• No results found

Leren ondernemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leren ondernemen"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leren ondernemen

Informatiebehoefte van startende ondernemers

en kennisoverdracht via e-learning

Opdrachtgever Begeleiding Auteur

Q-modus B.V. Zernikelaan 6 9747 AA Groningen 050-3638838 www.q-modus.nl info@q-modus.nl Begeleiders: G. Vellinga Dr. G. Blaauw Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Bedrijfskunde Landleven 5 9747 AD Groningen www.bdk.rug.nl Begeleiders: Dr. J. L. Miedema Dr. T.W. de Boer M. Couprie Aquamarijnstraat 277 9743 PG Groningen 0611-092273 Groningen, december 2005

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van dit afstudeerverslag; het auteursrecht van dit afstudeerverslag berust bij de auteur.

(2)

Voorwoord

Bij bedrijfskunde is men behoorlijk gek op het gebruik van metaforen. Ondernemingen worden met het grootste gemak vergeleken met bijvoorbeeld machines, organismen of met de hersenen van een mens. Metaforen kunnen een krachtig middel zijn om een buitenstaander, die geen expert is op bepaalde gebieden, een beeld te geven van een bepaalde situatie. Aangezien ik de lezer van deze scriptie enigszins een beeld wil geven van mijn afstudeeronderzoek en vooral de uitvoering daarvan, wil ik daarom ook gebruik maken van een metafoor.

De uitvoering van mijn afstudeeropdracht zou ik willen vergelijken met een puzzel. Q-modus, de organisatie waar ik mijn stage heb gelopen, had mij gevraagd om een puzzel voor hen op te lossen. Deze puzzel ging over e-learning en de mogelijke toepassing hiervan voor startende ondernemers. Alhoewel deze puzzel mij erg interessant leek werd al snel duidelijk dat ik in zes maanden stagelopen nooit en te nimmer de gehele puzzel op zou kunnen lossen, simpelweg omdat de puzzel veel te groot was om door één persoon in zes maanden tijd opgelost te worden.

Gedurende het verloop van mijn stage werd echter steeds meer duidelijk over het aantal puzzelstukjes waaruit de puzzel bestond en nog belangrijker, over de puzzelstukjes die al door anderen op hun plek waren gelegd. Zo bleken er wel degelijk enkele puzzelstukjes over ondernemerschap en e-learning neergelegd te zijn. Het probleem was echter dat deze puzzelstukjes nog ver uit elkaar lagen, waardoor het niet duidelijk was of deze stukjes bij elkaar zouden passen als ze op elkaar zouden worden aangesloten. Alhoewel ik dus tijdens mijn stage nooit de gehele puzzel zou kunnen oplossen, zou ik wel kunnen bekijken of de verschillende puzzelstukjes die al neergelegd waren mogelijk op elkaar aangesloten konden worden.

Verschillende personen hebben mij geholpen bij het kijken naar deze puzzel. Ik wil daarom Gea Vellinga en Gerben Blaauw, mijn begeleiders bij Q-modus bedanken voor het aanbieden van tips, ideeën en feedback. Ook Joost Miedema, mijn begeleider aan de universiteit, wil ik bedanken voor zijn flexibele opstelling bij het geven van zeer bruikbare feedback ondanks vervelende griepjes en alle drukte op de universiteit. Daarnaast wil ik mijn tweede beoordelaar dhr. De Boer bedanken voor het steken van tijd en moeite in mijn afstudeeropdracht. Ik wil ook de verschillende mensen van de Kamer van Koophandel en het EIM met wie ik contact heb gehad bedanken voor het leveren van enkele cruciale puzzelstukjes. Natuurlijk kan ik mijn tijdelijke collega’s bij Q-modus niet vergeten. Puzzelen vraagt een hoop motivatie en concentratie die ik waarschijnlijk niet had kunnen opbrengen zonder de vele ontspannen lunches, interessante gesprekken en algemene interesse van hun kant. Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken die, zonder dat ze al teveel zicht hadden op mijn gepuzzel, toch geprobeerd hebben mij zo goed mogelijk te ondersteunen.

Martijn Couprie,

(3)

Samenvatting

Vanuit Q-modus bestond de vraag op welke wijze kennis aan startende ondernemers

overgedragen kan worden via e-learning. Startend ondernemerschap is een proces waarin een ondernemer activiteiten uitvoert voor de start van de onderneming. Hiervoor zijn

verschillende soorten kennis nodig. Kennis is ingedeeld in kennis over een feit, kennis over een werkwijze, handeling of gang van zaken, kennis over de haalbaarheid daarvan en kennis over de beste wijze om tot een resultaat te komen.

E-learning is een leermethode die via standaard internettechnologie en een netwerk op een computer wordt aangeboden en een meerwaarde biedt ten opzichte van traditionele leermethoden. Daarbij kan informatie, training en instructies of een echte doe-, werk- en leeromgeving worden aangeboden. Per toepassing kan de vorm van interactie verschillen. Door herinterpretatie van twee eerdere onderzoeken is de behoefte aan informatie en kennissoorten van startende ondernemers bepaald. De informatiebehoefte is vervolgens ingedeeld in een aantal rubrieken. Op basis hiervan is een aantal conclusies getrokken:

• Bij Voorbereiding, Belastingen, Subsidies, Vergunningen, Huisvesting, Personeel en

Startsituatie is er vooral behoefte aan feitenkennis.

• Bij Juridische zaken is er vooral behoefte aan procedurele kennis. • Bij Rechtsvorm is er vooral behoefte aan interpretatieve kennis.

• Bij Registratie en Financiën is er vooral behoefte aan feitenkennis en procedurele kennis. • Bij Verzekeringen en Marketing is er vooral behoefte aan feitenkennis, procedurele kennis

en interpretatieve kennis.

• Bij Administratie is er vooral behoefte aan interpretatieve kennis en achtergrondkennis. • Bij geen van de rubrieken is er vooral behoefte aan achtergrondkennis.

Tenslotte zijn een aantal stellingen opgesteld over het overdragen van kennissoorten aan startende ondernemers via soorten e-learning:

• De overdracht van feitenkennis aan startend ondernemers kan het beste plaatsvinden in

een e-learningsoort waarin alleen informatie wordt aangeboden en er geen communicatie nodig is.

• De overdracht van procedurele kennis kan het beste plaatsvinden in een e-learningsoort

waarin training en instructies worden aangeboden en asynchrone communicatie mogelijk is.

• De overdracht van interpretatieve kennis en achtergrondkennis kunnen het beste

plaatsvinden in een e-learningsoort waarin een echte leeromgeving wordt aangeboden en de ondernemer zelf de vorm van interactie kiest.

(4)

Inhoudsopgave

SAMENVATTING... 3

1. INLEIDING EN ONDERZOEKSOPZET... 5

1.1 ACHTERGROND VAN HET ONDERZOEK... 5

1.2 DE CONTEXT VAN HET ONDERZOEK... 7

1.3 THEORETISCH KADER... 10

1.4 CONCEPTUEEL MODEL... 15

1.5 PROBLEEMSTELLING... 17

1.6 GEGEVENSVERZAMELING EN SOORT ONDERZOEK... 18

1.7 STRUCTUUR SCRIPTIE... 19

2. ONDERNEMERSCHAP, ONDERNEMINGEN EN STARTENDE ONDERNEMERS ... 20

2.1 PROBLEMEN RONDOM HET DEFINIËREN VAN ONDERNEMERSCHAP... 20

2.2 DEFINIËRING ONDERNEMERSCHAP: EIGENSCHAPPEN VAN DE ONDERNEMER... 22

2.3 DEFINIËRING VAN ONDERNEMERSCHAP: ACTIVITEITEN DIE EEN ONDERNEMER UITVOERT... 24

2.4 DEFINIËRING VAN EEN STARTEND ONDERNEMER... 26

2.5 CONCLUSIE... 27

3. HET STARTEN VAN EEN ONDERNEMING ... 28

3.1 HET ONDERNEMINGSPROCES... 28

3.2 ONDERVERDELING ONDERNEMERSCHAP IN FASES... 32

3.3 DE PRESTARTFASE VAN HET ONDERNEMINGSPROCES... 34

3.4 STARTFASE VAN HET ONDERNEMINGSPROCES... 37

3.5 CONCLUSIE... 38

4. ONDERZOEKSRESULTATEN ... 40

4.1 ONDERZOEK 1: WAAROVER STELLEN ONDERNEMERS VRAGEN? ... 40

4.1.1 BESCHRIJVING ONDERZOEK 1... 40

4.1.2 UITKOMSTEN ONDERZOEK 1... 40

4.1.3 EVALUATIE ONDERZOEK 1 ... 41

4.2 ONDERZOEK 2: VRAAGPATROON ONDERNEMERS TEN BEHOEVE VAN BEDRIJVENLOKET 2000... 42

4.2.1 BESCHRIJVING ONDERZOEK 2... 42

4.2.2 UITKOMSTEN ONDERZOEK 2... 43

4.2.3 EVALUATIE ONDERZOEK 2 ... 43

4.3 COMBINATIE ONDERZOEKEN EN OPERATIONALISERING KENNISSOORTEN... 44

4.3.1 COMBINERING INDELINGEN... 44

4.3.2 OPERATIONALISERING KENNISSOORTEN... 46

4.4 UITKOMSTEN EN CONCLUSIES ONDERZOEK... 47

4.4.1 UITKOMSTEN... 47

4.4.2 CONCLUSIES... 48

5. E-LEARNING ... 51

5.1 DEFINIËRING VAN E-LEARNING... 51

5.2 INDELING IN SOORTEN E-LEARNING... 53

5.3 KEUZE INDELING... 58

5.4 TYPES E-LEARNING EN KENNISSOORTEN... 59

5.5 CONCLUSIE... 61

6. CONCLUSIE, DISCUSSIE EN EVALUATIE... 63

6.1 CONCLUSIE... 63

6.2 DISCUSSIE... 65

6.3 EVALUATIE VAN HET ONDERZOEK EN DE ONDERZOEKSRESULTATEN... 66

6.4 DE ONDERZOEKSRESULTATEN EN VERVOLGONDERZOEK... 68

LITERATUURLIJST... 69 BIJLAGE 1: VRAAGPATRONEN...ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.

