• No results found

in Nederlandsch Oost Indie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "in Nederlandsch Oost Indie. "

Copied!
178
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WIT-

R E G E L E N

omtrent de executie van dwang schriften

in Nederlandsch Oost Indie.

Peratoeran tentang mendjalankan dwangschrief akan membajar roepa-roepa pad jak

di antero Hindia Belanda.

Samengesteld en uitgegeven door

M. P. J. MISSEYER

W d . td. Adjunct Controleur v/d Belastingen.

f- T' v'v

jTAAL-LARO-ftVT

% *.„ ¥e.n . -un

Druk van de Boek- en Handelsdrukkerij Köhler & Co. — Medan

1 9 2 8

(2)

BHHBHHHHH^HI

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 5385

(3)

111

R E G E L E N

omtrent de executie van dwangschriften

uitgegeven tegen

Europeanen, Chineezen, andere Vreemde Oosterlingen en Inlanders

terzake van achterstallige

Nederlandsche, Nederlandsen O o s t - e n West Indische Gouvernements-, Provinciale-,

Regentschaps- en andere Locale belastingen in Nederlandsen Oost Indie.

Peratoeran tentang mendjalankan dwangschriej akan membajar roepa-roepa padjak

di antero Hindia Belanda.

Samengesteld en uitgegeven door

M . P . J . M I S S E Y E R

W d . td. Adjunct Controleur v/d Belastingen

Druk van de Boek- en Handelsdrukkerij Köhler & Co., Medan.

1 9 2 8.

(4)

E R R A T A

Op Biz. 1, lste regel van onder staat: Rv. 440, moet zijn: Rv. 436

„ 17, 20e. en 16e. regel van onder staat: 2o. en 3o. moet zijn:

R. B. 322 2o. en R. B. 322 3o.

„ 22, 19e. regel van boven staat: S. 867-10, m. z.: S. 1867-10 24, 15e. „ » onder staat : gewezen is hooger, moet zijn :

gewezen vonnis.

„ 26, 15e. regel van boven moet tusschen de komma achter het woord strafrecht en het woordje "het" staan : het Reglement op de rechtsvordering.

„ 33, 5e. regel van boven staat : Art. 2, moet zijn (2)

„ 35, Ie. regel van onder staat: S. 196-374 m. z.: S. 1926-374.

„ 50, 12e, regel van boven staat: ach, moet zijn: acht.

1

i

(5)

V O O R B E R I C H T

Dit boekje bedoelt slechts een overzicht te geven van de be- staande regelingen voor de invordering van belastingen door middel van dwangschriften en de op de executie der dwangschriften toepas- selijke voorschriften.

Het maakt geenerlei aanspraak op wetenschappelijkheid noch op volledigheid.

Uit den aard der zaak kunnen er fouten gemaakt zijn, voor me- dedeeling waarvan ik mij beleefd bij den gebruiker aanbeveel.

Medan, 11 April 1928. M.

(6)

LIJST VAN AFKORTINGEN

Algemeene bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch- Indië.

Artikel

Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch - Indie Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch - Indie Decentralisatiebesluit

Faillissementsverordening Gewijzigd bij

Indisch

Reglement op de uitoefening van de politie, de burger- lijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlan- ders en de Vreemde Oosterlingen op Java en Madoera

W e t op de Staatsinrichting van Nederlandsch - Indie Koninklijk besluit

Locale Raden Ordonnantie Nederlandsch

Bepalingen omtrent de invoering van en den overgang tot de nieuwe Wetgeving

Regentschapsordonnantie

Reglement tot regeling van het rechtswezen in de ge- westen buiten Java en Madoera

Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch - Indie

Reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor de raden van justitie op Java en het Hoog Gerechtshof van N e - derlandsch - Indie, alsmede voor de residentiegerechten op Java en Madoera

Staatsblad van Nederlandsch - Indie Stadsgemeenteordonnantie

W e t

Zegelverordening 1921

(7)

I N H O U D .

Hoofdstuk I. Dwangschriftregeling. Blz.

1. Bepalingen betreffende de beteekening en tenuitvoerleg- ging in de Kolonien van in Nederland uitgevaardigde dwangbevelen en in Nederland alsmede in Nederlandsch Indie, Suriname en Curaçao onderling, van in de Kolonien

uitgevaardigde dwangbevelen ' 2. Regeling van de invordering van [Lands] belastingen in

Nederlandsch-Indie door middel van dwangschriften 28 3. Regeling voor de invordering van belastingen v a n Provin-

ciën en van als zelfstandige gemeenschappen aangewezen gedeelten daarvan, begrepen in kohieren, registers, leggers

en staten 33

•4. Nieuwe regeling voor de invordering van locale belastin-

gen begrepen in kohieren, registers, leggers of staten . . . . 36 Hoofdstuk II. Van de tenuitvoerlegging

der dwangschriften.

1. Van de tenuitvoerlegging der dwangschriften uitgevaar- digd tegen personen die voor den raad van justitie justi-

ciabel zijn 38 2. Van de executie der dwangschriften op JAVA en MA-

DOERA opgedragen aan het districtshoofd 80 2a. Hal mendjalankan dwangschrief di dalem daerah d i t a -

n a h D j a w a d a n M a d o e r a ditanggoengkan kepada

kepala distrik 81 3. Van de tenuitvoerlegging der dwangschriften op JAVA en

MADOERA op last en onder leiding van den Voorzitter

van den Landraad 82 3a. Hal mendjalankan dwangschrief di dalam daerah d i t a n a h

D j a w a d a n M a d o e r a diperboeat atas perintah dengan

pimpinan Voorzitter Landraad 83 4. Van de tenuitvoerlegging der dwangschriften i n d e B u i -

t e n g e w e s t e n opgedragen aan den magistraat, het dis-

trictshoofd, onderdistricts-hoofd en den districtsmijnschrijver 102

(8)

Biz.

§ 4a. Hal mendjalankan dwangschrief di dalam daerah d i 1 o e a r T a n a h D j a w a d a n M a d o e r a ditanggoengkan ke- pada magistraat, kepala distrik, onderdistrik dan djoeroe-

toelis tambang distrik 103

„ 5. Van de tenuitvoerlegging derdwangschriften i n d e B u i - t e n g e w e s t e n op last en onder leiding van den Voor-

zitter van den Landraad 106

„ 5a. Hal mendjalankan dwangschrief di dalam daerah d i - l o e a r T a n a h D j a w a d a n M a d o e r a diperboeat

atas perintah dengan pimpinan Voorzitter Landraad 107 Hoofdstuk III. Tarieven.

„ 1. Tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken voor de Europeesche rechtbanken in Nederlandsch Indie. 134

„ 2. Tarief van justitiekosten en salarissen bij de Inlandsche

rechtbanken 149

„ 3. Kosten voor het onderhoud van gegijzelden 154

„ 4. Enkele ontwerpen van akten betreffende tenuitvoerlegging

van dwangschriften. 155

*

(9)

Alle exemplaren

zijn door den samensteller geteekend

(10)
(11)

Koloniale Invorderingswet 1917 1 Hoofdstuk I

DWANGSCHRIFTREGELING.

1. Bepalingen betreffende de beteekening en tenuitvoerlegging in de Kolonien, van in Nederland uitgevaardigde dwangbevelen en in Nederland alsmede in Nederlandsen Indie, Suriname en Curaçao onderling, van in de koloniën uitgevaardigde dwang- bevelen.

Koloniale Invorderingswet 1917.

( W . van 4 Augustus 1917 N. S. no. 507 Ind. S. ) 1917 no. 75).

Titel I

ALGEMEENE BEPALING.

Art. 1. In deze wet worden met dwangbevelen tevens bedoeld dwangschriften. (Rv. 435. I. R. 382. R. B. 710).

Titel II

BETEEKENING EN TENUITVOERLEGGING IN D E KOLONIEN VAN IN NEDERLAND UITGE-

VAARDIGDE DWANGBEVELEN.

Art. 2. In Nederland uitgevaardigde dwangbevelen kunnen in N e - derlandsch Indie, Suriname en Curaçao worden beteekend en ten uit- voer gelegd op den voet en de wijze, als is bepaald ten aanzien van de grossen van vonnissen in burgerlijke zaken in die Kolonien ge- wezen. (I. S. 159).

* I. S.

Art. 159. (1) Vonnissen, door den rechter in Nederland ge- wezen, en bevelen door hem uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in Nederlandsch Indie worden ten uitvoer gelegd.

(2) Zoo ook kunnen vonnissen en bevelen, door den rechter in Nederlandsch-Indie gewezen of uitgevaardigd, alsmede grossen van authentieke akten, aldaar ten overstaan van Europeesche open-

bare ambtenaren verleden, aan welke gelijke kracht als aan de vonnissen is toegekend, in Nederland ten uitvoer gelegd worden.

(Rv. 440.)

