• No results found

A. C. Mientjes J. Ras

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "A. C. Mientjes J. Ras"

Copied!
175
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeologisch Bureauonderzoek en

Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen ‘PAS Project Zeepeduinen, Deelgebied I t/m IV’, Burgh-Haamstede,

Gemeente Schouwen-Duiveland

A. C. Mientjes

J. Ras

(2)
(3)

Archeologisch Bureauonderzoek en

Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen ‘PAS Project Zeepeduinen, Deelgebied I t/m IV’, Burgh-Haamstede,

Gemeente Schouwen-Duiveland

A. C. Mientjes

J. Ras

(4)

Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen ‘PAS Project Zeepeduinen, Deelgebied I t/m IV’, Burgh-Haamstede, Gemeente Schouwen-Duiveland

A. C. Mientjes J. Ras

SOB Research,

Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek

© SOB Research Heinenoord, juni 2014

ISBN/EAN: 978-94-6192-262-5

SOB Research Projectnummer: 2190-1404

(5)

Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend

Veldonderzoek door middel van grondboringen ‘PAS Project Zeepeduinen, Deelgebied I t/m IV’, Burgh-Haamstede,

Gemeente Schouwen-Duiveland

Inhoud

1. Inleiding 3

1.1 Planontwikkeling 3

1.2 Archeologisch onderzoek 3

1.3 Opdrachtverlening 5

1.4 Doel van het onderzoek 5

1.5 Fasering 5

1.6 Onderzoeksteam 5

2. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken 9

2.1 Archeologisch Bureauonderzoek 9 2.2 Archeologisch Verwachtingsmodel 9 2.3 Veldonderzoek 9 2.4 Rapportage 10

3. Archeologisch Bureauonderzoek 11

3.1 Geologische gegevens 11

3.2 Archeologische gegevens 18

3.3 Historische gegevens 23

3.4 Verstoringen 30

3.5 Luchtfoto’s 30

3.6 Actueel Hoogtebestand Nederland 32

3.7 Archeologisch Verwachtingsmodel 33

4. Resultaten veldonderzoek 35

4.1 Inleiding 35

4.2 Booronderzoek 35

4.3 Geologische opbouw 35

4.4 Archeologische indicatoren 36

5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 53

5.1 Samenvatting en conclusies 53

5.2 Aanbevelingen 55

Literatuur 57

Verklarende woordenlijst 59

Bijlage 1: Administratieve gegevens 61

Bijlage 2: Archeologische en geologische tijdschaal 65

Bijlage 3: Overzicht voor het Holocene gebied van de gebruikelijke lithostratigrafische indeling en de vertaling naar de lithostratigrafie van De Mulder et al., 2003 67

(6)

Bijlage 5: SOB Research: Gegevens 171

Digitale bijlage:

Bijlage 6 Bijlage 6-Plankaart-6527-GJS-PAS Zeepeduinen-Grondwerk totaal-140415 (pdf-format, schaal 1: 5.000)

(7)

1. Inleiding

1.1 Planontwikkeling

Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningprocedure voor het herstel van het natuurontwikkelingsproject ‘PAS Project Zeepeduinen’ te Burgh-Haamstede (Gemeente Schouwen-Duiveland). De voorgenomen maatregelen bestaan uit het afplaggen van circa 25 hectare (ter plaatse van 50 verschillende locaties) tot een maximale diepte van circa 0.25 meter beneden het huidige maaiveld. Tevens zullen eventueel stobben worden gefreesd en zullen zes poelen worden uitgediept tot een maximale diepte van circa 0.8 meter beneden het huidige maaiveld en worden vergroot (met een oppervlakte circa 3000 vierkante meter). De planlocaties vormen tezamen het onderzoeksgebied, met een totale oppervlakte van circa 25 hectare. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 318 hectare, en is opgedeeld in vier deelgebieden (Deelgebied I, II, III en IV).

Afbeelding 1. De ligging van het plangebied (rode stip) in Nederland.

1.2 Archeologisch onderzoek

Op de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Schouwen-Duivenland wordt ter plaatse van Deelgebied I, II en III een zone weergegeven met de status van ‘Onderzoeksgebied A’. Hier is sprake van een middelhoge tot hoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid geldt voor een dergelijke zone een onderzoeksplicht wanneer daar bodemverstoringen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 2500 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.5 meter beneden het maaiveld.

Op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Nederland wordt ter plaatse van het gehele Deelgebied IV een deel van het wettelijk beschermd, archeologisch Rijksmonument ‘Westerenban van Schouwen, Oude Duinen’ (Monument nr. 2345) weergegeven. Dit betreft een ‘Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd’. Binnen een dergelijk archeologisch rijksmonument mogen geen bodemverstorende activiteiten worden uitgevoerd. Voor activiteiten anders dan het gangbare gebruik, beheer e.d. dient de initiatiefnemer een archeologische monumentenvergunning aan te vragen bij de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE), die namens de Minister van OCW over dergelijke aanvragen beslist en bepaalt of een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

(8)

het risico dat er in een later stadium diepere bodemverstoringen zullen ontstaan als gevolg van winderosie. Door de Gemeente Schouwen-Duiveland is dan ook, in overleg met de Provincie Zeeland en de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, besloten dat in het kader van de vergunningverlening voor het gehele inrichtingsgebied eerst een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen, verkennende fase (IVO-Overig) moest worden uitgevoerd, als eerste stap in de Archeologische Monumentenzorg-cyclus (AMZ-cyclus)

Afbeelding 2. De ligging van het plangebied (rood omkaderd) in de Provincie Zeeland.

(9)

1.3 Opdrachtverlening

Op basis van het door SOB Research opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 1 april 2014) heeft Eelerwoude, namens Natuurmonumenten Beheereenheid Deltakust, op 8 april 2014 aan SOB Research opdracht verleend om het archeologisch onderzoek uit te voeren.

1.4 Doel van het onderzoek

Het doel van het Archeologisch Bureauonderzoek was om op basis van de bestaande archiefinformatie de gespecificeerde archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied nader vast te stellen. Het doel van het booronderzoek (IVO-Overig) was om deze gespecificeerde archeologische verwachting nader te toetsen. Het onderzoek was gericht op het in kaart brengen van de bodemopbouw, de landschapsgeschiedenis, de daarmee samenhangende bewoningsmogelijkheden in het verleden, de diepteligging van mogelijk aanwezige archeologische horizonten, de kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, de aanwezigheid van mogelijke bodemverstoringen en de kans dat mogelijk aanwezige archeologische resten als gevolg van de met de planrealisatie samenhangende bodemverstoringen verloren zouden kunnen gaan.

1.5 Fasering

In eerste instantie is het Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd en is het daarop gebaseerde, gespecificeerde Archeologisch Verwachtingsmodel opgesteld. Vervolgens is op 22, 23, 24, 25, 28 en 29 april 2014 het veldonderzoek uitgevoerd. De verkregen gegevens, de daaraan verbonden conclusies en het daarop gebaseerde advies, zijn uitgewerkt in het nu voorliggende eindrapport.

1.6 Onderzoeksteam

Het onderzoek is uitgevoerd door:

G. M. H. Benerink voorbereiding, veldwerk en uitwerking veldgegevens F. Kasbergen veldonderzoek en uitwerking veldgegevens

A. C. Mientjes veldonderzoek, bureauonderzoek, rapportage F. A. van Meurs veldonderzoek

J. Ras rapportage

J. E. van den Bosch eindredactie

(10)

omkaderd) binnen het plangebied, geprojecteerd op een uitsnede van de Topografische Kaart. Bron: Topografische Dienst, Emmen [2014]. Schaal 1: 25.000.

(11)

Afbeelding 4. De plankaart met de individuele locaties waar de bodem zal worden afgeplagd (rood omkaderd en gearceerd), waar eventueel stobben zullen worden gefreesd (rood omkaderd en gearceerd) en waar poelen zullen worden uitgediept/ vergroot (geel omkaderd en gearceerd). De vier deelgebieden zijn in kleur omkaderd. Deelgebied I is rood omkaderd, Deelgebied II is groen omkaderd, Deelgebied III is blauw omkaderd en Deelgebied IV is geel omkaderd.

Bron: Eelerwoude, 2014.

(12)
(13)

2. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken

2.1 Archeologisch Bureauonderzoek

Het doel van het Archeologisch Bureauonderzoek was het verwerven van informatie, op basis van bestaande bronnen, over bekende of te verwachten archeologische waarden, ter plaatse - of in de omgeving - van het plangebied, om op basis daarvan een gespecificeerde, archeologische verwachting (Archeologisch Verwachtingsmodel) vast te stellen. In het kader van de uitvoering van het Archeologisch Bureauonderzoek zijn diverse archieven geraadpleegd, waaronder het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Archis2 en Dans Easy), NITG-TNO (DINO-loket), de Provincie Zeeland (het Zeeuws Archeologisch Archief en de CHS), de Gemeente Schouwen- Duiveland en de Topografische Dienst. Daarnaast is er over het onderzoeksgebied en de directe omgeving nadere archeologische en historische informatie vergaard uit meerdere bronnen. Tevens is contact gelegd met de AWN, Afdeling Zeeland, de AWN, Afdeling Den Haag en Omstreken en de Helpdesk Archeologie van de SCEZ. Ook is gebruik gemaakt van het memo van de heer Frans Beekman, gericht aan de heer R. M. van Dierendonck. Het Archeologisch Bureauonderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3, protocol 4002 Bureauonderzoek en de ‘Aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland’ (Provincie Zeeland, 2009).

