• No results found

TWELINGEN» I^LVCHTIG BLÏSPEL-y

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "TWELINGEN» I^LVCHTIG BLÏSPEL-y"

Copied!
121
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

G E L Y K E DE

TWELINGEN»

I^LVCHTIG BLÏSPEL-y

Uit d e Menéchmen va n Plautus getrokken . DeditdtnDruk, ütrk'terd, énvtrmeefdtrJ.

TXILWQlMNTIBVS.ABiDVVM.

Te A M S T E R D A M »

By A L • ER T M AG Nus op d e Nieuwen Dyk , by den Dam, i n den Atlas, ió$i.

iitt Priviltgit.

(3)
(4)

DEN E . HEER. E

PIETER BLAEU, J-U.D.

Secretaris der Stad Amflerdam.

Y N H E E R ,

Door dien déz e onz e Gelyk e twélingen, toen zyallereerf t voo r de n da g kwamen , aan U . E . dooree n byzonde r Li d va n ons Konftgenootfchap , uit onze r alle r naam , opgedragen wierden , én he t gelu k hadde n ban U . E . nie t t e mishagen 5 hébben w y geoordeeld » dat zy door die opoffering , én aanneeming U . E . eigen e wierden : Waar - om w y déze twéde Druk wede r onder U . E.

naam i n he t licht geeven , o p die hoop, da t de verandering, die wy daar in gemaakt héb*

ben, van U . E. goe d gekeur d za l worden, nevens de aanbiedin g van onze r alle r gene*

genheid, en ootmoedige dienft ,

onder de Naam van NilVoïentibus Arduum,

* 1

VOOR,

(5)

VOORREDE

éze GclykeTwélingen , uit de Menèchmen van Vlautfi, getrokken, al voor eenigejaaren uit verkocht, én niet meer te bekomen zynde; hebben wy goed gevonden d{

'zelve of nieuws te laten herdrukken , èn daar weder n eene Voorrede naauwkeurtger by te voegen de Redenen waarom wy in alles dien geitchtsn Rootnfchen B/yfpéldichter niet flq gevolgd hébben mèlkevoordezen van ons in de Opdragt zyngegeven;oV

dat den Leex.tr zoude moogen zien, dut dextr/mderingen , daar in ge- maakt , met by geval, én onbedachtzaamlyk maar mét opzet , en ovcïléggefchied zyn.

Drie voornaame Redenen hébben ons daar toe bewtogen ) tt weetei vooreer/l, dat het Spel, zodanig het Plautus ons heeft nagelaaten, in on land, én in deze tyd.cn den Toekykeren min behaag!jk zoude gemeefi zyn als ook ten twéden onverftaanlyk voor den geenen, die van de Zeden, ét Wétten der Ouden geen kennis hébben, én die by ons ver degrootfte 'Joaoj uitmaken: En ten derden, dat het op veele plaatfen aanloopt tégen d iiaanwkeurige Reegelen,wélkein een wélgeft'eldTooneelfpel behoren waar genomen te werden. Het welk alles zalklaarlykblyken uit de bezonde\

aanwy^ingen,die wy van ider verandering in het vervolg zullen geevi»

De plaats, daar de geschiedenis voorvalt, hebben wy in Holland ge (?e!d,fchoon Plautus daer toe Epidammis in Maccdonien hadde uitgekoo ren, om het Spel daar door behaaglyker, in verfiaanlykerte maken, doot zyne Slaven inKnéchts.èn andere perfoonen; én zyne Griekfche zeden k Holfandfche, te veranderen En wel te Amflerdam, om dat aldaar een, openbare Schauburg m ét goedkeuring van de Retgering opgericht zynde de Tooneelpóezy daar ookjneefl geacfjf, én aangekweekt wordt; waaron, n>y ook de flraattaal van die Stad eerder,dan van eene andere, als dam verïlaanlyker zynde , gebruikt hebben: dewyl toch de fpraak van het gt vicenel'ólk in eenliluchtigBlyfpelnoodzaakelyk veriejcht wordt.

In de Geschiedenis [élf doen wy den verhoren Broeder vanbuita aankojnev, én voeren him in , alsofhyzynen broeder te Amfterdan.

met alleen niet en zocht; maar dat hy hém zélfs daar niet dacht t, vinden, maar welt! Ames fiord; óf na het verloopvan zé s én twintig jaareu uitblyvens dtoUvermoede , heel anders als Plautus : Om d»

hef al te vreemd is , dat een , die zynen Broeder zoekt, gelyk vat de Latpfche d chier g'.tlild wordt , ztch met zon inbeelden dat fa

Broeder\

(6)

V O O R R E D E . /

Broeder, die hy tucht, inzonderheid dewyl de ééne zo dikwjlt voor dm andere voord aangebroken daar ter plaat fe moejl te vinden zyn.

Wj maken mede gewag vande gelykheid der kliederen van beide de Broeders , omeene zwaarigheid wég teneemen,die Plamtut niet aan- roert, te weten, hoe zy eveneens, op ééne én de zelfde tyd gekleed komen te zyn; het welk men volgens de lejfen der Meefteren vin de TboneeOtmji niet aan het geval moet overlaten; maar redenen geven, waarom zulke gekomen is 5 te meer dewyl de overetnkomft ven gefluit e, én weezen vreemd, en ongewoon genoeg voor den Aanfchouwer, en Leezergeoordeeld wordt.

Het heeft onsgoet geducht, het derde, en vierde Be dry f van Plautus, om hunne kortigheid tn een gefmolten zynde, tot ons derde; en zyn vjfdt omdeszelfslankheittotons vierde ,énvyfde remaken.

Ook hébben wynoch iets in het vyfde Bedryf, dat Plautus met drie pcrfoonen\befluit, dienflig gevonden te veranderen, om het Spel met een

vo/Jer Toneel te doen eindigen:én de Cata/lrophe ofOntknoopingzo verre, jet vérder als hy, na het eindegebragt; om het verlangen der Aanfchow

roeren, volgens de waaregrond der Tooneelkonfl, zo vér het mooglyk wju te rikken, ên hen daar door meer vermaak te verfchaffen. Wy voegen, alleenlyk ietwes achter de zelve, om den Toehoorer, of Leezer niet onkun- dig te laaten,hoe het met de Midetooneehjlen, buiten de Gebroeders, af' geloopen is.

Wy doen eenige Vertooners, meerder renen op het Totneel'komen, ah Plautus, om zyne ASeenfpraaken voorby te gam,die altydgemyd moe- ten worden, minneer de Alleenfpreeker niet door dringende Hartstogtm

•verrukt is, het wê Ik meeft in Treurfpélen;ofmet krankzinnigen dron- ken is, dat meefl'm Bljfpêlen voorvalt,gelyk tn het begin des vierden Bedryfs vanditftukde Oudfte Broeder, dronken uitktmemde, allee»

fpreekt.

De zin, en redenen ook der meefle Alleenfprake van Plautus zyn van ons achtergelaten, om dat wy, de alleenjpraken zélf voorby gaande, die niet kenden te pas brengen; én om dat hy, na het gebruik dier tyden,da»r meeft dingen in doetzeggen.dievan het gebette lichaam des Blyjpéls tee' nemaitlafgefcheiden zyn.en toen mjfchïen syne Tothoorers vermaakten, doch nu den onzen gantfeh onaangenaam zouden zyn.

£» dit zyn de voomaamfte veranderingen, welke wy voordezen in dit Spel, wanneer het aldereerjl met der haaft opgeftagen, én al voort in hst licht gegeeven wierdt , gemaakt hebben. Echter bevonden wy

* 3 toen

(7)

V o O K l f S I .

toen vy het zelfde nazaagen , om het voor de twidi maal onder de Vérs te brengen, dat 'er nóch al veel melk verbeterd behoorde te norden;

ingèfloopen was. En alzo wy ons ingeenigen deelefchaamen te bekennen' dat wy nóch niet m de hooghfte kennis der Toneelp'óezy gekomen zyn 5 naar dagelykfch trachten, gelyk in alle onze andere oeffeningen, hoe lan- ger hoe murder in dte weetenfchap toe te neemen ; hébben wy ons niet ontzien te verbeteren de mifl.igen, die in de voorgaande Druk nóch over- gebleven waar en , van welke wy hier één van de voornaamfle zullen

asnwyzen. Van de overige kan de Leezer zélfoordeelen, zohjhet der pyne waerdig acht, deze twede met de eerfle Druk te vergelyken.

In het eerfle Bedrff hébbrn wy eemge nieuwe Tooneelen ingevoegd;, om twe Pirfoott/tzien, die veel tot uitwerking van dit Spil bybréngen, in het begin den Toekykeren te vertoonen , op dat zy naderhand niet, als uit de lucht , én zonder voorbereiding zouden fchynen op bet Tooneel te komen vallen.