* * *

(12)

2 Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1917

Art. 3. D e zorg voor de beteekening en tenuitvoerlegging van dwangbevelen als in het vorige artikel bedoeld, wordt opgedragen in Nederlandsch-Indie aan door of vanwege den Gouverneur G e - neraal, en in Suriname en Curaçao aan door of vanwege den Gouver- neur aan te wijzen ambtenaren. (S. 1918-180: 1925-422).

Die ambtenaren maken daarbij gebruik van de diensten van deur- waarders der belastingen, bijaldien deze in de betrokken Kolonie zijn of worden aangesteld. (R. O. 193 ev. L R . 388. R. B. 716).

D e tenuitvoerlegging geschiedt namens de in het eerste lid bedoelde ambtenaren met vermelding alleen van hunne hoedanigheid zonder bijvoeging van hun naam, in Nederlandsch Indie bij den gewonen

dagelijschen rechter van den schuldenaar en in Suriname en Curaçao bij het Hof van Justitie. (I. S. 163. R. O. 94, 124. R. B. 30,45, 81. S.

1907-205.S.1924 - 556 en 557).

* * * 1918-180.

Eerstelijk: Ter uitvoering van artikel 3 der „Koloniale Invorde- ringswet 1917" (Indisch Staatsblad 1918 no 75), te bepalen, dat de zorg voor de beteekening en tenuitvoerlegging van de in artikel 2 dier W e t bedoelde dwangbevelen, voor zoover deze beteekening en tenuitvoerlegging moeten geschieden in Neder- landsch Indie, wordt opgedragen aan de Hoofden van gewestelijk bestuur.

T e n tweede: Dit besluit treedt in werking met ingang van den dag na dien van zijne plaatsing in het Staatsblad van Neder- landsch Indie en werkt terug tot 1 Maart 1918.

S. 1925 - 172. E

(3) (gew. S. 1925 - 422). D e zorg voor de beteekening en tenuitvoerlegging van de in artikel 2 der Koloniale Invorderingswet 1917 (Indisch Staatsblad 1918 no 75) bedoelde dwangbevelen, voor zoover deze beteekening en tenuitvoerlegging moeten geschie- den in Nederlandsch Indie, wordt in de gewesten, waarbinnen de standplaats van een Inpecteur van Financien is gelegen en waar een of meer Inspecteurs van Financien bescheiden zijn, opgedragen aan het Hoofd der Inspectie en, ingeval het gewest meer dan een inspectie omvat, aan de Hoofden der inspectie ieder voor hun ressort.

R. O.

Art. 193. (Gew. S. 1895-106. (1) D e deurwaarders, zoowe de buitengewone als de gewone, zijn openbare ambtenaren. (I. R.

388. R.B. 710 ).

(2) (gew. S. 1925-497). D e gewone deurwaarders worden in

(13)

Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1917 3 elk gewest benoemd en ontslagen door het Hoofd van gewestelijk

bestuur.

(3) D e Gouverneur Generaal bepaalt het aan elk rechterlijk College toe te voegen getal dier ambtenaren.

(4) D e deurwaarders bij het Hoog Militair Gerechtshof kunnen tevens tot deurwaarders bij het Hooggerechtshof worden aange- steld, en zoo ook omgekeerd.

(5) (Gew. S. 1925—497). D e buitengewone deurwaarders wor- den in elke afdeeling naar mate der behoefte benoemd door het hoofd der afdeeling, die mede tot hun ontslag bevoegd is.

Art. 194. (Gew. S. 1886—101). (1) D e gewone deurwaarders doen, alvorens hunne bediening te aanvaarden, in handen van den President, bij eene openbare terechtzitting van het College, bij hetwelk zij zijn aangesteld den navolgenden eed (belofte) :

„Ik zweer (beloof), dat ik houw en getrouw zal zijn aan den Koning

„en aan den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië, als des

„Konings vertegenwoordiger; dat ik middellijk noch onmiddellijk,

„onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner

„aanstelling, aan iemand, wie het ook zij, iets heb gegeven of be-

„loofd, noch zal geven of beloven; dat ik mij bij de waarneming

„van mijne dienst in alles zal gedragen naar de wettelijke bepalin-

„gen; ik alle exploiten en andere verrichtingen, aan mijne bediening

„verbonden, waartoe ik zal worden verzocht, of die mij zullen wor-

„den bevolen, getrouwelijk en met ijver zal uitvoeren, en in het

„algemeen mijne functien met nauwgezetheid en eerlijkheid en

„tevens met allen eerbied voor de rechterlijke autoriteiten, zal waar- n e m e n " . (S. 1920-69).

(2) D e vorenstaande eed wordt door de buitengewone deur- waarders, vóór de aanvaarding hunner bediening, afgelegd in han- den van het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat van de gedane aanstelling en beëediging kennis geeft aan dert Raad van Justitie.

(BB. 4222).

Art. 195. D e gewone deurwaarders moeten met der woon gevestigd zijn binnen drie palen afstands van het gebouw, waarin het rech- terlijk College, bij hetwelk zij zijn aangesteld, deszelfs zittingen houdt. Aan de buitengewone deurwaarders wordt, bij de acte van benoeming, eene bepaalde woonplaats aangewezen.

Art. 196. D e gewone deurwaarders zijn belast met den dienst bij de terechtszittingen en met de inwendige dienst bij de vergaderin- gen en bijzondere commissien. Zij zijn gehouden om de bevelen na te komen, welke hun te dien aanzien door den President worden gegeven. (Rv.22).

Art. 197. (Gew. S. 1895-106). (1) D e rechterlijke collégien hebben de bevoegdheid om, in geval van ontstentenis van een gewonen deurwaarder, zoodanig beambte voorloopig aan te stellen. D e persoon, in dier voege met de functien van deurwaarder belast, zal daarin niet mogen werkzaam zijn, dan na vooraf den eed (be- lofte), bij artikel 194 omschreven te hebben afgelegd.

(14)

4 Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1917

(2) D e aanstelling zal ten spoedigste aan het Hooggerechts hof medegedeeld en aan de goedkeuring van den Directeur van Justitie onderworpen worden.

(3) Die mededeeling en goedkeuring worden niet vereischt, in geval van eene bloot tijdelijke aanstelling ter vervanging van eenen in zijne bediening geschorsten of door ziekte verhinderden deur- waarder.

Art. 198. (1) Alle deurwaarders zijn, ieder in het ressort van het rechterlijk college, waarbij hij is aangesteld, bevoegd tot het doen van alle gerechtelijke aanzeggingen, bekendmakingen, protes- ten en verdere exploiten, hetzij die al dan niet met een aanhangig rechtsgeding in verband staan; tot het doen van alle dagvaardin- gen, insinuatien en beteekeningen tot den rechtsingang of tot de instructie van burgerlijke gedingen of strafzaken behoorende en tot het doen van alle exploiten ter uitvoering van rechterlijke bevelen, vonnissen en arresten, zoowel in burgerlijke als in strafzaken,

(2) Bij het doen van alle exploiten zullen zij daarvan behoorlijk afschriften laten. (Rv. 1, 6, 16, 21, 142, 175, 435,443 ev. 504 enz.) Art. 199. (Gew. S. 1918-234, 1925-497). (1) Elk deurwaarder is, op zijne persoonlijke verantwoordelijkheid, verplicht om zijn minis- terie, ten allen tijde dat hetzelve wordt ingeroepen, te v e r k e - nen tot het doen van alle exploiten, binnen de afdeeling in welke hij woonachtig is. (Rv. 6, 18, 20, 439).

(2) Echter is hij verplicht te weigeren eenig exploit te doen, ingeval hem door of vanwege den Gouverneur Generaal is aan- gezegd, dat het doen van dat exploit strijdig zou zijn met de volkenrechterlijke verplichtingen van den Staat. Voor die weige- ring is hij jegens partijen niet verantwoordelijk.

Art. 200. (1) D e deurwaarders zijn verplicht om zich in de berekening hunner verdiensten en uitschotten te gedragen naar de bestaande of vast te stellen tarieven. Zij zullen aan den voet hunner exploiten de verdiensten en uitschotten afzonderlijk moeten uitdrukken. Zonder deze vermelding zullen dezelve niet in de begrooting van kosten worden geleden en zijn partijen niet ge- houden om die te voldoen.

(2) Zij zijn bevoegd om de vereischte voorschotten te vor- deren, alvorens de exploiten te doen. (S. 1851-26, 27, 57; 1872- 61; 1874-206 1885-72 en 73; 1895-231; 1901-274; BB. 574, 2118, 2864, 3484).

Art. 201. Zij zijn verplicht om, op daartoe bekomen last van het rechtelijk college, waarbij zij behooren en in de gevallen, bij de wet bepaald, hunne dienst gratis verleenen, zonder evenwel tot eenige voorschotten gehouden te zi/'n.

Art. 202. D e deurwaarders moeten een register of repertoire houden. D e exploiten, die zij uitgeven of teekenen, moeten met de vereischte duidelijkheid en nauwkeurigheid geschreven zijn. Bij gebreke daarvan zal hun wegens zoodanige stukken geen salaris worden toegekend. (Rv. 6, 98).