2.2 Archeologisch Verwachtingsmodel

Op basis van de bij het Archeologisch Bureauonderzoek verworven informatie is het Archeologisch Verwachtingsmodel opgesteld. Dit betreft het opstellen van de gespecificeerde, archeologische verwachting ten aanzien van de mogelijk aanwezige archeologische vondstcomplexen (mogelijke aard, gaafheid en ouderdom), in relatie tot de geologische ondergrond (mogelijke diepteligging en context).

2.3 Veldonderzoek 2.3.1 Booronderzoek

Op basis van het hiertoe opgestelde Plan van Aanpak is ter plaatse van het plangebied het booronderzoek (IVO-Overig, verkennend) uitgevoerd. Dit ter toetsing van het op basis van het bureauonderzoek opgestelde Archeologische Verwachtingsmodel. Het Inventariserend Veldonderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3, Protocol 4003 Inventariserend Veldonderzoek en de ‘Aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland’ (Provincie Zeeland, 2009).

Door middel van boringen kan de aard en de mate van intactheid van de bodemopbouw worden bepaald en kan inzicht worden verkregen in de geologische opbouw van een gebied. Dit is vooral van belang omdat de bewoningsmogelijkheden in Nederland tot de Romeinse Tijd volledig afhankelijk waren van de landschappelijke situatie. Ook voor wat betreft de Romeinse Tijd en de Middeleeuwen was er, ondanks de toegenomen mogelijkheden om door middel van bedijking, afdamming of kanalisering het landschap vorm te geven, nog steeds sprake van een sterke relatie tussen het natuurlijke landschap en de mogelijkheden tot bewoning.

(14)

globaal worden bepaald. Soms kunnen ook direct al archeologische indicatoren worden getraceerd.

Indicatoren voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen zijn onder meer de aanwezigheid van houtskool, verbrand bot, aardewerkfragmenten, potgruis, vuursteen, puin of verstoorde grondlagen.

2.3.2 Oppervlaktekartering

Bij een oppervlaktekartering wordt een terrein onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vondsten op het maaiveld. In gebieden waar archeologisch belangrijke lagen op geringe diepte beneden het maaiveld liggen kan het uitvoeren van een oppervlaktekartering zinvol zijn. Vooral recent geploegde akkers bieden goede mogelijkheden voor de toepassing van deze onderzoeksmethodiek.

Binnen het plangebied is een oppervlaktekartering uitgevoerd ter plaatse van de locaties waar het vegetatiedek het zicht op de oppervlakte niet volledig ontnam.

2.4 Rapportage

Na het onderzoek zijn de onderzoeksgegevens uitgewerkt en geanalyseerd. Tevens is een advies opgesteld, op basis waarvan een beslissing kan worden genomen ten aanzien van de noodzaak tot een (eventueel) vervolgonderzoek of een planaanpassing. Ter afronding van het Archeologisch Bureauonderzoek en het Inventariserend Veldonderzoek is het nu voorliggende eindrapport opgesteld.

De rapportage is opgesteld in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3, Protocol 4002 Bureauonderzoek, de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3, Protocol 4003 Inventariserend Veldonderzoek en de ‘Aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland’ (Provincie Zeeland, 2009).

Alle kaarten in het rapport zijn zuid (onder) - noord (boven) georiënteerd, of wanneer dat niet het geval is, voorzien van een noordpijl.

(15)

3. Archeologisch Bureauonderzoek

3.1 Geologische gegevens

Voor het verkrijgen van inzicht in de geologische opbouw ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving daarvan, is gebruik gemaakt van de Geologische Kaart van Nederland 1: 50.000, Blad Schouwen-Duiveland. 1 Deze door de Rijks Geologische Dienst in 1970 gepubliceerde kaart en de bijbehorende toelichting bieden een gedegen beeld voor wat betreft de geologische opbouw in dit deel van Nederland. Daarnaast is gebruik gemaakt van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Blad 42 West - 42 Oost, Zierikzee, de Geomorfologische kaart van Nederland (Archis2/ Alterra) en is het archief van NITG-TNO (DINO-loket) geraadpleegd. Een nadeel bij het gebruik van de kaarten is de relatieve grofschaligheid van de informatie. De informatie is niet bedoeld en ook niet bruikbaar voor een beoordeling op perceelniveau. Wel bieden de kaarten kaders voor een globale inschatting van de geologische en paleogeografische situatie.

SOB Research hanteert voor dit gebied de klassieke nomenclatuur, zoals deze ook door de Rijks Geologische Dienst is gehanteerd bij het opstellen van de Geologische Kaart van Nederland. De door de Mulder et al. (2003) voorgestelde nieuwe lithostratigrafie biedt geen meerwaarde voor wat betreft de koppeling tussen archeologie en geologie. Integendeel, met name in het Holocene gebied gaat hierdoor de mogelijkheid voor een dergelijke koppeling volledig verloren. Daarnaast is er daarbij ook geen goede koppeling mogelijk tussen het reeds sinds 1950 uitgevoerde archeologisch en geologisch onderzoek en de voorgestelde nieuwe lithostratigrafische terminologie. Tevens ontbreken ook geologische kaarten, waarbij deze terminologie is gehanteerd, zodat een betrouwbare presentatie niet mogelijk is. Het is vanuit haar eigen kwaliteitsborging dat SOB Research, zeker voor wat betreft het Holocene deel van Nederland, de gangbare lithostratigrafie toepast en vooralsnog zal blijven toepassen. Voor een overzicht van de klassieke geologische nomenclatuur en de voorgestelde nieuwe terminologie wordt verwezen naar Bijlage 3.

Op de Geologische Kaart van Nederland 1: 50.000, Blad Schouwen-Duiveland wordt ter plaatse van het grootste deel van het plangebied een zone weergegeven met de code S3 (zie Afbeelding 5). Dit betreft een zone waar een bodemopbouw kan worden verwacht met ‘Jonge Duin- en Strandzanden, op Oude Duin- en Strandzanden (en waar in de diepere ondergrond ook Afzettingen van Duinkerke en/ of Hollandveen aanwezig zijn). De Afzettingen van Duinkerke betreffen hoogstwaarschijnlijk de Afzettingen van Duinkerke IIIa en/ of II, die tot circa 1000 na Chr. zijn afgezet, aangezien de vorming van de Jonge Duinen hoofdzakelijk na deze periode heeft plaatsgevonden, tot in (sub-)recente tijden.

Ter plaatse van het noordwestelijke deel van het plangebied wordt een zone weergegeven met code S2 (zie Afbeelding 5). Dit betreft een zone een bodemopbouw kan worden verwacht met Jonge Duin- en Strandzanden, op Oude Duin- en Strandzanden.

Gezien de hoogteligging van het maaiveld is in het kader van het onderhavige onderzoek de aanwezigheid van de Afzettingen van Duinkerke en het Hollandveen in de dieper ondergrond niet relevant. De top van deze afzettingen ligt immers ten minste meer dan 6 meter beneden het niveau van de maximale diepte van de te verwachten bodemverstoringen.

1 F. F. F. E. van Rummelen, 1970

(16)

Nederland 1: 50.000, Blad Schouwen-Duiveland. Schaal 1: 50.000.

Er bestaat nog enige onduidelijkheid over de chronologie van de ontwikkeling van de Oude Duin- en Strandzanden. Meestal wordt deze ontwikkelingsperiode geplaatst in de transgressiefase tussen circa 3.000 en 800 jaar voor Chr. Op Schouwen kon de oudste strandwal worden gedateerd in circa 3.100 voor Chr. Echter door het grotendeels ontbreken van organische afzettingen op en in de Oude Duin- en Strandafzettingen, met name in de vorm van fossiele bodems met organisch materiaal geschikt voor C14-dateringen, is het niet goed mogelijk om gedetailleerde dateringen te verkrijgen van de vorming van de Oude Duin- en Strandafzettingen. Alleen op basis van de aanwezigheid van archeologische resten kunnen de verschillende geologische horizonten hier nader worden gedateerd.