Eindelyk , dewyl wy oordeelen, dat dewys van jp ellen, die wy nu gebruikt hébben , én die vry vér van degemeene gewoonte afwykt, den Leezer vreemd voor zal komen; dunkt het ons niet ongeraaden tezyn, eenige van de min gebruikelykfte op tefléllen, én daar van in het kort eenige reden tegeeven; alzo de zélve naauwkturig, in wydhopig zullen verhandeld', én aangeweeren worden in een grooter wérk, dat over de Néderduitfche Spraakkonfl onder handen is , eis lichtlyk in weinig tyds zal voor den dag komen.

Het heeft ieder één in het begin zeer ongewoon gedacht, dat men on- derjeheid maakte in de letter o , én die fomtyds zonder , én fom- tyds mét eenflreepjefchreef; naderhand is evenwel dat gebruik eenigir maate doorgedrongen , dewyl men zog dat het op reden (leunde,in'er v'erfchil was tuffchen de klank der oin vólkénin wolk . in ból én in bo),enz. Nóch vreemder zal het fchynen,dat wy,de voet flappen vandie Taalverbèteraars volgende,in dee tnsgelyks datonderfcheidwaarnee- men, én deflojfe zonder, én de heldere meteen t eken fchry ven, als dwaalfter én dwaalflér, ongel e'nongéld , Mifpel én Blyfpél .enz.

Doch dewylons het gebruikvan de twederley o én e op eene vafle, én zelfde gronddunkt te ftemen,hèbhnwy geen zmaarigheidgemaakt,tm dat van de o te volgen, én dat van de e in te voeren.

Alzo wy w onze Taal dt letteren ch gewoonlyk gebruiken om de klank van Je Griekfi he x af te beelden, ah blykt in kracht , licht , nóch, enz. Zo h'ebh" wjw.mner die klank m het fpreeken ver-

dubbela)

(8)

V O O R R É D E .

dubbel i wUrdt , ook de letteren in het Jchryven verdubbeld in lachcheo , prachchen , lichchaam , pochchen , enz.

De kw voor qu is reedt z. » gebruikelyk , in vinden wy of z.o goed tene reden te fteunen , dat wy met minder hébben konnen doen, als ons

zegel daar aanjleeken,

Schotn veelt woorden of het einde eene zelfde klank hébben,én daarom zonder onderfcheid ,gelyk van wek onacbtzaamlykgedaan wordt,ge- fchreeven konnen worden metd,Óft, óf ét: merken wy evenwel, dat

men volgens de reden die naauwkeuriger behoorde te gebruiken. WMt het isblykelyk, dat men zand métgeënt, én kant mét geen d moet fchryvén, om dat men zégt zande n én met zanten; kanten én niet kanden. Engelyk men van imgen, wérken , loopen, énz. maakt

draagt, wérkt, loopt, de en in t veranderende; zo volgt ook, dat men bieden, leiden, vinden, houden, verandtren moet in biedt, leidt, vindt|hou<It, die met eene dt fchryvende, indien men de Analogia óf

Gelykvórmighcid der Taaie voorgenomen heeft tt onderhouden- De ttitheemfche Eigenenaamen, welkena de wys der Néderduitfche veranderd zyn, én de andere vreemde woorden, die men tn onze taalge- tneenlykgebruikt, hébben wygefchreevenna dewyze, waarop wy aS de eygene Nederduitfehe Weerden (feilen. Maar als wy de zelve zonder tenige verandering, zodaanig die in hunne eigene taal zyn, gebruiken, hébben wy die volgens dejpèüing hunner taalgefchrceven.

Van het gebruik der Bynaamen ( Adnomina, óf Nomina Adje6ti-.

VS >) welke by ons op en eyndigen, alt eigen, open, befcheiden, enz.

naamelyk hoe de xjélve van veele voornaame Scbryvert kwaalyk in Gejlacht (Genus)gebogen, én veranderd zyn, èn hoezybebooren geboogen , én veranderd te worden, gefyk wy dat zélve hier gedaan hébben, zouden wy denLeezer duidelykeronderrechten > ten w.iare wy dat niet zeer noodtzaakelyk acht eden , dewyl het in dit Blyjfrél teer weinig voorgevallen ie, en op zyne plaats in een grooter werk breedelyk verhandelt zal worden.

Boven dit voorgaande ie 'er nóch veel meer dat wy 'verandert, en verbeterd hébben , welk aSes wy aan het oordeel van den Leex.tr

•verlatten, m hem met geen langer Vwtridt moeylyk te vallen.

O *

(9)

D e M E N E C H M E N

O P

van P i A i i ï o s ,

VE GELTKE TWEELINGEN-

O F

D

E Neêrduitfch wi l geen Plautus wijken.

Men kent den vader aan de vrucht.

De dwaeling baart een fchoone klucht.

Wiezaghoitfchooner twe e Gelijken .

J. v . V O N D Et .

V E R T O O N E P . S .

Dokter Polife'mus . De Oudft e Kwieryn , ,

De Jongft e Kwieryn , }Gehjke Ttvelmgen.

]órDen . Vader van Bélie.

Bélie, Huisvrouw vande Jongfle Kjvieryn.

Antonio , Portugees, Factoor vande Oudjle Ktpiexpi.

Kees Koene n , een Schipper.

Tys Tafelbéze m , een Panlil&r.

Lievyntje, eeneHoer.

Jooft Smuiger , een Hoerewaard.

Kniertje, Meid van Lievyntje.

Vier Arbeiders . Een Vifchdrager .

Het Toonee l i s te Amfterdam , omtrent d e joode Breéftraat .

Bet Spel begin: een uur voor, én eindigt vier uuren na de middag.

(10)

DE

GELYKE TWÈLINGEN,

^LUCHTIG (BLTS9BL.

E E R S T E B E D R Y F .

E R J T E T O O N E E L .

T ï S T A F E L B É Z E M , D Ó K t E R P O L I F J S M U S .

T Y S T A F E L B É Z E M .

fO , goeden da g , Dokter Polifémus .

D O K T E R P O L I F É M U S .

Ik was i n gedachten ; Zyt g y 't Tys Tafelbezem> waar naftaatg e ' hier te wachten ?

T r s T A F E L B É Z EM .

Na Kwieryn buur, die my hier al vry lang fchilderen doet ; Daarom bén ik bly, Heer Dokter, da t jy me ontmoet;

Want ik héb lang veur gehad men Heer wat raad te vraagen.

D O K T E R P O L l F É M U t .

Hebt ge uw water by u ?

T Ï S T A F E L B É Z S M .

Ik mogt 't órdenaal niet mét me draagen:

Want ik konkwaalyk droome n , dat ik je hier vinden zou.

D O K T E R F O L t F É M U S .

Waar fcbort het u? i n den maag?

T Ï S T A F E L B É Z E M .

Jaj maa r ik geloof,'tis va n kou.

A D Ü K I Ï &

(11)

2 DE G E L Y K E T W E L I N G E N .

D O K T E R P O L I F É M U S .

Had ik uw water.ik zoa u d' oorzaak zo klaar doen blyken, Of ik't ui t een boekj e las, dat g y al s een gék zou d fta»n

kyken.

Ik oordeel, dat het u van te veel eeteu komt, dies houd wat maat.

T Y 9 T A F E B L B É Z E M .

Ho, Ho, Dokter, daar had je ' t niet, 'k heb gee n zin in die praat.

D O K T E R P O L I Ï É M U S .

H ippokratés zélf zou u geen béter raad konnen geeven.

't Zal u noodigh zyn voortaan wat maatige r te le e ven:

Want de katarren, en humeuren raaken aan' t gaan, Enkorrodeerende membraanen , al s de maag is overlain;

Daarom fpaan u wat béter, laat de Dieet u niet verdrieten.

T T S T A F E L B É Z E M .

Neen Dokter, dan zou ik'er den bék lichtbyinfchiete n : Tut, tut, die raad, heef t m e mynbés/'ep al geleerd.

Maar Dokter kyk , hierom wor d jegckonfulteerd , Omdatikbezuktgaertj.verftaeje wéi.ee n raad zou weeten, Dat i k nooit zie k wierd , én evenwe l iens z o veu l mogt

eeten.

0,'khou telydigveul van vrylapes.dat's dat ik altyd zocht.

Veul goê dagen moet hy hébben, die dat eerft bedocht . Die me van vallen reutelt, mag ik niet wél zetten , Met een ftoopje wyn, én een boutje droog i k men netten-

D O K T E R P O L I T É M U S .

Ja daar afkom t het, dat men u Tafel bezem heet } Die braave tyteleering draagt ge Tys.en g y weet, Datgydie naa m heb t van del preeuwen gekreegen Om dat ge gewend zyt de tafe l fo fchoontjes te veegen;

En daaruit argumenteer ik , dat, die u me t ipysé n dran k wél dient;

U zeer gemakkei yk kan verkrygen tot zyn vriend.