(5)

1. Inleiding en onderzoeksopzet

Startend ondernemerschap is een zogenaamd ‘hot issue’; er wordt de laatste tijd namelijk veel aandacht besteed aan ondernemerschap in kranten en op de tv. De startersdagen van de Kamer van Koophandel trekken hoge aantallen geïnteresseerde bezoekers en in het afgelopen jaar is een record aantal mensen met een nieuwe onderneming begonnen in Nederland. Het starten van een onderneming is echter verre van eenvoudig. De overheid heeft veel regels en wetten vastgesteld waarmee een ondernemer te maken krijgt tijdens het starten van zijn onderneming. Daarnaast zijn er nog veel andere aspecten van het starten van een onderneming waar een ondernemer rekening mee moet houden, zoals het verkrijgen van financiering en het opstellen van een ondernemingsplan. Een ondernemer moet dus kennis hebben van een breed scala aan verschillende activiteiten om zijn onderneming succesvol van de grond te krijgen. Natuurlijk staat de ondernemer hierin niet alleen. Hij kan bij allerlei organisaties en instellingen terecht voor het verkrijgen van ondersteuning, advies en informatie. In dit onderzoek zal worden gekeken hoe het brede scala aan kennis dat een ondernemer nodig heeft overgedragen kan worden door middel van e-learning.

In de rest van dit hoofdstuk wordt een aantal zaken rond het onderzoek besproken. Allereerst zal in paragraaf 1.1 de achtergrond van de opdracht, die geleid heeft tot dit onderzoek, worden besproken. Daarbij zal ondermeer kort worden ingegaan op de opdrachtgever en de aanleiding tot het onderzoek. Daarna zal in paragraaf 1.2 de context van het onderzoek worden behandeld. Hierin zal worden gesproken over de bredere maatschappelijke relevantie van dit onderzoek. Vervolgens zal de onderzoeksopzet worden besproken. Hiervoor wordt in paragraaf 1.3 gekeken naar het theoretisch kader van dit onderzoek, waarin wordt ingegaan op de manier van kijken naar de werkelijkheid, het gebruik van de termen kennis en leren en de indeling in verschillende kennissoorten in dit onderzoek. In paragraaf 1.4 wordt het conceptueel model van dit onderzoek behandeld. Daaruit volgt in paragraaf 1.5 de probleemstelling, waarbij de vraagstelling, doelstelling, deelvragen en de randvoorwaarden aan de orde komen. In paragraaf 1.6 volgt de gegevensverzameling en de behandeling van het soort onderzoek dat is uitgevoerd. Tenslotte staat in paragraaf 1.7 kort de verdere structuur van deze scriptie weergegeven.

1.1 Achtergrond van het onderzoek

De opdrachtgever van dit onderzoek is Q-modus. Q-modus is een relatief jonge onderneming gevestigd op het Zernike complex1 in Groningen. De onderneming valt onder de RuG Houdstermaatschappij B.V. Hieronder vallen ondernemingen die hun dienstverlening baseren op de kennis uit de Rijksuniversiteit Groningen. Hierdoor staat Q-modus dicht bij de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van kennis en innovatie die uit wetenschappelijk onderzoek ontstaan. Bij Q-modus staan drie termen centraal:

• Communicatie: Q-modus wil de communicatie tussen mensen en bedrijven op gang

brengen. De communicatie kan daarbij dienen als katalysator voor innovatie. Communicatie dient hierbij als middel om mensen en bedrijven te helpen hun achterliggende doelen te bereiken.

• Kennisuitwisseling: Binnen bedrijven en bij personen is een bijna onuitputtelijke bron van

kennis aanwezig. Deze kennis is een vitale grondstof van de economie. Door middel van

1 Naast Q-modus zijn ook de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool Groningen en een aantal andere

(6)

communicatie kan kennis gedeeld worden en kan nieuwe kennis worden gecreëerd. Q-modus ondersteunt de kennisuitwisseling door het ontwikkelen van projecten.

• Innovatie: Innovatie is de impuls voor economische vooruitgang. Q-modus ondersteunt

innovatie door inzicht in kennisuitwisseling, overzicht over de marktkennis en uitzicht op toekomstige ontwikkelingen.

De diensten die Q-modus levert zijn procesbegeleiding (vinden van de juiste partners en aansturen van het communicatieproces), projectmanagement en het ontwikkelen van communicatiegereedschappen. Een goed voorbeeld hiervan is een project voor kennisuitwisseling genaamd het Talentproject2, waarbij getalenteerde studenten worden gekoppeld aan meesters uit het bedrijfsleven. Hierdoor wordt niet alleen kennisuitwisseling tussen universiteiten en bedrijfsleven gestimuleerd, maar ook de kennisuitwisseling tussen bedrijven onderling. Daarnaast kan Q-modus ook producten (laten) maken zoals websites en huisstijlen. Het werk dat door Q-modus wordt uitgevoerd is in de eerste jaren van haar bestaan verschoven van ontwerpgerichte opdrachten naar het opstarten en managen van projecten. Bij het bedrijf zijn op het moment van schrijven zes mensen aan het werk. Tevens lopen er verschillende studenten stage.

Begin mei 2004 heeft Q-modus de opdracht gekregen van het Adviescollege van de Markt (AMa) om de Taskforce e-learning uit te voeren. De AMa is een onafhankelijk adviesorgaan van het Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN), waarin de drie noordelijke provincies Groningen, Drenthe en Friesland betrokken zijn. Het doel van de Taskforce is tweezijdig. Aan de ene kant is het bedoeld om de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven te bevorderen. Aan de andere kant is het doel van de Taskforce de ontwikkeling van innovatieve e-learningtoepassingen te stimuleren.

De doelstellingen van de Taskforce e-learning luiden als volgt:

• Het versterken van de economische structuur van Noord Nederland, door middel van het

verbeteren van onderwijs.

• Het werken aan een betere aansluiting tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven

(voornamelijk het midden- en klein bedrijf).

• Het werken aan nauwere samenwerking tussen enerzijds leveranciers van ICT-middelen

en -diensten en anderzijds het onderwijs en het bedrijfsleven.

• Het ontwikkelen van ICT-tools.

• Het streven naar innovatie op gebied van e-learning.

• Het gezamenlijk ontwikkelen van een community of competence op het gebied van

e-learning voor het vastleggen en uitwisselen van kennis en ervaring.

Eind april 2005 is de Taskforce succesvol afgesloten met een kompasaanvraag3 en de identificatie van vijfendertig kansrijke e-learningprojecten in Noord Nederland. De AMa heeft Q-modus verzocht om ook het vervolg van de Taskforce e-learning op zich te nemen. Het vervolg zal ondermeer bestaan uit het initiëren van projecten, het leggen van contacten tussen markt en kennisinstellingen, het leggen en onderhouden van contacten met het onderwijs, het leveren van advies over subsidieregelingen en het uitvoeren van (markt)onderzoek. Voor dit vervolg wordt binnen Q-modus hard gewerkt aan de oprichting van een e-learningplatform. Het doel is om in samenwerking met enkele marktpartijen en kennisinstellingen een platform

2 http.//www.talentproject.nl

(7)

te creëren voor de ontwikkeling van e-learningtoepassingen. Het e-learningplatform moet zo de ontwikkeling, ontsluiting en de distributie van content stimuleren. Dit onderzoek naar de mogelijke toepassing van e-learning voor startende ondernemers past binnen de strategie van het oprichten van een dergelijk platform. Het idee om e-learning te gebruiken om de communicatie en kennisuitwisseling te faciliteren en verbeteren en de innovativiteit die daarmee mogelijk gemaakt wordt, sluit goed aan bij de dienstverlening die Q-modus wil verlenen.

1.2 De context van het onderzoek

In deze scriptie worden twee verschillende onderwerpen, startend ondernemerschap en e-learning, met elkaar verbonden. Voor zowel startend ondernemerschap als e-learning bestaat momenteel veel aandacht vanuit de overheid, het bedrijfsleven en zeker ook vanuit de wetenschappelijke wereld.