Op basis van archeologische vondsten kon worden geconcludeerd dat de bewoning op de relatief vlakke Oude Duin- en Strandzanden begon in de Late Bronstijd/ Vroege IJzertijd, hoewel ook later nog duinverstuivingen plaatsvonden. Kenmerkend is dat de oude strandzanden uit relatief zeer grof zand bestaan en slibvrij zijn. Daarnaast is bij verschillende onderzoeken vastgesteld dat de top van de Oude Duin- en Strandzanden vaak op een hoogte van circa 3.5 meter +NAP lag en herkenbaar was door een fossiele bodem met licht humeus zand (Beekman, 2006). De Oude Duin- en Strandzanden worden gekenmerkt door dakpan-vormige afzettingen, die hellen in noordwestelijke richting, terwijl de Jonge Duin-afzettingen juist hellen in zuidoostelijke richting.

(17)

De Jonge Duin- en Strandzanden zijn waarschijnlijk vanaf de 10 eeuw tot ontwikkeling gekomen.

Over het algemeen worden twee perioden onderscheiden van actieve duinvorming en -verplaatsing, namelijk in de periode van 1000 - 1250 en vervolgens opnieuw in de periode van circa 1650 - 1900 (Beekman, 2006; Valk e.a., 1997). Meer specifiek kan worden aangenomen dat de Jonge Duinen ter plaatse van het plangebied zijn ontstaan in de dertiende eeuw. Na circa 1300 A.D. vond geen duinvorming van betekenis meer plaats. Aan het einde van de vijftiende eeuw en in het begin van de zestiende eeuw was er sprake van tijdelijke verstuiving. In het begin van de twintigste eeuw vond er ook weer verstuiving plaats (Beekman, 2014).

De zanden van de Jonge Duin- en Strandzanden zijn ten dele kalkhoudend. De grens kalkhoudend - kalkvrij(-arm) is echter geen nauwkeurige maatstaf om een onderscheid te kunnen maken tussen Oude Duin- en Stranden enerzijds en anderzijds de Jonge Duin- en Strandzanden. De aan- of afwezigheid van kalk in de zandige afzettingen berust veeleer op de ligging in het profiel en op de korrelgrootte- verdeling. Als gevolg daarvan is de begrenzing tussen de Jonge Duin- en Strandzanden en de Oude Duin- en Stranden vaak moeilijk te bepalen. Het verschil tussen de Jonge Duin- en Strandzanden en het veel grovere oude strandzand is duidelijker. Bij eerder archeologisch booronderzoek binnen het plangebied is echter gebleken dat het onderscheid tussen de Jonge Duin- en Strandzanden en de Oude Duin- en Stranden moeilijk herkenbaar is, zelfs als er humeuze horizonten en/ of vegetatieniveaus in de zandige afzettingen worden aangetroffen. Dit houdt onder meer verband met het feit dat zowel in de Jonge Duin- en Strandzanden als de Oude Duin- en Strandzanden meerdere (licht humeuze en ondiepe) fossiele bodems aanwezig kunnen zijn, die te relateren zijn aan oude oppervlakten die zijn gevormd tijdens inactieve perioden van duinvorming.

Afbeelding 6. De indicatieve ligging van het plangebied (rode lijn), geprojecteerd op een deel van de Profiellijn A - A’ van de Geologische Kaart van Nederland 1: 50.000, Blad Schouwen-Duiveland. Bron: Rijks Geologische Dienst, 1978.

Horizontale schaal 1: 50.000, verticale schaal 1: 500.

(18)

de Geologische Kaart van Nederland 1: 50.000, Blad Schouwen-Duiveland. Bron: Rijks Geologische Dienst, 1978.

Horizontale schaal 1: 50.000, verticale schaal 1: 500.

Op basis van de dwarsprofielen A - A’ en B - B’ van de Geologische Kaart van Nederland, die zijn gelegen ter plaatse - en in de omgeving - van het plangebied, kunnen conclusies worden getrokken over de hier aanwezige bodemopbouw (zie Afbeelding 6 en 7). In het grootste deel van het plangebied kan een bodemopbouw worden verwacht met Jonge Duin- en Strandafzettingen, voor een klein deel op Afzettingen van Duinkerke IIIa/ II, op Hollandveen, al dan niet op Afzettingen van Calais IV, op Oude Duin- en Strandafzettingen, op zeer diepreikende, zandige Afzettingen van Calais III.

De top van de Jonge Duin- en Strandzanden (maaiveld) ligt ter plaatse van het plangebied overwegend op een hoogte van circa 6.0 - 8.5 meter +NAP, met enkele uitschieters tot maximaal 17.0 meter +NAP.

De top van het Hollandveen kan worden verwacht op een diepte van circa 3.0 - 4.0 meter –NAP. De top van de Oude Duin- en Strandzanden kan worden verwacht op een diepte van circa 2.0 - 5.0 meter –NAP. De top van de zandige Afzettingen van Calais III kan worden verwacht op een diepte van circa 5 - 10 meter –NAP. Deze zandige Afzettingen van Calais kunnen worden geïnterpreteerd als wadzanden. In het oostelijke deel van het plangebied kunnen ook insluitingen van Afzettingen van Duinkerke IIIa/ II en/ of kleiige Afzettingen van Calais IV voorkomen. De top van de Afzettingen van Duinkerke IIIa/ II kan worden verwacht op een diepte van circa 0.0 meter NAP. De top van de kleiige Afzettingen van Calais IV kan worden verwacht op een diepte van circa 4.0 meter –NAP. De dikte van dit kleiige pakket varieert tussen de 1 en 2 meter.

Op de Geomorfologische Kaart van Nederland (Archis 2/ Alterra) worden ter plaatse van het plangebied zones met zowel welvingen (code 3L7 en 4L7) alsook hoge duinen (code 12C1 en 13C1) weergegeven (zie Afbeelding 8a en 8b).

(19)

Afbeelding 8a. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitvergrote uitsnede van de Geomorfologische kaart van Nederland (Archis 2/ Alterra).

Afbeelding 8b. Het gebied waar het plangebied deel van uit maakt, op een uitsnede van de vernieuwde Geomorfologische Kaart van Nederland, geprojecteerd over een luchtfoto uit 2013. Originele schaal 1: 10.000. Bron: http://zldgwb.zeeland.nl.

(20)

(grondwatertrap III of VI), pZg21 (grondwatertrap III), Zn50A (grondwatertrap III), Zd20A (grondwatertrap VII*) en de samengestelde bodemeenheden Zn21/ Zd21 (grondwatertrap III of VII) en Zn50A/ Zd20A (VI of VII*); zie Afbeelding 9. 2 Dit betreft respectievelijk ‘duinvaaggronden;

leemarm en zwak lemig fijn zand’, ‘vlakvaaggronden; leemarm en zwak lemig fijn zand’,

‘beekeerdgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand’, ‘vlakvaaggronden; matig fijn zand’,

‘duinvaaggronden; fijn zand’ en de samengestelde bodemeenheden ‘vlakvaaggronden; leemarm en zwak lemig fijn zand en duinvaaggronden; leemarm en zwak lemig fijn zand’ en ‘vlakvaaggronden;

matig fijn zand en duinvaangronden; fijn zand’. Het merendeel van deze bodemtypen kan in verband worden gebracht met zandige duinafzettingen, waarbij qua oppervlakte de samengestelde bodemeenheid van Zn21/ Zd21 het meeste lijkt voor te komen.

De ‘duinvaaggronden; leemarm en zwak lemig fijn zand’ (code Zd21) betreffen fijn zandige duinvaaggronden, die deels dicht begroeid zijn met eiken- en dennenbossen, en deels schaars begroeid zijn (open ruimtes in het duinlandschap). De ‘vlakvaaggronden; leemarm en zwak lemig fijn zand’

(code Zn21) zijn kalkloze, fijn zandige duinzanden, die vaak dicht begroeid zijn met o.a.

ligusterstruweel, vogelkers en braam. In het recente verleden zijn deze zones deels beweid en als elzenhakhoutbosjes (elzenmeten) gebruikt.

De duinvaaggronden en vlakvaaggronden komen in het duingebied van Schouwen vaak in associatie met elkaar voor (samengestelde bodemeenheid). De ‘beekeerdgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand’ (code pZg21) zijn kalkloos en betreffen zandgronden met een humushoudende bovengrond en met roest beginnend binnen 0.35 meter beneden het maaiveld. Sporadisch is tevens een zwakke B- horizont aanwezig. De beekeerdgronden worden hoofdzakelijk aangetroffen op de overgang van het duingebied naar de zeekleipolders, ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied. Daarnaast komt bij de beekeerdgronden hoofdzakelijk grondwatertrap III voor, als gevolg van de constante druk van kwelwater vanuit de duinen. De ‘vlakvaaggronden; matig fijn zand’ (code Zn50A) zijn kalkhoudende vlakvaaggronden, die vaak onder invloed staan van de getijdebeweging. De kleine depressies, waar dit bodemtype in de duinen van Schouwen voorkomt, zijn vaak uitgestoven tot aan het grondwaterniveau, waardoor er dichte begroeiing van liguster, kruipwilg en ook duindoorn tot ontwikkeling heeft kunnen komen. De ‘duinvaaggronden; fijn zand’ (code Zd20A) betreffen zones met homogeen matig fijn zand. In de zones met dit bodemtype komen tot heden nog zandverstuivingen voor. Sporadisch is in dit type bodem een micro-podzol, met een dikte van circa 0.1 meter tot ontwikkeling gekomen.

