, dat

Van camouflage moet deze kleine steltloper het niet hebben – het geel van zijn halskwabbetje en zijn lange poten is zo in- tens dat het bijna pijn doet aan onze ogen. Waar

Voor werknemers en werkgevers is bij het vinden van passende arbeid maatwerk van groot belang. Gemeenten kunnen dat maatwerk leveren als spil binnen de regionale arbeidsmarkt.