(15)

Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1917 5 Art. 203. (Gew. S. 1895-106, 1925-497). D e bepalingen van artikel 192 betreffende de practizijns zijn toepasselijk op de deur- waarders, met dien verstande dat in het geval bij het laatste lid bedoeld, de afzetting der gewone deurwaarders ter beslissing staat van het hoofd van gewestelijk bestuur binnen wiens gewest - en die der buitengewone deurwaarders van het hoofd der afdeeling binnen welke zij gevestigd zijn.

Art. 204. (Gew. S. 1901-15). D e bijzondere voorschriften, betrekkelijk de deurwaarders bij de Inlandsche rechterlijke autori- teiten, mitsgaders bij de Residentiegerechten, worden afzonderlijk vastgesteld. (I. R. 388, R. B. 716),

Art. 205. D e bevoegdheid der gerechtsboden en van de die- naren der openbare macht tot het doen van gerechtelijke exploiten, wordt geregeld bij de wettelijke bepalingen op de burgerlijke rechtspleging en op de strafvordering.

I. R.

Art. 388, (1) Tot het doen van dagvaardingen, beteekeningen, aanzeggingen en alle andere exploiten, die tot uitvoering van de rechterlijke bevelen en vonnissen daaronder begrepen, zijn gelijkelijk bevoegd en verplicht de bij de rechterlijke colleges aangestelde deurwaarders en boden, en de dienaren van de openbare macht.

(2) Bij ontstentenis van de zoodanigen, zal door den voorzitter van het rechterlijk college, binnen welks ressort het exploit moet geschieden een geschikt en vertrouwd persoon tot het verrichten

daarvan worden aangewezen.

Art. 389. D e deurwaarders bij de landraden te BATAVIA, SEMARANG en SOERABAJA, zullen van de door hen gedane exploiten door schriftelijke relazen moeten doen blijken. D e deur- waarders bij de overige landraden en alle andere personen, met het doen van exploiten bij de Inlandsche rechtbanken en gerechten, zullen desnoods kunnen volstaan met aan den rechter of anderen ambtenaar, aan wien zij relaas moeten doen, die daarvan aanree- kening zal houden of doen houden, mondeling verslag te geven van de door hen gedane aanzeggingen, oproepingen en andere exploiten.

R. B.

Art. 716. (1) Tot het doen van dagvaardingen, beteekeningen, aanzeggingen en alle andere exploiten, die tot uitvoering van de rechterlijke bevelen en vonnissen daaronder begrepen, zijn gelijkelijk bevoegd en verplicht de bij de rechterlijke colleges aangestelde deurwaarders en boden en de dienaren van de openbare macht.

(2) Bij ontstentenis van de zoodanigen wordt door den voor- zitter van de rechtbank of door den rechter, binnen wier ressort het exploit moet geschieden, een geschikt en vertrouwd persoon tot het verrichten daarvan aangewezen.

(16)

6 Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1917

Art. 717. D e deurwaarder bij den landraad ter gewestelijke hoofdplaats, indien er een zoodanige is aangesteld, moet van de door hem gedane exploiten doen blijken door schriftelijke relazen.

(2) D e deurwaarders bij de landraden elders en alle andere personen, met het doen van exploiten bij de rechtbanken en gerechten belast, kunnen desnoods volstaan met aan den rechter of anderen ambtenaar, aan wien zij hun relaas moeten doen, mon- deling verslag te geven van de door hen gedane aanzeggingen, oproepingen en andere exploiten.

(3) Van dat verslag wordt door of op last van den rechter of ambtenaar aanteekening gehouden.

R. B.

Art. 2. (Gew. S. 1927-576). Overminderd het bepaalde in het vorige artikel en in het tweede lid van artikel 42 zijn de hoofd- stukken I (Afgemeene bepalingen) VI (Van de advocaten en procu- reurs) en VII (van de deurwaarders) van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch Indie toepasselijk, (in de Buitengewesten).

R. O.

Art. 94. (Gew. S. 1918-30, 1919-81, 1921-396, 1924-555. D e landraden zijn, behoudens het bepaalde bij artikel 131, (sedert vervallen) de gewone dagelijksche rechters van de eigenlijk gezegde Inlanders en - met uitzondering voorzooveel betreft burgerlijke zaken van Chineezen- van alle met Inlanders gelijkgestelde personen, ook wanneer deze door Europeanen, met deze gelijkgestelde personen of Chineezen, in rechten worden betroken.

R. O.

Art. 124 (Gew. S. 1892-237; 1901-319, 465; 1917-12; 1918-30 jo. 1919-81; 1921-396 jo 1924-555). Met uitzondering der zaken bedoeld bij artikel 116f, nemen de Raden van Justite (op Java) in eersten aanleg kennis:

lo. van alle burgerlijke, zoowel persoonlijke, zakelijke, als ge- mengde rechtsvorderingen tegen Europeanen, met hen gelijk- gestelde personen en Chineezen.

2o. van alle burgerlijke rechtsvorderingen, ingesteld tegen Inlanders of met hen gelijkgestelde, niet tot de Chineezen behoorende personen, die voor zoover het onderwerp der vordering betreft, krachtens wettelijke bepalingen zijn of zich vrijwillig hebben onderworpen aan het voor Europeanen vastgesteld burgerlijk- en handelsrecht. (Rv. 133).

3o. van alle burgerlijke zaken, ten aanzien van de Chineezen op Java en Madura geregeld door bijzondere van het Burgerlijk W e t b o e k afwijkende bepalingen (S. 1908-347).

(17)

Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1917 7

R. B.

5\rt. 30. D e magistraten oordeelen :

A. voor zoover de na te melden personen, wat het onderwerp m geschil betreft, niet krachtens wettelijke bepalingen zijn of zich vrijwillig hebben onderworpen aan het voor Europeanen vastge- stelde burgerlijk- en handelsrecht, over de burgerlijke rechtsvorde- ringen ingesteld :

a tegen Inlanders en vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen, l o . in de gewesten Lampongsche Districten, Westerafdeehng van

Borneo, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Celebes en Onderhoorigheden en Timor en Onderhoorigheden, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijftig gulden;

2o in de gewesten Oostkust van Sumatra, Riouw en Under- hoorigheden en Bali en Lombok, wanneer het onderwerp m geschil eene waarde heeft van niet meer dan twee honderd en vijftig gulden;

3o. in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden, voor zoover m eene afdeeling een landraad is gevestigd, wanneer het onderwerp in geschil een waarde heeft van niet meer dan vijftig gulden, en in het overige deel van het gewest, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijf honderd gulden;

4o. in het Gouvernement derMolukken:

In de bij ordonnantie aan te wijzen onderafdeelingen van de afdeeling Amboina, alsmede in de onderafdeeling West-Nieuw- Guinee van de afdeeling Ternate, wanneer het onderwerp m geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijf en twintig gulden; in de overige onderafdeelingen der afdeeling Amboina, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan twee honderd en vijftig gulden,

In het gedeelte van de onderafdeelingen Manokwari, Sorong, Schouten-eilanden, Jappengroep en Hollandia van de afdeeling Ternate, waar het hoofd der onderafdeeling zelf het magistraats- qerecht houdt, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijf honderd gulden ; en in het overige deel van de afdeeling Ternate, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijftig gulden;

b. tegen Inlanders en vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen ter gewestelijke hoofdplaats in de gewesten Palembang en Djambi, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijftig gulden en tegen vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen buiten de gewestelijke hoofdplaats, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan honderd gulden;

c. tegen niet tot de inheemsche bevolking buiten de gewestelijke hoofdplaats behoorende Inlanders en tegen vreemde Oosterlin-

(18)

8 Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1917

gen andere dan Chineezen in het gewest Benkoelen wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan honderd gulden ;

d. tegen niet tot de onderhoorigen der negorijen behoorende Inlanders en tegen vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen in het gewest Menado, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijftig gulden, met de uit- zondering evenwel van de magistraatsgerechten op plaatsen, waar een landraad gevestigd is, voorgezeten door een rechts- kundigen ambtenaar;

e. door anderen dan Europeanen tegen vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen in de gewesten Banka en Onderhoorig- heden en Billiton, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijftig gulden;

f. tegen vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen in de gewes- ten Sumatra 's Westkust en Tapanoeli, wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan honderd gulden ; B. enz,

R . B .

Art. 45. Met uitzondering van de zaken, waarvan de kennis- neming aan andere rechters is opgedragen, oordeelen de landiaden in eersten aanleg :

A. over de burgerlijke rechtsvorderingen ingesteld:

a. tegen Inlanders in de gewesten Sumatra's Westkust en Tapa- noeli ;

b. tegen niet tot de inheemsche bevolking buiten de gewestelijke hoofdplaats behoorende Inlanders in het gewest Benkoelen ; c. tegen Inlanders ter gewestelijke hoofdplaats en tegen vreemde

Oosterlingen andere dan Chineezen in de gewesten Palembang en Djambi;

d. tegen Inlanders en vreemde Ooster/ingen andere dan Chineezen in de overige gewesten.

