• No results found

‘Het leven der eerwaardige moeder Andries Yserens, overste van het Lammenhuis te Deventer, overleden in den jare 1502’ · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Het leven der eerwaardige moeder Andries Yserens, overste van het Lammenhuis te Deventer, overleden in den jare 1502’ · dbnl"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Yserens, overste van het Lammenhuis te Deventer, overleden in den jare 1502’

Editie Otto Antonius Spitzen

bron

‘Het leven der eerwaardige moeder Andries Yserens, overste van het Lammenhuis te Deventer, overleden in den jare 1502’ (ed. Otto Antonius Spitzen). In: Archief voor de Geschiedenis van het

Aartsbisdom Utrecht 2 (1875), p. 178-216

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_lev016leve01_01/colofon.php

© 2013 dbnl

(2)

Het leven der eerwaardige moeder Andries Yserens,

1)

overste van het Lammenhuis te Deventer, overleden in den jare 1502.

Uit de merkwaardige, vooral aan oude handschriften incunabelen, zeldzame

boekwerken bij uitstek rijke bibliotheek van wijlen den Heer Mr. F. Ph A. Heerkens, laatstelijk raadsheer bij het provinciaal hof van Overijsel,

1) In officieele stukken, waarvan Dumbar (kerkelijk en wereldlijk Deventer I. bl. 598) eenige

mededeelt, wordt zij genoemd en noemt zij zich zelve ‘Andries IJseren, Meijstersche van

Lammenhuys van Dyese.’ Men vindt ook wel, o.a. door Lindeborn, ‘Iseren’ geschreven. Tot

hare bloedverwanten behoorden waarschijnlijk Folkerus Iseren, deken van het Deventersch

kapittel, op 24 September 1382, en een ander Folkerus Iseren, kanunnik van genoemd kapittel,

in de maand October, het blijkt niet welk jaar, overleden. Zie Dumbar ald. bl. 338. Te Zutphen

bekleedde het geslacht der Iserens van ouds een voorname plaats onder den burger adel. In

de Bijlage tot Tadama's Geschiedenis der stad Zutphen komen van 1321 af tot aan de dagen

der beroerten toe bijna voortdurend leden dezer familie voor onder de schepenen en raden

der stad In het tweede vierendeel der 15e eeuw worden in 't bijzonder opgegeven: Adries

Yseren, Gelis Y., Alphart Y., Arnt Y.; in 1443 en 1449 verschijnen er vier te gelijk: Alphart

Yseren, Andries Y., Andries Y. Gerritsz., Andries Y Tonisz. In den voorlaatste vermoeden

we den broeder te hebben gevonden van onze Eerw. Moeder.

(3)

oudheidkenner zooals weinigen, is o.a. in mijn bezit gekomen een, naar mijn oordeel, niet onbelangrijk handschrift. Het is met duidelijke, flinke, doorgaans sierlijke letter op stevig papier, groot en breed duodecimo, geschreven en bevat 157, slechts voor een klein gedeelte gepagineerde, bladen in perkamenten omslag genaaid. Op den rug is geplakt eene strook papier met de, naar allen schijn in deze eeuw, gedrukte woorden:

‘Een oud Handschrift door eenen tijdgenoot van den bekenden eerwaardigen Pater Egbert Ter Beke (welke in 1483 te Deventer overleden is) geschreven, behelzende de levensbeschrijving van dezen eerwaardigen geestelijken, alsmede die van zeven geestelijke zusters, welke bij gelegenheid dat de pest in 1483 in Deventer heerschte overleden zijn in 't Lammen Klooster, thans kazerne in de Pontsteeg te Deventer.’

Het opschrift munt niet uit door sierlijken stijl, en die het vervaardigde - een ander dan genoemde Heer Heerkens, - had het boekje niet, althans niet geheel gelezen.

Immers het behelst de levensbeschrijving van nog onderscheidene andere, later in 't Lammenklooster overleden geestelijke zusters, en geschreven is het niet door ‘eenen tijdgenoot,’ maar door eene tijdgenoote van Pater Egbert Ter Beke. Eene geestelijke zuster van dat klooster zelf, die met den Pater en de zusters jaren lang heeft omgegaan, maakt zich, ofschoon zij haren naam niet noemt, in het boek eigenhandig bekend als schrijfster.

Oorspronkelijk - alles schijnt te pleiten voor deze onderstelling - was het der goede

zuster hoofdzakelijk te doen om de levens te boeken harer in 't jaar 1483 aan de pest

gestorven medezusters. Het leven van ‘here Egbert’ liet zij voorafgaan vermoedelijk

wijl deze niet alleen zoo kort te voren, in hetzelfde jaar,

(4)

het tijdelijke had gezegend, maar ook de groote sterfte, bepaaldelijk onder de zusters, had voorspeld. Toch zal haar hebben voorgestaan dat ‘here Egberts’ naam en leven alleszins verdienden te worden vereeuwigd onder de zusters van het Gemeene Leven of Begijnen, gelijk ze ook wel heetten, inzonderheid onder de bewoonsters van het

‘Lammenhuus.’ Hij had door buitengewone deugd en vroomheid uitgeblonken, en

‘die heilige Geest wt al sijnen weesen gheschenen.’ In het ‘Lammenhuus’ had hij als rector en biechtvader lange jaren allerheilrijkst gearbeid eenvoudig, minzaam, zachtzinnig, maar ook, was het noodig, doortastend. Gelijke vaderlijke zorg hadden vele andere begijnenkloosters, waarover hij als (vijfde) opvolger van Geert Groote en Florens Radewijns het oppertoezicht schijnt te hebben uitgeoefend, van hem ondervonden. De droefheid over 's mans afsterven was dan ook, verhaalt zij, ‘alte avergroet’ geweest onder de zusters; ‘een yeghelic hielt hoer alsoe quelke,

1)

recht ofttet hoer naetuerlicke vader hadde ghewest;’ zijn lijk was ‘ter eerden ghebracht met avervloedigen traenen.’ Geheel Deventer had zich er door getroffen getoond;

‘ende van hem waert ghesecht dat an mennigen tijden toe Deventer ny soe beschreilicken doede begraven waert als hie was.’

Toen zij de levensbeschrijving van den eerwaardigen ‘here Egbert’ en van de

‘soven susteren’

2)

kort na hem ‘in Lammen huse van Diese an der pestelencien’

gestorven had voltooid, viel haar in haren arbeid te

1) Kwalijk, bitter bedroefd.

2) ‘Welker name dese synt: als suster Yde Johan Henricxens dochter, suster Jutte Hoebinx,

suster Swene Tappen, suster Griete van Remunde, suster Lamme Geerdes, suster Baete

Boesels, suster Armgert Essinges.’

(5)

kroonen door de levensbeschrijving van ‘suster Fenne Zweewinges’ of ‘Zeeuwinge’, gelijk zij elders spelt. Ook deze was niet lang te voren overleden en had vroeger

‘ommetrijnt drie jaren’ het moederschap

1)

bekleed, zoodat zij bijzonder in aanmerking verdiende te komen. Eerst geruimen tijd later schijnt het dat de zuster te rade werd het leven te boeken van onderscheidene andere bij uitstek vrome medezusters. Immers het is, onzes inziens, duidelijk, dat zij destijds merkelijk ouder was geworden. Hare letters zijn grooter en stijver; haar schrijftrant is bedaarder, ietwat deftiger; een geheel blad tusschenbeiden open gelaten duidt aan dat zij geheel van nieuws begint. De eerste, aan wier leven zij zich zet, moeder Andries Yserens, overleed dan ook 19 jaren na de vorige, en eene andere, ‘suster Baete Saelmaekers’, 20 jaren. Van de meeste overige wordt wel de sterfdag, doch van geene het sterfjaar door haar opgegeven.

Ware niet aan Pater Egbert Ter Beke door andere tijdgenooten, door zijne Broeders van het Gemeene Leven zelven, een heerlijk monument gewijd in Vita Domini Egberti Ter Beek, gedrukt bij Dumbar te vinden in zijne bekende Analecta: ik hadde gaarne

‘die bekieringe

2)

ende dat doeghentlike leven ende den doet des eerwerdighen vaders here Egbers Ter Beke’ uit ons handschrift medegedeeld. Nu geef ik de voorkeur aan

‘dat leven onser liever eerweerdiger moeder Andries IJserens’, door hare medezuster blijkbaar niet minder con amore beschreven. Mijns oordeels is het in geschiedkundig opzicht ook weinig minder belang-

1) Zij moest, hoe vroom en deugdzaam anders ook, dien post waarvoor zij ongeschikt bleek nederleggen en leefde nog verscheidene jaren als eenvoudig zuster.

2) Bekeering tot den religieusen staat.

(6)

wekkend. Immers leert ons de levensbeschrijving van Egbert Ter Beke en onderscheidene zijner medebroeders, bij Dumbar geboekt, welke mannen de Congregatie van het Gemeene Leven opleverde, een enkel onder vele uit oude papieren voor 't eerst hier opgedolven voorbeeld bewijst, welke vrouwen genoemde instelling kweekte.

De zoo aantrekkelijke, waarlijk schoone en groote figuur van moeder Andries zal ik vooraf niet schetsen: ze rijze liever als van zelve voor den geest des lezers uit de beschrijving der zuster, met al die fijne, teêre toetsen welke, geloof ik, slechts eene vrouw vermag waar te nemen en weer te geven van de beeltenis eener vrouw, en eene geestelijke zuster bepaaldelijk van die eener geestelijke zuster. Dat onze onbekende er zich bijzonder op verstond, zal wel door ieder die haar leest worden ingewilligd.