2 Bij grondwatertrap III ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand hoger dan 0.4 meter beneden het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op een diepte van 0.5 - 0.8 meter beneden het maaiveld. Bij grondwatertrap VI ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand hoger dan 0.4 en 0.8 meter beneden het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op een diepte van meer dan 1.2 meter beneden het maaiveld. Bij grondwatertrap VII ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand dieper dan 0.8 meter beneden het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand dieper dan 1.6 meter beneden het maaiveld. Grondwatertrap VII* betreft het drogere deel van grondwatertrap VII.

(21)

Afbeelding 9. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Bodemkaart van Nederland, Blad 42 West - 42 Oost Zierikzee. Bron: Staring Centrum/ Stichting voor Bodemkartering (Stiboka).

Schaal 1: 25.000.

In het DINO-loket (NITG-TNO) zijn de boorgegevens gearchiveerd van boringen die in het verleden zijn uitgevoerd. In het kader van het onderzoek zijn de gegevens geanalyseerd van 53 in het DINO- loket (NITG-TNO) gearchiveerde boringen, die ter plaatse - en in de directe omgeving - van het plangebied zijn uitgevoerd.

Uit de geanalyseerde boringen komt een relatief uniform beeld naar voren van de (diepere) bodemopbouw in het plangebied. Over het algemeen is er een zeer dikke horizont aangetroffen met (licht)grijs, (licht)bruin en geel zand, dat hoofdzakelijk matig grof was en sporadisch matig fijn. Ter plaatse van 26 boringen rustte dit zandpakket op een dunne veenlaag en bij 9 boringen op een kleipakket of schelplaag. Dit kleipakket of deze schelplaag betreffen waarschijnlijk de Afzettingen van Duinkerke IIIa en/ of II, of de Afzettingen van Calais. De top van het Hollandveen en van de kleilaag of de schelplaag is overwegend aangetroffen op een diepte van 6.0 - 10.0 meter beneden het maaiveld.

Op basis van deze boorgegevens is het niet mogelijk om een eenduidig onderscheid te maken tussen enerzijds Jonge Duin- en Strandzanden en anderzijds Oude Duin- en Strandzanden.

(22)

Op de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Schouwen-Duivenland wordt ter plaatse van Deelgebied I, II en III een zone weergegeven met de status van ‘Onderzoeksgebied A’ (zie Afbeelding 10). Hier is sprake van een middelhoge tot hoge kans op het aantreffen van archeologische resten.

Tevens zijn op de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Schouwen-Duiveland de locaties van bouwhistorische elementen weergegeven. Dit betreft hier de bunkers uit de Tweede Wereldoorlog (zie Afbeelding 10). Het groene driehoekje betreft een beschermd Rijksmonument (Monument nr.

496.682). Dit betreft een in 1941 in opdracht van de Duitse luchtmacht gebouwde, betonnen bunker.

De bunker is van het type FL5 en diende voor het onderbrengen van manschappen. De bunker bestaat uit twee ruimtes en er zijn nog zeldzame, originele Duitse muurschilderingen aanwezig . Aan de buitenzijde wordt de bunker zo goed als volledig afgedekt door zand. Met betrekking tot de bunkers uit de Tweede Wereldoorlog kan worden toegevoegd dat er mogelijk meer bunkers in het plangebied liggen dan de bunkers die op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zeeland worden weergegeven.

Afbeelding 10. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Schouwen-Duiveland. De zone met de status ‘Onderzoeksgebied A’ is roze gemarkeerd. De zone met de status van beschermd Rijksmonument is donkerblauwe gemarkeerd. De locaties waar bunkers uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig zijn, zijn gemarkeerd met groene vierkantjes en een groen driehoekje. Bron: www.zeeland.nl/chs.

Schaal 1: 50.000.

(23)

Op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Nederland wordt ter plaatse van het gehele Deelgebied IV een deel van het wettelijk beschermd, archeologisch Rijksmonument ‘Westerenban van Schouwen, Oude Duinen’ (Monument nr. 2345) weergegeven. Dit betreft een ‘Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd’ (zie Afbeelding 10 en 12).

Op de kaart van Archis2 (de online archeologische databank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) worden ter plaatse van het zuidwestelijke deel van het plangebied (Deelgebied I) twee geregistreerde, archeologisch onderzoeken weergegeven (zie Afbeelding 11). Dit betreft de volgende onderzoeksmeldingen:

1. Onderzoeksmelding nr. 18.725. Dit betreft een in 2006 door RAAP uitgevoerd booronderzoek, ter plaatse van de Zeepeduinen bij Burgh. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de aanleg van een aantal drinkputten. Tijdens het veldwerk is een intact natuurlijk bodemprofiel aangetroffen en een duidelijk vegetatiehorizont. Er is destijds geadviseerd om tot planaanpassing over te gaan voor de aanleg van de drinkpoelen en om geen bodemingrepen uit te voeren binnen het gebied van de Zeepeduinen.

2. Onderzoeksmelding nr. 18.726. Dit betreft een in 2006 door RAAP uitgevoerd booronderzoek, ter plaatse van de Zeepeduinen bij Burgh. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de aanleg van een aantal drinkputten. Tijdens het veldwerk is een intact natuurlijk bodemprofiel aangetroffen en een duidelijk vegetatiehorizont.

Afbeelding 11. De ligging van de in Archis2 geregistreerde onderzoeksmeldingen (blauw omkaderd) ter plaatse - en in de omgeving - van het plangebied (rood omkaderd). Bron: Archis2.

(24)

ter plaatse - en in de omgeving - van het plangebied (blauw omkaderd). Bron: Archis2.

Tevens zijn aanwijzingen gevonden voor menselijke activiteiten, in de vorm van een houtskoolspikkel in een vegetatiehorizont. Er is destijds geadviseerd om tot planaanpassing over te gaan voor de aanleg van de drinkpoelen en om geen bodemingrepen uit te voeren binnen het gebied van de Zeepeduinen.

In de wijdere omgeving van het plangebied is in het verleden ook een aantal geregistreerde archeologische onderzoeken uitgevoerd. Bij de onderzoeken in het duingebied ten noorden van het plangebied, die mogelijk relevant zouden kunnen zijn, zijn echter geen archeologische sporen of vondsten aangetroffen. Dit betreft Onderzoeksmelding nr. 1.580, 8.805, 18.723, 23.210, 23.211 en 25.902 (zie Afbeelding 11).

Op de kaart van Archis2 wordt ter plaatse van het zuidwestelijke deel van het plangebied een deel van een zeer groot terrein met een archeologische status weergegeven (zie Afbeelding 12). Dit betreft een beschermd archeologisch monument, met een oppervlakte van circa 700 hectare (‘Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd’, Monument nr. 2345). In dit deel van het duingebied in de kop van Schouwen zijn gedurende de jaren 1911 - 1940, onder leiding van J. A. Hubregtse en gedurende de jaren 1992 - 1994 en 2007 - 2011 door de AWN, Afdeling Zeeland en de AWN, Afdeling Den Haag en omstreken, veel archeologische oppervlaktevondsten verzameld. Deze vondsten zijn gedateerd in de periode van het Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. Dit materiaal is vooral aangetroffen ter plaatse van verstuivingen, waar soms ook het oppervlak van de Oude Duinen zichtbaar was (zogenaamde stuifkuilen).

(25)

Op de kaart van Archis2 worden in de omgeving van het plangebied nog een aantal archeologische monumenten weergegeven (zie Afbeelding 12). Dit betreft met name archeologische resten uit de (Vroege) Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, die werden aangetroffen in de bebouwde kom van Burgh en Haamstede, in het zeekleigebied ten zuiden en ten oosten van het plangebied. Deze regio wijkt significant af van het onderhavige duinlandschap, hoewel de Afzettingen van Duinkerke IIIa/ II en het Hollandveen in het oostelijke deel van het plangebied aanwezig kunnen zijn beneden de Jonge Duin- en Strandzanden. Desalniettemin wordt het verschil tussen beide landschapstypen als dusdanig groot beschouwd dat de in Archis2 geregistreerde archeologische onderzoeksmeldingen en waarnemingen in het zeekleigebied ten oosten van het plangebied niet bij het bureauonderzoek zijn betrokken.

Op de kaart van Archis2 worden ter plaatse - en in de directe omgeving - van het plangebied 12 geregistreerde, archeologische waarnemingen weergegeven (zie Afbeelding 13). Dit betreft:

1. Waarneming nr. 20.109. Dit betreft een grondspoor uit de Nieuwe Tijd, dat werd aangetroffen ter plaatse van de Tempelput, Haamstede. Deze archeologische vindplaats ligt direct ten oosten van het plangebied.