B. enz, R. B.

Art. 81. Met uitzondering van de zaken, waarvan de kennisne- ming aan andere rechters is opgedragen, oordeelen de raden van Jus- titie in eersten aanleg over de burgelijke rechtsvorderingen, ingesteld:

lo, bij den raad van justitie te Padang tegen Europeanen of vreemde Oosterlingen en tegen Inlanders, die voor zoover het onderwerp der vordering betreft, krachtens wettelijke bepalingen zijn of zich vrijwillig hebben onderworpen aan het voor Europeanen vastgestelde burgerlijk- en handelsrecht ;

2o. bij de raden van justitie te Medan en Makassar tegen Europeanen of Chineezen en tegen Inlanders en Vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen, die voor zoover het onderwerp der vordering betreft krachtens wettelijke bepalingen of zich vrij-

(19)

Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1917

willig hebben onderworpen aan het voor Europeanen vastgestel- de burgerlijk- en handelsrecht.

I. S.

Art. 163. (1) Wanneer bepalingen van deze wet, van alge- meene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften onderscheiden tusschen Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen, gelden voor hare toepassing de navolgende regelen.

(2) Aan de bepalingen voor Europeanen zijn onderworpen : l o . alle Nederlanders ;

2o alle personen, niet begrepen onder No 1, die uit Europa af- komstig zijn ;

3o. alle Japanners en voorts alle van elders afkomstige personen, niet begrepen onder Nos. 1 en 2, die in hun land onderworpen zouden zijn aan een familierecht, in hoofdzaak berustende op dezelfde beginselen als de Nederlandsche ;

4o. de in Nederlandsch Indie geboren wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstammelingen van de personen, bedoeld onder Nos. 2 en 3,

(3) Aan de bepalingen voor Inlanders zijn, behoudens den bij ordonnantie te stellen rechtstoestand der Inlandsche Christenen, onderworpen allen, die behooren tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch Indie, en niet tot eene andere bevolkingsgroep dan die der Inlanders zijn overgegaan, gelijk mede zij, die behoord heb- bende tot een andere bevolkingsgroep dan die der Inlanders, zich in de inheemsche bevolking hebben opgelost.

(4) Aan de bepalingen voor Vreemde Oosterlingen zijn behou- dens den bij ordonnantie te regelen rechtstoestand dergenen on- der hen, die het Christendom belijden, onderworpen allen, die niet vallen in de termen van het tweede of van het derde lid van dit artikel.

(5) D e Gouverneur Generaal is bevoegd om in overeenstem- ming met den Raäd van Nederlandsch Indie de bepalingen voor Europeanen toepasselijk te verklaren op personen, daaraan niet on- derworpen. D e toepasselijkverklaring geldt van rechtswege mede voor de daarna geboren wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstammelingen van de betrokkene.

(6) Ieder kan volgens bij ordonnantie te stellen regelen door den rechter doen beslissen tot welke categorie van personen hij behoort.

S. 1907-205.

j4rt. 2. Wanneer in bestaande algemeene en andere verorde- ningen reglementen, keuren van politie en administratieve voor- schriften wordt gehandeld over met Inlanders gelijkgestelde perso- nen, zijn daaronder te verstaan zij, die krachtens artikel 1 dezer wet aan de bepalingen voor vreemde Oosterlingen zijn onderworpen.

i

(20)

10 Art. 3-4. Koloniale Invorderingswet 1917

Wanneer in bestaande algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften ver- meld is, dat zij op inlanders van toepassing zijn, worden zij ook toepasselijk geacht op hen, die krachtens artikel 1 dezer wet aan de bepalingen voor vreemde Oosterlingen zijn onderworpen, ten- ware het tegenovergestelde uitdrukkelijk bepaald of blijkbaar de bedoeling is.

Art. 3. Wanneer in bestaande algemeene en andere verorde- ningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voor- schriften wordt gehandeld over met Europeanen gelijkgestelde personen, vervalt hunne bijzondere vermelding.

Alle in Nederlandsch Indie gevestigde personen die, vóór de inwerkingtreding dezer wet, op grond van het vroegere artikel 109 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch Indie behoorden tot de met Europeanen gelijkgestelden benevens hunne wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstammelin- gen, blijven, zoolang zij zich niet in de inheemsche bevolking hebben opgelost, onderworpen aan de bepalingen voor Euro- peanen, ook wanneer zij niet vallen in de termen van het bij artikel 1 dezer wet gewijzigde artikel 109 (I. S. 163).

Titel III.

BETEEKENING EN TENUITVOERLEGGING IN N E D E R L A N D EN IN NEDERLANDSCH INDIE, SURINAME EN

CURAÇAO ONDERLING VAN D E IN D E KOLONIEN UITGEVAARDIGDE

DWANGBEVELEN.

Art. 4. In Nederlandsch Indie, Suriname en Curaçao uitgevaardigde dwangbevelen kunnen in Nederland en in de genoemde Kolonien onderling worden beteekend en ten uitvoer gelegd op den voet en de wijze, als is bepaald ten aanzien van de grossen van vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen in het rechtsgebied alwaar de beteekening en tenuitvoerlegging moeten geschieden. (Rv. 1 ev. 435 ev. I. R. 93 ev. R . B . 206, 224, 321, 322. Ov. 100; S, 1855-79 art. 8 en 1877-140).

Rv.

Art. 1, Elke regtsingang, welke daarvan niet bepaaldelijk is uitgezonderd, vangt aan met eene dagvaarding, door eenen deur- waarder, die tot het exploiteren in de plaats bevoegd is; hij is verplicht afschrift van het exploit te laten aan den persoon, of aan de woonplaats van den gedaagde.

Het afschrift zal bij dengene die het ontvangen heeft, als oorspronkelijke dagvaarding gelden. (R. O. 198. I. R. 390. R. B.

718).

(21)

Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917. 11 Art. 2. Behoudens de bijzondere voorschriften van dit re- glement, aangaande het doen van exploiten aan de door partijen, bij de dagvaarding, of in den loop van het geding en van de tenuitvoerlegging gekozen woonplaats, kunnen de dagvaardingen en andere exploiten, overeenkomstig artikel 24 van het Burgerlijk Wetboek, met inachtneming der aldaar gemaakte onderscheidin- gen, mede geschieden aan de gekozen woonplaats, bij dat artikel bedoeld.

(Gew. S. 1925-497.) D e griffiers der raden van justitie en, op plaatsen waar geene raden van justitie gevestigd zijn, de hoofden van gewestelijk en van plaatselijk bestuur te wier kantore woon- plaats is gekozen, zijn verplicht de te hunnen kantore gedane beteekeningen aan te nemen, alsmede om daarvan ten spoedigste aan de belanghebbenden of hunne vertegenwoordigers, voor zoover deze in Nederlandsch Indie wonen of aldaar verblijven en hun woonplaats of verblijf aan den griffier, het hoofd van gewestelijk of van plaatselijk bestuur bekend is kennis te geven, zonder dat van dit laatste echter in rechten zal behoeven te blijken.

Dezelfde verplichting rust ook op andere landsdienaren m de gevallen, waarin krachtens wettelijk voorschrift ten hunnen kantore woonplaats is gekozen.

Bericht per telegraaf of bij aangeteekenden brief geldt o.a, voor behoorlijke kennisgeving.

D e kennisgeving geschiedt ten koste van den belanghebbende.

De landsdienaar die het beteekende stuk aannam, is niet verplicht tot afgifte daarvan of tot het verstrekken van nadere inlichtingen daaromtrent, zoolang niet de belanghebbende de kosten vergoed Weigert of verzuimt de belanghebbende het beteekende stuk aan te nemen of op te vragen en toont hij zich ongenegen de kosten te vergoeden, dan komen deze ten laste van den lande, behoudens verhaal op den belanghebbende.

5\rt. 3. (Gew. S. 1908-522). In geval de deurwaarder noch den gedaagde, noch iemand van diens huisgenooten aan zijne woonplaats vindt, zal hij het afschrift onverwijld ter hand stel- len aan het hoofd van plaatselijk bestuur die het oorspronkelijk stuk en het afschrift kosteloos met vermelding van den datum zal moeten teekenen, en het afschrift, zoo mogelijk, aan den gedaagde zal moeten doen toekomen, zonder dat van dit laatste echter in rechten zal behoeven te blijken.

D e deurwaarder moet van die terhandstelling melding maken op de oorspronkelijke dagvaarding en op het afschrift van dezelve.

Bij belet, ontstentenis of afwezigheid van het hoofd van plaatselijk bestuur, geschiedt de terhandstelling aan den hoogst in rang aanwezigen Europeeschen ambtenaar of beambte op het plaatselijk bureau, die dan handelt, zooals aan het hoofd van

(22)

12 Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917.

plaatselijk bestuur bij het eerste lid van dit artikel is voor- geschreven.