T t i

(12)

K L U C H T I G B L Y S P É L : 3

T Ï S T A F E L B Ï S E M .

Daar héb je 't, dat 's hem recht, der is geen ftérker band te

vinden, (den;

Als daar men ieman d meé * aan zen tafel weet vaf t t e bin- Die tafelftrikken, die tafelftrikken zyntelydi g valfch $ 0\ i k ontliep ze niet.aikóften ' c me men hals;

Want hoe dat j e ze verder ontloopcén ze mient te rekken , Hoe veel te naauwer dat z' er gewend zyn toe te trekken.

En daarom wacht ik hier n a onze buurman Kwieryn.

D O K T E R P O L I F Ï M U S .

Na onze buurman.wel wat 7.al daar te verhakftukken zyn ?

T T S T A P E L B É Z E M .

Maar helder te fchranflen , en t e veegen : dat 's ook een vraagen.

D O K T E R P O L l F I H U I .

Zie toe,zie toe,'t zyn itarke beenen, die de weelde konneo draagen,

Spreek Dokter Frakaftorius, óf Paracelfu* vry aan.

Zy zulle n meè zéggen , da t d' organen va n de maag nie t wel ttaan,

Wanneer....

T ï S T i l f E L B ï Z B M .

Wat dromme l orde orgels va n de maag my n roeren:

En, óf Kakaftoris , óf Paerdefclfis w*t fnaps wil voeren»

Ik hou het met onze Kwieryn, dat 's , by gét.een refelui t man ;

Daar'sniemandtin 'eland , die zo kordiaaltrakteeren kan:

Hy laat me métgten maltydje,óf een wisjewasjeheen loo- penj

Maar houdt me deurgaans, jaar in, jaar uit.den bekopen . En hy fchaft, da t iefchrikkenzoudt,d e eenefchotte l o p

d aar »

Gebraên bouten,als halve ófTen, en ftapelt ze op mekaar Zo hoog, als Pyremyden, ik weet 't nergens by te lyken;

Men moet op een ftoel klimmen, om 'er ove r heen t e ky- ken,

A 2 Maat

(13)

4 DE GELYK E TWELINGEN , Maar ondertuffchc n , men Hee r Dokter , z o hou d ik je

maarflaan,

En 'k zie, dat je ried bént om na je pasjénten te gaan:

Maar, ik mien je d' iene ófd' aire dag iefls by ie komen, Wanneer,dunkt je, zél ik je beft t' huis vinden ?

D Ó K T B K P O L I F É M U S .

'k Moe t by Jan in Romen , En by Klaas de Sjouwer o p Kattenburg , heel aan 'c énd, Eerftnóch yiezeteeren ,

T Y S T A F E L B É Z E M .

Jy luy bént het loopen gewend:

Maar mynzou dat niet dienen.

D O K T E R P O L I F É M U S .

Nu Tys, myn tyd i s verfcheenen.

Maar ik zal t' huis weezen, gis ik, kwartier ove r eenen ; Breng dan uw water meê, ik zal dan beft zien.waar 't fchort.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Vandaag, Dokter , hé b ik wat noodigs tedoen j maa r i n 't kor t

Zél ik je by komen.

D O K T E R P O L I F É M U S .

Wacht u terwyl van onmaatig eeten.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Vaar wél, Dokter; daar zie 'k Kwieryn in zijn deur.

T IV E D E T O O N E R L . /

D E J O N G S T E K W I B R V N , B É L I E , T Y S T A F E L BEZEM .

DE J O N G S T E K W I E I I Y M .

J E béntbezeeten , Want dat je niet dol, óf bezeeten waart, jou bezukte vél, Je zoude datfchéldcn vaare n laaten, da n was all e dingen

wél,

B É .

(14)

K L U C H T I G B L Y S P E L . s Dat loof i k wél , beurden 't iens, maar 'tis mieft alle dagen Te doen, dat je óp 't wild trekt j ziedaerj'tisniettever -

draagen,

Kwierynj he t krenkt me n zinnen j zég » waerwil j e nou weerheen ?

D E J O N G S T E K W I E Ï Ï » .

DeDroesha«ljeinetdatvraagenjBélie,laatmemêtvreên>

En kwel me niet meer, óf zo je me nier laa t betyen, En dat ik kwaad word, zul je'e r zo yffcly k aan ryen.

Wat drommel let je altydte vraagen waa r ik heeneo ga ? Als |y loopt labben by j e konkel moêrs, loop ik je dan na ? Wél dat komt mooy; ik dien je wél altyd op zy te hangen;

Dat moet of, neen moer, zulke parten niet aan te vangen i My dunkt, dat h y genoeg doet, die het buis va n kóft e n

drank verziet .

Zal ik jou altyd aan de neus hangen, wat i k doe óf niet ? Maar zie toe op een aar tyd, zie toe, óf jy zul t bylo wee-

ten....

D E R . D E T O O N f i E L/ .

J Ó R D E H , D » J O K G S T B K w i E R Y N , B É L 1 E , T Y S T A F E L B É Z E M .

J Ó R D E N .

£)é!itjc, Bélitje, waar bin je ?

D E | O N G S T E K W I B R Y N .

Gaat in huis, óf ik zal je de rug meetec

] O R D E N .

Watdoe je hier achter? ga e veur, én pas op't huis, Der i s volk in de winkel , omtebak .

B É v i E .

Och 1 't is me zulk eenkruis , Men man loopt wee r ' t gat uit , vader .

J Ó R D E M .

Wil j y hem op fluiten?

A 3 D E

(15)

6 D E G E L Y K E T W E L l N G E N ,

D E J O N G S T * K W I E R Y N .

Gaat in huys, zég ik .

B é c . i E .

Hy helpt me leevendig onder de kluiten.

J O U D E N .

Gaet in huys, pas veur op j e winckel, en laet j e man ia ruft.

Hy is wys genoeg.

B E L I E .

Ik ga, maar hy beneemt me al men luft»

VIERDE T O O N E E L.

D » J O N G S T E K W I E n Y N , T Y $ T A F E L B É Z E M .

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

D

E Dromme l zo u dat éleméntfch vraagen, en teemen, verdrieten.

T Y S T A F E L B É S F M .

Wat zo Kwieryn, dat prys ik je, dat mag eerft ky ven hie- ten.

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Wél Tafelbézem, wat dunk t 'e r uaf , gaa t he t wél my n befte maat ?

T Y S T A F E L B É Z E M .

Jajewyf boften'e r veur .

D H J O N G S T E K W I K R Y N .

Zou ze niet ? wél wat een praat ; Ze mag veur op haar winkel paffen, wat hoeft z e me na te

kyken,

Alsikaehteruitga? ö ! ik zal ze nóch anders uytftrykeo.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Maar nou is ze wégh,én de deur is toe* ftel je nou te vteên.

D i J O N G S T E K W I E R Y N .

Is de deur toe?

T Y S T A F E L B É Z E M ,

(16)

K L U C H T I G BLYSP^L . 7

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Puik by gét; dan zy n we hier alleen;

O Broertje, jekof t nie t béter te pa s komen van je leeve * daagen.

T y s T A F E L B É Z E M .

Wat is 't ? hoenae hé b je je Wyf-de Kérmisharftontdraa - gen?

D E J O N G S T E K W I I R T S ,

Wil j e wat raars zien, Amife?

T Ï S T A F E L B É Z E M

By wat veur ee n kók i s 't gebraên ? Laat me maar eens ruiken: 'k zêlhet daadelyk wel raên , Of ik zél 't aan 't gezicht wel zéggen, laet m e maar kyken.

D E J O N G S R E K W I E R I N .

Héb je in een fchildery Ganimédes wel zien pry ken ? Of Vénu s met Adonis inzyn Kérroispakaan'er zy i

T Ï S T A F E I I É Z E M .

Ik loof we l ja.ófneenjinaar wa t raakt myn de fchildery?

D E J O N G S T E K W I E R Ï N .

Gelyk ik niet wél zo een mooije jonge n ?

T Y S T A F E L B É Z E M .

Ja,had j e wat teeeten.

DE J O N G S T E K W I E R V N ,

Zie my eens aan .

T Y S T A F E L B É Z EM .

Een fulpe Rok ? wel kaerel, bin je bezeeten ? Wil j'er ui t weezen ?

D E J O N G S T E K W I I R Ï N .

Neen.'tismyn Wyfs jack.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Héb je 't jak an, én dat zo vroeg f

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

i

ak an j óf niet, Tys , het kofte me wérk genoeg >

ier ik het mét fatzoen uit den huis héb gekteegen i Myn wyf merkte, dat ik wat dtoeg j daaro m hw l ze m e

teegenj

A

4 zy

(17)

$ D E G E L Y K E T W E L I N G E N , Zy Wou me t' huis houwen.maar ik had wat anders in 't zin.

T Ï S T A F E L B É Z E M .

Dat denk ik wél, daarom keef j ' er ook je acht*deur in.