Moeite besteedde zij aan haar werk niet veel: zij schreef hetgeen zij gezien had, gehoord, ondervonden; schreef het zooals zij het verteld zou hebben, zeer eenvoudig, ongekunsteld, maar zoo treffend en aanschouwelijk dat men moeder Andries leven en zich roeren ziet. Bijwijlen keuvelt zij zoo aardig en naïef dat men zich van glimlachen niet kan weerhouden. Iets eigenaardigs en aantrekkelijks, iets naïefs bijna geeft haar voor ons de taal reeds door haar gebezigd: zij spreekt oud-Nederlandsch in echt oud Deventer tongval. Natuurlijk, dat ook het aanschouwelijke - zooverre men dit woord van het gehoor mag zegen - daardoor wordt bevorderd: wanneer wij moeder Andries of anderen sprekende zien ingevoerd, dan hooren wij de eigen klanken waarmede de woorden werden geuit.

Het klooster waarin zij met moeder Andries leefde hooren wij haar ‘Lammenhuus

van Diese’ noemen;

(7)

het was namelijk, naar Lindeborn

1)

, door zekere Lamberta van Diese (bij Zwolle) in 1390 gesticht. Als eerste overste geeft hij op ‘Lutgardis’, als tweede ‘Gertrudis ten Veen per annos 47 usque ad 1469’, als derde ‘Euphemia Zeewinge (zonder meer), als vierde “Andrea Iseren usque ad annum 1502.” Gertrudis kan echter dien post onmogelijk tot het jaar 1469 hebben bekleed. Onze zuster, die het best op de hoogte moest zijn, bericht dat Andries IJserens, in 1502 overleden, “moeder gheweest hadde sessendertich jaer”, en dezer voorgangster, Euphemia of “Fenne Zweewinges”

2)

of

“Zeewinge” “ommetrynt drie jaer”, zoodat het moederschap van Gertrudis niet verder gereikt kan hebben dan tot 1463.

Toen Andries IJserens, negen jaren oud, begijntje werd in “'t Lammenhuus”, stond daar als rector, als “paeter” en “bichtvaer” aan 't hoofd de vierde overste van “here Florens huus”, Godefridus Hoorn, “here Goert”

3)

genoemd door de zuster. Op hem volgde van 1450 tot 1483 boven vermelde “here Egbert.” Van dezes opvolger, Theodorus van Maseick, gewaagt de zuster in deze levensbeschrijving toevallig niet:

hij stierf ook, volgens Lindeborn, reeds binnen 's jaars; maar des te meer van “here Jasper”, Jaspar van Marburg, naar Lindeborn in 1502, hetzelfde jaar als moeder Andries, overleden.

Vreemd klinkt dat “die bisscop van IJslant” de kloosters te Deventer “vysentierde”, vertrouwelijk met ons “kleyn beginken kalde” en haar gaf “drie dage

1) Historia sive Notitia Episcopatus Daventriensis, 158-159.

2) Men mag, geloof ik, “Zweewinghes” voor echter, oorspronkelijker houden.

3) Godefridus, Govert, samengetrokken Goort.

(8)

aflaet van elker pypen die sie spoelde van al hoer leve dage.” Men heeft hier naar allen schijn te doen met een wijbisschop of suffragaan van “den here van Wttert”, destijds Rudolf van Diepholt, maar die kon dan onmogelijk bisschop van IJsland, d.i. van Skalholt of van Holum

1)

op IJsland worden geheeten. Dat hier echter werkelijk een bisschop van Skalholt op IJsland, maar niet een suffragaan van bisschop Rudolf werkzaam was, bewijst eene zeer belangwekkende oorkonde

2)

van het Kamper stadsarchief, gegeven te Deventer op 30 Mei 1446, toen “Andrisken” IJserens 13 à 14 jaren oud, derhalve een “kleyn beginken” was, en allerwaarschijnlijkst juist bij gelegenheid dat “die bisscop van IJslant” daar de kloosters “vysentierde.” “Godsuinus, permissione divina Scalotensis ecclesiae in Islandia indignus episcopus” verleent bij dat stuk aan de zusters van den derden Regel van het klooster der H. Agnes opten Vloedijc, aan die “van het klooster der H. Katharina opten Vloedijc der stad Kampen”, aan die “toe Bleesdiken van het klooster der H. Maagd Maria en der H. Agnes bij Steenwijk”, zoomede “earum familiaribus, domesticis, commensalibus et

cohabitatoribus utriusque sexus,

1) Te Skalholt werd in 1056 en te Holum in 1107 een bisschoppelijke zetel opgericht.

2) Nummer 581. Een zeer nauwkeurig afschrift - mij was alleen bekend een zeer foutief excerpt voorheen genomen ten behoeve van den Heer Heerkens - ben ik verschuldigd aan de heusche welwillendheid van den even ijverigen als bekwamen archivaris der stad Kampen, vlijtig lid onzer “Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch recht en geschiedenis” - den Heer Mr.

J. Nanninga Uitterdijk, die zelfs de waarlijk niet geringe goedheid heeft gehad het zeer

uitvoerige stuk eigenhandig te copiëeren. Ik mag niet in gebreke blijven, ZWE, Gestr. daarvoor

ook hier mijn besten dank te betuigen.

(9)

vare poenitentibus et confessis”, zoo vaak zij eene of andere der onderscheidene uiterlijke, of ook enkel innerlijke oefeningen van deugd en godsvrucht, welke hij opnoemt, zullen verricht hebben, met ongewone, men zou haast zeggen: wel ietwat overdrevene vrijgevigheid - hij zegt dan ook zelf: misericorditer et generose - 40 dagen aflaat van de hun opgelegde of anders verschuldigde boeten.’ Hij noemt zich enkel ‘door Gods toelating (of beschikking) onwaardig bisschop der kerk van Skalholt

1)

, en verklaart den vollen aflaat te verleenen ook krachtens zijne

bisschoppelijke macht

2)

, zelfs zonder te gewagen van een verlof daartoe, hem door den bisschop van Utrecht verstrekt, hetwelk hij evenwel kan hebben bekomen, of misschien, met sommige godgeleerden van dien tijd

3)

, onnoodig heeft geacht. Het pleit dus voor den goeden roep waarin de kloosters van Deventer destijds stonden, dat ‘die bisscop van IJslant’ ze blijkbaar met groote belangstelling en hooge ingenomenheid kwam bezoeken. Misschien was het op eene reis ad limina. Sprak hij met ons ‘kleyn beginken’ door een tolk? of was hij misschien het Nederlandsch machtig, doordien hij in Nederland had gestudeerd, b.v. aan de school te Zwolle, wier roem toen heinde en verre verspreid was, zoodat uit alle oorden jonge lieden er heen stroomden, somtijds 800 à 1000 in

1) De Heer Nanninga Uitterdijk verzekert dat op het aangehangen zegel voluit ‘Skalholt’ te lezen staat.

2) De omnipotentis Dei misericordia et beatae Mariae genitricis ejusdem atque apostolorum ejus Petri et Pauli meritis et auctoritate confisi, ex nostrae etiam pontificalis potestatis indulto.

3) Zoo althans Paludanus, weerlegd door Suarez T. XXII, Disp. LV, Sect. III, n. 5, 6.

(10)

getal?

1)

Bij gebreke van nadere bescheiden is dit niet uit te maken.

Of was de toenmalige ‘bisscop van IJslant’ eigenlijk Nederlander en wel niemand anders dan Goswinus Haex of Hexius, carmeliet van Vlissingen, doctor van Parijs, auteur van onderscheidene theologische werken, bisschop van Hierapolis i.p.i. en suffragaan van David van Bourgondie, in 1475 te Utrecht overleden?

2)

Onmogelijk is het niet. Hij zou als vermaard geleerde en schrijver, inzonderheid als pater Carmeliet naar IJsland kunnen zijn geroepen of gezonden, aldaar op den bisschoppelijken zetel van Skalholt verheven, naderhand om redenen van gezondheid of op aandrang van bisschop David afgetreden en suffragaan van Utrecht geworden met den titel van bisschop van Hierapolis i.p.i. - na doode van den suffragaan Judocus, die nog in 1459 fungeerde en, blijkens eene door Dumbar

3)

woordelijk medegedeelde oorkonde, laatstgenoemden titel heeft gevoerd. In deze onderstelling ware het zeker

allernatuurlijkst dat ‘die bisscop van IJslant’ zeer vertrouwelijk met ‘Andrisken’

IJserens kon keuvelen. Opmerkelijk is ook, dat achter het stuk van Godsuinus, bisschop van Skalholt, in dezelfde Kamper oor-

1) Bijzonderheden hiervan vindt men in van Hattum's Geschiedenis van Zwolle, en de Heer Heerkens heeft over ‘De School van Zwolle’ een opstel nagelaten, dat wel verdient te eeniger tijd het licht te zien.

2) Heka, Hist. Frag. bl. 294 en Batavia Sacra I, bl. 230.

3) Analecta, II, 329. Het is eene oorkonde door Judocus zelven gegeven bij de consecratie der

altaren in de kapel van het St. Agnietenklooster ten jare 1455 Het bericht dienaangaande van

Thomas à Kempis (in zijn Chronicon van dat klooster), medegedeeld in Batavia Sacra,

vermeldt den bisschoppelijken titel aan Judocus niet.

(11)

konde door eene andere hand staat aangeteekend: ‘Item Godsuinus Dei gratia episcopus Jerapolitanus, suffraganeus Domini Davidis de Burgundia episcopi Trajectensis anno D ni M o CCC o XXI ipso die exaltationis Sanctae Crucis contulit nobis

1)

viva voce istas undulgentias’ etc. Moeilijk echter schijnt met deze gissing overeen te brengen dat Goswinus van Hierapolis in zijn grafschrift,

2)

waarin zijne andere titels worden opgegeven, niet gewezen bisschop van Skalholt wordt genoemd.

Er waren dan ook wel, zonder twijfel, èn in Nederland èn op IJsland destijds Goswinussen in menigte.