Art. 4. Aan elk der gedaagden moet een afschrift van het ex- ploit gelaten worden.

Echter zal aan echtgenooten, niet van tafel en bed of van goe- deren gescheiden zijnde, slechts één afschrift worden gelaten.

Art.5. (Gew.S. 1908-522) D e dagvaardingen zullen gedaan worden :

Wanneer de gedaagde woont binnen de hoofdplaats waar het regterlijk college zitting houdt, voor hetwelk hij wordt gedagvaard, onmiddellijk door eenen deurwaarder, ter keuze van den be- langhebbende ;

Wanneer de gedaagde woont buiten de hoofdplaats, doch bin- nen het gebied van den regter, voor welken de vordering gebragt wordt, of onmiddellijk door een deurwaarder, daarmede namens den eischer belast, óf, ter keuze van laatstgenoemde en op het daartoe strekkend verzoekschrift van zijnen procureur, door tus- schenkomst van gemelden regter, die de acte van dagvaarding zal toezenden aan het hoofd van plaatselijk bestuur der residentie- afdeeling in welke de gedaagde woont, ten einde dezelve, op last van dat hoofd, door een daartoe bevoegd beambte worde beteekend ;

(Gew.S. 1925-497) wanneer de gedaagde woont binnen het ge- bied van den regter, voor welken de vordering gebragt wordt, of onmiddellijk, in dier voege als boven is omschreven, of, ter keuze van den eischer en op het daartoe strekkend verzoekschrift van zijnen procureur, door middel van letteren-requisitoriaal aan den regter der woonplaats van den gedaagde, welke regter de acte van dagvaarding door eenen door hem aan te wijzen deurwaarder zal doen beteekenen bijaldien de gedaagde woont binnen de re- sidentie in welke hij zitting houdt, en anders daartoe de noodige aanschrijving zal doen afgaan aan het hoofd der afdeeling waar de gedaagde woonachtig is.

D e vorenstaande bepalingen zijn mede toepasselijk op alle an- dere exploiten, en zullen de regterlijke collégien en hoofden van plaatselijk bestuur gehouden zijn, de hun toegezonden wor- dende dagvaardingen en andere exploiten onverwijld te doen be- teekenen en bewerkstelligen, en daarvan behoorlijk relaas aan den regter, van wien zij dezelve tot dat einde hebben ontvangen, ten dienste der daarbij belanghebbenden in te zenden.

(Gew.S. 1925-497) Indien het uit te brengen exploit gericht mocht zijn tegen een hoofd van plaatselijk bestuur, zal de toezen- ding geschieden aan den residentie-rechter, binnen wiens ressort zoodanig hoofd gevestigd is.

Art. 6 (Gew.S. 1872-12 ; 1908-522; 1925-497) D e dagvaar- dingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden op de wijze als volgt:

l o . ten aanzien van den Gouverneur Generaal, in zaken hem bijzonder aangaande, aan den persoon of ten kantore van

(23)

Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917. 13 den Gouverneur van de provincie W e s t Java;

2o. ten aanzien van de regering van Nederlandsch Indie, als ver- tegenwoordigende den lande, aan den persoon ot ter woon- plaats van het hoofd van het betrokken departement;

3o ten aanzien van openbare instellingen of stichtingen en zede- lijke lichamen, aan den persoon of ter woonplaats van het hoofd des bestuurs, of ter plaatse waar het bestuur deszelts zitting of kantoor houdt;

3o. bis (ingev .S. 1925-497) ten aanzien van de hoofden van geweste- lijk of afdeelingsbestuur, provincies of regentschappen, aan den persoon of ter woonplaats van het hoofd des bestuurs, dan wel ter plaatse waar hij kantoor houdt ;

4o ten aanzien van de personen bedoeld bij artikel 9, aan het hoold der afdeeling. Bij belet, ontstentenis of afwezigheid van het hoofd der afdeeling wordt het exploit gedaan aan den hoogst in rang aanwezigen Europeeschen ambtenaar of beambte op het plaatselijk bureau.

D e ambtenaar of beambte aan wien het exploit wordt gedaan zal het oorspronkelijke kosteloos met gezien teekenen, en het afschrift, bij besloten brief, aan den belanghebben toezenden;

5o ten aanzien van vennootschappen van koophandel aan haar ge- meenschappelijk kantoor, en zoo er geen is, aan den persoon

of de woonplaats van een der besturende vennooten; e n n a d e ontbinding aan den persoon of de woonplaats van een der

vereffenaars ; (BB. 330). . 6o. ten aanzien van den boedel eens gefailleerden, of iemand die m

staat van kennelijk onvermogen is verklaard, aan de weeskamer, of aan den persoon of de woonplaats van derzelver met de curatele over den boedel belasten agent;

7o. ten aanzien van hen die geene bekende woonplaats in Neder- landsch-Indie hebben, ter plaatse van hun werke ijk verblijf.

Indien deze plaats niet bekend is, gelijk mede m geval in rechten worden opgeroepen houders van aandeelen m geld- leeningen of maatschappijen, welke niet op naam staan en waarvan de eigenaars uit dien hoofde onbekend zijn, zal het exploit worden aangeplakt aan de hoofddeur van de gehoorzaal des rechters voor wien de vordering gebracht wordt ot aan- hangig is en zal een tweede afschrift moeten worden overgegeven aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij dat rechter- lijk college, die het oorspronkelijk met „gezien" zal teekenen.

Daarenboven moet het gedaan exploit worden aangekondigd in een der dagbladen van de plaats, waar het rechterlijk college zitting houdt, of, bij gebreke daarvan, van eene naburige plaats.

Gelijkelijk zal worden gehandeld ten aanzien van naamlooze vennootschappen, bestaande of ontbonden, bij gebreke van gemeenschappelijk kantoor, bestuurder of vereffenaar of wanneer de bestuurder of vereffenaar geen bekende woonplaast en geen

bekend werkelijk verblijf binnen Nederlandsch-Indie heeft.

(24)

14 Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917.

Indien het exploit niet een te voeren of aanhangig rechts- geding betreft, moet het worden aangeplakt aan de hoofddeur van de gehoorzaal van het rechterlijk college, binnen welks ressort de verzoeker zijne woonplaats heeft, het tweede afschrift aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij dat college worden overgegeven en de aankondiging in een der dagbladen van die woonplaats of, bij gebreke daarvan, van eene naburige plaats, geschieden; (BB 3170)

8o. ten aanzien van hen die buiten Nederlandsch Indie wonen, voor voor zoo verre zij in Nederlandsch Indie geen bekend verblijf hebben, aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het rechterlijk college, voor hetwelk de vordering moet gebracht worden of aanhangig is, welke ambtenaar het oorspronkelijk stuk met „gezien" zal teefeenen, en het afschrift van het exploit ten behoeve der belanghebbenden, zal toezenden aan de regering van Nederlandsch Indie, ter verdere verzending.

Indien het exploit niet een te voeren of aanhangig recht- geding betreft, zal het gedaan worden aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het rechterlijk college, binnen welks ressort de verzoeker zijne woonplaats heeft, welke ambtenaar daarmede zal handelen als in het eerste lid is omschreven ; 9o. ten aanzien van de getrouwde, niet van tafel en bed gescheiden

vrouw, wat betreft de dagvaardingen en alle explöiten, die haar ten verzoeke van haren echtgenoot worden uitgebracht, aan haar in persoon of aan haar werkelijk verblijk, en, wanneer dit is ter woonplaats van haren echtgenoot, alsdan aan haar in per- soon, of, zoo de deurwaarder haar aldaar niet vindt, aan het hoofd van plaatselijk bestuur van die woonplaats, of aan den hoogsten ter plaatse bescheiden Europeeschen bestuursambte- naar, indien die woonplaats zich bevindt buiten het regentschap, waarin het afdeelingshoofd zijn standplaats heeft, dan wel van diegenen, die deze bestuursambtenaar vervangen, in voege als in artikel 3 is voorgeschreven, terwijl bovendien in dat geval het exploit zal moeten worden aangekondigd in een dagblad der woonplaats van den man, of bij gebreke daarvan, van eene na- burige plaats en een afschrift van die aankondiging zal moeten worden aangeplakt aan het door hen bewoonde huis, op eene in het oog vallende plaats.

Deze aankondiging zal alleen bevatten de dagteekening van het exploit, de aanwijzing van den persoon ten wiens verzoeke, en van den persoon aan wien het exploit is gedaan, de vermelding van den deurwaarder, die het gedaan heeft, en van den per-

soon aan wien afschrift van het exploit gelaten is ; voorts indien de aankondiging eene dagvaarding betreft, de aanwijzing van den rechter voor wien, en van den dag en uur der terechtzit- ting, tegen welke gedagvaard is, en indien de aankondiging de beteekening van eene rechterlijke uitspraak of beschikking be- treft, de aanwijzing van den rechter door wien, en van den dag

(25)

Art. 3. Koloniale Invorderingswet 1927. 15 waarop die uitspraak gewezen of die beschikking genomen is.