Maar wa t héb je véur ?

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Dit jakaanLievyntj e tevcreeren ? Ik mee n 'er deeze middag t' eeten ••

Ï Y S T A F E L B É Z E M .

Kwieryntje,zél i k meê fmeeren ?

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Dat verfteit'zic h 5 ben j e nie t myn oppaffe r my n cygen ' knecht ?

Maar hoor, hoe ftaat het mét uw boodfchap, héb je die ver- récht ?

T Y S T A F E L B É Z E M .

Wat boodfchap mien je?

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Van ' t kleed, dat je voor my zoudt verkoopen.

T Y * T A F E L B É S E M .

Jaj hie r is 't geld.

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Hoe vee l ?

T Ï S T A F E L B É Z E M .

Dartiggulden, maar 't moeftzo heen loopen, De kooper heeft d' uïtdraagfter betaald, *t is vry geld.

Da J O N G S T E K W I E R Y N .

Geef hier , w y zulle n ' t verteeren .

T Ï S T A F E L B É Z E M .

Daar fpreck je aan als een held.

Maar ik zél meê van de flémp hebben, niet vvaer ?

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Is dat vraagen ? Waar ben j e nu jy bloeds, di e je van een oud wy f laat plaa-

. . Se n'

Die uit haarhandenaazenmoet, en zien na haargezikht , Volg myn ekfémpel, ik héb een héldenftuk verricht .

Hier

(18)

K L U C H T I G B L Y S P É L . 9 Hier is geld,hier zy n fchyven.o m voo r f e veegen.

O ! die zoo p zynzaakenlét,is nooi t verlegen . Nu hébbeffwe d e flémp altyd, voor een dag, twé, drie.

T Y S T A F E L B É Z B M .

Ja wél , Kwieryntje, men hart gaet op, us ik je zie.

O \ j e bén t een eerlyk man.

D E J O N G S T E K W t E n Y H,

Hei, alle zórgen laat vaaren j 't Zyn gekken, die maar toeleggen, om fchatten te vergaa-

ren;

Eenglaasjewynis'tzaakjeby ee n vriendlyk gezicht.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Ja 'teete n liegt'e r oo k niet om > bloe d 1 hid ik men dar- men al dicht.

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Lievyntje, g y bekoort my alleen roet uw toovetende oo « gen.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Je bént een koddigen haan.

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Dat ' s nier geloogen.

Maar, Tysje , ik wa s noch a l anders in myn jonge tyd, Gelyk ik jewél vertéidhéb j i k raakte my n broe r vroe g

kwyt.

Die ergens veur den drommel om raapzaad is gevaaren.

Toen blee f i k 't eenigft e Zeuntje , e n wa s vrygioo t n a myn jaaren.

En, gelyk ik nóch ben.Tys, een réchteligtmis in myn huid.

Toen hé b ik wél zoveel geld t me t zwelgen e n dobbele n verbruid,

Als ik zwaar bén: want ikwierd weeldrigopgetoogen . Der vvaare n fchier gee n Vrouwlu y moo y genoe g in myn

oogen. (wift .

Totdatmyn Vade r fturf, die m e nóch in too m te bonde n De réft va n myn goedje wa s toen haaft verrinkelrooi d en

vetkwift.

A ? Toe

(19)

i» D E G E L Y K E T W E L Ï N G E N , Tot dat ik op 't left, om myn félf in fatfoen te houwen, Dezen ouwe n dromme l o m haar géldtje hébgae n trou -

wen.

Ze ko n wé l denken dat iemandt zo fiks op zy n kooien, zyn lyf

En leeven niet verflyten zou met een verlieten oud wyf- Daarom mien ik nu by Lievyntje i n floribus te gaa n zit-

ten»

En daar een Jonasjc, bfeen Daniéltje over te kitten.

T Y S T A F E L B É Z E W . Tréffelykgefproken j ik zél valt kloppen.

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Ja, maar kldp niet ftyf, Wil je wél doen.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Waarom niet ? hoe na vrees je veur je. wyf ? D E JONGST E K W I E R Y N .

Klop niet, daar is Lievyntje zélf. Wé g méi de Zon > zyn

ftraalen (halen .

Kunnen 't by de fchoonheid va n dat zoete bakkesje nie t T y s T A F E L B É Z E M .

Ja 't is een zoet meisje! maer ze zél nóch veul zoeter zyn.

Als ik men darmen vol eeten héb, en men maag vol wyn . VYF D E T O O N Ë Ë L .

L I E V Y N T J E , T Y S T A F E L S K Z E M , D E J O N 9 S T I K W I E R Y N .

/ L I E V T T J E .

W

Elkom.myn lieve Kwieiyntje , ko m ik jou hier zo ontmoeten.

D E JOKGST E K W I E R Y N . J» je zoete n engel .

T V S T A F E L B É Z E M .

Kyk I ze vergee t myn te groeten- LIE*

(20)

K L U C H T I G BLYSPEL . i x

L l E V Ï H I J E ,

Jy bént maar eenootjein'cfyffir.je geldt'e r nier,man:

Maar hoe vaar je Kwieryntje lief? hoe kom je zo zeiden an, VcrgeetjejouLievyntje ?

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Zou ik jo u vergeeten?

Dat blykt anders, want ik meen deze midd;g by je t* eeten.

L l B V Ï N T J E .

Doe je zoeten ?

T r s T A F E L BEZEM .

Bloed ! dat is een woord van kracht

L l E V Ï N T j E .

Maar wat héb j e daer onder ?

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Ja, dat je dat wilt-

T ï S T A F E L B É Z E M .

Zie, hoe wit dat ze lacht.

L l E V Y N T J E .

'k Wed ik het rae.'t zyn konfituuren, niet waer Kwieryntje ?

D E JONGST E K W I E K Y N .

Neen, neen, 't is al wat anders, myn békj e.

L I E V Y N T J E .

Is't veu r Lievyntje?

T Y S T A F E L B É Z B M .

Hoe vlatntzeop de buit, als een hond op een zieke koe.

D B J O N G S T E KWIERYN. ^

Ja, 't is veur jou, want ik lég het niemand anders toe.

L I E V Y N T J E .

Een Fulp jak?

D E JONGST E K W I E R Y N .

Ja, myn engel.

Lis VYNT J E .

Wie zou dat droomen ? Wel, Kwieryntje lief » hoe kom je'er an ?

D • J O N G S T E K W I E R Y N .

'kHéb'tgenoomen.

L I K *

(21)

12 DE G E L Y K ^ E T W E L I N G E N .

L l E V Y N T J E .

Hoe n a van je wyf ?

D E J O N G S T E K w i S R Y H .

Ja j e n i k veree r het jou .

L l E V Y N T J E .

Dat's ee n teken, dat je me liever hebt, al s j e vrouw . En ik zél ' t je weérem mé t alle dankbaarheid vergelden >

Een Fulp jak! een Fulp ja k .'

T Y S T A F E L B É Z E K .

Niet way? dat beurt je zelden.

L I E V Y H TJE .

Hoehébje't j e wyf omfutfelt , hartje , want ze i s loos, En.gelijkjeroewélgezeidhébt.als d e nikker , zo boos;

'kWéd j e heb t het' niet zonde r moeit e ui t de n huisge - kreegen»

Won ze je 't uitgaan niet beletten; hielt ze je niet tégen?

Merkte ze de kneep niet ? ?

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Ja ; ik verzéke r j e dat, Ik heb'erzulk ee n afgryzelijk wér k mee1 gehad, Dat ik lichter de haa n va n de Welter tooren zouneemen . Want mij n wy f was my overal achte r n a , en mét haar

teemen

Maakte ze me de kop dol,'t was.waar wil je nu we£r heen ? Watfutfel je,watdraa g ie ? 'kzey.laa t memé t vreên, . Ofjy zul t goedkoo p d e dromme l tó t ee n nieu w jaa r

krygen ;

En by den éldremént ze moft ook kort zwyge n i Ik raasde, als de droes tégen haar aan uit al myn krachr, W<l,zou ik niet, ik bevind, datze myn anders niet acht;

En een vrouw is fchuldig haar éghte man eer te bevvyzen.

L I E VVNTJE.

Je hebt gelyk, men bekje, daarin moet ik je pryzen.

Zou een wyf teugen 'e r man opftaan, als hy iet wil, Ly dat , by gêt, niet j tre k liever alle daag op den tril.

(22)

K L U C H T I G BLYSPEL . l 3 Je weet waa r j e in kunt komen; jou w Lievyntj e 'Zél je ahyd verwéllekoomen me t ee n lekker Wyntje, En z o veul minnelykheid, als je zélver begeert.

Ik bi d je, kom maar in huis ; want ik vind me vereerd . Als ik jou gezélfchap geniet: 'k zél je anders onihaalen Als je wyf, e n je mildigheid wee r betaale n

Met een yriendelyk kusje, dat je fwarigheid verzette n kan;

Daarom, myn lieve Kwieryn, fleurt 'er jou niet ien s an, Stelt 'er je teus;en,raaft ze wat; veur wie heb je te vreezen?