2. Waarneming nr. 20.193. Dit betreft een zilveren munt uit de Romeinse Tijd, die werd aangetroffen ter plaatse van de Westerenban van Schouwen, Haamstede. Deze vindplaats ligt direct ten westen van het plangebied. Er dient echter rekening mee gehouden te worden dat deze munt feitelijk op het strand kan zijn aangetroffen en dat de in Archis2 geregistreerde coördinaat mogelijk onjuist is.

3. Waarneming nr. 20.258. Dit betreft een grondspoor uit de periode van het Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen, dat werd aangetroffen ter plaatse van de Westerenban van Schouwen, Nieuw-Haamstede. Deze vindplaats ligt direct ten noorden van het plangebied.

4. Waarneming nr. 20.259. Dit betreft een zilveren munt uit de Late Middeleeuwen A of B, die werd aangetroffen ter plaatse van de Westerenban van Schouwen, Haamstede. Deze vindplaats ligt direct ten noorden van het plangebied.

5. Waarneming nr. 20.260. Dit betreft aardewerkfragmenten, bakstenen, houtskool, een bronzen voorwerp en zilveren munten uit de Late Middeleeuwen A en B, die werden aangetroffen ter plaatse van de Westerenban van Schouwen, Haamstede. Deze vindplaats ligt direct ten noorden van het plangebied.

6. Waarneming nr. 20.261. Dit betreft een grondspoor uit de periode van het Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen, dat werd aangetroffen ter plaatse van de Westerenban van Schouwen, Haamstede. Deze vindplaats ligt direct ten noorden van het plangebied.

7. Waarneming nr. 20.262. Dit betreft een grondspoor uit de periode van het Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen, dat werd aangetroffen ter plaatse van de Westerenban van Schouwen, Haamstede, Gemeente Schouwen-Duiveland. Deze vindplaats ligt binnen het plangebied, en meer precies in Deelgebied I.

8. Waarneming nr. 20.273. Dit betreft een grondspoor uit de Late Middeleeuwen B en de Nieuwe Tijd A, dat werd aangetroffen ter plaatse van de Westerenban van Schouwen, Haamstede. Deze vindplaats ligt binnen het plangebied.

9. Waarneming nr. 236.010. Dit betreft aardewerkfragmenten (onder meer: grijsbakkend, en roodbakkend geglazuurd aardewerk, Pingsdorf, Paffrath) uit de Late Middeleeuwen A en B, dat werd aangetroffen ter plaatse van de Westerenban van Schouwen, Haamstede. Deze vindplaats ligt binnen het plangebied, ter plaatse van Deelgebied IV.

10. Waarneming nr. 236.083. Dit betreft aardewerkfragmenten uit de periode van de Bronstijd tot en met de Late Middeleeuwen B, dat werd aangetroffen ter plaatse van het Keuteldal, Nieuw- Haamstede, Gemeente Schouwen-Duiveland. Deze vindplaats ligt binnen het plangebied, ter plaatse van Deelgebied I.

11. Waarneming nr. 439.565. Dit betreft aardewerkfragmenten (onder meer: grijsbakkend, en roodbakkend geglazuurd aardewerk, Pingsdorf, Paffrath, Kogelpot en Andenne) en een metalen munt uit de Late Middeleeuwen A en B, die werden aangetroffen ter plaatse van het zweefvliegterrein te Nieuw-Haamstede, Gemeente Schouwen-Duiveland. Deze vindplaats ligt binnen het plangebied, en meer precies in Deelgebied III.

(26)

Middeleeuwen A & B, die werden aangetroffen ter plaatse van de Westerenban, Nieuw- Haamstede. Deze vindplaats ligt direct ten westen van het plangebied.

Afbeelding 13. De ligging van in Archis2 geregistreerde, archeologische waarnemingen (geel gemarkeerd, genummerd) in de omgeving van het plangebied (rood omkaderd). Bron: Archis2, 2014.

Daarnaast zijn er 107 archeologische vindplaatsen bekend in het duingebied ten westen van het plangebied, tot aan de Noordzee (de zones van de Meeuwenduinen en de Domaniale duinen). Dit betreft merendeels losse vondsten en deels vondstconcentraties, die op het oppervlak werden aangetroffen. Deze vindplaatsen zijn voornamelijk door J. A. Hubregtse in de decennia voor de Tweede Wereldoorlog ontdekt en gedocumenteerd. Een aantal archeologische vindplaatsen is tussen 1992 en 1994 ontdekt en gedocumenteerd door de AWN, Afdeling Den Haag en omstreken (Beekman, 2006; Valk e.a., 1997). Daarnaast zijn door de AWN, Afdeling Den Haag en omstreken tussen 2007 en 2011 archeologische waarnemingen uitgevoerd (oppervlaktekarteringen) binnen een strook van circa 500 meter achter de zeereep, in het gebied van de Meeuwenduinen ten westen van het plangebied (Valk en Beekman, 2011). De vondsten die werden aangetroffen tijdens deze laatste veldkartering dateren hoofdzakelijk uit de Midden- en Late IJzertijd en de Middeleeuwen, met enkele vondsten uit de Romeinse Tijd.

(27)

Tabel 1. Kwantitatief overzicht van 107 archeologische vindplaatsen, opgedeeld naar type vindplaats (losse vondsten of grondsporen) en periode.

De vindplaatsen zijn in de regel aangetroffen in stuifkuilen, waar de Oude Duin- en Strandzanden nabij het oppervlak liggen, of dagzomen. De losse vondsten bestaan uit aardewerk, metalen voorwerpen (bijvoorbeeld bronzen fibulae en zilveren en messing munten), dierlijk bot (vaak bewerkt, bijvoorbeeld om als kam dienst te doen), gewei, schelpen, houtskool, artefacten van vuursteen en fragmenten van maalstenen (tefriet/ basaltlava). Deze vondsten zijn gedateerd in het Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse Tijd, de Vroege Middeleeuwen, de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd (hoofdzakelijk Nieuwe Tijd A), waarbij het merendeel van deze vindplaatsen uit de Vroege en Late Middeleeuwen stamt. Daarnaast is een aantal vindplaatsen in Archis2 geregistreerd, waar grondsporen zijn aangetroffen, die globaal in de periode lopende vanaf het Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen gedateerd kunnen worden. Enkele van de vindplaatsen met grondsporen (bijvoorbeeld cultuurlagen en (paal-)kuilen) konden nauwkeuriger worden gedateerd, namelijk in de IJzertijd, de Vroege en Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd A. In Tabel 1 is een kwantitatief overzicht gepresenteerd van deze vindplaatsen ten westen van het plangebied, in de zones van de Meeuwenduinen en de Domaniale duinen, waarbij een onderverdeling is gehanteerd tussen losse vondsten op het oppervlak en grondsporen en tevens een chronologisch onderscheid is gemaakt.

3.3 Historische gegevens

Het plangebied ligt binnen het duingebied van de kop van Schouwen, direct ten noordwesten van de bebouwde kom van Burgh-Haamstede, ten noorden van de bebouwde kom van Westenschouwen, ten zuiden van het zweefvliegveld bij Nieuw-Haamstede en ten oosten van de Meeuwenduinen. Het plangebied van de Zeepeduinen bestaat uit een drietal grote duinvalleien, waarvan de middelste vallei

’t Zeepe heet en al in 1318 werd vermeld. De andere twee duinvalleien werden De Poldre en ’t Bree Voxdal genoemd. De Zeepeduinen ontstonden tijdens de zogenaamde ‘Eerste Duinoverstuiving’, in de 13de eeuw. De valleien raakten vervolgens begroeid en werden verpacht voor beweiding. De ruggen verstoven vermoedelijk licht. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een markant kamduin, dat sterk beplant is (met bebossing) om Burgh-Haamstede te beschermen tegen stuivend zand. Het zuidwestelijke deel van het plangebied en het gebied ten westen daarvan, zijn ook hoofdzakelijk bebost.

Aantal vindplaatsen:

Type vindplaats: Periode:

3 Losse vondsten Neolithicum 5 Losse vondsten Bronstijd 15 Losse vondsten IJzertijd 11 Losse vondsten Romeinse Tijd

26 Losse vondsten Vroege Middeleeuwen 38 Losse vondsten Late Middeleeuwen 13 Losse vondsten Nieuwe Tijd

Globale datering:

40 Grondspoor/ -sporen Neolithicum tot en met Late Middeleeuwen Specifieke datering:

3 Grondspoor/ -sporen IJzertijd

4 Grondspoor/ -sporen Vroege Middeleeuwen 8 Grondspoor/ -sporen Late Middeleeuwen 3 Grondspoor/ -sporen Nieuwe Tijd

(28)

en de Topografische Kaart uit 1830 - 1850, 1850 - 1864, 1916, 1949, 1950, 1962, 1972, 1985 en 1993 geraadpleegd.

Afbeelding 14. De globale ligging van het plangebied (rood omkaderd) geprojecteerd op een uitsnede van de kaart van Zeeland van het Speculum Zelandiae van Visscher-Roman uit 1655. Bron: www.zeeland/ chs.