Nagenoeg twee en eene halve eeuw vroeger had Deventer in zijne veste een anderen bisschop uit verre landen werkzaam gezien: ‘heer Albert, bisscop van Lijflant’ had er in 1206 de ‘Bergkerk’ ingewijd

3)

. Hij heette, volgens Alzog, Albert van Apeldern, en was van kanunnik te Bremen tot bisschop van IJrkull aan de Duna in Lijfland verkoren. Misschien was zijne bakermat ons Appeltern of Apeldoorn en werd de plechtigheid, met verlof van Utrecht's bisschop, door hem verricht bij gelegenheid van een bezoek aan zijne familie en geboorteplaats gebracht. Dat een Nederlander kanunnik werd van Bremen, b.v., was in die tijden niet zoo vreemd.

Genoeg echter over den ‘bisscop van IJslant.’ Opmerking, mijns inziens, verdienen bijzonder de woor-

1) “Nobis” beteekent blijkens het vervolg: aan de Zusters van het St. Agnesklooster te Kampen, die derhalve oorspronkelijk in het bezit der oorkonde zijn geweest.

2) Batavia Sacra t.a.p.

3) Zie eene oorkonde van dat jaar, berustende in het stedelijk archief van Deventer, medegedeeld

door Dumbar t.a.p. bl. 453.

(12)

den dat moeder Andries zich altijd zoo spoedig mogelijk van het uitwendige tot het inwendige begaf ‘in hoer hoexken ende in hoer boexken.’ Ten bewijze namelijk dat niet Gerson of Gersen of eenig ander vreemdeling maar onze Thomas à Kempis de Navolging van Christus heeft geschreven, beroept men zich o.a. op onderscheidene latijnsche woorden en zegswijzen in dat boek gebezigd, welke blijkbaar uit eigenaardig Nederlandsche werden vertaald, bepaaldelijk op ‘in angulo cum libello;’ waardoor de aardig rijmende zegswijze: in een hoeksken met een boeksken wordt teruggegeven.

Men onderstelt hierbij dat die zegswijze destijds in zwang ging, bijzonder in de naaste omgeving van Thomas à Kempis. Door de aangevoerde woorden der zuster mag men die onderstelling nu verheven achten tot een onbetwistbaar feit. Zij was niet

tijdgenoote slechts van Thomas à Kempis, zij behoorde tot dezelfde congregatie, waaruit de reguliere kanunniken van Windesheim en den Agnietenberg voortkwamen, en deze bleven met de Broeders en Zusters van het Gemeene Leven in nauwe betrekking. En dat de zuster bedoelde zegswijze als eene geliefkoosde, zeer gebruikelijke op het oog heeft, is wel ontegensprekelijk.

Ik zal niet behoeven te verzekeren dat het hier achter gedrukte handschrift letterlijk

getrouw door mij gecopiëerd werd. Ik liet het onveranderd ook waar de zuster,

scherper toeziende, juister, regelmatiger zou hebben geschreven. Slechts waar zij

kenlijke schrijffouten beging en deze later haar schrift naziende over 't hoofd zag

(immers zij heeft zelve hier en daar verbeterd, uitgewischt en ingelascht) veroorloofde

ik mij verbetering. En zulke schrijffouten onderstelde ik niet licht, genegen als ik

was om curieuse, ongewone spel-

(13)

lingen, waar het slechts eenigszins aanging, op rekening van het onbestemde en curieuse der uitspraak te stellen. Alleen de interpunctuatie, ik beken het, liet ik dikwijls niet in wezen. Zij was de zwakke zijde onzer goede zuster; ze is niet zelden geheel zinstorend. Zooveel mogelijk echter bleef ze behouden.

Voor lezers minder ervaren in onze oude Nederlandsche taal, en minder bekend met de volkstongvallen zoowel der graafschap Zutfen als der zuidoostelijke streken van Overijssel, waar het oud-Deventersch nog grootendeels voortleeft, achtte ik, hier en daar toelichtende aanteekeningen niet misplaatst, ofschoon ik daarmede spaarzaam te werk ging.

Hier beghint dat leven onzer liever eerweerdiger moeder Andries Yserens.

Dese guede moeder Andries was van Sutfen ghebaeren ende hoer oelders weeren eerber ghebuertige ryke lude. Ende daertoe weerent oec rechtvierdige goddienstige guede persoenen, die Gaede ontsegen

1)

ende wanderden in der anxte

2)

ende in der lieften Gaedes. Ende die vader hiete Geryt Iserens ende die moeder Jutte Jutte. Ende wantter gheschreven stieet dat geen guet boem quaede vrocht voertbrengen en mach, soe hevet hem

3)

onze lieve Here oecg hegeven zeer guede kinder van natueren, die sie oec tot alre ere ende dochden hielden

4)

. Sie hadden vyf dochteren, ende twie van dien vercoeren hoer steede Ten Ysendoern ende daer wonden

1) Ontzagen.

2) Vreeze.

3) ‘Hem’ wordt steeds ook voor hun gebezigd.

4) Aanhielden, opkweekten.

(14)

sie ende worden

1)

alte guede hillige persoenen. Ende doe hadden sie noch drie dochteren mit hem

2)

, daer hoer ene van was die hiete Mechtelt, ende die hadde hier eene steede dat sie hier wonnen solde. Mer onze lieve Here die een regiere

3)

is alre dinge die schickedet al anders wt synre voersienige wysheit. Want doe die moeder hoer bereide ende hoer dinge riede mackede ende wolde hier vaeren ende brengen sie hier, ende als sie hierover doende was, soe vernam dat hoere dochter Andries die doe een kint was van negen jaeren: Ende dese wolde doe omme al die werlt mede, ende die moeder en hadde sie niet geerne mede ghehat

4)

. Ende sie smeikede mit hoer ende woldet hoer ofcoepen mit gelde dat sie toe huys bliven solde. Mer dat kint en was niet te

5)

bevroden: het bevede recht ofttet die colde

6)

op syn lyf ghehat hadde, soe dattet syne kleder niet wal

7)

an trecken conde, ende het wolde omme al die werlt mede. Ende doe dat die vader sach, doe waert hie droevich ende segede der moeder, dat hie niet geerne en hadde dat sie sie mede neme

8)

, want hie hadde anxt dat sie hier bliven solde, want hie hadde dit kint sonderlinge lief, want het plach hem zeer vrentlic ende bediensthachtich

9)

te wesen nae kintlicker wysen. Mer doe die moeder sach dat sie dat kint niet bedeggenen

10)

en konde noch synen

1) De onvolmaakt verleden tijd van ‘werden’ of ‘worden’ luidt steeds in het enkelvoud ‘waert’

(werd) en in het meervoud ‘worden’ (werden).

2) Bij zich. In plaats van zich vindt men altijd een persoonlijk voornaamwoord, dat in sommige streken nog tegenwoordig daarvoor wordt gebezigd.

3) Regeerder.

4) Had haar niet gaarne mede.

5) Overreden.

6) De koude koorts.

7) Wel.

8) Name.

9) Gedienstig.

10) Bedaren.

(15)

syn

1)

verwandelen, doe nam sie se beide mede, ende brachte sie hier in dit huys bi onse susteren. En die susteren als sie dese twie joncferkens segen soe bahaegede hem

2)

Andrisken alre best, ende die hadden sie alre lievest ghehoelden

3)

. Mer doch der ander suster was al den syn vergaen geestelic te werden, mer dat en dorste sie niet lyen hoerre moeder

4)

; mer nochtans merckedet die moeder wal. Ende sie segede tot hoer: doet uwer suster Andries uwen buydel, want die syn is u toch al vergaen.

Sie hadde eenen sueferliken nyen beginenbuydel, ende den band sie of mit groeter vrouden

5)

ende deden

6)

hoerre suster. Ende alsoe is dit guede kint Andries hier ghebleven mitter woene, alse dat God van hemelryke schikede, want hi bekende wat sie in toecoemenden tyden worden solde doer synre gracien. Ende die moeder toech weder omme mit der ander dochter toe huys, welke dochter naemaels enen man krech daer sie voele van te lyden hadde, soe dattet hoer vaeke beroude dat sie hier niet en bleef matter wonne. Mer doch sie was alte

7)

goden goddienstigen vrouken al hoer daghe, alsoe dat hoer man plach te seggen dat syn wyf ene begyne weer. Ende alse dan die moeder weder bi Suytfen quam vaerende, soe quam hoer toe moede hoer man Geerit Yserens ende wolde sie willecomen heiten. Mer doe hi sach dat syn dochter Andries niet op der karen en was, doe waert hi zeer droevich ende screide, ende segede: dit dachte ic wal; neme gi sie mede dat

1) Zin.

2) ‘Hem’ is ook de derde naamval van het vrouwelijk meervoud = haar.

3) Die hielden zij het liefst.

4) Dat durfde zij belijden voor hare moeder.

5) Vreugde.

6) Deed hem, d.i., gaf hem.

7) ‘Alte’ geregeld, voor: uiterst, zeer.

(16)

gi sie daer laeten solden. Ende van groeten wiemoede ende bangicheit syns harten waert hi sieck ende genck te bedde liggen. Ende oec was daer in Sutfen een eerbaer man, die hadde soe groet behaegen in dit jonghe joncferken dat hie meende dat hie sie nemen wolde tot eenre huysvrouwen, als sie tot hoeren jaeren ghecomen weer.