\ I s een arm dorp, daar 't niet iens 's jaars Kermis zou wee- zen.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Dar gaat veur de wind Heerfchopj wonderlij k goed.

Je zéit wel leeren d anlfen, hou maar fléchts die voet.

D E J O N G S T E K W I B R Y N .

Dat héb ikook gedocht, daarom heb ik 't huis verlaaten, Ln kom by jou.myn troosje, je weet na myn zin te praaten;

y bent het, die ik meer, als myn eigen wyf, bemin;

k kan niet vanjeduuren , j e fpeelt megeftaagindezin ; daarom fcheokik je dit jak, enjemoog t nóc h mee r hoo -

pen.

L l E V Y N T J E .

Pat's oprechte Minnaar s wérk .

T Ï S T A F E L B É Z E M .

O ! hy zél je nóch si mesrkoopeu.

L I E V Y N T J E .

Ik bedan k je , Sinjeu r Kwieryn.

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

't Is j e van harten gegond.

T Ï J T A F I U K Z E M .

Hou, neig dan iens watlaegjes .

L I E V Y N T J E .

Hoor Ty s j ho u jy je mond, ED wacht lot men jou wat vraagt .

T Y S T A F E L B É Z E M .

W<:l,mag ik ook nie t fpreeken ? Hét

(23)

X4 D E G E L Y K E T W E L I N G E N , Hét zege n 't, wat ben je haeftgeraakt!

DE JONGST E K W I I A V K .

Dat is een teken, Tafelbézem» dat ze me uit al haar hart bemint.

T Ï J TAFELBJBZEM .

Ik zou het fchier gelooven: want dat geeven, dat bindt.

Geef maar zonder ophouwen.zezé' l jou van al'er leem Niet verlaeren .

D E JONGST E K W I E U T » ,

'k Had het myn wyftot een Sinter Klaas gegecven En docht haar gunft daar meê te winnen, en dat ze ' t at

dank

Zou weeten , maa r dat knorren houd niet op, het duim even lank.

Het kótl me tien pond, z o m e veurftaat, n a me n bék weeten.

T Y S T A F E L B B Z E M .

Daer zouwen we wé l twinti g maal i n een ordinari s vet ecten.

D i JONG S T E K W I E R Y N .

Zie, dat 's een fulpje, voel, 't is, als een Mól, zo zacht.

L l E V Y N T J E .

Om de waarheid te zéggen, ik had zo veul niet van jou v»

wacht.

Hoe zél ik 't weer goed maaken ?

T Y S T A F E L B É Z E M .

Hoe zél j e tóch? jatrouwen ?

L l E V Y N T J E .

Ik bid je, dat je' t me ten goeden gelieft te houwen, Dat ik zo vrypóftig anneem, het geen j e me vereert j Maar je meugt weêrvryelijk van myn eyfichen, al wat ji

begeert,

Ik zal jou ten dienft ftaan by dagen en by nachten.

T Y S T A F E L B É Z E M .

En myn hoef j e maar altyd op het maal te wachten.

D

(24)

K L U C H T I G BLYSPEI » ï;

DE JONQST K K W I E R Y M .

Hoor, weet je wat üt wél wou ?

L I E V Ï H T J E .

Eifch maar vryelijk, al wat jewiit.

T * S T A F E l l i z E M ,

Jy bé*nt, by me zjan, refeluit, en 't Heerfchop is ook mild.

D E JOKCST E KVVERYN .

Lievyntje, fchaf te middag veuronsdrieje n wat teeeten.

T Y S T A F E L B É Z E M .

Puik, by get!

L l E V Y N T J E .

Wat gelief je te hébben, dat dien ikteweeten l Wil jezweezerikken.karmenade, ófpoeljefrikaiTé , Ofeengebraankappoen»óffrikkedellen, fninfte ê Van banket, wat faufyzen de fiolonje, én olyven?

D E JONGST E K W I E R Y J » .

'k Heb daat geen appetyt toe> laat dat maar achter blyven.'

L I E V Y N T J E .

Bedenk dan wat aars, zég maar op.waer datje trek Toe hebt, wil je een hocntje, óf wat fnippen met 'er drek ?

D E J O N G S T E K W I E R Y N .

Neen, ik héb béter luft tót een verbuift kóftje :

Zie, dat je wat baers tóe watetvifch krygr, met een póftje*

En wat fpiertng, of grondelijes; bak die in de pan.

O, datfmaakt zo Lievyntje.' daa r hou ik meerder van.

Ook kun je wat zalm koopeo> óf een karpet omte ftooven.

L I E V Y N T J E .

t I s goed, ik zél 't bezorgen.

D E JONGST E K W I E R Y H .

Maar, jemoeft me beloovên, Dat het, in een uur • óf anderhalf ten langden gereed Zal weezen .

T ï S T AFELBÉZEM .

Oja: want ik héb groote appetyt, dat je'c weet.

L I E -

(25)

i«S D E GELYKE T W E L I N G E N ,

E l E V Y K T j E .

Laat het op my n (laan, daar zél niet art mankeeren.

D E J O N G S T E K W I E R T N .

Wél, we zullen tégen die tyd veurzéker wéderkeeren, En terwijl jy'ttoemaakt,gaanwyr'zamèneenboodfcha p

doen.

N u , Lievyntje , gely k ' t gezeidis.

L l E V Y K T j E .

Ikzélmefpoêo, Maar zie coe>dat jyjetydzél ver niet komt te verpraaten.

D E J O N O S T E K . W I E R Y N .

Kom Tys.

T v s T A F E L B É / E M .

Ikzoujenqu, by get, om gieu houte koe verlaaten . S E S D E T O O N E B L. /

L I E V Y M T J E > K N I E E T J E , J O O S T S M U I O E K . LlEVYN TJE ,

K

Niertjc, Kniertje ,

K N I E R T J E .

Juffrouw.ik ftae hierommers an de deur,

L I E V Y N T J E

Wêlnou.dat's wél . Joof t Smuigerkomjeookiensveur . Kom mit der haeft, vaar; bi n je daar? 'kmoetjecenbood -

fchap belaften.

J O O S T SMUIGER .

Wat i s 'er te kwikken ?

L I E V Y N T J E .

Hoor> zéker hee r zél me vergaften , Zie, dat je Ybaers tot watervifch krygt, met wat poft, Ook grundeltjes, óf een karper, zi e toe wat het kóft . Daer zyn drie achtentwintigen; kom, doe je boodfcbap tet

deegen ,-

Is 'erleevendige zalm, zo breng een moor, maar lêt wél op het weegen j

Ik

(26)

K L U C H T I G BLYSP^L . i 7 Ik zél terwijl vuura n laeten leggen, en maaken alles klaar»

'c Moet in anderhalfuur reed weezen j loop ras, zél je vaars Want ik geloof men gaften hébben va n daag niet gegeeten.

J O O S T S M U I GER .

Maar wat gaften zél j e trakteercn ? dat diende ik te weetea.

L l E V Y N T j E .

Sieur Kwieryn, én Tafelbézem, weet je no u wie ik mien ?

J O O S T S M U I G E R .

Enjyde darde , de droes nóch toe, dat zijn'er wél tien j ÜVantTafelbézem ka n allien teugenacht man vretten.

L l E V Y N T j E .

Kou weet j e 't,maak 'er ftaat nae.j e moet 'et wél óp léuen.

J O O S T S M U I G E R .

lik zél je dat varken wél waiïen.wees ]y maar wél te vreên.

L I E V VNTJ E .

^ou niet lang te praaten» kom, loop al je beft heen.

£niertje,gaenwenounae Annemarymy n labaar haaien, Aétmen witte fchoenen, en men barndeftiene kraak" » )ie ik 'et te nacht geliend héb.

K N I E R T J E .

't I s al t'hui* Juffrouw .

L l E V Y N T j E .

Dat ' s goed.

!n nou te meer Kniertje, om dat ik het flus andoen moet;

Vant Kwieryn , gelyk j e hoort , zal déze middag hie r flémpen,

n ' t is een cjyke fpreeuw ; hy zou 'er ander» op fchém- pen,

s ik niet wél opgefchikt was ,• kom reppen we ons dan » a fchuur jy de ketel, terwijl lég ik het vuur vaft an.

Einde van 't eerfteBedrjf-

B TWE -

(27)

iS D E G E t Y K E TWELINGEN ,

T W E D E B E D R Y F .

E E R S T E T O O N E E L .

A R T O M I O , D E O U D S T E K W I i n T N . A N T O N I O .

C

lent Diablos, Sinjoor, ik bén moê van zo t e loopen.

De Droes magdenSmau s wé l halen, die ' t goud zo u koopen,

Mét dat hee n en weer gaan, loopt men zich aan 't énd.