Startend ondernemerschap

Er is de laatste tijd flink veel aandacht voor startend ondernemerschap. Vanuit de Ministeries van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt hard gewerkt aan de stimulering van ondernemerschap. Daarbij wordt ondermeer gekeken naar manieren om ondernemerschap al vanuit de verschillende vormen van onderwijs te stimuleren. Daarvoor worden verschillende initiatieven opgezet, zoals het project ‘leren ondernemen’4, waarmee ondernemerschap in het onderwijs wordt gepromoot.

Er zijn verschillende redenen voor de grote hoeveelheid aandacht die momenteel besteed wordt aan startend ondernemerschap. Eén van die redenen is de sterke stijging van het aantal startende ondernemers de laatste jaren. Het aantal startende ondernemingen neemt namelijk nog steeds sterk toe. In 2004 steeg dit aantal tot een recordhoogte van ruim 65.000 startende ondernemingen5. Voor 2005 worden maar liefst 75.000 startende ondernemingen verwacht (bron: Kamer van Koophandel, 2005). Een groeiend aantal startende ondernemers wordt gezien als een heugelijk feit. Timmons (1999) geeft aan dat ondernemerschap één van de belangrijke groeifactoren is van de economie van een land. Dit verklaart waarom er vanuit de overheid zoveel tijd en geld wordt gestopt in de promotie van ondernemerschap. Er zijn volgens Timmons drie voordelen verbonden aan de start en groei van ondernemingen: de creatie van banen, de stimulering van innovatitiviteit en het gelijktrekken van de kansen die mensen hebben bij het starten van een onderneming.

De werkgelegenheid in een land wordt bepaald door het verschil tussen de banencreatie en de banenvernietiging. Nieuwe ondernemingen en de groei in bestaande bedrijven zorgt voor de creatie van nieuwe banen, terwijl de opheffing van ondernemingen en het krimpen van bestaande bedrijven resulteert in de vernietiging van banen. Uit onderzoek is gebleken dat, in tegenstelling tot wat lang gedacht werd, het niet de grote ondernemingen zijn die verantwoordelijk zijn voor het creëren van de meeste nieuwe banen, maar juist de kleinere ondernemingen (Timmons, 1999). Het creëren van nieuwe banen is één van de factoren die een groei van de economie mogelijk maakt.

4 http://www.lerenondernemen.nl

5 De Kamer van Koophandel verstaat onder een startende ondernemer: “het beginnen van een nieuwe

(8)

Uit onderzoek van het Economisch Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf6 (EIM) blijkt dat in Nederland de startende ondernemingen een belangrijke rol spelen bij het creëren van nieuwe banen. In 2003 werden ruim 100.000 banen gecreëerd door het oprichten van nieuwe ondernemingen. In 2004 zou dit aantal zelfs tot 122.000 nieuwe banen zijn toegenomen (bron: Kamer van Koophandel, 2005). Over een periode van vijf jaar zijn de nieuwe en relatief jonge ondernemingen verantwoordelijk voor zo’n veertig procent van de totale banencreatie. Wel moet daarbij opgemerkt worden dat het EIM concludeert dat relatief jonge ondernemingen ook verantwoordelijk zijn voor circa dertig procent van de baanvernietiging. Netto genomen stijgt het aantal banen dankzij nieuwe ondernemingen dus nog altijd met zo’n tien procent. Net zoals bij de creatie van nieuwe banen werd lang gedacht dat vooral de grote ondernemingen voor doorbraken en innovaties zorgen. Uit onderzoek in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw blijkt dit niet correct te zijn; het zijn juist de kleine ondernemingen die voor doorbraken en innovaties zorgen. Een groter aantal startende ondernemingen vergroot dus ook de kans op innovaties. Innovaties op hun beurt kunnen weer zorgen voor economische groei en vooruitgang (Timmons, 1999).

Innovatie door ondernemerschap kan op verschillende vlakken plaatsvinden, zoals door de creatie van een nieuw product of een nieuwe dienst, het aanpassen van sommige van de eigenschappen van een product of dienst, het ontwikkelen van nieuwe productiemethodes of het openen van een nieuwe markt (Chell, 2001).

Timmons (1999) geeft verder aan dat ondernemerschap gericht is op het benutten van kansen en het belonen van talent en prestaties. Daarbij spelen bijvoorbeeld religie, sekse en sociale klasse veel minder een rol van betekenis. Timmons geeft als voorbeeld het sterk groeiend aantal vrouwelijke zelfstandige ondernemers en het aantal Afro-Amerikaanse en Aziatische zelfstandige ondernemers. Ook uit het startersprofiel van de Kamer van Koophandel blijkt dat het aantal vrouwelijke ondernemers sterk aan het groeien is van vijfentwintig procent van alle starters in 2000 tot ruim éénendertig procent in 2004. Tevens blijkt uit het startersprofiel dat het aantal startende ondernemers van buitenlandse origine sterk aan het stijgen is (bron: Kamer van Koophandel, 2005).

E-learning

Net zoals startend ondernemerschap de laatste tijd een onderwerp is waaraan veel aandacht wordt besteed, is ook e-learning een onderwerp dat steeds meer in de belangstelling komt te staan. De opkomst van e-learning loopt bijna synchroon met de sterke opkomst van het internet, wat ook logisch is aangezien de opkomst van het internet de ontwikkeling van e-learning mogelijk heeft gemaakt. Net zoals het internet heeft e-e-learning een drietal ontwikkelingsstadia doorlopen die gelden voor nieuwe technologie. Het gaat hier om de stadia van overdreven enthousiasme, desillusie en geleidelijke verbetering (Linden, 2002 in: Rubens, 2003).

Met de sterke opkomst van het internet in het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw werd er gesproken over een zogenaamde nieuwe economie, waarin geheel nieuwe regels golden. Winst maken was in deze nieuwe economie ondergeschikt aan het creëren van innovaties en het opbouwen van een zo groot mogelijk klantenbestand. Met een soortgelijk overoptimisme en overdreven enthousiasme werd destijds aangekeken tegen e-learning. Dankzij de hoge beurskoersen van bedrijven die zich bezighielden met e-learning en de snelle technologische ontwikkelingen waren de verwachtingen ten aanzien van e-learning

6 Het EIM verricht economisch, sociaal en bedrijfskundig onderzoek voor bedrijfsleven, overheden en

(9)

onrealistisch hoog. Dit terwijl er slechts weinig grootschalige toepassingen werden gecreëerd (Rubens, 2003).

Hoe hoog de verwachtingen van e-learning waren blijkt wel uit de volgende quote van de ceo van Cisco Systems:

“The next big killer application on the internet is going to be education. Education over the internet is going to be so big it is going to make e-mail usage look like a rounding error.” (John Chambers, CEO, Cisco Systems)

Zoals bekend is de hype rondom het internet uiteengespat en resulteerde dit in vele faillissementen en het instorten van de aandelenkoersen. Dit had uiteraard sterke gevolgen voor de hype rondom e-learning.

Na het stadium van overdreven enthousiasme volgde een fase van desillusie. Dit gold niet alleen voor de hype rond het internet maar zeker ook voor e-learning. Enthousiasme maakte plaats voor teleurstelling toen uit de eerste generatie e-learningtoepassingen bleek dat er naast voordelen ook verschillende nadelen aan e-learning verbonden bleken te zijn. Zo bleken veel cursisten zich niet prettig te voelen bij het feit dat ze bij een e-learningcursus elkaar nooit zagen en dat er geen synchrone communicatie mogelijk was (Benbunan-Fich en Hiltz, 1999 in: Rubens, 2003). Ook bleek veel van de leerstof die gebruikt werd in e-learning nog onder de maat te zijn (Rubens, 2003). Door de vele faillissementen en de sterke daling van de aandelenkoersen was er nog maar weinig animo om te investeren in ondernemingen die te maken met het internet en e-learning.

Na een stadium van desillusie bevinden we ons aan het begin van een stadium van geleidelijke verbetering. De hype rondom het internet en e-learning is voorbij. Dit betekent echter niet dat beide niet duidelijk voordelen te bieden hebben. Dankzij het stadium van desillusie is er veel onderzoek gedaan naar de verbetering van e-learning en de praktische toepassing ervan. Langzaam begint de markt voor e-learning weer te groeien, gemotiveerd door de voordelen die e-learning te bieden heeft ten opzichte van andere leermethoden. Anders dan in het stadium van overdreven enthousiasme wordt er nu niet alleen maar aandacht besteed aan de technologie en de voordelen van deze technologie, maar wordt er ook veel meer aandacht besteed aan de didactiek van e-learning. Er wordt gekeken hoe e-learning ingezet dient te worden voor verschillende doelgroepen en welke functie het daarbij dient (Rubens, 2003).