Ende alse dese hoerde dat sie hier ghebleven was, soe waert hie recht droevich van harten alsoe dat hie oec sieck waert ende genck toe bedde liggen. Ende alse dit guede kint dan hier ghecomen was mitter wonne, ende dese nye plante gheplantet was in den wyngaerde des Heren, soe en is sie niet verdorret ende vergaen, mer zeer hoeghe opghewassen als een seederboem in hoecheit der dochden. Ende ghelikerwys dat die seederboem vake zeer schoene sueferlic verlichtet is van den schyne ende raedyen

1)

der sonnen, soe waert dese jonghe plante oec zeer soeferlike verlichtet van der sonne der gherechticheit mit voele graecien ende doechden, als men wal an hoer merken mochte. Want in hoerre jonghe joeghet soe hevet hoer fondement ende dat begin hors geestlicken levens een toekier tot Gaede gheweest, ende soechte Gade in hoeren jongen daegen vlitlicke, al wasset nochtant somwilen nae kintlicker wysen. Sie hadde sommige guede puntkens voer hoer ghenaemen

2)

, daer sie hoer in oefnen ende sterven

3)

wolde. Ende dat weren dese. Wanneer dat sie toe kerken genck mitten susteren dat sie hoer dan stichtlike hebben

4)

wolde ende waeren

5)

hoer ogen dat sie niemant an en sege

6)

. Ende wantet een kleyn begynken was soe plegen

7)

die jonge kinder op der straeten tot

1) Stralen.

2) Zich voorgenomen.

3) Versterven.

4) Gedragen.

5) Bewaren.

6) Aanzag.

7) Wij zeggen: plachten, eigenlijk bij abuis voor plagen.

(17)

haer te gaene ende segen hoer onder die hoeyke

1)

ende hadden geerne mit hoer ghespoelt ende weeren hoer vrentlic toe. Mer soe genck sie stemmich ende stichticht hen ende wolde daer geen doen medde hebben. Oec hadde sie op een tyt in die vastene voer hoer ghenaemen pentencie te doene ende doe nam sie al heimelike en stuchken van een eesten

2)

haer ende neydet

3)

binnen in haer hemde ende droech dat alle wyle ende wolde soe onsen lieven Heren syn cruce helpen dragen. Sie plach oec somwilen als sie op den bedde lach een bret onder hoer te leggen opdat sie harde liggen wolde, opdat sie hoer yoe gen

4)

gemack an en dede. Sie hadde eens ghehoert datter oec was een hillich joncferken, die plach altoes als sie ene trappe opgaen solde soe las sie op elken graet der trappe een Ave Maria. Ende dat selve wolde sie oec volgen ende dede dat ene wiltydes. In desen ende in voelen anderen gueden punten die te lanc weeren te scriven plach sie hoer te oefenen in hoerre joncheit. Ende al en weeren dese punten ende oefninge niet alste priselic noch alte exempelaerlic wanttet met onsen gewonten niet al en averdroech

5)

, nochtans wasset seer te laeven

6)

van soe jongen kinde daer men in merken mochte sinen gueden gront tot Gaede. Doe sie hier een weynich tydes ghewont hadde, doe waert sie ghesat dat sie solde leeren spoelen ende sterken ende dierghelyc ende oec hoer ghetyden leeren lesen. Ende in allen was sie vlytich ende nerich ende bereyt te leeren ende zeer trouwe op hoer werck. Het gheschede eens op een tyt dat die bisscop van Yslant hier binnen

7)

was ghecomen ende dese quam oec hier mit

1) Keken haar onder de huik.

2) Knobbel.

3) Naaide het.

4) Toch geen.

5) Niet geheel overeenkwam.

6) Loven.

7) Te Deventer.

(18)

salighe here Goert in onse weer ende woldet hier besien, ende als hie quam in dat huys daar dit kint sat ende spoelde en doe hyt sach, soe was hem recht nye

1

tot soe kleynen beginken, ende hie genck bi hoer staen ende kalde

2

vrentlic ende begeerlic

3

mit hoer ende hie gaf hoer oec drie dage aflaat van elker pypen

4

die sie spoelde van al hoer leve dage. Ende hie vraeghede hoer onder anderen wat sie plege te bichten;

doe antwoerde sie weder kloeclike ende segede: ‘dese wetet wal’, ende wees op heer Goert, mer sie en woldes hem niet seggen. Dese guede bisscop hadde sonderlinge guet behaegen in dit kint, ende syn harte mochte hem ook lichte wal tugen wat noch naemaels van hoer worden solde. Ende dese selve bisscop geenc oec in dese ander vergaderinge

5

ende vysenteerde die oec, ende soe vroe als hie in hoer weeren quam, soe vraegede hie woer dat klene beginken weer, ende hie myende sie daer oec te vinden ende hi haddet dan geerne gesien ende gespraken. Hiernae als een deel tydes gheleden was soe waert sie gheset in die kokene ende waert onderkock gemaeket met eenre hilliger oelder stichtiger suster die ghehieten was Hille Schotlers, ende dat was hoer nichte. Dese hielt sie tot alre doeghden. Dese oelde suster hadde voer ghewonten dat sie alle daege plach te lesen die passie ons lieven Heren, ende dit plach sie des margens toe doene soe vroe

6

als sie opgestaen was.

1 Was hij recht nieuwsgierig naar.

2 Praatte.

3 Vertrouwelijk.

4 Buisje van riet, waarop het gaarn gespoeld wordt, dat den wever tot inslag moet dienen.

5 Het Ursula-klooster, toen nog gesplitst in Kerstkens- en Brandes-klooster. Dit laatste belendde waarschijnlijk aan het Lammen-huis, waarvan het eene gedeelte, volgens Lindeborn, eveneens had toebehoord aan Theodorus Brandt.

6 Zoodra.

(19)

Ende als sie dan in die kokene quam soe moste suster Andries altoes wachten mit hoere Metten te lesen hent

1

die passie gheendet ende wte

2

was. Ende dan plach die suster op hoere knien te vallen mit groeter danckberheit ende oefferde sie op den hemelschen Vader. Ende dan soe lesen

3

sie hoer ghetyden te samen mit groeter voericheit ende andacht des harten. Ende sie weren mencanderen zeer beholplic beide in geestlicken oefningen ende in wtwendigen arbeide. Ende sie hadden oec beide ghenoech te doene, want suster Hille span alle jaer een hoeftdoeken webbe doekes van 7 ellen, al was sie in die kokene, ende suster Andries neyde al der suster wollene kleder, woe voele sie oec te doene hadde. Sie moste ghemeenlic al dat meeste en dat swaerste doen dat daer te doene was, want sie jonck was ende die ander oelt. Ende wolde wi nu voert schriven hoe ghehoersemlic ende oetmoedelike hem

4

dit jonghe harte ghegeven heeft tot desen oetmoedigen werke ende dienste der kokene twintich jaer, wi en soldens niet wal connen doen, want sympelicke ende eenvoeldelicke genck sie hen ende dede hoer wercxken voer hoer hen ende wat sie allene doen konde daer en halde sie ghenene hulpe toe. Sie was stichtich van wanderingen ende stille en weinich van woerden. Ende sie conde hoer dinge zeer wysselicke ende wal schicken ende ten oerber brengen ende geene dinge veronraeden of verquiesten, want het was van naetueren een raedich profytich mensche. Mer nochtan hoe raedich dat sie was, hier weren nochtans somige oelde susteren die zeer nawe op hoer segen ende gingen hoer nae in kelres, in kokene en allen steeden. Ende haddet saeke ghewest dat sie een holt of enen torf

1 Totdat.

2 Uit.

3 Lazen.

4 Zich.

(20)

toe voele ant voer ghelecht hadde, sie waert daer scherplic omme ghecorvieert, daer sie hoer altoes schemelic

1)

ende oetmoedelike in bewees, hoer schult bekennende.

Sie plach zeer oetmoedelike ende vertiwoerpen van haebit ende kledingen te gaene, recht of sie al vergeten hadde wat sie gheweest hadde of wat sie hadde wesen mogen nae der werlt. Mer sie hadde hoer recht in hoerre wanderinge of sie allene hoer begeerten ende hoer harte tot ewigen dingen ghekiert hadde. Sie plach altoes ghemeenlic die spyze allene te kaken

2)

ende toebereiden, mer hoer medesuster plach sie hoer op te schotlen, ende soe diende sie den susteren ende droech sie hem voer.

Ende dan soe genc sie mede ter taefellen sitten eten opdat si hoer lexsen

3)

mochte hoeren, ende soe stond sie vaeke vierwerve of vijfwerve op van der tafelen ende haelde wes daer gebrack

4)

. Ende dat dede sie zeer geerne opdat sie wat goedes hoerren mochte. Tot alre ghehoersemheit was sie bereit ende alle guede ghewonten plach sie te holden. Sie plach tot allen ghemeenen werken geerne te helpen, als toe backen ende toe wasschen ende dierghelicken, al hadde sie selven ghenoech te doene. Ende nummermeer en hoerde men dat sie kroende

5)

of dat sie onwillich was of dat sies

6)

ghene macht en hadde, hoer soe toenende in eenigen dingen. Nochtans wasset een kleyn weckelic persoen. Het gheschede in onser groter tymmeringe, doe men dit groete bedehuus tymmerde, dat sie doe noch was in der kokene, ende hadde doe niet meer hulpe dan een kleyn sieckelic susterken. Ende die oelde suster die sie te voeren hadde die was daer oec, mer die en conde van oel-

1) Bescheiden.

2) Koken.

3) Lectiën, voorlezingen.

4) ‘Wes’ tweede naamval. Waaraan het er ontbrak.

5) Kreunde, jammerde.

6) D. i. ‘sie des.’

(21)

derdoem niet voele bedriven. Mer dese twie deden alte swide

1)

voele werkes ende dat deden sie alte rechte mynlicke ende vredelicke mit malcanderen, soedat men nummermeer en hoerde dat sie een strack woert tegen ene

2)

ghespraken hadde. Zie hadden vaeke achtyn mans daar sie voer reyden mosten, die sie vierwerve des daeges hoer eten bereyden mosten ende hem voerbrengen. Ende die ene suster plach oec op die hoeltmercket te gaene ende droech daer den holtluden dat eten toe ende den diende sie daer. Ende dierwilen soe berichtede

3)

suster Andries die susteren ende die mans binnen huys. Hiertoe weeschen sie oec hoer schottelen selven. Ende alsie omme quemen

4)

, soe mosten sie gaen ende draegen eerde ende stien ende dierghelic ende helpen oec totten tymmeren. Ende dit deden sie zeer guetwillicke sonder kroenen.