Op de kaarten van Visscher-Roman en Joan Blaeu uit de 17de eeuw zijn de drie duinvalleien goed zichtbaar, alsook het duinlandschap zelf (zie Afbeelding 14 en 15). Op beide kaarten wordt ter plaatse van het zuidwestelijke deel van de duinvallei ’t Zeepe een gebouw weergegeven. Dit betreft een zogenaamd landbaken, met de naam Zuytkaap. Op beide kaarten wordt ter plaatse van een zone ten noordwesten van het plangebied een soortgelijk gebouw, met aangrenzende vuurbakens, weergegeven (De Noortkaep). Deze bebouwing, die diende als bebakening voor het scheepvaartverkeer, dateert van oorsprong uit 1388.

Het is echter goed mogelijk dat de op de kaarten uit de zeventiende eeuw weergegeven gebouwen minder oud zijn. Door duinafslag en verstuiving moesten de landbakens van tijd tot tijd verder landinwaarts worden verplaatst. Op de kaart van Hattinga uit het midden van de 18de eeuw worden deze gebouwen niet meer weergegeven (zie Afbeelding 16). Alleen ten noordwesten van het plangebied, ter plaatse van De Noortkaep, lijken op deze kaart ruïnes te worden weergegeven.

(29)

Afbeelding 15. De globale ligging van het plangebied (rood omkaderd) geprojecteerd op een uitsnede van de kaart van Zeeland van Joan Blaeu uit 1664.

Op de Kadastrale Kaart (Minuutplan) uit 1811 - 1832 wordt ter plaatse van het plangebied geen bebouwing, noch andere mogelijk archeologisch belangwekkende structuren weergegeven (zie Afbeelding 17). Hetzelfde geldt voor de Topografische Kaart uit 1850 - 1864 (zie Afbeelding 18). Pas op de Topografische Kaart uit 1916 worden ter plaatse van het centrale deel van het plangebied structuren weergegeven (zie Afbeelding 19). Waarschijnlijk betreft dit (landbouw-) percelen. Op de topografische kaarten hierna, tot 1993, worden deze structuren niet meer weergegeven.

(30)

Hattinga uit 1747/ 1748. De zwarte pijl duidt op de mogelijke ‘ruines’ van de gebouwen bij ‘De Noortkaep’.

Bron: www.zeeland.nl/ chs.

(31)

Afbeelding 17. De globale ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Kadastrale Kaart (Minuutplan) uit 1811 - 1832. Bron: watwaswaar.nl. Schaal 1: 25.000.

(32)

Topografische Kaart uit 1850 - 1864. Bron: watwaswaar.nl. Schaal 1: 25.000.

(33)

Afbeelding 19. De globale ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Topografische Kaart uit 1916. In het centrale en oostelijke deel van het plangebied worden structuren weergegeven.

Waarschijnlijk betreft dit uitsluitend (landbouw)percelen. Bron: watwaswaar.nl. Schaal 1: 25.000.

Tot slot dienen een aantal historische ontwikkelingen te worden vermeld, die van belang zijn voor de aanwezigheid, intactheid en zichtbaarheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied.

Tot circa 1871 werd het beheer van het duingebied in de kop van Schouwen hoofdzakelijk vorm gegeven door helmbeplanting. Het duinlandschap was in de periode voor de tweede helft van de 19de eeuw sterk begroeid met grassen en duinstruweel en vrij stabiel. Als gevolg van bestuurlijke veranderingen ten aanzien van de polders Schouwen met Burgh en Westland, kwam er een einde aan het regelmatige onderhoud en beheer van het duingebied, waardoor het duinlandschap weer in beweging kwam en er verstuiving en (wind)erosie plaatsvond. Dit werd door de lokale bevolking beschouwd als een bedreiging van de weidegronden in de groene duinvalleien en van de bewoningzones en de landbouwgebieden ten oosten van de duinen. Na decennia van experimenten werd daarom in 1922 besloten om over te gaan tot de grootschalige beplanting met dennenbossen. De Dienst Domeinen van het Ministerie van Financiën was belast met de uitvoering van deze bebossingen. Men hoopte op deze wijze de verstuivingen effectief tegen te gaan, naast het creëren van houtvoorraden en werkgelegenheid.

(34)

aanwezig is.

De beplanting van het duingebied met dennenbossen heeft hoogstwaarschijnlijk een verstorende effect gehad op de hier aanwezige archeologische vindplaatsen. Dit als gevolg van het graven van de plantkuilen, alsook als gevolg van de daarna opgetreden wortelwerking). Het is bekend dat een groot aantal archeologische vindplaatsen, die werden gedocumenteerd door J. A. Hubregtse, in de decennia voor de Tweede Wereldoorlog op deze wijze onder begroeiing zijn verdwenen.

Aan de bebossing kwam in 1942 een einde door toedoen van de Duitse bezetter. Na de Tweede Wereldoorlog werd, onder meer onder druk van natuurbeschermers, de bebossing niet meer hervat. In de jaren 1941 - 1942 kreeg het duingebied van Schouwen een belangrijke functie bij de verdediging van het vasteland van Europa tegen een mogelijke geallieerde invasie vanuit zee. De Duitsers legden vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog bunkers aan in de duinen van Schouwen-Duiveland, als onderdeel van de Atlantikwall. Bebossing binnen de duinen zou het schootsveld belemmeren. De westhoek van Schouwen-Duiveland vormde een zogenaamde ‘Stützpunktgruppe’, die de noordflank van Walcheren en de zuidflank van de Hoek van Holland moesten beschermen tegen geallieerde invallen en de mogelijke inname van de belangrijke havens van Antwerpen en Rotterdam. Er kunnen verschillende typen bunkers worden onderscheiden, zoals commando-, manschappen-, munitie- en hospitaalbunkers. Een deel van deze bunkers was bomvrij. Interessant is dat door de aanleg van en graafwerkzaamheden voor de bunkers, in het bijzonder aan de noordzijde van het plangebied, in de nabijheid van het zweefvliegveld te Nieuw-Haamstede, verstuiving van het duinzand weer aanzienlijk op gang kon komen. Na de Tweede Wereldoorlog is een groot deel van de bunkers verwijderd. Ter plaatse - en in de directe omgeving - van het plangebied zijn hoofdzakelijk nog bunkers aanwezig bij het zweefvliegveld te Nieuw-Haamstede en het Slotbos, ten oosten van het plangebied. Waarschijnlijk zijn er hier nog meer bunkers en andere verdedigingswerken uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig

3.4 Verstoringen

Met betrekking tot het plangebied zijn geen gegevens beschikbaar over evidente antropogene verstoringen. Uit de Klic-melding blijkt alleen dat ter plaatse van enkele locaties in Deelgebied III en IV waterleidingen (beheerder: Evides Waterleidingen) in de ondergrond aanwezig zijn.

Mogelijk aanzienlijke verstoringen van de bodem zullen daarom waarschijnlijk hoofdzakelijk veroorzaakt zijn door natuurlijke processen, met name door boom- en plantenwortels en winderosie, c.q. verstuivingen van (duin)zand. Door deze processen, met name verstuivingen, kunnen archeologische vindplaatsen zijn verstoord, waarbij cultuurlagen zijn geërodeerd en artefacten als een soort ‘desert pavement’ zijn achtergebleven. Tevens zal de aanplant van bossen in de decennia voor de Tweede wereldoorlog en de aanleg van bunkers in de Tweede Wereldoorlog, tot plaatselijke verstoringen hebben geleid.

3.5 Luchtfoto’s

In het kader van het onderzoek is een luchtfoto geraadpleegd uit 1989 (ROBAS fotonummers 42.403 en 42.509). In aanvulling hierop zijn luchtfoto’s uit 1959 en 2013 geraadpleegd (bron:

www.zeeland.nl/ chs; zie Afbeelding 20 en 21). Op geen van de geraadpleegde luchtfoto’s zijn ter plaatse van het plangebied duidelijk als zodanig te herkennen archeologische fenomenen zichtbaar.

(35)

Afbeelding 20. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de luchtfoto uit 1959.

Bron: www.zeeland.nl/ chs. Schaal 1: 25.000.

(36)

Bron: www.zeeland.nl/ chs. Schaal 1: 25.000.

3.6 Actueel Hoogtebestand Nederland

Tijdens het onderzoek is het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) geraadpleegd (zie Afbeelding 22). De oranje zones betreffen hoofdzakelijk de hoog gelegen duinen ter plaatse van het zuidwestelijke en oostelijke deel van het plangebied (de zone van de Meeuwenduinen en de Domaniale Duinen). De oostelijk gelegen hoge duinrand is een sterk begroeid kamduin (met bebossing), dat de landbouwgrond en de bebouwde kom van Burgh-Haamstede moet beschermen tegen stuivend zand. De gele en lichtgroene zones betreffen de lager gelegen duinen, inclusief duinvalleien en stuifkuilen. De donkerblauwe gebieden betreffen de laag gelegen zeekleipolders ten zuiden en ten oosten van het plangebied. Vanwege het zeer geaccidenteerde duinlandschap varieert de hoogte van het maaiveld zeer aanzienlijk (circa 6 - 37 meter +NAP). Ter plaatse van het plangebied ligt het maaiveld op een hoogte van circa 6.0 - 17.0 meter +NAP.