Inmiddels beginnen overal in de wereld weer initiatieven te ontstaan voor het gebruik van e-learning. Vanuit de Europese Commissie is er bijvoorbeeld een actieplan opgesteld voor het gebruik van e-learning en is er geld opzij gezet om initiatieven te kunnen subsidiëren. In het onderwijs worden weer nieuwe e-learningtoepassingen ontwikkeld en gebruikt en in de wetenschappelijke wereld wordt steeds meer gepubliceerd over e-learning. Het vertrouwen in het internet is zich sterk aan het herstellen sinds de uiteengespatting van de hype. De gigantische waarde van een bedrijf als Google bij haar beursgang, de sterke toename van het aantal breedbandverbindingen in Nederland en de sterke toename in uitgaven aan advertenties op het internet (bron: Reuters, 2005) zijn goede indicaties dat het internet inmiddels het stadium van geleidelijke verbetering bereikt heeft. De verwachtingen rondom e-learning beginnen dus ook weer toe te nemen, alleen is er deze keer wel sprake van meer realistische verwachtingen.

(10)

E-learning en startende ondernemers

Aan learning is volgens de literatuur een aantal belangrijke voordelen verbonden die e-learning onderscheidt van traditionele leermethoden. Deze voordelen kunnen een meerwaarde betekenen voor de kennisoverdracht aan startend ondernemers. Blaauw (2005) noemt op drie vlakken een aantal aspecten waarmee e-learning zich kan onderscheiden ten opzichte van traditionele leermethoden:

Organisatorische aspecten Beheersmatige aspecten Didactische aspecten

Grote mate van flexibiliteit (‘anytime, anywhere, anyone’)

Rijke synchrone

communicatiemogelijkheden Manier en gemak van communiceren

Centrale opslag leermateriaal en controle en aansturing leerproces

Gemak van wijzigen en up-to-date houden leerstof

Op het juiste moment aanbieden van leerstof

Samenwerken zonder fysieke aanwezigheid

Mogelijkheid tot interactie met de lesstof

Gepersonaliseerd leeraanbod Leren in eigen tempo

Tabel 1.1: Aspecten e-learning (bron: Blaauw, 2005: p. 12)

Simons (2003 in: Rubens, 2003) noemt daarnaast ook nog het transparant maken van patronen in denken en samenwerken, het vergroten van het publiek door het naar buiten brengen of publiceren van het geleerde en het bevorderen van ‘leren leren’ of metacognitieve ontwikkeling als didactische aspecten waar e-learning een meerwaarde biedt. Wel tekent Simons daarbij aan dat er nog te weinig bekend is over het perspectief van de lerende en dat er daarom meer onderzoek nodig is naar de verwachtingen die de lerenden hebben ten opzichte van e-learning (Simons, 2003 in Rubens, 2003).

Startend ondernemerschap en e-learning zijn dus twee onderwerpen die in de belangstelling staan. Beide brengen enkele belangrijke voordelen met zich mee; startend ondernemerschap kan de groei van de economie positief beïnvloeden, terwijl e-learning een belangrijke meerwaarde kan bieden ten opzichte van bestaande leermethoden. De voordelen die e-learning kan bieden, zoals de grote mate van flexibiliteit en het leren in eigen tempo, kunnen erg handig zijn voor startende ondernemers. Het is dan ook niet vreemd dat er bij Q-modus een interesse bestaat voor het onderzoeken van het gebruik van e-learning ter ondersteuning van startende ondernemers.

1.3 Theoretisch kader

De werkelijkheid als sociaal systeem

Er kan op meerdere manieren gekeken worden naar de werkelijkheid waarin startend ondernemers zich bevinden. Zo onderscheiden Arbnor en Bjerke (1997 in: De Leeuw, 2000) de analytische benadering, de systeembenadering en de actorbenadering. In de analytische benadering wordt de werkelijkheid gezien als een objectief geheel. Dit geheel is vervolgens op te delen in losse elementen, waarin niet gekeken wordt naar de onderlinge relaties. In de actorbenadering wordt de werkelijkheid gezien als een subjectief geheel, waarin actoren, hun doelen en hun subjectieve betekenisgeving centraal staan (De Leeuw, 2000). In dit onderzoek wordt de systeembenadering toegepast en wordt de werkelijkheid waarin de startende ondernemers zich bevinden gezien als een sociaal systeem.

(11)

Parson definieert een sociaal systeem als volgt:

“….a social system consists in a plurality of individual actors interacting with each other in a situation, which has at least a physical or environmental aspect, actors who are motivated in terms of a tendency to the "optimization of gratification" and whose relation to their situations, including each other, is defined and mediated in terms of culturally structured and shared symbols"

(Parson, 1964 in: Groen, 2005)

Als gekeken wordt naar deze definiëring blijkt een sociaal systeem in Parson’s theorie uit een aantal elementen te bestaan. Kraaienbrink (2005: p. 120) werkt die als volgt uit:

• In een sociaal systeem bestaat de samenleving uit verschillende systemen en subsystemen.

Deze subsystemen kunnen op hun beurt weer bestaan uit subsystemen en zo verder tot je uitkomt bij de individuele actor.

• Een systeem bestaat uit een voor een bepaalde tijdsinterval en aspect vaststaande structuur

en een proces dat verandert tijdens dit tijdsinterval en voor dat aspect.

• Elk systeem heeft hierbij zijn eigen gespecialiseerde functie en er vindt tussen deze

systemen en/of individuele actoren regelmatig interactie plaats. Bij deze interactie wordt gestreefd naar het bereiken van individuele doelen, maar bestaat er ook een sterke drang bij de actoren om met elkaar om te gaan, samen te werken en om elkaar te ondersteunen.

• Interactie tussen systemen, subsystemen en individuele actoren gebeurt op basis van een

wederzijdse overdracht. Bij deze overdracht worden middelen (zoals kennis) uitgewisseld tegen algemene media (zoals geld, invloed of macht).

• In een systeem bevinden zich sociale objecten, fysieke objecten en culturele objecten en

worden er activiteiten uitgevoerd.

• Interne of externe invloeden kunnen het evenwicht van een systeem verstoren. Door

middel van veranderingen aan het systeem zal het evenwicht hersteld worden. Deze veranderingen zullen meestal ordelijk verlopen.

Deze nogal abstracte opsomming van de elementen van een sociaal systeem kan worden toegepast op zowel ondernemerschap als ook op kennisoverdracht en kennissystemen. Kraaienbrink (2005) heeft een model van kennisintegratie (hierna aangeduid als KI systeem) opgesteld op basis van Parson’s theorie van sociale systemen.

(12)

Dit model bevat vier elementen die overeenkomen met de theorie van Parson, namelijk actoren (sociale objecten), technologie (fysieke objecten), kennis (culturele objecten) en activiteiten. Kennis kan zich in dit model bevinden in de actoren, de technologie, de activiteiten of in een combinatie van de drie.

Groen (2005) past de theorie van Parson toe op ondernemerschap. Hij geeft aan dat uit onderzoek blijkt dat ondernemers vaak contacten en relaties hebben met externe organisaties. Ondernemers bevinden zich daarbij in één of meerdere netwerken samen met andere individuen, groepen en organisaties. Zo’n netwerk kan dus gezien worden als een sociaal systeem. In dit sociaal systeem houden ondernemers er externe contacten en relaties op na om ondermeer financiële middelen, technologie en kennis uit te kunnen wisselen met andere actoren in het netwerk (Groen, 2005). Ondernemerschap wordt binnen deze theorie gezien als een dynamisch proces.

Het sociaal systeem in dit onderzoek

In dit onderzoek worden de beide toepassingen van Parson’s theorie van sociale systemen gecombineerd tot een systeem van kennisoverdracht aan startende ondernemers. De structuur van dit systeem bestaat uit een aantal organisaties, instellingen en andere actoren die de startende ondernemer kunnen ondersteunen. Binnen dit systeem is de startende ondernemer de individuele actor die activiteiten uitvoert om zijn onderneming te starten. Bij het uitvoeren van deze activiteiten heeft de startende ondernemer kennis nodig. De verschillende andere actoren en (sub)systemen in dit systeem kunnen deze kennis aanbieden. Het aspect van de structuur van dit systeem is dus de kennisoverdracht aan de startend ondernemer. Daarbij gaat het om de overdracht van de kennis die de startende ondernemer nodig heeft om zijn onderneming te starten. De tijd die het proces van het starten van een onderneming kost bepaalt het tijdsinterval van de structuur van het systeem.

De startende ondernemer als individuele actor heeft een relatie met de verschillende andere actoren en (sub)systemen in dit systeem van kennisoverdracht. De verschillende organisaties, instellingen en andere actoren die de startende ondernemer kunnen ondersteunen hebben binnen dit systeem elk hun eigen functie. Zo zal de gemeente andere kennis overdragen aan de startende ondernemer dan bijvoorbeeld een accountant. Veel van deze actoren en

(13)

(sub)systemen hebben de neiging om de startende ondernemer te helpen en te ondersteunen. Zo is het stimuleren van ondernemerschap één van de hoofddoelen van de Kamer van Koophandel.