Ende here Egbert plach oec soe vry tot hem te wesen ende haelde sie wtter kokene wanneer sie niet gheringe

5)

en quemen. Hiernae alse dit tymmer ghedoert hadde woer

6)

twie jaer lanck, doe nammet eynde, ende doe quam die ene suster weder wtter kokene ende Andries dede hoer werck vaste allene als sie te voeren plach te doene. Sie plach altoes allene dat moes te scherven

7)

ende oec te hacken dat die broederen ende die susteren behoefden. Ende want sie dan niet wal een paternoster en conde ghebruken an te lesen, soe hadde sie een doesken mit kersenstienen ende dat dede sie op ende nam dan desmaels een stienken ende ledet

8)

in die halve doese en las dan daar zeer voerichlike ende devoetlic hoer Paternoster

1) Krachtig, dapper.

2) Tot elkander.

3) Verzorgde.

4) Gedaan hadden.

5) Spoedig.

6) Ongeveer.

7) Snijden.

8) Legde het.

(22)

ende Ave Maria an, ende was dan vake soe inghekiert ende soe devoet tot Gade recht of sie in een bedehuus gheweest hadde. Ende als somwilen gheviel dat sie tegen twie hillige daghe scherven solde, soe weeren sommige susteren wal wat barmhartich ende medelidende ende sorgeden

1)

dat sie te moede werden solde ende wolden hoer helpen, mer dat hadde sie soe noede, want sie was liever allene ende dede die meer opdat sie hoer devoecie te bet

2)

mochte plegen. Rechte mynlic ende doeghentlicke

3)

diende sie den susteren ende was hem behiensthachtich ende sonderlinge den oelden die hem selven niet wal behelpen en conden. Ende die plach sie te nemen ende leyde sie in die kokene ende satte sie byt vuer, ende gaf hem eten en drincken ende was hem guedertierne nae hoeren vermoeghen. Ende als dese guede suster dan hoer kindesche jaeren averghebracht hadde mit rypen zeeden ende was ghecomen by hoer dertich jaeren ende hadde den dienst der koekene oetmoedelic ghedaen twinticht jaer lanc, soe wolde zie onse lieve Here hoeger ende verre hebben in enen meerren graet

4)

. Want altoes plecht den oetmoedigen verhoeghinge te volghen. Soe isset geschet dat hier was ene moeder van desen huyse en dese hiete Fenne Zeewinge. Ende dat was een goddienstich guet persoene, mer nochtans

1) Vreesden.

2) Beter.

3) Deugdelijk, dikwijls zooveel als liefderijk, zachtzinnig.

4) Hoogere betrekking. Hadde Andries zoo vroeg het moederschap aanvaard, dan zou zij niet

36 jaren, gelijk wij beneden lezen zullen maar 40 dien post bekleed hebben, want zij is ‘baven

haer tsoeventich jaeren’ oud geworden. Maar zij is immers met ‘den dienst der koekene’ ook

niet aanstonds begonnen, toen zij als negenjarig meisje in het klooster kwam, gelijk de

schrijfster hier verkeerdelijk rekent; zij leerde eerst ‘spoelen ende sterken ende dierghelyc.’

(23)

soe en conde sie hoer mit allen dingen soe wal niet behelpen dat die susteren daermede tevreden weeren, ende daeromme setten sie sie of ende satten moeder Andries weder ant regement des huuses. Ende als dese edele leydesteerne ghesat was te regieren dit huus ende dese susteren, soe hevet sie zeer claer gheschenen ende ghelichtet mit enen doeghentlicken gueden exempel. Want dat fondement der groeter oetmoedicheit dat sie in hoeren harten ghelecht hadde in hoere joeget dat helt sie tot hoere doet toe.

Sie en toende ghene heerlicheit ofte moedicheit

1)

in hoere verhevinge, mer al effen schemel ende klein in hoer selven ende doeghentlic in woerden ende goddienstich van zeeden. Sie en hadde ghene ghenoechte in hoeren regement, mar sie haddes

2)

liever of gheweest ende hoer alleen mit God becommer(t). Ende dat selve woste salighe heer Egbert hoer bichtvaer oec zeer wal. Want hie segede eens tegen eenre suster, doe sie lange moeder gheweest hadde, dat sie niet enen dach an hoer reigement mit ghenochten gheweest hadde. Ende sie plach hem oec zeer weert voer te staene, soedat hie oec eens seghede dat moeder Andries ende suster Emme weeren die bloemen van dezen huyse. Ende dit daaromme wanttet soe hilge menschen weeren.

Sie liet

3)

zeer scimpel ende eenvoeldich van wesen, mer sie konde dat reigement ende die dinghe des huyses zeer wyslicke ende wal schicken ende totten oerber ende profit oerdenieren, want het was een kloec verstendel

4)

persoen. Ende bi oeren tyden soe is dit huys zeer voertghegaen in tytlicken gude. Doe sie moeder waert

1) Heerschzucht of hoogmoed.

2) ‘Hadde des’ d.i. ware er liever af geweest.

3) ‘Laeten’ is dikwijls zich gelaten, zich voordoen.

4) Verstandig.

(24)

doe fant sie woer een guldens wert reydes geldes

1)

, ende doe en weeren die susteren oec niet ryke of oec niet wal te voeren

2)

. Mer in hoeren tyde waerdet mercklicke beter. Want sie belede al baeven twie dusent guldenne an rente ende an erfenissen

3)

, eer sie steerf. Ende daertoe weren die susteren oec wal te voeren. Oec soe vonden die susteren doe sie doet was in hoere kisten wal bi anderhalf hundet goldene gulden an ryeden gelde: alsoe rechte wal conde sie puefer en raedich

4)

wesen ende ten oerber ordenieren. Mer nochtans gaf sie den susteren ghenoech als

5)

wes dat hem van noede was ende al dat sie behoefden, het was in eten ende in drincken, yn kledinge ende in allen dingen. Sie hadde geerne dat die susteren trouwe ende nerich op hoer werck weren, ende dat selve dede sie oec, want soe lange als sies macht hadde soe plach sie geerne te helpen totten ghemeenen werke, als broet te slaene, ende te spoelen alst noet was ende voele dierghelyc. Sie plach oec des wynters als die susteren al te saemene spunnen ghemeenlic volnae

6)

al dat gaerne te haspelen dat die susteren spunnen. Ende dat dede sie daeromme dat die susteren te bet wat vorderen solden.

Mer het waert hoer vaeke alte jaemerlike soer

7)

want sie soe weeckelic was. Ende oec leet sie vaeke alte groete kelde, wantet haspelen kolt werck is, soe dat die susteren dickewyle groet medelyden mit hoer hadden, ende hadden zeer ongeerne ghehat dat siet ghedaen hadde

8)

. Sie plach te seggen

1) Waarde aan gereed geld.

2) Leiden.

3) Erfrenten, uitgangen.

4) Slim en bij der hand. In enkele oorden ie nog eene foef een treek, en foeferig zooveel als leep. Het hoogduitsche pfiffig is hetzelfde.

5) Alles.

6) Bijna.

7) Zuur.

8) Hadden zeer ongaarne dat zij het deed.

(25)

dattet soe ghenoechlic was warnneert was in die Addevent of in die vasten, dat dan die susteren soe stille weeren ende seten ende lesen hoer ghebeken. Ende omme der goddiensticheit willen die meer int spinnen is ghelegen dan int werken

1)

, soe hadde sie daer vrede van dat sie dat werken ofgebracht

2)

hadde, want dat werken daer is voele onrosten ende voele onvredes in ghelegen. Ende sie plach oec wal te seggen dat sie joe soe voele forderde mitten spinnen als mitten stellen. Ende want heer Jasper ende sie dat spinnen opbrachten

3)

wt eenre gueder goddienstigher meeninge, soe isset oec wal te vermoeden dat sie daer loen van hebben sollen in den ewigen vaderlande.

Voert soe plach sie al der susteren wollene kleder te neygen ende oec hoer kedele

4)

ende al die oelde pelse te lappen die hier weren; alsoe dat hem die susteren vake plegen te schamen dat sie hoer oelde bezweet pelse ende rocke brengen solden die vaeke soe quelke

5)

rocken dat men sie niet wal rucken en mochte. Mer hier en plach sie niet aver te klagen of te kroenen, mer sie was den susteren doeghentlic ende behulplic ende diende den susteren ootmoedelic ende lappede hem wat sie hoer beden. Sie en toende haer niet dat sie daer te groet of te guet toe was, als sommige wal solden doen. Sie plach allen susteren kleder ende alles dinges ghenoech te geven, mer selven en hadde sie vaeke nauwe noetdroeft in klederen ende oec in anderen dingen, want sie plach dickewile soe snoede

6)

, ghelapte rocke te draegen dat des hem die susteren plegen te schamen voer die werlicke

7)

luude. Ende hieromme

1) Werken ‘op den stelle’, waarschijnlijk stikken op het raam of ‘metier.’

2) Afgeschaft.

3) Invoerden.

4) Hare kielen.

5) Kwalijk.

6) Slechte.

7) Wereldlijke.