Het aangeplakte afschrift der aankondiging zal op het verzoek van de vrouw door den deurwaarder onmiddellijk moeten ver- wijderd worden.

Indien de vrouw haar werkelijk verblijf met heeft ter woon- plaats van den man en de deurwaarder aan dat werkelijk ver- blijf niemand aantreft, zal artikel 3 moeten worden toegepast.

Indien de vrouw geen bekend verblijf binnen Nederlansch Indie heeft, zal het exploit moeten geschieden op de wijze, bij No 7 van dit artikel omschreven. (Rv. 435.).

Art. 7. (Gew. S. 1908-522), Ten aanzien van overledenen kunnen de dagvaardingen en alle andere exploiten worden ge- daan aan de gezamenlijke erfgenamen en in eens, zonder uitdruk- king van namen of woonplaatsen, ter laatste woonplaats van

den overledene; edoch niet langer dan gedurende zes maanden na het overlijden.

Art. 8. Het exploit van dagvaarding zal moeten behelzen : l o . den dag, de maand en het jaar; den voornaam, den naam en

de woonplaats des eischers, met opgave van de door hem ge- kozen woonplaats binnen tien palen afstands van het gebouw waar de regter, voor welken gedagvaard wordt, zitting houdt.

2o. den voornaam, den naam en de woonplaats van den deurwaar- der, den naam en de woonplaats van den gedaagde, en de vermelding van den persoon, aan wien afschrift van het exploit van dagvaarding gelaten is.

Indien de eischende of verwerende partij eene corporatie, maatschap of handelsvèreeniging is, zal hare benaming in de plaats van naam en voornaam moeten worden uitgedrukt;

3o. de middelen en het onderwerp van den eisch, met eene dui- delijke en bepaalde conclusie;

4o. de aanwijzing van den rechter die van de zaak moet kennis nemen ;

5o. de dag en het uur waarop de gedaagde in regten moet ver-

schijnen. , Het exploit en het afschrift daarvan zullen door den deur-

waarder moeten worden geteekend. (R. O. 202)

Art. 9. Indien de dagvaarding gerigt is tegen een vorst of anderen inlander van aanzienlijken rang of geboorte, tegen wien volgens de wettelijke bepalingen, zonder vooraf bekomen ver- gunning geene regtsvervolging mag worden ingesteld, zal het exploit de vermelding behelzen van het verlof, krachtens het- welk zoodanig persoon in regten wordt bettokken. (S. 1867-10)

Art. 10. (Gew. S. 1908-522). D e gewone termijn van dag- vaarding voor de raden van justitie en het hooggerechtshof zal zijn : , .

van ten minste acht dagen voor den gedaagde die woonachtig is, of, bij gebreke van eene bekende woonplaats binnen Neder- dêrlandsch-Indie, voorblijf houdt in de residentie, binnen welke

(26)

16 Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917.

het rechterlijk college, voor hetwelk hij gedagvaard wordt, gevestigd is ;

van ten minste veertien dagen voor den gedaagde die woon- achtig is, of, als voren, verblijf houdt in eene andere residentie op Java en Madura dan de in het vorig lid bedoelde, doch daarmede onder denzelfden raad van justitie behoorende ;

en van ten minste twintig dagen voor den gedaagde die woonachtig is of, als voren, verblijf houdt in eene andere resi- dentie van Java dan de in het tweede lid bedoelde en daar- mede ook niet onder denzelfden raad van justitie behoorende ;

In spoedeischende zaken kan de president vän het rechterlijk college op mondeling of schriftelijk verzoek des eischers den termijn van dagvaarding verkorten ; in het eerste geval wordt de vergunning aan het hoofd van het exploit gesteld terwijl in het laatste geval de president zijne beschikking op het request plaatst. Deze beschikking is uitvoerbaar op de minuut. Zij wordt aan de tegenpartij niet beteekend, doch in het hoofd van het exploit vermeld.

Wanneer de te dagvaarden persoon woonachtig is, of, als voren, verblijf houdt op een eiland van Nederlandsch Indie, niet behoorende tot Java en Madura, zal het rechterlijk college op het daartoe strekkend verzoekschrift van den eischer, den rechtsdag bepalen, tegen welken de gedaagde zal worden o p - geroepen, en den termijn vaststellen, die tusschen de dagvaar- ding en den dag van verschijning in rechten zal moeten verloopen.

Art. 10. (T. a. v. de raden van justitie te Padang, Medan of Makassar moet dit artikel worden gelezen als volgt : (Art.322,lo.

R. B.)

D e gewone termijn van dagvaarding zal zijn : a. voor den raad van justitie te Padang :

van ten minste acht dagen voor den gedaagde, die woont of, bij gebreke van een bekende woonplaats binnen Nederlandsch Indie, verblijf houdt ter hoofdplaats Padang ;

van ten minste eene maand voor den gedaagde, die woont of, als voren, verblijf houdt elders in het rechtsgebied van den raad van justitie.

Deze termijnsbepalingen zijn niet toepasselijk op de eilanden, welke tot het gebied van het gewest Sumatra's Westkust behooren ; wanneer de te dagvaarden persoon woont of, als voren, verblijf houdt op een zoodanig eiland, wordt gevolgd het voorschrift van het laatste lid van dit artikel ;

b . voor den raad van justitie te Medan :

van ten minste acht dagen voor den gedaagde, die woont of, als voren verblijf houdt ter hoofdplaats Medan;

van ten minste eene maand voor den gedaagde, die woont of, als voren, verblijf houdt in het gewest Oostkust van Su- matra buiten de hoofdplaats ;

(27)

Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917. 17 van ten minste zes weken voor den gedaagde, die woont of, als voren, verblijf houdt elders in het rechtsgebied van den raad van justitie;

d. voor den raad van justitie te Makassar:

van ten minste acht dagen voor den gedaagde, die woont of, als voren, verblijf houdt ter hoofdplaats Makassar;

van ten minste drie weken voor den gedaagde, die woont of, als voren, verblijf houdt elders in de afdeeling Makassar of, in de afdeelingen Soenggoeminasa of Bonthain;

van ten minste eene maand voor den gedaagde, die woont of, als voren, verblijf houdt elders in het gewest Celebes en Onderhoorigheden;

van ten minste zes weken voor den gedaagde, die woont of, als voren, verblijf houdt elders in het rechtsgebied vän den raad van justitie.

In spoedeischende zaken kan de president van het rechterlijk college op mondeling of schriftelijk verzoek des eischers den termijn van dagvaarding verkorten; in het eerste geval wordt de vergunning aan het hoofd van het exploit gesteld, terwijl in het laatste geval de president zijne beschikking op het rekest plaatst. Deze beschikking is uitvoerbaar op de minuut. Zij wordt aan de tegenpartij niet beteekend, doch in het hoofd van het exploit vermeld.

Wanneer de te dagvaarden persoon woont |of, als voren, verblijf houdt buiten het rechtsgebied van den raad van justitie, bepaalt dit rechterlijk college op het daartoe strekkend verzoekschrift van den eischer den rechtsdag tegen welken de gedaagde zal worden opgeroe- pen; het stelt tevens den termijn vast, die tusschen de dagvaarding en den dag der verschijning in rechten zal moeten verloopen.

2Q. Wanneer zich ter plaatse waar eenig exploit moet worden ge- daan noch een gewoon, noch een buitengewoon deurwaarder bevindt geschiedt het exploit door tusschenkomst van den magistraat door een daartoe door hem aangewezen persoon.

3o. Onder hoofden van plaatselijk bestuur worden verstaan zoowel de ambtenaren die aan het hoofd staan van een gewest, als die welke het dagelijksch bestuur voeren over een gedeelte van een gewest.

Art. 11. (Gew. S. 1908-522) In de gevallen bij art. 6 in het tweede en vierde lid van nommer 7 uitgedrukt, zal de termijn van dagvaar- ding zijn van ten minste vier maanden.

Art. 12 (Cew. S. 1872-12). W a n n e e r d e gedaagde niet in Neder- landsch Indie woont, is de termijn:

van ten minste zes weken, zoo hij woont op het eiland Singapore;

van ten minste vijf maanden, zoo hij woont elders in Achter-Indie, in Voor-Indië, het Chineesche rijk, Japan, de Oost-Indische eilanden, die niet behooren tot de Nederlandsche bezittingen, Perzië of Egypte;

van ten minste zes maanden, zoo hij woont in Nederland, Groot-

(28)

18 Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917.

Brittannië en Ierland, Frankrijk, België, Luxemburg, het Duitsche rijk, Zwitzerland of Australië.

van ten minste zeven maanden, zoo hij woont in de niet-Eu- ropeesche kustlanden der Zwarte- of Middellandsche zee (Egypte uitgezonderd), of in de koloniën Suriname of Curaçao;

van ten minste negen maanden zoo hij woont in een der boven niet vermelde landen, van Nederland uitgaande, gelegen aan deze zijde van de Straat Malakka, de Straat Sunda en de Kaap Hoorn;

van ten minste tien maanden, zoo hij woont in een der boven niet vermelde landen, van Nederland uitgaande, gelegen aan gene zijde van de Straat Malakka, de Straat Sunda en de Kaap Hoorn, dezen daaronder begrepen.