Bij de relaties en interacties tussen de verschillende organisaties, instellingen en andere actoren en de startende ondernemer vindt er dus kennisoverdracht plaats. Hierbij wordt kennis (een middel) uitgewisseld tegen bijvoorbeeld geld (een algemeen medium) of het toestaan van enige invloed (een algemeen medium) op de uit te voeren activiteiten. Deze kennisoverdracht kan op verschillende manieren plaatsvinden. Kennisoverdracht via e-learning (een informatie technologie) is daar één van en wordt in dit onderzoek nader bekeken.

Dit systeem van kennisoverdracht verschilt per startend ondernemer. Zo zullen het tijdsinterval, de betrokken organisaties, instellingen en andere actoren, de wijze van kennisoverdracht en de over te dragen kennis per ondernemer verschillen. Het proces dat de startend ondernemer doorloopt en de activiteiten die hij uit moet voeren zullen wel grotendeels overeenkomen.

Kennis en kennissoorten

Kennisoverdracht is op verschillende manieren mogelijk. In dit onderzoek wordt specifiek gekeken naar de overdracht van kennis aan startende ondernemers via e-learning.

Kennis is voor een belangrijk gedeelte opgebouwd uit informatie. Informatie ontstaat door de bewerking en interpretatie van verschillende gegevens. Er zijn diverse omschrijving van kennis mogelijk. In dit onderzoek wordt de definitie van Nooteboom gebruikt, aangezien die goed aansluit op de situatie van startend ondernemers:

“Knowledge is the understanding plus the ability to transform it into actions (skills), which yields performance”

(Nooteboom, in: Boersma, 2002)

Kennis is in deze definitie gekoppeld aan taakuitvoering en de resultaten hiervan (Boersma, 2002, p. 22). Kennis kan in deze context gezien worden als het verwerken van informatie over ondernemen, en de activiteiten en beslissingen die daarbij horen, die door startend ondernemers omgezet kan worden in het starten van een onderneming. De ondernemer kan deze kennis al in huis hebben, maar zal in veel gevallen ook extra informatie nodig hebben om deze om te kunnen zetten in kennis. Deze informatie zal hij in veel gevallen bij andere actoren en (sub)systemen halen, zoals een bank, brancheorganisaties of andere externe adviseurs.

Kennis kan op een aantal manieren ingedeeld worden in verschillende soorten. Zo kan kennis onderverdeeld worden op basis van de drager van de kennis (menselijke, gedocumenteerde, gemechaniseerde en geautomatiseerde kennis) of in expliciete en impliciete kennis (Boersma, 2002). In dit onderzoek wordt gekeken naar de overdracht van kennis via een e-learningtoepassing; een vorm van geautomatiseerde kennis dus. Boersma (2002) geeft daarbij aan dat in principe geautomatiseerde kennis alleen maar kan bestaan uit expliciete kennis. Er is in dit onderzoek gekozen voor een indeling van kennis in feitenkennis, procedurele kennis, interpretatieve kennis en achtergrondkennis. Startende ondernemers zullen tijdens het starten van een onderneming gebruik maken van een combinatie van deze soorten kennis.

Feitenkennis is kennis over feiten (‘weten dat’). Bij het verkrijgen van financiering voor de start van een onderneming zal de ondernemer misschien weten dat hij startkapitaal kan krijgen van zogenaamde venture kapitalists, bedrijven die zich specialiseren in het investeren in nieuwe ondernemingen.

(14)

Procedurele kennis is kennis over procedures (‘weten hoe’). Bij het verkrijgen van startkapitaal zal een ondernemer mogelijk een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven moeten maken. Bij het opstellen van een dergelijk overzicht moeten bepaalde stappen gevolgd worden die voor een startend ondernemer behoorlijk moeilijk kunnen zijn. Interpretatieve kennis is de interpretatie van haalbaarheid (‘snappen dat’). Een ondernemer zal misschien ook wel snappen dat bij het verkrijgen van startkapitaal niet alles afhangt van het financiële plaatje. Een ondernemer die zelfverzekerd overkomt heeft mogelijk meer kans op het binnenhalen van startkapitaal dan een ondernemer die niet zelfverzekerd over komt. Achtergrondkennis tenslotte, is verklarende kennis of kennis over kennis (‘snappen waarom’). Met behulp van achtergrondkennis kan een startend ondernemer bijvoorbeeld beoordelen waarom de investering van de ene venture kapitalist beter is dan andere. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met eerder succes met investeren in dezelfde branche waarin de startend ondernemer zich bevindt.

Leren

E-learning is in de huidige samenleving, waarin informatie- en communicatietechnologie (ICT) een belangrijke plaats in neemt, een deel geworden van leren en het leerproces. Naast kennis en kennissoorten speelt leren daarom een rol in dit onderzoek.

Het starten van een onderneming is op te vatten als een leerproces. Dit leerproces zal voor elke startend ondernemer uniek zijn omdat het leerproces afhangt van, en gedefinieerd wordt door de context. Leren kan gezien worden als een gedragsverandering bij een individu. Deze gedragsverandering gaat samen met een competentievergroting bezien vanuit de context waarin de individu zich bevindt (De Leeuw, 2000, p. 493). Voor een startend ondernemer zal deze context ondermeer bestaan uit zijn opleiding, ervaring en de omgeving waarin hij zich bevindt. Volgens Kolb ontstaat leren in en door ervaringen in de werkelijkheid en de reflectie daarop in de denkwereld (1984, in: De Leeuw, 2000). In figuur 1.2 staat deze cyclus van ervaring en reflectie weergegeven.

De ondernemer zal voor de verschillende activiteiten die hij uitvoert tijdens het starten van zijn onderneming deze leercyclus meerdere malen doorlopen.

Er zijn meerdere soorten leren mogelijk, zoals bewust en onbewust leren, informeel en formeel leren en individueel leren (De Leeuw, 2000). Aangezien het in dit onderzoek draait om de startend ondernemer, gaan we uit van individueel leren. Elke startend ondernemer is in dit geval een individu die bepaalde zaken leert voor en/of tijdens het starten van zijn onderneming. De individuele ondernemer doorloopt een leerproces dat zijn competenties rondom het starten van een onderneming vergroot. Door het omzetten van informatie in

Reflecteren

Experimenteren Ervaringen

Realiseren

(15)

kennis wordt een ondernemer in staat gesteld om bepaalde activiteiten te ondernemen tijdens het starten van zijn onderneming. Door het toepassen van deze kennis op de situatie waarin de ondernemer zich bevindt en de reflectie hierop is de startend ondernemer in staat om te leren. Door het leren kan de ondernemer zich dus efficiënter gedragen in de omgeving waarin hij zich bevindt.

Volgens Boersma is de duur, de ingrijpendheid en de intensiteit van het leerproces afhankelijk van de soort kennis en de complexiteit. Sommige vormen van kennisverwerving passen binnen het bestaande referentie kader. Argyris en Schön spreken hier van ‘single-loop learning’. Als de complexiteit toeneemt neemt ook de duur en de intensiviteit van het leerproces toe. Als bij de kennisverwerving het referentiekader ter discussie wordt gesteld dan is er volgens Argyris en Schön sprake van ‘double-loop learning’ (Argyris en Schön, 1991 in: Boersma, 2002).

1.4 Conceptueel model

Nu er een definitie van kennis en een kennisindeling is gekozen, en bepaald is wat onder leren wordt verstaan, kan een conceptueel model worden opgesteld. Een conceptueel model geeft een globale manier van kijken weer die ten grondslag ligt aan het onderzoek (de Leeuw, 2001, p. 56). Het wordt in dit onderzoek gebruikt om de samenhangende resultaten overzichtelijk te maken. Voor het conceptuele model dat in dit onderzoek gebruikt wordt is gekozen voor het model dat Boersma (2002) gebruikt voor het kennisoverdrachtproces. Daarnaast zijn enkele elementen toegevoegd uit het model van het individu als kennisdrager (Blaauw, 2005). Het conceptueel model van dit onderzoek is weergegeven in figuur 1.3.

(16)

Het conceptueel model komt voort uit de combinatie van het model van het

kennisoverdrachtproces van Boersma (2002) en het model van het individu als kennisdrager van Blaauw (2005). Het model van Boersma dient daarbij als de basis van het conceptueel model. Centraal in dit model staan de vrager en de aanbieder van kennis. De vrager van kennis, zoals die genoemd wordt in het model van Boersma, is in dit geval de startend

ondernemer als individuele actor. Het conceptueel model is daarom aangepast met elementen uit het model van Blaauw, om het proces dat deze actor doorloopt en de activiteiten die hij tijdens dit proces uitvoert, erin te verwerken. Hierbij dient aangetekend te worden dat dit proces en de bijbehorende activiteiten globaal zijn; de invulling van de activiteiten verschilt per ondernemer. Tevens verschilt het kennisoverdrachtproces (hier aangegeven met de nummers 1 tot en met 5) per ondernemer. Dit kennisoverdrachtproces kan per activiteit worden doorlopen door de ondernemer. Tevens is het mogelijk dat de ondernemer het

Startend ondernemer (vrager)

1. Kennisbehoefte bepalen 2. Zoekproces naar beschikbare kennis 3. Keuzeproces 4. Kennisoverdracht via e-learning 5. Toepassen van de verkregen kennis Aanbieders kennis Kennis Aanbieder Aanbieder Aanbieder Aanbieder

Figuur 1.3: Conceptueel model

Proces starten van een onderneming

(17)

kennisoverdrachtproces meerdere malen doorloopt voor een bepaalde activiteit. Tenslotte is het ook mogelijk dat een ondernemer niet voor alle activiteiten het kennisoverdrachtproces doorloopt.