D E O U D S T E K W I E R Y N .

't I s waar , ook meende ik dat Lifiebo n groot wa s .• maar (ik beken't )

*c Is niet meer, als een Dorp, by Amfterdam te gelyken.

A N T O N I O -

Cierto , Sinjoor Quirino , ik fta mét verwonderin g t e ky- ken.

Sint ikhierover zés jaar was, is't geweldig uitgedyd.

Men zou 'er wél i n verdoolen.

De O U D S T E K W I E R Y M .

Ja,'kraakten'er mijn Vader kwyt , Al was het toen zo groot niet.

A N I O K I O .

'k Héb je dateenshooren vertéllen ; Maar heel conrufo $, ey Patroon, dorft i k j'erom kwellen, En is 't je niet vergeeten, zo verhaal men eens ter deeg, Hoe dat het toeging, we loopen doch nóc h wél een uurtj e

leeg;

2,o we dé Smaus niet eer.als op de beurs.fpreeken zouwen ,

D * O U D S T B K W I E R Y M .

Hy kon nóch wél t' huis komen.

A N T O N I O .

Wel, laat ons hie r dan fchiltwach t houwen , Ter-

(28)

K L U C H T I G BLYSPEL . 19 Terwijl je' t vertél t $ zo kunne n w'e m zien,ö f h y licht

nóch kwam.

s D E O U D S T E K W I E R V N .

tlsnou juif t zesentwintigjaar.dat ik hiert'Amfterda m Mét men Vader te Kermis voer ,daar hy my in de f pullen En in de kraamen omlétde»én een hoopen prulle n En ppppegoed kocht ; want hyhad my gewéldigbezind.

't Was, dunkt me, op de nieuwe Markt, alwaa r hém ee n

goed vriend (haalde ;

Ontmoete, die hèm an de praat hielt, én wat nieuws ver- Zo als ik zeer gedrongen wierd, én van hém of dwaalde.

Ik kon deur, nóch over't* volk kijken: wan t de drang wa s

dicht, ( z'gt.

En ik kleyn, zo raakten i k daadlyk myn Vader uit het ge- Ik wier d benaauwd, én liep mét huilende oogen, in alle

hoeken,

By de fpulien.én deur de kraamen, na myn Vader zoeken ; Maar vergeefs . Endely k komt'er ee n man van fatzoen ,

zo'tfcheen, (heen ?

Die me vriendelyk vroeg •• Vryer,vvie zoek je ? waar loop je 'k Zey,dat ik men Vader zocht- Wél , zeid'hy.wie kan jou

Vaars naam droomen? (nomen ,

Hoe hiet hy ? 'k zey hém,wat ik wift; en hy had naauw ver- Dat myn Vader Stoffel heete» éndathy buytendeSta d Van Amesfoord , daa r hy woonde, veel' tabakplanterye n

had, (ken ,

Of hy zey, Vreyer wees geruft, kom ga mét me, ik zél maa- Dat je weerom by je Vader te récht zélt raakeni

Ikkén hémzeerwél.'tis my n Vriend; hy heeft my gebeêu, Dac ik jou zou helpen zoeken , en als ik je vond, mét één [neenhérbérg brengen, daar wemenkaar zeilen verbeijen.

A N T O N I O -

Gy waart een jongen van tien j aar.en liet je je zo verlei jen ? D E O U D S T E rCwie n r-v.

Ofik gaauw, ófdom na myn j aaren was, ismy onbekend»

Mtyd dit héb ik onthouwen, dat die looze vent

B 2 M y

(29)

2o D E G E L Y K E T W E L I N G E N , My zo veel op de mouw fpélde, dat hy,me, mét een fchoon

praatje,

Mét hé m fleepte > na een kroegj e , in ee n klein achrcr - ftraatje,

Daatwymyn Vader,als kaks , zouden wachten, di e vaf t

niet kwam. . (nam,

Hy maakte me terwyl halfdronken, én toen 't donker was , Hy me, én wou me in 't Amesfoordet Schi p brengen, 20

hy zeide:

Maar het was in een heel ander Schip.daa r hy me leide, Daar ik een hoopen Jongens vond , omtrent va n mynen

doen,

D' een wat jonger,d'ander warouwer»van allerley fatfoen;

Waar meê ik,hoe zeer dat 'wy al togaat huilden.én kreeten, Na Téflel gevoerd wierd, énop w groot fchip gefmeeten.

Dat ons, na lang zeilen, veur den droes , na Nova Spanje

brógt, (kócln ,

Alwaar ik an een rijk, maa r een goed Meefte r wier d ver - Die ik zo na de oogen zag, oppafte» diende, én (meerde*

Dathy mevryliet , én nóch een rnooijeftuiver vereerde . Ik trok toen,veur ICargadoor, in't een , en't ander land:

Maar floeg eyndelyk in Brazil het Tabakplante n by der hana.

Ik de ö men beft, Antonio> én't gelu k liep meniettégen , En dus héb ik ditKargezoentje by malkander gekreegen , Datik no u overbreng: Antonio , zo komt het te pas . Dat ik jong uit men oogen zag, toen 'er wat te leeren was.

A N T o N 1 o.

Wat zél ik zéggen? alle s gaat mét deneenen tevooren , En een ander is weer op Sinte Galperts nach t gebooren, Driedagen voor't geluk, gelykalsikbén. ' t Is te llécht, Ik hé b a l me n leve n knech t geweef t , én nóc h bé n ik

knecht.

Ik héb je nou vijf jaar gediend.én een goê huur gewonnen, En, eêr ik jou Kommies wierd, menige rói tabak gefpon -

nen,

Daar

(30)

K L U C H T I G BLYSPEL . lx

Daar ik een fchoone ftuiver op bad ; maar récht uit gezeid, Ik weet niet, waar 't blij ft, 'k bén arm e n blyf't in der eeu-

wigheid.

D B O U D S T E K W I E R Y N .

Antoni, ' t winne n i s minde r konft , al s ' t gewonnen t e fpaaren.

Je looptte veel by de meisjes, en je dobbelt te gaten.

A N T O N I O .

Stnyt je zélf niet wég, Sinjoor: je bént ook geen kapuin.

Je moesjankt ookgraag.al bén je nou zo ttaang in 't bruin.

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Zo niet, als j y. Maa r a propo , hoeftaan m e men nieuwe kieêren ?

Watdunkje? zé l ik'er-wél fatfoenlyk, én méteere n Meê verfchynen konnen, by myn Vrienden t ' Amesfoord ?

A N T o m o .

Je ly kt 'er een volflagen Sinjoor uit. in forma, als 't behoortj Dat pak paft je zozjentiel, óf 't na je lyf gemaakt was, En daar by héb je 'er zulkeenkoopjenan, ófhe t getaakt

was.

D E O U D S T E K W I E R Y N .

De Uirdraagfter fop t nie t vét , zo z e vee l zulke köman - fchapdoet:

Daarom geloor ik, Antonio ,liet is geftoolen goea .

A N T O N I O .

Zodat waaris , é n d'eigenaa r komt je onde r wég e «ens tégen,

Zo weet ik je vangf t wél .

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Wél, wat was 'et an gelegen ?

A N T O N I O .

Hyzou ' t licht benaderen, é n jetfchabetjen uitfcbudde n doen.

D E O U D S T E K W I E R Y J J .

Ik zou hém na myn koopwyf ftuuren , die tnogt bet bé m vergoên.

B 3 A N -

(31)

22 D E G E L Y K E T W E L I N G E N .

A N T O N I O .

Maar, zo hy jou voo r de dief anzag, die 'i hém had ontfto- len.

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Wél guit , ftaatmyn weezen diefachtig? wiezouzofchén - dig dooien ?

A N T O N I O .

HoSinjoor,de dievenzien 'ernouuir, als eerlyke luy .

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Wél, Antonio, héb je altydzulk ee n zwaarhoofdige buy i A N T o N ï o.

Patroon, in dezeStadt gaat vry wat meer om.als de Meulen.

Als ' t al beurde > menzou 'er op de Komedie niet va n fpeu- len,

Nóch 't in de Kronyk zetten. Wan t je moet weeren, dat Het van valfèhe dobbelaars grimrnel t in deeze Sta d j Dat 'e r millioene n zij n va n allerhande fchavuiten, Slampampers, Hoerejaagers , ên zulk flag van guiten.

D e Beurzefnyders bénnen hier zo liftrg en nout, Ruiken z e je geld, Sinjoor, ariba, wég i s je goud.

Wen vindthier, alsteLiflebon, Kortifanen.al s pacrden, Die ' t famen ftaan mèt d e Roffianen, én Hoerevvaerden.

Zezyndrommels doortrapt , argliftigh, én gaauw;

Kom jeby'er.zekrygen j e fignro i n 'tnaauw ; Z e zeilen je mét een abelheid de beurs ontloeren.