Art. 13. Indien een exploit aan iemand buiten Nederlandsch Indie woonachtig, aan zijnen persoon binnen Nederlandsch [Indie gedaan wordt, of indien deze, in eene bepaalde zaak, woonplaats, binnen Nederlandsch Indie heeft gekozen, gelden de termijnen voor ingezetenen vastgesteld, naar gelang van den afstand der plaats waar het exploit aan hem gedaan wordt.

Art. 14. Wanneer meer personen wegens dezelfde vorderingen op verschillende termijnen moeten gedagvaard worden zullen allen gedagvaard worden tegen den dag van verschijning voor den verst wonenden bepaald.

Art. 15. (gew. S. 1908-522). De dag van het exploit en de dag van verschijning worden niet medegerekend onder den algemeenen termijn, bepaald voor dagvaardingen, aanzeggingen en beteekeningen.

In het geval voorzien bij artikel 3. geldt de door den ambte- naar of beambte, aan wien het exploit wordt gedaan, vermelde dag van terhandstelling voor den dag van exploit.

Art. 16. D e dagvaardingen, aanzeggingen of oproepingen om tegenwoordig te zijn bij deze of gene acte van procedure of van instructie zullen alleen de plaats, den dag en het uur van de eerste teregtzitting of rol moeten uitdrukken; zij zullen niet behoe- ven herhaald te worden ofschoon de teregtzitting op eenen ande- ren dag verlengd of voortgezet worde.

Art. 17. (Gew.S. 1908-522). Geenerlei exploit zal op eene Zondag mogen gedaan worden, ten ware uit krachte van de vergun- ning van den voorzitter van het college. Indien de laatste dag van den termijn, binnen welken het exploit geschieden kan, op eenen Zon- dag invalt, zal hetzelve den volgenden dag kunnen gedaan worden.

W a a r in dit reglement gesproken wordt van een termijn van eene maand wordt deze gesteld op dertig dagen.

Art. 18. Geenerlei exploit of tenuitvoerlegging van vonnissen zal kunnen geschieden vóór zes uren des morgens, en na zes uren des namiddags, ten ware de voorzitter van het college, in zaken welke buitengewonen spoed vereischen, daartoe verlof mögt heb- ben verleend.

(29)

Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917. 19 D e vergunning in dit en in het vorige artikel bedoeld kan op

mondeling of schriftelijk verzoek van den belanghebbende gegeven worden; in het eerste geval wordt de vergunning aan het hoofd van het exploit of proces-verbaal van tenuitvoerlegging gesteld, terwijl in het laatste geval de voorzitter zijne beschikking op het request plaatst. Deze beschikking is uitvoerbaar op de minuut. Zij wordt aan de tegenpartij niet beteekend, doch in het hoofd van het exploit of proces-verbaal vermeld.

Art. 19. D e getuigen wier tegenwoordigheid bij sommige ex- ploiten wordt vereischt, moeten zijn manspersonen, ingezetenen van Nederlandsch Indie, van bevoegden ouderdom om in regten getui- genis te kunnen afleggen, en aan den deurwaarder, die het exploit verrigt, als geloofwaardige personen bekend, of door het hoofd van plaatselijk bestuur aan hem als zoodanig opgegeven.

Art. 20. Geen exploit mag door eenen deurwaarder worden ge- daan voor zijne bloedverwanten of aangehuwden in de regte linie onbepaaldelijk, en in de zijlinie tot den graad van broeders- en zusterskinderen ingesloten.

In geval van beletsel uit dien hoofde of om andere redenen, zal de voorzitter van het college, wanneer het eenen gewonen, of de resident, wanneer het een buiten-gewonen deurwaarder geldt, eenen geschikten persoon tot het doen der vereischte exploiten aanwijzen.

D e aangewezen persoon zal vooraf beëedigd worden, ten ware hij reeds onder eenen ambtseed mögt staan.

Van de gedane aanwijzing zal in de exploiten worden melding gemaakt.

Art. 21. Indien een exploit door toedoen van den deurwaarder nietig verklaard wordt, zal hij kunnen verwezen worden in de kosten van het exploit en van de vernietigde procedure, gelijk mede tot vergoeding der schaden en interessen van de partij, naar de omstandigheden; alles onverminderd het bepaalde bij artikel 60.

I R .

Art. 390 (1) Elk exploit moet, behoudens de na te noemen uit- zonderingen aan hem, wien het betreft, gedaan worden in persoon te zijner woonplaats of verblijfplaats en, bijaldien hij daar niet wordt aan- getroffen, aan het dorpshoofd of den wijkmeester, die verplicht is hem ten spoedigste met het exploit in wetenschap te stellen, zon- der dat van dit laatste echter in rechte zal behoeven te blijken.

(2) Ten aanzien van overledenen wordt het exploit gedaan aan de erfgenamen; voorzoover die onbekend zijn, aan het dorpshoofd of den wijkmeester van de laatste woonplaats in Nederlandsch Indie van den overledene, die daarmede handelt zooals in het voorgaande lid is voorgeschreven. Indien de overledene tot de vreemde Oosterlingen behoort, wordt het exploit per aangeteekenden brief aan de weeska- mer medegedeeld.

(3) T e n aanzien van personen, wier woon- en verblijfplaatsen

(30)

20

Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917.

onbekend zijn, en ten aanzien van onbekenden wordt het exploit gedaan aan den regent, binnen wiens ressort de woonplaats des eischers is gelegen; de regent doet het exploit bekend maken door aanplakking aan de hoofddeur van de gehoorzaal van den bevoeg- den rechter.

Art. 391. D e dag, waarop de termijnen in dit reglement vastgesteld beginnen te loopen, wordt bij de berekening daarvan niet medegeteld.

Art 392 (1) D e zoowel in burgerlijke- als in strafzaken, hetzij ter terechtzitting, hetzij buiten deze, geroepen en opgekomen getuigen, zijn gerechtigd tot schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten, vol- gens de bestaande of later vast te stellen tarieven. (S. 1924-344.).

(2) D e rechters en de ambtenaren van gerechtelijke politie zullen de voor hen verschenen getuigen bekend maken met het be- drag der schadeloosstelling, waarop zij aanspraak hebben.

Art. 393. (I) Bij de rechtspleging voor de Inlandsche recht- banken zullen geene meerdere of andere vormen worden in acht genomen dan die, welke bij dit reglement zijn omschreven.

(2) Echter blijft het den Gouverneur Generaal voorbehouden om, wanneer de volstrekte noodzakelijkheid van dusdanigen maatregel door de ondervinding mocht worden aangetoond, voor de landraden te Batavia, Semarang en Soerabaja, en voor zoodanige andere landraden als ten aanzien van welke dezelfde noodzakelijkheid mocht bevonden worden te bestaan, na het hooggerechtshof van Nederlandsch Indie te hebben geraadpleegd voorzooveel betreft de rechtspleging in burgerlijke zaken nog andere bepalingen vast te stellen, meer overeenkomende met de voorschriften van rechtsvordering voor de Europeesche recht- banken.

R.B.

Art. 718 (1) Elk exploit moet behoudens na te noemen uit- zonderingen aan hem, wien het betreft, gedaan worden in persoon of te zijner woonplaats of verblijfplaats en bijaldien hij daar niet wordt aangetroffen, aan het dorpshoofd of den wijkmeester, die verplicht is hem ten spoedigste met het exploit in wetenschap te stellen, zonder dat van dit laatste echter in rechten zal behoeven te blijken.

(2) Ten aanzien van overledenen wordt het exploit gedaan aan de erfgenamen ; voor zoover die onbekend zijn, aan het dorpshoofd of den wijkmeester van de laatste woonplaats in Nederlandsch Indie van den overledene, die daarmede handelt zooals in het voorgaande lid is voorgeschreven. Indien de overledene behoorde tot de Vreemde Oosterlingen, wordt het exploit per aangeteekenden brief aan de Weeskamer medegedeeld.

(3) Ten aanzien van personen, wier woon-en verblijfplaatsen onbekend zijn, en ten aanzien van onbekenden wordt het exploit gedaan aan het hoofd van plaatselijk bestuur van de woon-

(31)

Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917. 21 plaats des eischers: het hoofd van plaatselijk bestuur doet het

exploit bekend maken door aanplakking aan de hoofddeur van de gehoorzaal van den bevoegden rechter.

Art. 719. D e dag waarop de termijnen, in dit reglement vast- gesteld beginnen te loopen wordt bij hunne berekening niet medegeteld.

Art. 720. (1) D e zoowel in burgerlijke als in strafzaken hetzij ter terechtzitting, hetzij buiten deze geroepen en opgekomen getuigen zijn gerechtigd tot schadeloosstelling voor reis- en ver- blijfkosten volgens de bestaande of vast te stelle tarieven (S.