Aan de aanbodkant staan de aanbieders van kennis; zij vormen samen de bron van kennis waarvan een ondernemer gebruik kan maken. Om aan te geven dat het hierbij om

verschillende aanbieders gaat (de (sub)systemen en individuele actoren uit het sociaal systeem) zijn hier meerdere aanbieders weergegeven.

De focus in dit onderzoek ligt op het proces van het starten van een onderneming, de activiteiten die daarbij uitgevoerd worden, de benodigde kennis en de overdracht van deze kennis via e-learning. Vanuit de literatuur wordt bepaald hoe het proces van het starten van een onderneming eruit ziet en welke activiteiten een ondernemer tijdens dit proces uitvoert. Hierbij wordt onderzocht aan welke kennis ondernemers bij de uitvoering van deze

activiteiten behoefte blijken te hebben. Kennis zelf is echter niet waar te nemen (Castells, 1996, in: Blaauw, 2005). De activiteiten die de actor uitvoert dienen hier daarom als een indicator voor de aanwezige kennis (Blaauw, 2005). Vervolgens zullen een aantal stellingen worden opgesteld over de overdracht van kennis via e-learning, waarmee Q-modus een verdere strategie voor het gebruik van e-learning voor startende ondernemers kan uitwerken. De overige elementen van dit kennisoverdrachtproces aan startende ondernemers, zoals het zoekproces, het keuzeproces en de verschillende aanbieders van kennis, vallen buiten de focus van dit onderzoek. Deze elementen zullen dus niet onderzocht worden.

Met de combinatie van de modellen van Boersma en Blaauw en de toepassing hiervan op startende ondernemers is een nieuw model opgesteld dat zijn waarde heeft binnen dit onderzoek en daarmee de grondslag kan vormen voor de uitvoering van het onderzoek. 1.5 Probleemstelling

Q-modus wil graag meer weten over de mogelijkheid van het inzetten van een e-learningtoepassing voor de overdracht van kennis aan startende ondernemers. Hierbij zal Q-modus inzicht moeten hebben in de factoren die van belang zijn voor het opzetten van een dergelijke e-learningtoepassing. Er zijn verschillende mogelijke factoren die invloed kunnen hebben op het opzetten van een e-learningtoepassing voor startende ondernemers, zoals de organisatorische, financiële en technische aspecten. In dit onderzoek wordt een eerste aanzet gegeven voor het opzetten van een dergelijke e-learningtoepassing door te kijken naar de kennis die startende ondernemers nodig hebben en de manier waarop deze kennis via een e-learningtoepassing kan worden overgedragen. Daarom is voor dit onderzoek de volgende doelstelling opgesteld:

Om deze kennis vast te stellen zal gekeken worden naar de activiteiten die startende ondernemers uitvoeren tijdens het starten van hun onderneming. Het gaat daarbij om die activiteiten die gericht zijn op het starten van de onderneming.

Het bepalen van de kennis die startende ondernemers nodig hebben om met hun onderneming te kunnen starten en de wijze waarop deze kennis binnen een e-learningtoepassing kan worden aangeboden.

(18)

Er wordt in dit onderzoek gewerkt met de volgende vraagstelling:

Uit deze doel- en vraagstelling volgt een aantal deelvragen:

• Deelvraag 1: Wat is een startend ondernemer?

• Deelvraag 2: Hoe ziet het proces van het starten van een nieuwe onderneming eruit? • Deelvraag 3: Welke activiteiten voert een ondernemer uit tijdens het proces van het starten

van een onderneming?

• Deelvraag 4: Hoe ziet de informatiebehoefte van startende ondernemers eruit?

• Deelvraag 5: Aan wat voor soorten kennis hebben startende ondernemers behoefte tijdens

het starten van een onderneming?

• Deelvraag 6: Wat is e-learning?

• Deelvraag 7: Welke soorten e-learning zijn er te onderscheiden?

• Deelvraag 8: Hoe kunnen de verschillende soorten kennis het beste binnen verschillende

soorten e-learning worden geplaatst?

Voor het uit te voeren onderzoek gelden de volgende randvoorwaarden:

• Het onderzoek dient te worden uitgevoerd in de periode van medio januari tot en met

medio juli 2005.

• De opdrachtgever staat toe dat de onderzoeksresultaten door middel van een

afstudeerscriptie openbaar toegankelijk worden gemaakt met medewerking van de Rijksuniversiteit Groningen.

1.6 Gegevensverzameling en soort onderzoek

De Leeuw (2001) onderscheidt vijf hoofdsoorten van onderzoek: zuiver wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijk relevant onderzoek, beleidsrelevant onderzoek, beleidsondersteunend onderzoek en probleemoplossend onderzoek. De grondslag voor deze indeling is een toenemende verbinding met concrete klanten. Dit onderzoek is te typeren als beleidsrelevant onderzoek, de vorm van wetenschappelijk onderzoek die het dichtst bij de concrete klant ligt. Bij Q-modus ligt er weliswaar nog geen initiatief voor het opzetten van een e-learningtoepassing voor startende ondernemers, maar men is zich bij Q-modus wel bewust van het belang van startende ondernemers en hun rol in de economie. Tevens is er dankzij het uitvoeren van de Taskforce learning een interesse in (onderzoek naar) e-learning. Daarbij ziet men in dat e-learning wel eens een nuttige rol kan spelen in de ondersteuning van startende ondernemers. Er is dus sprake van een maatschappelijk relevant verschijnsel, het aantal startend ondernemers is ondermeer dankzij de economische omstandigheden nog nooit zo hoog geweest, en er is sprake van een groep potentiële klanten. Deze groep potentiële klanten is overigens behoorlijk aantrekkelijk te noemen, niet alleen omdat er op dit moment een record aantal startende ondernemingen is, maar ook omdat er elk jaar weer een grote groep nieuwe startende ondernemers begint met hun onderneming.

Het gaat hier om een relatief onbekend terrein, waarin nog geen hypotheses bestaan die getest kunnen worden. Daarom is er hier sprake van een exploratief onderzoek.

Op welke wijze kunnen de verschillende soorten kennis die startende ondernemers nodig hebben om hun onderneming te kunnen starten het beste aangeboden worden binnen een e-learningtoepassing?

(19)

Voor het beantwoorden van de vraagstelling is er gebruik gemaakt van een verscheidenheid aan informatiebronnen om gegevens te verzamelen en analyseren:

• Er is begonnen met een beurs- en bijeenkomstbezoek om een goed beeld te krijgen van

datgene dat speelt rondom e-learning en startend ondernemerschap. Daarbij is goed gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in gesprek te komen met de verschillende betrokkenen, zoals startende ondernemers en bestaande leveranciers van e-learningtoepassingen.

• Vervolgens is er gebruik gemaakt van deskresearch. Hierbij zijn verschillende

onderzoeksrapporten, gedocumenteerde interviews met startende ondernemers en experts op het gebied van startend ondernemerschap en e-learning en cases over het starten van een onderneming bestudeerd om de belangrijke elementen in dit onderzoek te bepalen. Hierbij is ondermeer veel gebruik gemaakt van de publiek toegankelijke bron van gegevens van het EIM en de grote hoeveelheid aan informatie die te vinden is op de website van de Kamer van Koophandel7.

• Voor de beantwoording van verschillende deelvragen is verder gebruik gemaakt van

literatuuronderzoek, waarbij literatuur over ondernemerschap en e-learning is bestudeerd.

• Tenslotte is gebruik gemaakt van een tweetal onderzoeken als bronmateriaal voor het

bepalen van de informatiebehoefte en de verschillende soorten kennis die gevraagd worden door startende ondernemers. De onderzoeksgegevens van deze onderzoeken zijn daarvoor geherinterpreteerd en toegepast op de focus van dit onderzoek.

1.7 Structuur scriptie

In het volgende hoofdstuk wordt gekeken naar de definiëring van startend ondernemerschap. Daarvoor wordt gekeken naar de problemen bij het definiëren van ondernemerschap, de verschillende manieren van definiëren en er wordt een definitie opgesteld voor het verdere verloop van dit onderzoek. Daarmee wordt in hoofdstuk 2 een antwoord gegeven op de eerste deelvraag. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een antwoord gegeven op de tweede en derde deelvraag. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het ondernemingsproces, de verschillende fases van dit proces en de activiteiten die een ondernemer uitvoert tijdens deze fases om een onderneming te starten. Daarna worden in hoofdstuk 4 de onderzoeksresultaten besproken. Op basis van de herinterpretatie van de onderzoeksgegevens van twee eerdere onderzoeken is een antwoord gegeven op de vierde en vijfde deelvraag. In hoofdstuk 5 worden vervolgens de deelvragen zes, zeven en acht beantwoord. In dit hoofdstuk wordt op basis van de literatuur over learning een definiëring van learning en een indeling in verschillende soorten e-learning opgesteld. Op basis daarvan wordt vervolgens een aantal stellingen opgesteld over het aanbieden van kennis in een e-learningtoepassing. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 een antwoord gegeven op de vraagstelling van dit onderzoek. Tevens is er ruimte voor discussie over de onderzoeksresultaten en een evaluatie van het onderzoek.