Waar vind je loozer varkens, als d'Amfterdamfche hoeren?

D E O U S S I I K W I E R Y N .

Antonio,dat 's geen dooven gezeid, lang hier het geld.

A N T O N I O .

Wél waarom , Sinjoor ?

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Jou woorden maaken me verftéld .

A N T O N I O .

Hoe n a bén je bezorgd, dat ik me mét 'er zou verloopeu.

D E O U D S T E K W I S R Y N .

Métgrootereden: ^emogtenj e 'cgéldófftroopen . De

(32)

K L U C H T I G B L Y S P E L ; 23 De Portegiezen vallen zo vry wat hoerachtig.én beet.

Ik hèbook wél gemerkt, dat je liever je geld beftced, Om een wyf in 't hémbd, als een man in 't harnas te groe-

ten ;

En dan zou je aen myn een drommelfche kóp ontmoeten.

Als ik op myn paerd raak, zo deug ik niet, dat weet je wél:

En daarom is 't béter, dat ik mynhart te vreedep ftél j Want ik vrees zéker, je zout de Kruizaade n licht verzoe-

nen,

En dan zoud ik j e mét baftonnaden het gat uit boenen,

A N T O N I O .

Bewaar jy ze liever; d e konditieftaatmenietaan . Eétergeen geld, Sinjoor» als zo in blanco te ftaan.

T JVE D E T 0 0 N EB L. /

J O O S T S U U I G I R , V I S D R A A G E R , D E O U B S X E K w i t R I N i A M T O N I O .

JOOST S M U I G E R tégen de V I S D R A A G E R

die htm volgt.

U O e is't , Dravis , ké n je voort; je moeft.bylo , vw t

A ** • anftappen.

V l S D R A A C I 1 .

Ga j y maar veur uyt, me n Heer, e n laetondertuflche a iess tappen.

Ik zél jou wél volgen.

JOOST SMüiaBRtégcnt de V I S D R A A G E R .

Kom luftig dan, maak gang.

tégens den O U D S T E N K W I E I Y H .

Ho, Sinjeu r Kwieryn, bénjedaeta l riet s 5 j e maak t mie fchier bang,

Als óf ik te lang getoefd had: want het zou niet wél paffen, Dat de Gatten heur Waerd , eer hy gericd is, kommen

verraffen.

B 4 9 e

(33)

24 DE G E L Y K E T W E L I N G E N ,

D E O U D S T E K W I E I T K .

Hoe, kén je my, Vriend? Ikloo f j e zinnen , zyn verward.

J O O S T S M U I G E K .

Wél, hoe is 't hier ? fcheeren we mekaar, óf maaken w e mekaar zwart ?

Zou ik jou niet kennen? i k ké*n je van boven tói ond'ren . Séllemént Breurtje > 'k hébdaer zul k eenjzoö , jezél t j e

verwond'ren.

Kom h:er een reis.Dravis; zie,dat is Zalm>dat 's een moot, Krimp, ófgien geld, én als eenkoraalzorood; (ke n ; En kyk die waterfcheeps tongen, ze zinnen zo dik als plan- Van de watervifch, weet ik wél, zei je je ook bedanken:

Debaersishierallegaarin't Y gevangen.dichtveurStad : Dat zy n poffen ? Aa l zey , z e hét'er leve n giengroote r

gehad;

Al hommers»der is niet een kuitvifchjen onde r gekomen, En 'k héb *er w at Grondel t j es om te bakken by genomen.

Loop, brengt de vifcb in huis, Dravis ; én zég teugen onze Meid,

Dat zede vifch breekt, én vraag , óf 'e r al vuur an leidt.

Laet zien, ik hébj e betaald. Maarlaetz e jeien s Kérmis - bier fchénken .

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Wat óf dit zeggen wil , Antony?

A N T O N I O -

Dat ma g de Droes bedenken.

D B H . D E T O O N E E L . /

J O O S T S M U I G E R , D E O U D S T E K W I E R I K , A N T O N I O .

J O O S T S M U I G E K .

T17E1, wat dunk je, zél 'e r eeten genoeg weezen ? want /

v v ziet ,

Ikhéb maar ftaat gemaakt op drie perfoonen, én meer nier, En

(34)

K L U C H T I G BLYSPEL . z f En zo deuze Vriend meêblyft, ó f dat'er nóc h meer gaden

kwamen.

D E O U D S T E K W I E R Y ! N .

Van wa t Gaften reutel je, Kaerel ?

J O O S T S M U I G E R .

Wél ké n j e heur naatnen Niet zo wél, als ik? I k mien jon linkermand, Tys.jo u

groote maat .

D E O U D S T E K W I E R Y N.

Myn groote maat ? wél hey, decze Vent lyk t wél gék an zen praat .

ANT ONIO .

Zey ik 't je niet, dat deuze Stad vol bedriegerszoufteeken .

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Maar, kameraa d , van wa t veu r ee n linkermand wi l j e fpreeken ?

J O O S T S M U I G E R .

Van Tys T afelbeuzem.

D E O U D S T E K W I E E Ï N .

Wy hébben gee n Tafelbeuzerr s van doen, Daar wat teeeten is > veegen wy de tafel zelf mét goed fat-

foen.

J O O S T S M U I G E R .

Daer héb i y lik an, Sieur Kwieryn : maa r je moe t wa t pasjenteeren,

Dat ik eerft alles ried maak.

D E O U D S T E K W I B R Y N .

Zég eens, fijn man méteerea , Hoe veul geef t m e veu r vracht va n hier op Leide n om -

trent i

J O O S T S M U I G E R .

Ik geloof , dat je mét een gulden maklyk toe kent.

D E O U D S T E K W I B R Y N .

Wél,ik zél jou een daalder geeven.ga al joubéftheen tyen , En laatje daar na behooren, fijntjes vau de key fnyen:

B c Wan t

(35)

3.6 D E G E L Y K E T W E L I N G E N , Wantze leuter t jo u dapper, dat is zéker.enwis.

Mét ee n vreemd mantegekken , dunk t me> dat zeer on»

reedlyk is.

J O O S T S M ui G E * .

Wèl hey, kén ie me niet ? Ik bén Jooft Smuiger, de waerd van Bommel.

D E O U D S T E K W I E K Ï K .

Jooft Smuiger , óf Jooft Ruiger; loop veurdendrommel . Ik kén je niet, nóch ik wil je niet kennen, daar meê is 't uit.

J O O S T S M U I G I R .

Ja,ik kén jou wél, én ik weet wél,dat je Kwieryn hiet, kor- nuit.

A N T O N I-O.

Kornudo, kornudo, Sinjoor Patroon, zél je dat lyen ? Ik zou hém ponj ankeren, óf an duizend riemen fnyen,

J O O S T S M U I G B H .

Wél kornui t nóc h eens : wat hé b ik by jou a o kornui t miszeid ?

A N T O N I O .

By ons hiet men dat honds vod.

J O O S T S M U I G E R .

Hierzeit men dat uit vriendelykheidt . lkhéb'ergienargin.

D s O U D S T E K W I E K Y N .

Maar hoe kom je my te kennen ?

J O O S T S M U I G E R .

Wél kyk, hoe houdt hy hém i ' c is óf we mekaar vreemd bénnen.

Kom je niet akyd tót onzent by Lie vyntje ?

D s O U D S T E K W I E R Y N .

Wég, wég, dat ' s mis.

Iktfat joawent ? i k weet niet wi e j e bént, nóch wie Lie- vyntje is.

J O O S T S M U I G E R .

Weet je niet,wïe ik ben? wél,ik bén ommers niet dronken?

Héb ikjenietzodikwil s va n den ouden hofid iogefchon-

ken, Al s

(36)

K L U C H T I G BLYSP^L . i 7 d\ s j e tót onzent wolyk bént, én vaak overzit tót den dag.

A N T O N I O .

Diablos, dat ik deze guit niet baftonneeren mag.

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Jy my dikwils wyn ingefchonken.dieinz o veePjaare n Hier niet in 't land geweeft bé n ? wat zél m e nóch wéder-

vaaren ?

J O O S T SM U I GEK .

Oitkén j e dat ?

D E O U D S T E K V V I E R Y N .

ZOU ik't niet ontkennen ? wél dat komt zéker fchoon.

J O O S T S M U I G E R .

Kwam jy veurleeden May > in datgintfehui s nie t mé t 'e r woon ?

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Wie? i k daar woonen ? ' k wo u lieve r , dat ik' t huis in brand zag fteeken.

J O O S T SMUIGER .

Zen zél f kwaed wénfchen ; wie hé t ze n leeve n z o ma l hooren fpreeken.

Maar hoor eens Sinjeur Kwieryn.

D E O U D S T E K W I F . R Y M .

Wat is'c?

J O O S T S M U I G E R .