(26)

ghengen sie twiewerfe toe ende nemen hoer heimelike hoer graue roecke ende steken sie besijden, opdat sie soe van noeden wat beters nemen moste. Al hoer doeke ende al hoer kledinge was simpel ende snoede. Het gheschede eens dat hier ene jonge suster steerf ende die hadde ene goede hoeike, ende doe wolden die susteren hebben dat sie die nemen solde ende dragen sie; mer dat hadde sie noede ghedaen, mer doch sie leet

1)

hoer

2)

ende nam sie. Mer kort hierna dede sie se heimelike eenre jongher suster ende dwanck die daertoe dat sie se nemen moste ende draegen sie. Desghelikes als men hoer een guet tydeboeck of anders wat guedes toe schikede dat maeckede sie hoer ghemeenlike quyt. Sie hadde wal guede hoeftdoexkens af ander doeke die men plecht te ghebruiken, mer nochtans plach sie altoes wat snoedes dat vake tebraeken

3)

was te draghen. Aldus wasset ene mynresche

4)

der ootmoedicheit ende arremoedeu. Sie hadde twie onderrocke ende die worden twien jongen susteren ghegeven doe sie gestorven was, ende dezen susteren dochte dat deze roeke soe snoede weren dat sie se niet geerne ghehat en hadden te draegen voer daeghelixge kleder, dat nochtans hoer beste onderrocke weeren. Sie hadde ene werlicke suster toe Sutfen wonnende dat ene zeer eerber vrouwe was, gheheeten Vredervne

5)

Kribben.

Dese plach hoer vaeke wat te geven, somwilen een stucke goldes, somwilen silver en gelt, daer sie wat mede werven

6)

solde voer hoer selven. Mer dat plach sie al totter ghemeenten te leggen ende niet voer hoer selven te hoelden. Oec plach sie hoer vaeke te geven

1) Van ‘lijden.’

2) Zich. Zij gaf zich tevreden, gaf toe.

3) In Gelderland zegt men nog tebroken voor gebroken, stuk.

4) Minnares.

5) Eene schrijffout; misschien Vrederike.

6) Iets voor aanschaffen.

(27)

kruyt

1)

ende schone ghecrude koeken. Mer die plach sie al en wech

2)

te geven omme oerber des huyses, somwilen onzen paeter of somwilen vremden lueden dier

3)

wi dan te doene hadden, die sie daer mede vereerde. Zeer onsoekelich

4)

was sie voer hoer selven ende zeer vermydende ende schemel in dingen die hoer oec wal van groeter noet gheweest hadden. Het was altoes een weckelic siekelic mensche. Ende als hoer dan die kockensusteren somwilen wat sonderlinges te eten an die taefele brachten dat plach sie mit soe groeter nernsticheit van hoer te wisen dat sie den susteren daer vake zeer moeyelic mede was, want die susteren hadden sie zeer lief ende gondent hoer wal ende merckten oec wal dattet hoer noet was. Want sie was soe rechte saert

5)

ende soeber van eten dat sie nauwe half soe voele en at als een ander mensche. Ende als men hoer somwilen en luttel krudes maeckede dat hoer noet ende guert

6)

was, dat plach sie vaeke te nemen ende gaffet anderen susteren die siekelic weeren, ende ontoeget

7)

hoer selven. Want het was ene moeder der barmharticheit ende sie hadde soe mynlicken ende moederlicken harte totten susteren ende solde liever ghebreck gheleden hebben dan sie enen anderen ghebreck hadde laeten hebben. Ende als die susteren somwilen moede ghearbeidet weren, soe was sie hem zeer guedertierne ende hadde dan geerne dat sie wat goedes te etene hadden, ende sie plach hem dan oec wal een luttel gracien te doene aver taefelen

1) Kruiderijen.

2) Voor weg wordt ook thans nog wel eweg gehoord.

3) Met wie.

4) Onbaatzuchtig, 5) Zart, tenger.

6) Goed. Vóór de t werd denkelijk soms een zweem van r gehoord, gelijk nog in sommige streken.

7) Onttoog, onttrok het.

(28)

te spreken, opdat sie hoerre moedicheit te bet vergeten solden. Sie konde oec alte quelke verdraegen dat die susteren onghenoech hadden of dat sie wat deden dat hem te suer waert. Want het geschede eens dat die brueders van here Florens huus wat geslachtet hadden ende dat was in den wynter dattet zeer koelt was. Ende doe solden die susteren mit den gheweyde op die Ysele gaen, ende doe hadde sie soe groet medelyden mit den susteren ende soergede dat sie soe zeer vervriezen solden, dat sie daer omme schreide. Ende niet allene was sie medelydelic ende barmhartich op onse susteren mer op allen menschen die sie in lyden woste, sie weren geestlic ofte werlic. Het ghesche eens datter steerf een paeter te Shartigenbussche

1)

int groete convent ende die steerf zeer haestlic an een rueringe

2)

. Ende daer hadden die susteren soe groeten rouwe ende droefheit omme dattet jaemer was. Ende als moer Andries dit hoerde, soe hadde sie soe groet innerlic medeliden mit den susteren, dat sie soe wiemoedich ende droevich waert, dat men sorgede dat sie daer een rueringe van krigen soelde. Voert soe hadde sie alte rechte vuele gueder stichtiger punten aver hoer, want sie was schemel ende zeer vermydende, ende wanneer dat sie iement wat doen hiete dat hi doen soelde, soe en quam sie niet herlic an en segede: dat of dat solle gi doen, mer si quam schemelike of sie bidden wolde ende segede: suster, mochte gi dat om Gaedes willen doen. Ende wanneer sie den susteren hoer gebreke hoerde, soe plach sie soe rechte doegentlic te wesen, ende niet strenge ofte scherp die selven iet wal wolden, men sie was hem zeer leerlic ende onderwyselic ende plach hem dan wat guedes te

1) 's Hertogenbosch.

2) Beroerte.

(29)

seggen ende in te prenten. Ende wasset oec saeke dat hoer dochte dat yement van hoerre vermaeningen ofte van hoeren woerden ghequesset of ghemoeiet was, den plach sie nae

1)

soe rechte doeghentlic ende vrentlic toe te wesen mit woerden dat men niet wal passien op hoer holden en conde. Ende oec plach sie wal oetmoedelic vergifnisse den susteren te bidden die hoer dochte dat sie te zeer vertoernt hadde, des hoer nochtans geen noet ghedaen en hadde. Het gheschede eens dat sie sieck was ende sat int siekhuus oppet bedde. Ende doe ghevielt dat sie wat onttwie droech

2)

mit woerden mit eenre suster soedat die suster wat wiemoedich waert ende geenc wtten siechuus. Ende doe waert sie alte rechte droevich in hoer selven, doe sie sach dat die suster soe ontvrediget was. Ende soe vroe als sie weder int siechuus quam, soe riep sie se tot hoer ende viel op hoer knieen mit ghevolden handen ende mit avervloedighen traenen ende bat soe oetmoedelike hoer vergiffenisse, hoer kleine holdende recht of sie groetlic misdaen hadde ende segede sie soldet hoer nu vergeven, sie wolde hoer al hoer levedage beteren. Ende als die suster dit sach, soe waert sie alte rechte zeer beweget ende en conde niet verdragen die groete oetmoedicheit des hilligen harten, ende sie viel bi hoer oppet bedde ende bat zeer begeerlicke dat siet hoer vergeven wolde, hadde sie hoer moeyelic gheweest. Ende sie en conde hoer traenen oec niet onthoelden

3)

van groerter medelyden ende sie sat

4)

sie weder tevreden mit mynlichhen doeghentlicken woerden als sie alre best mochte. Voert soe en plach men nummermeer van hoer te hoeren

1) Achterna.

2) Sich entzweite, geschil kreeg.

3) Weerhouden.

4) Stelde.

(30)

dat sie den paeters wat plach an te brengen van den dat hoer bejegent

1)

of misdaen was van den susteren ommedat sie hoer onrecht ghewraeken wolde hebben, mer sie plachet al in hoer selven te hoelden als sie wat te lyden hadde ende liep daermede tot onsen lieven Here ende plachet den op te oefferen. Geene claginge ende kallinge

2)

en maeckede sie onder die susteren al hadde sie wal onwille ende lydelicheit in hoeren harten, mer sie hieldet al verboergen ende liep daermede tot denghenen die loenre en vergelder is alre lydens ende die een troester is alre bedroeveder harten. Voert wanneer sie enighe susteren woste die quelke tevreden weren die plach sie alte moederlicke ende alte vrentlicke te troesten ende plach hem alte mynlicke toe te spreken ende wat guedes te leeren ende te seggen daer sie hem hoer droefheit ende hoer lyden mede versachtede. Ende daer hadde sie sonderlinge gracie toe van onsen lieven Heren dat sie soe rechte wal wat guedes seggen conde. Sie plach den susteren nae te gaene somwilen voer hoer bedden of op anderen steeden die sie quelke tevreden woste, ende was hem dan nae al hoer macht ghoedertierne ende troestlic omme hoer lyden ende last te verlichten ende te versachten. Voertmeer soe was dese guede moeder ene lanterne barnende

3)

ende lichtende. Sie lichte mit enen lichte der doegesenger

4)

wanderinge ende sie plach hoer zeer eerberlicke ende geestlicke van zeeden te hebben

5)

soe wal tegen geestlicke luden alse werlicke. Den werliken luden was (sie) mynlic ende guetlic van woerden soe wal den armen als den ryken ende niet wtnemelic van persoenen. Ende wanneer

1) Wedervaren.

2) Gepraat.

3) Brandende.

4) Deugdzame.

5) Gedragen.

(31)

dattet gheviel dat sie mitten gasten eten moste, soe was sie doegentlic ende guederhande

1)

, mer oetmoedich ende schemel van zeeden. Ende selden hadde sie gaste daer sie langher bi sat dan hent die klocke tweleve sloech des middages, en dan stond sie op ende begeerde dat sie hem te samene vroelic wolden maken ende segede hem guedennacht, en genc dan weder tot hoeren ghewoentlicken oefninghen, wasset hillige dach tot hoeren ghebede ende wasset werkeldach tot hoeren werke ende oec tot hoeren ghebede. Zeer weert ende lieftael

2)

was sie onder die werlicke lude, en hoer oetmoedige hillige wanderinge plach hem zeer groet voer te staene.