(20)

2. Ondernemerschap, ondernemingen en startende ondernemers

In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op de verschillende aspecten van het starten van een onderneming en ondernemerschap. In de literatuur over ondernemerschap zijn vele verschillende definities te vinden over (startend) ondernemerschap, vaak aangeduid als entrepreneurship. In paragraaf 2.1 worden enkele problemen besproken bij het definiëren van ondernemerschap. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 ingegaan over de definiëring van de ondernemer in de literatuur en wordt gekeken naar de eigenschappen die aan een ondernemer verbonden zijn. In paragraaf 2.3 wordt de kritiek op deze wijze van definiëren van ondernemer besproken en wordt een alternatieve wijze van definiëren van ondernemerschap besproken. Vervolgens wordt in paragraaf 2.4 een aantal keuzes gemaakt voor de definiëring van startend ondernemerschap in dit onderzoek en wordt een definitie opgesteld van een startend ondernemer. Tenslotte volgt in paragraaf 2.5 een korte conclusie.

2.1 Problemen rondom het definiëren van ondernemerschap

Er is in de literatuur over ondernemerschap nog geen algemeen geaccepteerde definitie van een startend ondernemer of ondernemerschap ontstaan (Watson, 2001: p. 34; Bull en Willard, 1993, p.184). Watson (2001) geeft aan dat er nog een aantal problemen in de weg staan om tot een algemeen erkende definitie van ondernemerschap te komen, terwijl er al wel meerdere auteurs zijn geweest die getracht hebben om hiertoe te komen. Gartner (1990) geeft aan dat in veel onderzoeken naar ondernemerschap er geen definitie van ondernemerschap wordt gegeven of dat er slechts sprake is van een vage definiëring. Verschillende onderzoekers zullen dan ook verschillende attributen gebruiken om een ondernemer te omschrijven, zoals innovatie, groei en waardecreatie. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor de uitkomsten van de onderzoeken. Hierdoor is het moeilijk om onderzoeken naar startende ondernemers met elkaar te vergelijken, aangezien de groep startende ondernemers waar onderzoek naar gedaan is geselecteerd is op bepaalde criteria.

Ondernemers en de eigenaren van kleine bedrijven

Watson (2001) geeft aan dat, naast het feit dat er vaak geen of slechts een vage definiëring wordt gegeven van ondernemerschap, er in de literatuur ook nog onenigheid bestaat over het verschil tussen de begrippen ondernemerschap en kleine bedrijven (‘small business’).

Carland e.a. (1984) hebben een conceptualisatie voorgesteld, om een onderscheid te maken tussen ondernemers en de eigenaren van een klein bedrijf. Zij concluderen dat, alhoewel de twee concepten ondernemer en eigenaar van een klein bedrijf een behoorlijke overlap vertonen, ze toch dermate van elkaar verschillen dat ze niet als één en hetzelfde beschouwd mogen worden. De volgende definities komen in het artikel naar voren:

“Small business owner: A small business owner is an individual who establishes and manages a business for the principal purpose of furthering personal goals. The business must be the primary source of income and will consume the majority of one’s time and resources. The owner perceives the business as an extension of his or her personality, intricately bound with family needs and desires.

Entrepreneur: An entrepreneur is an individual who establishes and manages a business for the principal purpose of profit and growth. The entrepreneur is characterized principally by innovative behaviour and will employ strategic practices in the business.”

(21)

De factor die in deze conceptualisering het onderscheid bepaald tussen ondernemers eigenaren van kleine bedrijven, is volgens Carland e.a. de innovatie. Het innovatief combineren van verschillende middelen met als doel het creëren van waarde typeert de ondernemer. Gartner (1988) heeft nogal wat kritiek op deze manier van onderscheid maken tussen ondernemers en de eigenaren van kleine bedrijven. Afgezien van de kritiek die Gartner levert op de definities, is het volgens hem lastig, zo niet onmogelijk om een onderscheid te maken tussen ondernemingen op basis van innovatie. Het probleem zit hem in de moeilijkheid om te bepalen wanneer een product of een dienst dan wel een bedrijf innovatief is of niet. Op de vraag of een ondernemer die als tweede een markt betreedt meteen als een eigenaar van een klein bedrijf moet worden gezien kan het onderscheid dat Carland e.a. geven geen goed antwoord verschaffen.

Watson (2001) heeft onderzoek gedaan naar het mogelijke verschil tussen de begrippen ondernemer en eigenaar van een klein bedrijf. Hij concludeert dat er in de wetenschappelijke wereld wel degelijk een behoefte bestaat aan het maken van een onderscheid tussen de beide begrippen, met het oog op toekomstig onderzoek. Verder komt uit het onderzoek naar voren dat het vooral de factoren innovatie, het grijpen van mogelijkheden en onafhankelijke groei belangrijke factoren zijn om een ondernemer te definiëren, terwijl vakmanschap, administratieve en management capaciteiten en familiebelangen de belangrijke factoren zijn die een eigenaar van een klein bedrijf lijken te onderscheiden.

Watson (2001) is van mening dat het duidelijker maken van het onderscheid tussen ondernemers en de eigenaren van kleine bedrijven de validiteit en betrouwbaarheid van onderzoeken naar ondernemers zou vergroten. Gartner (1988) geeft echter aan dat bij de meeste pogingen om tot een onderscheid te komen tussen ondernemers en eigenaren van kleine bedrijven er geen significante verschillen tussen beide gevonden konden worden. Vanwege de aanwezige onduidelijkheid wordt ervoor gekozen om in dit onderzoek geen onderscheid te maken tussen beide concepten.

Aangeboren of aangeleerd

Naast het mogelijk onderscheid tussen ondernemerschap en small business is er in de literatuur over ondernemerschap ook nog discussie over het feit of ondernemerschap aangeboren is dan wel aangeleerd kan worden (Bolton en Thompson, 2000). Uit verschillende onderzoeken vanuit de psychologie blijkt dat een groot gedeelte van het karakter aangeboren is en dat slechts een klein gedeelte zou ontstaan door invloeden vanuit de omgeving. Omgevingsinvloeden kunnen ondermeer bestaan uit iemands familieachtergrond, opleiding en (werk)ervaring.

Verschillende auteurs zijn het hier echter niet mee eens, zij stellen dat het een mythe is dat ondernemers zo geboren worden. Ondernemerschap zou wel degelijk aangeleerd kunnen worden (Burns en Drewhorst, 1989; Kent, 1984; Kurakto en Hodgetts, 1998 in: Bolton en Thompson, 2000). Bolton en Thompson kiezen zelf voor een tussenweg. Zij stellen dat er zeker bepaalde ondernemersvaardigheden aangeleerd kunnen worden, maar dat dit slechts zin heeft bij personen die ook al gedeeltelijk bepaalde aangeboren eigenschappen bezitten. Zo zou bijvoorbeeld de behoefte om te excelleren aangeboren kunnen zijn, terwijl het nemen van risico gedeeltelijk aangeleerd zou kunnen worden, bijvoorbeeld door mensen van jong af aan te leren hoe ze het beste met risico om kunnen gaan. Het is dus niet alleen het zeer selecte gezelschap van personen dat met precies de ‘juiste’ set van eigenschappen is geboren in aanmerking komt om een onderneming te starten. Een behoorlijk groot gedeelte van de mensen zou dus instaat zijn om ondernemer te worden.

(22)

Verder onderzoek naar ondernemerschap

Tenslotte bestaat er onder onderzoekers onenigheid over de richting van verder onderzoek (Watson, 2001). Er wordt veel werk verricht om te komen tot een algemeen erkende definitie van startend ondernemers. Ondernemerschap is echter een complex concept. Mede daarom is het moeilijk om tot een algemeen erkende definitie van een ondernemer te komen. Bull en Willard (1993) zijn van mening dat de aandacht die besteed wordt aan het formuleren van een algemeen erkende definitie van ondernemerschap waardevolle tijd en energie weg heeft gehouden van onderzoek naar een theorie over ondernemerschap. De auteurs zijn van mening dat de tijd en moeite beter besteed kan worden aan het formuleren van theorie omtrent ondernemerschap. Ook geven zij aan dat het formuleren van zo’n theorie mogelijk de problemen rond het formuleren van een algemeen erkende definitie van een ondernemer makkelijker of zelfs zinloos zal maken.