Ik zou jouraeden.a! » me n Vriend, Dat je jou zél ven van jou angebooden daalder dient , En dat j e, mét een ongeveegde naers, na Leij en gaet tyen»

Enlaet je daer na behooren, fyntjes van dc key fnyert.

Want ik vrees récht uit, groei t jo u key geduurig zo voort, Zo word z e miteen fnap zo groot, al s at ke y van Amers-

foord.

Maar, zo jou krank hoofd niet toelaet zo vér heen te trek- ken,

Zo weet i k béter raed : loo p gunder . i n 'tGafthui s va n de gekken ;

Alias het Lazarus hnis,én koop daer goed koop jou kóft-

D E

(37)

*8 D E G E L Y K E T W E L I N G E N ,

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Hoe raak ik nóch va n deze moijelykc ven t verlóft ? Kom voor t Antonio.

J O O S T S M U I C E R .

Gae j e wég ? wat ? mall e dingen;

Bén jelcwaed , da t ik j e weêrfcbeer ? jemeug t rnitme n omfpringen,

En kwellen me zo'je yvilt, ik bén ' t al van je gewend ; Want als'er je wyiniet by is, bén je alee» koddige vent ,

D E O U D S T E K W I E K Y N .

Wat zegj e daa r weer ?

J O O S T S M U Ï G E R .

Ik zég niet. Maa r ik zo u fchier vreeze n Dat 'er hachchelyk gien vifch genoeg na j e zin zél weeze n Want Lievyntje mag wél wat, én Ty s dobbelt niet mis.

D E O U D S T E K W I E K Ï » ,

Loop aan de galg mét jou Lievyntje, jou Tys, en j e vifch,

A N T O N I O .

Cient diablos, laatSinjoor mé t vreên, óf ander s kan ail je...,

J O O S T S M U Ï G E R .

HOU j y je bakkes toe , Spékdief.

A N T O N I O .

Wat zé g jedaarrepaalje ?

J O O S T S M U Ï G E R .

Ik hé b mi t jo u nie t tefchafFc n : maar fpreekmi t déz e Sinjeur.

D E O U D S T E K V V I E Ï Y » .

Het fchort j e daa r me n d e óffe n bol t , daar loop t ee n ftreep' deur .

J O O S T S M U I G E H .

Dat's tot daer en toe. Maar'kloof , d e vifc h i s no u a l ge- broken j

ï k zé l de glazen gaenfpotlen, én' t vuu r lullig an ftooken, Opdataöes rie d wordt: maar ey lieve, jemocf t nie t vé r

gaen:

ïk zél teugen Lievyntje zéggen , dat ik je hier liet ftaen.

Héb

(38)

KLUCHTIG BLYSPÉL . 29

) je ook iet aars te gebieden, ze zél na je verlangen .

D E O U D S T E K W I E R Y N .

3at je na de Voolewyk vaart, en laat je hangen.

T I E R . D E T O O N E E L.

D E ' O U D S T E K W I E R Y N , A N T O N I O . D E O U D S T E K W I E R Y N .

Euris de fchobbe/ak. Ko m Antonio, luftig voort;

Zoeken we de Smaus op de Beurs, ' k Wil morge n na Aniesfoord;

3t-n het hier reeds zo mof, ik kan 't je niet zéggend

A N T O N 1 0 .

blos, Sinjoor, ikloofdat daa r Putas t'huis leggen, dat die Schrobbe r d e Roffiaanis , hé b i k fléchts niet

gemift.

DB O U S D T E K W I E R Y N .

Dén verwonderd, hoe die Ichélm myn naam zo perfékt wilt.

A N T O N 1 0 .

laatje dat niet vreemddunken .da t zy n hoere kneepen.

hébben over al Spions, om 't volk i n 'er nétte deepen, zo haaft zét hier niemand zen voeten op 't land, hy wordt va n 'er nagefpeurd, én dately k angerand.

f ze krygen, wordt kaal geplukt; het kan nietmiflèn,' 't. daar wat meent te trekken, zal hém leelyk vergiffen.

fes laa t on s wa : veuizichti g weezen , é n myden he t kwaad.

D E O U D S T E K W I E R Y N .

ébt gelyk, kom voort; kort beraad, goed beraad, Int hoe nader by 't vuur, hoe meer gevaar van branden.

éxémpel.zie daar in de deur,zou oas die wél aanranden»

Don Antonio •

A N T O N I O .

Sinjoor l Sinjoor !

DK

(39)

3d DE GELYK E T W E L I N G E N ,

D E O U D S T E K W I E R Y N .

Wat dunk je van da t dier?

A N T o N i o.

Men zou'e r wé l een zieke bruid meê fpaaren , na' c lykt aan die zwier.

V YF D E T O ON EEL.

L i E V Y s T j E , K N I E R T J E , D E O U D S T E K W I E R Y N , A N T O N I O .

L I E V Y N T J E .

T*\Oe d e deur nie t achter m e toe , Kniertje; laetz e zo

maaranftaen; (Raerij

Ze moet niet in't flót weezen; want ikzé l 'er'nietvifr van En gae j y terwyl nac afteren, en maak daer alle ding klaar.

K N 1 E B T J E.

'k Zei zo dcen, Juffrouw.

•ZESDE T O O N E E L; . L I E V Y N T J E , D B O U D S T E K W I E R Y N ,

A N T o N I o.

L I E V Y N T J E .

W E l hartje, ho e hébben we 't tni t mekaar ? Blyf je veur deur ftaen? wat ichort je ? wil je niet in komen?

Om wiens wil zou je 't laeten, óf veur wie héb je te fchroo men?

Je bint ommer s doen en laeten t' onzent, én te n minfte n zo vry ,

Als in jou eigen huis. 'kMoe t jewat zéggen ; én daerb y Zél de Watervifch, in ee n klei n ommezientje klaar wee-

zen,

Of ze is licht al in de ketel, 6n ze mag nou al gaa r weezen.

Altyd,

(40)

K L U C H T I G BLYSPEL . 31 yd.jezéltniet wachten ; Kwartje dekt de tafel vaft.

m maar in; eer j y jo u mantel óf doet, én jou handen

wafti (nen j

I de kók fchaffen.en d e vifch pp tafel weezen. Tree bin- aer wacht je nae,kom,gaen we anziuen, én beginnen.

D-E O U D S T E K W I E R Y N .

gen wie, denk ik, heeft het dit Vrouwménfch ? zoek je kweftie kin d ?

L l E V Y N T J E .

Een; maar' k héb het teugen jou .

D E O U D S T E K W I E R Y N .

"k Loof» dat j y in de boonen bint.

at reutel je va n in te komen, an te zitten, én t e eeten ? acht je gatten ? wél, ik bén 'er geen, of't is me vergeeten.

A N T O N I O .

él, Juffrou w Karonje , watfchortj e ? waarom rand j e

ons an ? (man .

at begeer je van myn Patroon? j e bént by een verkeer d

L I E V Ï U I J E .

n verkeerd ma n ?

A N T O N I O .

Ja, i k verzéke r ' t je.

L l E V Y N T J E .

Wat je zégt! trouwen , Zou je gelooven.had hy megienrond jaaronderhouwen, él, hét hy dan die vriendelykheid niet wél an men ver-

diend ?

iemand is 'er in de waereld, die 't zo wél mi t me mient j o veul mooij e dinge n he t h y my n zen leeve n wél ge -

fchonken.

D l O U S D I E K W I E R Y N .

éker, Antonio, dit Vrouwménfch is dol, ófdronken.

at óf ze in 't zin heeft, dat ze da vreemdel ingen zo vleit ?

A N T O N I O .

[s de wys van de hoeren hier. ' k Héb 't jou ommers wél gezeid.

We

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

T ot het voegen dezer verfchillcnde foorten van werkwoorden, zijn noodzaakelijk de hulp­.. woorden ,

Indien de woning standaard wordt opgeleverd zonder tegelwerk, en daarmee niet onder de verantwoording van de ondernemer zal worden aangebracht, is deze uitgesloten van de

 Artikel 3 van de wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer en artikel 1 van het koninklijk

De kelder werd vervolgens voorzien van nieuwe luchtkokers, die groot genoeg zijn om vleermuizen door te laten maar te klein voor jongeren die de kelder met een bezoekje

Calcium is voor het organisme noodig gedurende de groeiperiode, omdat er dan een groote vraag naar bestaat, niet alleen voor de ontwikkeling van de beenderen en de tanden, maar ook

0.45 - 1.00 matig grof zand licht grijs geel Jong Duin.. Lithologie: Consistentie: 0

Op sommige speelpleinen waarbij aanwezigheden niet vooraf moeten worden doorgegeven, wordt wel expliciet in de promofolder/op de website vermeld dat kinderen die bijzondere

Iris zegt dat de verbranding van het rubber waarschijnlijk niet volledig is geweest en dat de ontkleuring van de vloeistof in de erlenmeyer ook veroorzaakt kan zijn door