Sie was saetich

3)

van zeeden ende winich van woerden, mer nochtans als wi vroelic wesen solden, als op laeteldaegen

4)

of anderen vroelicken tyden, soe plach sie soe rechte mynlick, ghenochlic ende vroelic te wesen dat een yeghelic geerne bi hoer was, ende alset dan gheviel dat sie mit gasten eten moste, soe weren die susteren daer droevich omme dat sie se niet bi hem hebben en mochten. Mer soe plach sie nochtans eens of twige

5)

te comen by die susteren an die taefele ende sprack hem toe ende beklaghedet dat sie niet bi hem wesen en mochte. Ende voert

6)

als gheviel dat die susteren ter Steege gaen solden, soe hadden sie se alte geerne mede, want anders duchte hem dat sie geene volle vroude en hadden. Soe rechte leef hadden sie die svsteren want soe rechte vrentlic ende gheselic

7)

was (sie). Ende oec alset was in den wynter als die

1) Goedig.

2) Waardig en lieftallig.

3) Het woord zou thans zatig of zettig moeten luiden. De zin is: statig.

4) Vierdagen?

5) Tweemaal, nog in het Engelsche twice.

6) Voorts.

7) Gezellig.

(32)

susteren spunnen, soe plach sie ghemeenlic des avendes bi hoerre kersen twie ofte drie jonghe susteren te hebben te sytten, ende daer hadde sie hoer dan soe rechte doechtlic ende oetmoedelic tegen recht ofttet hoer gheliken gheweest hadden, ende dan plach sie hem zeer voele goedes te seggen ende te leeren. Sie plach hem te vraegen wat sie guedes in dien daege ghedacht ende opgheset

1)

hadden. Sie vraeghede hem oec wat sie onder Missen plegen te oefnen: doe antwoerde hoer eens een suster ende segede: die hundert artykelen. Doe segede sie weder: och, des en kan ik nu niet wachten, want ic hebbe nu soe voele te doene mitten kindeken Jhesu. Want het was doe in die hoechtyt van middewinter

2)

, ende sie plach in den hoechtyden te oefenen van den dat dan die hillige Kerke heel

3)

te oefenen. Ende aldus hevet sie gheweest een exsempellaer groeter hillicheit, groeter ghehoersemheit, groeter oetmoedicheit ende groeter schemelheit ende vermydelicheit. Want dat sie schemel ende kleine was, dat mogen wi hierwt merken: wanneer dattet gheviel dat sie sommige dinghe behoefde die jonghe susteren te verwaeren hadden, soe plach sie soe oetmoedelike omme Gades willen te bidden recht of sie ene jonghe suster gheweest hadde. Dat hoer nochtans geen noet ghedaen en hadde want sie die averste was van den huyse.

Voert soe was sie barnende ende voerich

4)

in der lieften Gaedes alsoe dat men niet wal en solde mogen wtspreken die innige goddienste ende godformige wyse die men van buuten an hoer mochte merken, behalve dat van binnen in hoer was verboergen twisschen God en hoer. Sie konde hoer wtweende onlede

5)

1) Zich voorgenomen.

2) Kerstmis.

3) Hield.

4) Vurig.

5) Uitwendige bezigheden.

(33)

ende ammet

1)

alsoe verwaeren ende schiken dattet liet recht oftet hoer geen hinder an onser God gheweest en hadde, want soe vroe als sie van den wtweendigen geenc, soe geenc sie totten inweendigen in hoer hoexken ende in hoer boexken. Soe rechte wysene kloekene godformige wanderinghe hadde sie voer hoer selven. Zeer geerne was (sie) in den lave

2)

Gades, sonderlinge als men die ghetyden leesen solde, ende daer plach sie hoer nae te schiken ende te spoeden als sie alre best mochte, ende quam dan bi die susteren omme hoer devocie mede te plegen ende hoer ghetyden mede te betaelen. Zeer devoet ende andachtich plach sie die salmen

3)

te lesen ende in sommigen verskens hadde sie somwilen alte groete sueticheit ende ghenoechte ende waert daer dickewile mede ghetaegen tot begeerten des ewigen vaederlandes.

Des hilligen dages als men die ghetyden las, soe en conde sie niet verdraegen dat men dan kalde ofte onstoer

4)

was. Ende dat plach sie oec scherplic te corrieren

5)

ende seghede dat men dat niet doen en solde in den lave Gades. Sie hadde altoes die ghewonte, wanneer die ghetyden wte weeren des margens, soe genc sie voert ende wan hoer oflaet, ende soe plach sie rechte devoetlic te staen voer dia kerxkens op hoer knien mit ghevolden handen ende mit devoeter wysen recht of sie heel in God ghetaegen hadde gheweest. Ende alses dan gheviel dat die susteren haer ene basschep

6)

te seggene hadden, soe en was daer nauwe ene suster die hoer wal toe dorste spreken, niet dat sie sorgheden voer en strack bericht

7)

, mer een yegelic ontsach hem hoer groete hillicheit

1) Ambt.

2) Love, lof.

3) Psalmen.

4) Onrustig.

5) Berispen.

6) Boodschap.

7) Scherp bescheid.

(34)

toe stoerne. Ende deze selve goddienstige wyse hadde sie oec onder Missen, alsoe dat sie mennige heele Misse op hoeren knien stont mit beslaetenen

1)

ogen ende mit enen opgheheven harten tot God den Heren. Ende sie hadde voele gueder oefningen ende offerhanden onder Missen, ende zeer dancber plach sie den Heren te wesen van den mennichvoldigen gaven die hie oer ghegeven ende bewesen hadde, ende sonderlinge daerinne dat hie sie gheschapen hadde een edel redelic creatuer, ende dat sie ghebeldet

2)

was nae den belde der hilligen drievoldicheit, ende gebrucklich

3)

der reeden ende des verstandes, ende voert dat sie totten ewigen guede te gebruken geschaepen was. Ende oec mede was sie zeer dancber den Heren der moegentheit daerinne, dat hi hem ghewerdiget hadde die menschelike naetuer an te nemen omme hoeren willen, en dat hi hoer mit synen oetmoedigen leven ende mit synen

doeghentlicken exempel den wech der ewigher salicheit gheleert hadde, ende voert dat hi sie mit synen kostelen bloede ende mit synen bitteren doede verloest hadde.

Ende sie plach dickewile te vliegen met hoeren ghedachten op die walrukende roede roesen der wonden ons lieven Heren ende plach die vaeke te bedouwen mit devoeten innigen traenen, ende soeck

4)

daarwt dat suete hoenich der inwendige contempelacen ende der hoegher beschouwingen, daer hoer ghemoede dicwile zeer hoeghe in verheven stant. Ende mit innerliken medelijden hoers harten, plach sie aver te denchken dat weerde bitter lijden ons lieven Heren ende plachet op te offeren den hemelschen Vader voer hoer sunden ende ghebreke daer sie hoer

1) Gesloten.

2) Gevormd.

3) Deelachtig.

4) Zoog.

(35)

schuldich in bekende. Des hilligen dages palch

1)

sie ghemeenlic te tweelfter halver wren op te gaene voer hoer bedde ende stont dan op hoer knieën hent

2)

bi twien wren, dat sie hoer selden daele

3)

lede ten weer dat sie een weinich gherostet hadde,

4)

ende soe stond sie oec soe inghekiert ende devoetlic recht of sie met voergher begeerten hoer ghebed gespraken hadde. Dickewile waert sie daer goetlic in vermaent dat sie soe voele ende soe lange niet op hoer knien staen en solde, ommedat sie soe tederen wekelicken mensche weer. Doe soe antwoerde sie weder wt enen oetmoedigen gronde ende segede, dat sie hoer ghebede soe devoetlicke niet leesen en conde als sie geerne dede, ende daeromme dede sie hoer selven die pententie an opdat dat guede dat sie dede Gade angenaemer solde wesen. Hoer ghebede ende benedixcien reyckeden zeer wyde ende veer, want dit huus waert ghebened yet in tytlicken ende in geestlicken guede in hoerre tijd. Oec plach sie den sielen in den vegevoer oec zeer trouwe te wesen mit hoeren ghebede, ende oec mede allen menschen die sie woste dattet van noeden was. Dat hoer ghebed groet van machte bi Gaede was dat is dickewile ondervonden in voele saeken, want dieghene die dit geschreven hevet die hevet dickewile tot hoer ghecoemen mit enen belasteden droevigen harten ende hevet hoer oer lyden ende passien gheklaget ende hevet hoers hilligen ghebedes begeert. Ende ten is hoer in werlde ghefeilt

5)

sie en waert van binnen verlichtet of ghetroestet hoe vaeke dat siet oec dede. Sie plach oec alte rechte schemel ende vermidende te

1) Misschien werd plach somtijds zoo uitgesproken.

2) Tot.

3) Neder.

4) Ten ware dat zij een weinig rustte.

5) En het is haar nooit of nimmer gefeild, of zij enz.

(36)

wesen wanneer sie sieck of tonpasse was ende en wolde dan vake soe voele dienstes of gemaekes niet nemen als hoer wal van groeter noet gheweest hadde. Voert soe hadde sie oec alte groete devoece ende ynnicheit tot onser liever Vrowen, ende mit alte groeter begeerten plach sie hoer krenskens

1)

te lesen ende groete sie seer vaeke mit der hilliger Ave Marie want die palch sie voele te lesen, endes des nachtes als sie niet slapen en conde soe hadde sie een paternosterken bi hoer oppet bedde ende las daeran. Ende sie plach als men tegen die hoechtijde die Avemarien vergaederde wal twyntich dusent Avemarien te brengen die men mede scriven solde omme op te oefferen, behalve al hoer ander ghebede ende ghetijden die sie hielt. Dat ghebet ende dat lesen was hoer waepen ende schilt tegen hoer viande van buutten ende van binnen.