2.2 Definiëring ondernemerschap: eigenschappen van de ondernemer

Zoals in paragraaf 2.1 al aangegeven werd worden in de literatuur over ondernemerschap vele verschillende definities gebruikt. In de literatuur wordt vaak de aanpak gevolgd waarbij op basis van bepaalde eigenschappen of persoonskenmerken onderscheid wordt gemaakt tussen ondernemers en niet ondernemers (Gartner, 1988). Binnen deze methode is de ondernemer als individu dus het studieobject en de eigenschappen en persoonskenmerken bepalen of iemand een ondernemer kan worden of niet. Deze eigenschappen zouden daarbij de ondernemer onderscheiden van bijvoorbeeld de manager of de uitvinder. Hornaday (1982 in: Bolton en Thompson, 2000) heeft een lijst van tweeënveertig eigenschappen opgesteld, waaronder de volgende:

• Volhardendheid en vastberadenheid • Het durven nemen van risico

• De drang om te presteren

• Het nemen van initiatief en verantwoordelijkheid • Doelgeörienteerd werken

• Creativiteit

• Eerlijkheid en integriteit • Onafhankelijkheid

Bolton en Thompson voegen hieraan toe dat ondanks dat het hier gaat om een lange lijst van eigenschappen er toch nog een aantal eigenschappen missen. Eigenschappen als de wil om zaken onder controle te hebben en de oriëntering op mogelijkheden worden wel door andere auteurs genoemd (Kao, 1991; Kuratko en Hodgetts, 1998 in: Bolton en Thompson, 2000).

(23)

Carland e.a. (1984) geven een goed overzicht van de vele eigenschappen van ondernemers die door verschillende auteurs naar voren zijn gebracht om ondernemers te definiëren. In tabel 2.1 staat een aantal van deze eigenschappen weergegeven.

Jaar Naam Eigenschappen

1848 Mill Riskbearing

1917 Webber Source of formal authority

1934 Schumpeter Innovative, initiative

1954 Sutton Desire for responsibility

1959 Hartland Source of formal authority

1961 McClelland Risk taking, need for achievement

1963 Davids Ambition, desire for independance, responsibility, self-confidence

1964 Pickle Drive/mental, human relations, communication ability, technical knowledge

1971 Palmer Risk measurement

1971 Hornaday and Aboud Need for achievement, autonomy, agression, power, recognizition, innovative/independent

1973 Winter Need for power

1974 Borland Internal locus of control

1974 Liles Need for achievement

1977 Gasse Personal value orientation

1978 Timons Drive/self-confidence, goal oriented moderate risk taker, internal locus of control, creativity/innovation

1980 Sexton Energetic/ambitous, positive reaction to setbacks

1981 Welsh and White Need to control, responsibility taker, self-confidence/drive, challenge taker, moderate risktaker

1982 Dunkelberg and Cooper Growth orientated, independence orientated, craftsman orientated

Tabel 2.1: eigenschappen van ondernemers (bron: Carland e.a., 1984: p. 356) Hieronder worden de meest genoemde eigenschappen besproken. Innovatievermogen

Schumpeter was in 1934 één van de eersten die de (startend) ondernemer onderscheidde van de eigenaar van een bedrijf en de managers van een onderneming (Carland e.a., 1984). Zijn werk behoort waarschijnlijk tot de meest geciteerde en gebruikte literatuur over ondernemerschap. Schumpeter definieerde ondernemerschap als volgt:

“…entrepreneurship, as defined essentially, consists in doing things that are not generally done in the ordinary course of business routine, it is essentially a phenomenon that comes under the wider aspect of leadership.”

Schumpeter (1934 in: Carland e.a., 1984)

Schumpeter beschrijft een ondernemer als iemand die innoveert. Innoveren betekend volgens hem het creëren van nieuwe combinaties. Bij die nieuwe combinaties kan het gaan om nieuwe producten of diensten, maar ook om het betreden van nieuwe markten. De Leeuw (2000) geeft daarbij aan dat, als met een bredere visie naar ondernemerschap wordt gekeken, ook het proberen van een nieuwe vorm van produceren tot de nieuwe combinatie kan horen. Slechts een aantal buitengewone mensen is volgens Schumpeter in staat tot ondernemen. Deze kleine groep ondernemers is echter wel een zeer belangrijke katalysator voor economische groei (Deakens, 1999).

(24)

Het zien of bedenken van mogelijkheden

Volgens Kirzner is een ondernemer iemand die waardevolle mogelijkheden ziet op een markt. Op een markt bestaat er imperfecte informatie over de markt. De ondernemer is diegene die over aanvullende informatie over de markt kan beschikken, terwijl die informatie niet toegankelijk is voor anderen, waardoor de ondernemer over een voordeel beschikt ten opzichte van anderen. De ondernemer kan vervolgens klanten en leveranciers identificeren en als tussenpersoon dienen. Een ondernemer hoeft dus volgens Kirzner geen eigen middelen te bezitten. In tegenstelling tot de theorie van Schumpeter kan iedereen volgens Kirzner ondernemer worden zolang ze maar toegang weten te krijgen tot aanvullende informatie over de markt (Deakens, 1999).

Volgens Kirzner zien ondernemers dus waardevolle mogelijkheden op een markt. Volgens Shackle bedenkt de ondernemer echter zelf de mogelijkheden, door creatief te denken. Alleen diegenen die door middel van creativiteit mogelijkheden bedenken zouden dus als ondernemer kunnen worden gezien. Deakens geeft daarbij aan dat het voor nu nog onduidelijk is hoe die creativiteit kan ontstaan en welke rol de persoonlijke achtergrond, opleiding en ervaring spelen bij deze creativiteit (Deakens 1999).

Het durven nemen van risico

Knight ziet een ondernemer als een individu die een bepaalde hoeveelheid risico en onzekerheid op zich neemt in de hoop op een beloning. Er bestaat volgens hem een onderscheid tussen risico en echte onzekerheid. Bij risico bestaan er onzekere uitkomsten, maar kan de waarschijnlijkheid van de uitkomsten berekend worden. Bij onzekerheid bestaat deze mogelijkheid niet. Deakens (1999) geeft het voorbeeld van de diefstal van een auto tegenover het opzetten van een onderneming. De kans dat een auto gestolen wordt kan tot een zekere hoogte berekend worden en is daarom te verzekeren. Bij het opstarten van een onderneming is de kans op succes volgens hem niet te berekenen en daarom kan een ondernemer zich ook niet verzekeren tegen deze echte onzekerheid. Het voorbeeld is echter wel enigszins foutief. De kans op een autodiefstal wordt immers bepaald door statistieken over autodiefstal, net zoals de kans op het slagen van een onderneming op basis van bijvoorbeeld statistieken van het aantal faillissementen zou kunnen worden bepaald. De auteur bedoelt waarschijnlijk aan te geven dat de mogelijke uitkomsten van het opzetten niet goed te verzekeren zijn omdat er te veel onzekere invloeden zijn die de uitkomsten kunnen beïnvloeden, zoals de richting van de economie, een toename van de concurrentie en de totale vraag naar het product. Het voorbeeld is echter belangrijk omdat het precies aangeeft wat een ondernemer volgens Knight doet; hij is bereid om dat niet te verzekeren risico te dragen bij het opzetten van een eigen onderneming (Deakens, 1999). Iedere individu die dus bereid is om het risico van het opzetten van een eigen onderneming te dragen zou dus ondernemer kunnen worden.

2.3 Definiëring van ondernemerschap: activiteiten die een ondernemer uitvoert

In paragraaf 2.1 werd al aangegeven dat er onenigheid bestaat over de verdere richting van onderzoek naar ondernemerschap. Bij veel onderzoek over ondernemerschap is gekeken naar de eigenschappen van ondernemers. Deze stroming van onderzoek naar de definiëring van ondernemerschap is in paragraaf 2.2 al aan de orde gekomen.

Volgens Gartner (1988) is er echter een aantal belangrijke nadelen verbonden aan deze stroming van onderzoek. Zo zou er in verschillende onderzoeken een erg groot aantal eigenschappen en persoonskenmerken gevonden zijn dat aan ondernemers wordt toegewezen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

achterhoofd te hebben welke soorten onderzoek je kan doen om je operationele vraag te

In een tweede deel wordt ingezoomd op twee specifieke ‘vormen’ van ondernemen: nieuwe vzw’s en starters in de sociale economie, en enkele doelgroepen binnen het on-

Bovendien hebben de meeste business angels een voorkeur voor vernieuwende projecten; klassieke ondernemingen kunnen vaak niet bij een business angel terecht.. Ook de financiering

Vlaanderen en hebben we de kriti- sche succesfactoren, de oorzaken van falen en de factoren die de op- start en uitbouw van een onderne- ming belemmeren of faciliteren, in

De Rekenkamer Oost-Nederland is een onafhankelijk orgaan dat onderzoek doet naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het gevoerde bestuur van de

H 12 : Startende ondernemers hebben behoefte aan meer connecties in hun netwerk en wensen hierbij meer hulp en steun vanuit een venture capitalist.. Alle hypotheses voor

- Creative industry: op de vraag of de ‘creative industry’ ook onder de verblijfsregeling voor startende ondernemers kan worden gebracht, wordt opgemerkt dat het puntenstelsel op

Armoedebestrijding is voor ons ruimte maken met kinderen, ouders en begeleiders om datgene mogelijk te maken wat kinderen het liefste doen en het beste kunnen…. met name spelen