(37)

Afbeelding 22. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand (AHN). De oranje en gele zones betreffen de hoger gelegen zones, de lichtgroene en blauwe zones betreffen de lager gelegen zones. (c) AHN - www.ahn.nl [2014]. Schaal 1: 25.000.

3.7 Archeologisch Verwachtingsmodel

In het grootste deel van het plangebied kan een bodemopbouw worden verwacht met Jonge Duin- en Strandafzettingen, voor een klein deel op Afzettingen van Duinkerke IIIa/ II, al dan niet op (eutroof tot mesotroof) Hollandveen, al dan niet op Afzettingen van Calais IV, op Oude Duin- en Strandafzettingen, op zeer diepreikende, zandige Afzettingen van Calais III. Op basis van de archeologische vondsten in het duingebied is het duidelijk dat er ter plaatse van het plangebied ook zones aanwezig zijn waar sprake is van een bodemopbouw met Jonge Duinafzettingen op Oude Duinafzettingen.

De Afzettingen van Duinkerke betreffen hoogstwaarschijnlijk Afzettingen van Duinkerke IIIa en/ of II, die tot circa 1000 na Chr. zijn afgezet. De vorming van de Jonge Duinen heeft pas na deze periode plaatsgevonden, met name in de 13de eeuw, tot in (sub-)recente tijden. Vooral in het noordwestelijke deel van het plangebied kunnen hoger gelegen Oude Duinzanden worden verwacht.

(38)

verwacht.

Op basis van de Geologische Kaart van Nederland 1: 50.000 zou moeten worden uitgegaan van de volgende stratigrafie. De top van de Jonge Duin- en Strandzanden (het maaiveld) ligt op een hoogte van 6 - 17 meter +NAP. De top van het Hollandveen kan worden verwacht op een diepte van circa 3.0 - 4.0 meter –NAP. De top van de Oude Duin- en Strandzanden kan worden verwacht op een diepte van circa 2 - 5 meter –NAP. De top van de zandige Afzettingen van Calais III kan worden verwacht op een diepte van circa 5 - 10 meter –NAP. Deze (zand) Afzettingen van Calais III kunnen worden geïnterpreteerd als wadzanden. In het oostelijke deel van het plangebied kunnen ook insluitingen van Afzettingen van Duinkerke IIIa/ II en/ of kleiige Afzettingen van Calais IV voorkomen. De top van de Afzettingen van Duinkerke IIIa/ II kan worden verwacht op een diepte van circa 0.0 meter NAP. De top van de kleiige Afzettingen van Calais IV kan worden verwacht op een diepte van circa 4.0 meter – NAP.

Er dient met nadruk te worden vermeld dat op basis van de in dit duingebied aangetroffen archeologische vondsten en vondstcomplexen, met name uit de periode van het Laat Neolithicum t/m de vroege Middeleeuwen, moet worden geconcludeerd dat de Oude Duinzanden in de laaggelegen delen van het plangebied dagzomend kunnen worden aangetroffen daar waar dieptes zijn ontstaan ter plaatse van stuifkuilen. Daar is het afdekkende Jonge Duinzand verstoven. Echter, binnen het plangebied is nauwelijks sprake van de aanwezigheid van stuifkuilen (Beekman, 2014).

Archeologische vindplaatsen uit de periode van de Late Bronstijd/ Vroege IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen kunnen hoofdzakelijk worden aangetroffen ter plaatse van de zogenaamde stuifkuilen, waar door zandverplaatsing de afzettingen van de Oude Duin- en Strandzanden dagzomend kunnen voorkomen. Op basis van de fysisch geografische en archeologische gegevens kan worden geconcludeerd dat bewoning in deze perioden op de Oude Duin- en Strandzanden, of op het Hollandveen en de Afzettingen van Duinkerke heeft plaatsgevonden, voordat de Jonge Duin- en Strandzanden tot ontwikkeling kwamen tussen 1200 en 1300 A.D.

Archeologische vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd kunnen aanwezig zijn in de top van - of deels begraven onder - de Jonge Duinafzettingen. De verwachting op de aanwezigheid van vindplaatsen uit de Nieuwe Tijd is relatief laag. Wel is in het plangebied, ten minste vanaf het einde van de 14de eeuw, een gebouw (baken de Zuytkaap) aanwezig geweest, dat ook wordt weergegeven op kaarten uit de 17de eeuw. Daarnaast is bekend dat er in het plangebied meerdere bunkers en andere militaire structuren uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig zijn.

Voor archeologische vindplaatsen geldt dat vrijwel alle complextypen uit voornoemde perioden zouden kunnen worden verwacht. Het zou hier immers kunnen gaan om nederzettingsterreinen, activiteitenzones, grafvelden, maar ook om akker- en/ of weidegebieden, infrastructuur, enz. De omvang van de mogelijk aan te treffen archeologische sporen is op dit moment nog niet bekend.

Archeologische vindplaatsen kunnen worden herkend aan de hand van de aanwezigheid van een bewoningsniveau (“vuile laag”), door middel van fragmenten aardewerk, fragmenten vuursteen, houtskool of bijvoorbeeld botmateriaal.

In hoeverre het bodemprofiel (en daarmee mogelijk archeologische resten) nog intact aanwezig is, is niet bekend. Dit geldt ook voor de invloed van post-depositionele processen op het aanwezige bodemarchief. Hierbij dient in het bijzonder vermeld te worden dat door uitstuiving van het duinzand (met name de Afzettingen van de Oude Duin- en Strandzanden) cultuurlagen en bijhorende sporen deels of gedeeltelijk kunnen zijn geerodeerd en dat alleen losse artefacten, in de vorm van een soort

‘desert pavement’, bewaard zijn gebleven. Tevens kan grootschalige bosbeplanting, bijvoorbeeld in de periode 1938-1940, archeologische vindplaatsen hebben aangetast, als gevolg van het graven van plantgaten en de latere wortelwerking.

(39)

4. Resultaten veldonderzoek

4.1 Inleiding

Ten tijde van het booronderzoek (IVO-Overig) was ter plaatse van het plangebied een natuurlijk duinlandschap aanwezig, met open ruimtes en begroeide zones (struikgewas en bebossing). Waar door de spaarzame vegetatie de vondstzichtbaarheid goed was, is een oppervlaktekartering uitgevoerd. Het maaiveld lag ter plaatse van de verschillende delen van het onderzoeksgebied op een hoogte van circa 6 - 17 meter +NAP.

De locatie van de boringen en de bijbehorende hoogteligging van het maaiveld ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP), zijn bepaald met behulp van een GPS (Sokkia Rover GPRX). De nauwkeurigheid van dit systeem bedraagt circa +/- 3 centimeter.

4.2 Booronderzoek

Binnen de verschillende delen van het onderzoeksgebied zijn in totaal 216 boringen uitgevoerd met een onderlinge afstand van circa 40 meter (zie Afbeelding 23). Boring nr. 22, 31, 79 en 196 konden als gevolg van de aanwezigheid van waterplassen niet worden uitgevoerd.

De boringen zijn gezet met een Edelmanboor met een diameter van 10 centimeter, tot op een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. Dit is een afdoende boordiepte tijdens deze fase van het IVO-Overig (verkennend) om de intactheid van de bodem en de landschapsgenese vast te stellen, in relatie tot de verwachte verstoringsdiepte. Bij iedere afzonderlijke boring zijn de in de boring te onderscheiden geologische afzettingen ingemeten ten opzichte van het maaiveld.

4.3 Geologische opbouw

Op basis van de gegevens van het booronderzoek kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de plangebieden sprake is van de aanwezigheid van Jong Duinzand, soms doorsneden door één of meerdere oude vegetatieniveaus (zie Afbeelding 24 t/m 48). Geen van de boringen werd diep genoeg doorgezet om oudere afzettingen dan het Jonge Duinzand te bereiken. Er kunnen op basis van de boorgegevens dan ook geen uitspraken worden gedaan over de eventuele aanwezigheid van Oud Duinzand, of Afzettingen van Duinkerke, Hollandveen of Afzettingen van Calais. Deze afzettingen liggen ter plaatse van het plangebied op grotere diepte. Op basis van Beekman (Beekman, 2006: 30) kan echter worden gesteld dat de interpretatie van het duinzand als Jong Duinzand of Oud Duinzand problematisch is. Er zijn feitelijk te weinig ‘harde’ gegevens om het zand te dateren. Op basis van de hoogteligging van het aangetroffen zand lijkt een interpretatie als Jong Duinzand verdedigbaar. Het kan echter toch niet worden uitgesloten dat het hier Oud Duinzand betreft. Vooralsnog wordt ervoor gekozen het zand als Jong Duinzand te benoemen.