Ende wat sie met hoeren ghebede eens vercrech daervan willen wy scriven een sueferlic exempelken. Het ghesche eens dat sie reisen solde te Buueren, ende was ghecomen toe Nymwegen ende solde schepen aver den Wael. Ende doe sie in den schepe was mit hoerre medesuster, soe weeren daer oec inne twie bister

manspersoenen die lieten ofttet moerdernaers weeren. Ende dese spreken hoer smelicke

2)

ende eenrehandelic

3)

toe ende segeden: ghi beginen voer willi?

4)

Sie antwoerden: wi weeren geerne toe Buueeren

5)

; en doe stepten

6)

die mans wat tegeneen, mer dat verstont sie niet wattet was. Doe sie wtten schepe gengen doe liepen die mans zeer gheringe

7)

voer op den wech nae Buueeren. Ende doe sie dit

1) Zoo gewoonlijk. Elders ook een enkel maal ‘roesen krenskens.’

2) Smadelijk.

3) Stuursch.

4) Waar wilt gij heen?

5) Wij wilden naar Buren.

6) Lispelden.

7) Schielijk.

(37)

sach, doe was sie ende hoer medesuster alte wttermaeten droewich ende sie en dorsten den mans niet naegaen want sie sorgeden voer vermoerden. Ende sie en wosten anders ghene wege. Ende als sie stonden in groeter banggicheit ende bedroefnissen soe en wosten sie genen raet. Mer doch moeder Andries hielt hoer oelde ghewoente als sie plach ende gaf hoer

1)

tot hoeren ghebede ende bat onsen lieven Heren ende Marien der moeder Gades ende allen hilligen dat sie hoer te hulpen wolden comen in deser noet. Ende als sie dus stunden bedrocket ende segen

2)

toe, soe compter onversienlicke bi hem staende een oelt reverende eerber man ende die sprack hem zeer vrentlicke toe ende vraegede hem ende segede: susteren woer weer y geerne?

Sie antwoerden hem weder: toe Buueeren. Doe segede hi hem: soe en gaet dien wech niet, ende wees hem den wech daer die bister mans hen ghegaen hadden, ende segede:

daer plecht men die luude wal te vermoerden. Ende hi wees hem enen anderen wech ende segede: den solle y gaen, en daer solle gy coemen an een huus, ende daer sal men u zeer mynlic ende vrendelic wesen, ende sie sult

3)

u voert wysen op enen gueden wech daer gy wal ende sekerlike reysen moeget. Ende doe hi hem dit ghesecht hadde, doe weeren sie van binnen zeer verblyde

4)

ende hem duchte recht ofte hem die hillige engel toeghespraken hadde. Ende als sie wolden beginnen te gaene nae dien weghe, soe was hem voert van stonden an die selve man wtten oegen, soe dat sies nergent of nergent of sien of oegen en conden. Dat wal een merckelic

1) Begaf zich.

2) Zagen.

3) Saamgetrokken van het oude sullent, zullen.

4) Onjuist voor verblijdet.

(38)

myrakel was, want het is vollencomelic te gheloeven dattet ene hillige was die van Gade daer ghesant was omme hoer te troesten in hoeren lyden. Ende doe sie quemen in dat huus daer hem die man van ghesecht hadde, daer was men hem alte rechte mynlic ende vrentlic, ende sie wesen sie op enen gueden wech daer sie in goeden vrede wanderden. Sie en plach niet vaeke wt te reysen, noch oec hier in deser stat en genc sie selden wt, mer sie bleef al vaste bi die susteren ende hadde daer een opsien op. Ende dat vorderde in tytlicken ende in geestlicken guede. Ende sie en brachte oec niet voele tydes toe versoemelicke hier en daer doer die weer gaen te kallen des hoer geen noet en dede. Ende oec weeren hier wal vaeke gaste daer sie niet mede eten en wolde. Daeromme want sie hoerde voele liever hoer lexsen ter taefelen lesen dan alrehande dinge verkallen. Nummermeer en hoerde men van hoer dat sie ydele lichtvierdige of spotsche woerde sprack of dat sie achterspraeke

1)

dede van yement. Mer hoerde sie wat dat niet guet en was dat conde sie zeer wal verbeteren mit gueden woerden. Zeer geerne plach sie wat guedes te kallen van onsen lieven Heren, als van synen bitteren lyden ende van synen oetmoedigen hilligen leven ende wanderinge. Voert soe plach sie mit alte groeter begeerten te kallen van den ewigen leven, ende dan toende sie soe rechte mynlichen ghenoechlichen aensicht recht of sie alriede wat voersmakes daervan ghehat hadde. Ende als deze hillige ziele onsen lieven Heren trouwelicke ende zeer wyselicke hadde ghedient mennich jaer ende was ghecomen baven hoer tsoeventich jaeren ende hadde moeder gheweest sessendertich jaer,

1) Achterklap.

(39)

soe wolde sie onse lieve Here oec ten lesten loenen mit hem selven nae voelheit haers groeten arbeides ende haelen sie tot hem in die hoecheit der ewiger salicheit in dat ewige vaderlant. Ende soe isset geschiet dat sie zeer swaerlike beveel an die brantsuekte ende doe dede sie als hillige luude plegen te doene ende proffenteerde hoeren doet te voeren, want sie segede dat sie nu sterven solde en dat sie van dier suckte niet opstaen en solde, als sie oec dede. Ende als sie dan int siechuus te bedde lach, soe quemen die susteren vaeke tot hoer ende vandeden

1)

sie ende spreken

2)

hoer toe, ende dan bat sie den susteren soe oetmoedelikke dat sie voer hoer bidden wolden ende seggede dan wt enen oetmoedigen gronde: och biddet toch voer mij groete sundersche. Ende dat woest des pipelickaens

3)

hadde sie soe vake in hoeren monde ende segede: Och God wes my sunder ghenadich. Ende sie hadde een krucefix, daer toende sie alte groete devoece tegen; want somwilen soe custe sie die voete des beldes, somwilen die hande, ende somwilen leghede sie dat ghekroende hoevet an hoer kenebacke ende bewees hem alte groete liefte ende mynne omme desgens willen die voer hoer ghestorven was an der galgen des cruces in soedaeniger wysen. Ende als dan hoer suckte vaste wiees soe dat sie kranker waert, soe quam heer. Jasper onze paeter ende dede hoer zeer reeverendel dat hillige ammet

4)

ende gaf hoer oec dat hillige sacrament ende waepende sie mitten sacramenten der hilligher Kerken tegen al des viandes macht ende bedriecnisse. Ende hiernae ghe-

1) Bezochten.

2) Spraken.

3) Publikaans.

4) Diende haar zeer godvruchtig het H. Oliesel toe. Aldus dikwijls.

(40)

schedet op enen dach dat sie lach in stilheiden recht of sie gherostet hadde en doe waert sie luuede sprekende ende segede: tys al ghedaen, alle lyden is en wech, alle lyden is en wech; die Brudegom comet mit allen hilligen en wil my haelen. Ende als sie dan naekede den bitteren doede, soe lach sie enen helen nacht in swaeren stervensnoede ende al den nacht woelde sie liggen mit wtgereckten armen, als onze lieve Here an den cruce ghehangen hadde. Ende als hoer die susteren die arme omme hoere roste wat te rechte leeden, soe woerp sie sie al weder van hoer. Ende als dan die daegheraert avergheleden was ende sie was ghecomen totter sester wren, soe is sie ghetreden wt den daele der traenen ende is ghewandert tot den vaederlande. Ende als sie dan doet ende verscheden was, soe wolden die susteren hoer doede lichaem trattieren soe als men die doeden plecht te trattieren ende te handelen. Ende doe vonden sie dat sie hoeren rechteren voet hadde ghelecht op hoeren luchteren voet, recht als ons lieven Heren voeten ghenegelt weren an den cruce, woerwt dat die susteren vermoededen dat sie hoeren doet steerf ende oefferde in den doet ons lieven Heren, want sie hem soe ghelick mitten wtwendigen leden hoers lichames was. Sie is ghestorven int jaer ons Heren dusent fyfhundert ende twie, op sante Lauwerensses avent.

O.A. S PITZEN .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hebb’ ick oock niet aenhoort zijn kermen, en zijn suchten, Als hy voor Saul moest dagh ende nacht gaen vluchten.. Soo langh’: tot dat ick brack zijn lasterigh ghemoedt, En dat hy

Onse here meer dar hi mi sal Want redene ende verstannesse Heeft di ghegeuen ghod onse here Wlmaecten sijn ghedinkenesse 10 Ende oec te leuene embermeere. Dar du sculdech wars mede

Dese man godes doe hie steruen solde alsoe lange alse hie toe bedde lach bi nae sonder onderlaet weendede hie ouer in sinen monde ende in sinre herten die groete der saliger

Floyris ende Blantseflur..

Doen nam sij hair rechte hant Ende sede haeren wader te hant, Ende seide: "God, dor uwe oetmoet, Die ant cruce storte sijn bloet 635 Ende ontfinc meneghe wonde,. Ontfermt u my

[H]Ier na quam alexander weder in Gryeken mit grooter macht om een meerre heer te vergaderen ende machtelicker teghen Darius te striden: mer hi moeste liden doer die stat Thebea Mer

En een groote Ruste daer deur rijsen, Uoor alle Landen, dit zijn mijn auijsen, Waermen yet vinden mocht voor alle saken, Dat can in Rusten houden wil ick bewijsen De Landen hier aff

Zó hóógh opghesteghen datmen meer heeft van doen Dan bróód, water, woning, klederen en schoen Zó teert dees ghoede man nóchtans met ghoede reden Waynich boven nódruft veel onder