Het Jonge Duinzand bestaat uit matig fijn tot matig grof geel tot geelgrijs zand. De fractie is klein genoeg om door de wind verplaatst te worden (eolisch). Het zand is gefaseerd afgezet, voornamelijk door verstuiving in de periode 1200 - 1300 A.D. (zie 3.3 Historische gegevens). Aan het einde van de vijftiende eeuw en in het begin van de zestiende eeuw was er opnieuw sprake van een periode van zandverstuivingen. Datzelfde geldt voor het begin van de twintigste eeuw. Perioden van grote stuifactiviteit werden afgewisseld door perioden van relatieve rust, waarbij het stuifzand door begroeiing werd vastgelegd. In perioden waarbinnen geen zandverstuivingen plaatsvonden ontstonden bodems en vegetatieniveaus. Deze vegetatieniveaus zijn in het profiel herkenbaar als humeuze zandlagen die donker van kleur zijn. Deze oudere zandlagen werden na verloop van tijd weer overstoven.

(40)

en de sequentie verstuivingen nader te dateren. Daarvoor zou de aanwezigheid van dateerbare archeologische vondsten goede mogelijkheden bieden. Deze werden echter tijdens het booronderzoek niet aangetroffen.

Op basis van het booronderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem ter plaatse van de verschillende deelgebieden van het onderzoeksgebied grotendeels intact is. Er werden geen aanwijzingen voor grootschalige verstoringen aangetroffen. De aanwezigheid van vegetatieniveaus duidt overigens ook op de intactheid van de bodem.

4.4 Archeologische indicatoren

Er zijn in de boringen geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Het in Boring nr. 201 op een diepte van 0.4 meter beneden het maaiveld aangetroffen hout betreft een subrecente verstoring.

Ook bij de oppervlaktekarteringen werden geen archeologische indicatoren aangetroffen.

(41)

Afbeelding 23. De locaties van de boringen (blauw gemarkeerd), geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. Het plangebied is rood omkaderd, de verschillende delen van het onderzoeksgebied zijn mintgroen gemarkeerd. Schaal 1: 10.000.

(42)
(43)

Afbeelding 24. Grafische weergave van Boring nr. 1 t/m 11.

Legenda:

Geel: zand, matig fijn of matig grof, geelgrijs, Jong Duinzand Grijs: zand, bruin/grijs, sterk humeus, vegetatieniveau

Rood: hout

Afbeelding 25. Grafische weergave van Boring nr. 12 t/m 19.

(44)

Afbeelding 27. Grafische weergave van Boring nr. 28 t/m 37.

(45)

Afbeelding 28. Grafische weergave van Boring nr. 38 t/m 42 en Boring nr.: 47 en 48.

Afbeelding 29. Grafische weergave van Boring nr. 43 t/m 46 en Boring nr. 50.

(46)

Afbeelding 31. Grafische weergave van Boring nr. 62 t/m 68 en Boring nr.: 49.

(47)

Afbeelding 32. Grafische weergave van Boring nr. 69 t/m 73.

Afbeelding 33. Grafische weergave van Boring nr. 74 t/m 83.

(48)

Afbeelding 35. Grafische weergave van Boring nr. t/m 100.

(49)

Afbeelding 36. Grafische weergave van Boring nr. 101 t/m 105.

Afbeelding 37. Grafische weergave van Boring nr. 106 t/m 116.

(50)

Afbeelding 39. Grafische weergave van Boring nr. 126 t/m 135.

(51)

Afbeelding 40. Grafische weergave van Boring nr. 136 t/m 145 .

Afbeelding 41. Grafische weergave van Boring nr. 146 t/m 158.

(52)

Afbeelding 43. Grafische weergave van Boring nr. 168 t/m 174.

(53)

Afbeelding 44. Grafische weergave van Boring nr. 175.

Afbeelding 45. Grafische weergave van Boring nr. 176 t/m 189.

(54)

Afbeelding 47. Grafische weergave van Boring nr. 199 t/m 213.

(55)

Afbeelding 48. Grafische weergave van Boring nr. 214 t/m 220.

(56)
(57)

5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

5.1 Samenvatting en conclusies

Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningprocedure (omgevingsvergunning) voor het herstel van het natuurontwikkelingsproject ‘PAS Project Zeepeduinen’ te Burgh-Haamstede (Gemeente Schouwen-Duiveland). De voorgenomen maatregelen bestaan uit het afplaggen van circa 25 hectare (ter plaatse van 50 verschillende locaties) tot een maximale diepte van circa 0.25 meter beneden het huidige maaiveld. Tevens zullen eventueel stobben worden gefreesd en zullen zes poelen worden uitgediept tot een maximale diepte van circa 0.8 meter beneden het huidige maaiveld en worden vergroot (met een oppervlakte circa 3000 vierkante meter).

De planlocaties vormen tezamen het onderzoeksgebied, met een totale oppervlakte van circa 25 hectare. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 318 hectare, en is opgedeeld in vier deelgebieden (Deelgebied I, II, III en IV).

Op de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Schouwen-Duivenland wordt ter plaatse van Deelgebied I, II en III een zone weergegeven met de status van ‘Onderzoeksgebied A’. Hier is sprake van een middelhoge tot hoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid geldt voor een dergelijke zone een onderzoeksplicht wanneer daar bodemverstoringen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 2500 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.5 meter beneden het maaiveld.

Op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Nederland wordt ter plaatse van het gehele Deelgebied IV een deel van het wettelijk beschermd, archeologisch Rijksmonument ‘Westerenban van Schouwen, Oude Duinen’ (Monument nr. 2345) weergegeven. Dit betreft een ‘Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd’. Binnen een dergelijk archeologisch rijksmonument mogen geen bodemverstorende activiteiten worden uitgevoerd. Voor activiteiten anders dan het gangbare gebruik, beheer e.d. dient de initiatiefnemer een archeologische monumentenvergunning aan te vragen bij de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE), die namens de Minister van OCW over dergelijke aanvragen beslist en bepaalt of een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Hoewel in een groot deel van het inrichtingsgebied de bodemverstoringen beperkt zullen blijven tot een maximale diepte van 0.3 meter beneden het maaiveld bestaat door het verwijderen van de toplaag het risico dat er in een later stadium diepere bodemverstoringen zullen ontstaan, als gevolg van winderosie. Door de Gemeente Schouwen-Duiveland is dan ook, in overleg met de Provincie Zeeland en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, besloten dat in het kader van de vergunningverlening voor het gehele inrichtingsgebied eerst een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen, verkennende fase (IVO-Overig) moest worden uitgevoerd, als eerste stap in de Archeologische Monumentenzorg-cyclus (AMZ-cyclus)

Op basis van het door SOB Research opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 1 april 2014) heeft Eelerwoude, namens Natuurmonumenten Beheereenheid Deltakust, op 8 april 2014 aan SOB Research opdracht verleend om het archeologisch onderzoek uit te voeren.

In het kader van het Archeologisch Bureauonderzoek zijn verschillende archieven geraadpleegd om inzicht te verkrijgen in de bestaande geologische, archeologische en historische informatie. In het kader van het veldwerk, dat plaatsvond op 22, 23, 24, 25, 28 en 29 april 2014, zijn in het plangebied 216 boringen uitgevoerd met een Edelmanboor met een diameter van 10 centimeter tot op een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld.

Op basis van de onderzoeksgegevens kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van het onderzoeksgebied sprake is van een bodemopbouw met Jong Duinzand, soms doorsneden door één of meerdere oude vegetatieniveaus.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

De Toetsgroep vraag zich af of het huidige keuzemodel niet aangepast dient te worden voor de ontwerpen in de Oosterschelde.. Bij een volgende overleg kan dit samen met de

De Commissie was, in het kader van voormelde adviezen, bovendien van mening dat de vaststelling van de technische middelen die de operatoren van telecommunicatienetwerken en

Daar ontwerpartikel 1 een quasi (zie verder, nr. 19.2) letterlijke overname is van het voormalige ontwerpartikel 1 (advies nr. 23/2000), oordeelt de Commissie in de lijn van haar

Het tweede lid van artikel 5 van genoemde wet machtigt de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en bij in Ministerraad

Elk centrum houdt om praktische, organisatorische en veiligheidsredenen bestanden van persoonsgegevens bij van de vastgehouden vreemdelingen. Deze bestanden zijn bestemd voor

Het ligt dan natuurlijk wel voor de hand dat je jezelf afvraagt: 'Zou er voor het getal zeven geen bijzonder kenmerk van deelbaarheid bestaan?' Om op deze

staat voor kwaliteit staat voor vlekken verwijderen wast de witte was ook echt wit maakt de was echt schoon is een krachtig wasmiddel!. met Persil ben ik verzekerd van een