1924-344). , , . (2) D e rechters en de ambtenaren van gerechtelijke politie moeten de voor hen verschenen getuigen bekend makem met het bedrag der schadeloosstelling waarop zij aanspraak hebben.

Art. 721. Bij de rechtsplegging voor de Inlandsche rechtbanken worden geen meerdere of andere vormen in acht genomen dan die welke bij dit reglement zijn voorgeschreven.

S. 1927-27 Art. III.

Het R. B. is niet van toepassing op de onderafdeelingen Zuid-Nieuw-Guinee en Boven-Digoel van de residentie Amboina van het gouvernement der Molukken, voor welke gebieden van kracht blijft de ordonnantie van 10 Maart 1908 (S. no 234), houdende vaststelling van de „Voorloopige bepalingen tot re- geling van het rechtswezen in de assistent-residentie Zuid- Nieuw-Guinee", zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld.

S. 1927-227 Art. IV Blijven van kracht :

lo. het reglement betreffende de samenstelling en de rechtsmacht van den Rijksraad te Ternate en de bij die rechtbank zoo in burgerlijke als in strafzaken te volgen wijze van rechtspleging, vastgesteld bij de ordonnantie van 31 Mei 1874 (S. no 144) 2o. de bepalingen omtrent den Rijksraad te Menado, vastgesteld"

bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (S. no 28),

3o. de bepalingen omtrent den Grooten Madjelis te Gorontalo, vastgesteld bij de ordonnantie van 17 April 1889 (S. no 95), zooals deze ordonnanties sedert zijn gewijzigd en aangevuld.

Voor zooverre de rechtsvorderingen gegrond zijn op de op Vreem- de Oosterlingen toepasselijk verklaarde Europeesche Wetgeving (S. 1855-79; 1924-556) is het „Reglement op de rechtsvordering"

op hen toepasselijk, echter niet ten aanzien van vorderingen tot betaling van belasting (S. 1877-140),

R. O .

Art. 118. (Gew. S. 1907-475, 476, 482a; 1925-497; 1927-573) Het rechtsgebied der Raden van Justitie strekt zich uit als volgt:

dat van den Raad van Justitie te Batavia, over de Provincie W e s t - Java en de gewesten Lampongsche Districten, Palembang, Djam-

(32)

22 Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917.

bi, Banka en Onderhoorigheden, Billiton en de Westerafdeelinq

van üorneo; a

dat van den Raad van Justitie te Semarang, over de gewesten Peka- Madïoén a r a n g' B a nJ °e m a s- Kedoe, Djokjakarta, Soerakarta en dat van den Raad van Justitie te Soerabaja, over de gewesten Soerabaja, K e d i a Pasoeroean, Besoeki, Madoera, Bali en Lombok, en duider- en Oosterafdeeling van Borneo.

R. B.

Art. 74. Het rechtsgebied van de raden van justitie strekt zich uit : w U r d e* r a a d van justitie te Padang over de gewesten Sumatra's Westkust, Tapanoeh en Benkoelen;

dat van den raad van justitie te Medan over de gewesten Oostkust van Sumatra, Atjeh en Onderhoorigheden en Riouw en Onder- hoorigheden;

i ud a t v a n d e? faad v,a n Ju s t i t i e ' e Mafeassar over de gewesten C e - lebes en Onderhoorigheden, Manado, Timor en Onderhoorigheden en het Gouvernement der Molukken.

S. 867-10.

Art. 1 (1) Geene burgerlijke rechtsvordering noch vervolgina tot straf kan worden ingesteld tegen Inlandsche Vorsten, Rijksbe- s lerders, Regenten en Onder-Regenten, zoolang zij niet alszooda-

™utf l uu °f f h u n a m^ o n t s l ag e n zijn, zonder daartoe verlof te hebben verkregen, indien het geding gevoerd moet wor- den op Java en Madoera, van den Gouverneur Generaal; indien net gevoerd moet worden in een gewest buiten Java en Madoera van den hoogsten gewestelijken gezaghebber.

(2) Indien de laatstgemelde het verlof weigert, geeft hij van zi]n besluit onmiddellijk kennis aan den Gouverneur Generaal, ten einde hetzelve bekrachtigd of het verlof alsnog verleend worde

Art. 2. (Gew. S. 1901-306; 1902-85} D e burgerlijke rechtsvor- deringen en de strafvervolgingen, van welken aard ook, tegen d e m artikel 1 genoemde Inlandsche Vorsten en Hoofden, worden in eersten aanleg aangebracht bij de Raden van Justitie en op d e

gewone wijze berecht. F

Hf 2L D eu b e z i t t i n g e n voor de zaken, waarin die Vorsten en Hoofden, hetzij alleen, hetzij met anderen betrokken zijn, worden met gesloten deuren gehouden.

(3) Alvorens in deze zaken uitspraak te doen, wint de Raad van Justitie niet slechts voorzooveel de daarin betrokken Inlanders Mohamedanen zijn, het gevoelen in van den voor Mohamedanen

£ f ,k e J l vaTn h e t Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch Indie vermelden adviseur, wanneer diens tegenwoordigheid aldaar is voorgeschreven, maar raadpleegt hij ook twee Inlandsche Hoofden, welke daartoe in elk bijzonder geval door den Gouverneur Generaal, of buiten Java

(33)

Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917. 23 en Madoera door den hoogsten gewestelijken gezaghebber worden aangewezen.

S. 1900-324. " t 1

Het bepaalde in artikel 1 (van S. 1867-10) geldt ook ten aan-

zien van: „ , . , . , T

de larashoofden, koeriahoofden en alle andere bezoldigde ln- landsche hoofden binnen de Residentie Sumatra's Westkust die, onder welken titel ook, gezag over de eigenlijk gezegde Inland- sche bevolking uitoefenen en aan geen ander Inlandsch noord onmiddellijk ondergeschikt zijn. „ 1 M 9 | ( ) 1

de districtshoofden in de Residentie Manado. (S. 1882-iyj.

de districtshoofden in dienst van het Gouvernement in de Residentie Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo. (S. 1902-308 ; 1913-334).

D e districtshoofden in de Residentie Bangka en Onderhoorig- heden als gedaagden in burgerlijke zaken staan in eersten aanleg 'terecht voor de rechtbanken en rechters, aangewezen voor Euro-

peanen (S. 1894-270). . D e burgerlijke recht vorderingen en de strafvorderingen, van wel-

ken aard ook, tegen de districtshoofden in dienst van het Gouver- nement in de Residentie Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo worden in eersten aanleg aangebracht bij de voor Europeanen in genoemde residentie aangewezen rechtbanken of rechters en op de gewone wijze berecht. (S. 1902-380).

D e burgerlijke rechtsvorderingen en de strafvorderingen van wel- ken aard ook tegen de districtshoofden in de residentie Manado worden in eersten aanleg aangebracht bij de voor Europeanen m genoemd gewest aangewezen rechtbanken of rechters en op de gewone wijze berecht. (S. 1882-19).

D e Regenten en de onder den titel van gezaghebbers met een gelijk gezag als deze bekleede Inlandsche hoofden op het eiland Amboina, de Oeliassers en de Bandagroep der residentie Aniboina, zoomede de met den gouden rottanknop, bedoeld bij S. 1824-19 a begiftigde Regenten in het overige gedeelte van dat gewest, staan zoowel in burgerlijke als in strafzaken in eersten aanleg terecht voor de rechtbanken en rechters, aangewezen voor Europeanen.

(S.1882-26 jo S. 1896-41).

In gelijken zin is bepaald ten aanzien van de door de Regeering aangestelde hoofden van Vreemde Oosterlingen, zoowel zij, die in werkelijken dienst zijn als zij, die met een titulairen rang zijn bekleed, alsmede zij die als Chineesch lid aan de Weeskamer te Batavia dan wel aan een der Wees-en Boedelkamers verbonden zijn.

S. 1922-522.

Art. 2. In gedingen, die naar de civiele procedure worden berecht, treedt voor de Regeering van Nederlandsch Indie als vertegenwoordigende den Lande op :

a. voor het HoogGerechtshof van Nederlandsch Indie en de Raden

(34)

24 Art. 4. Koloniale Invorderingswet 1917.

van Justitie op Java, de laatste voor zoover zij recht spreken in eersten aanleg, een bij het college toegelaten praktizijn;

b. voor de Raden van Justitie op de buitengewesten recht spre- kende in eersten aanleg de Officier van Justitie ;

c voor de Inlandsche rechtbanken rechtsprekende in eersten- aanleg de Inlandsche Officier van Justitie of de ambtenaar die bij de rechtbanken het openbaar ministerie waarneemt ; d. voor alle andere rechters recht sprekende in eersten aanleg,

zoo die van den Lande als Inheemsche, een door het Hoofd van gewestelijk bestuur, binnen wiens ressort de rechter zitting houdt, hetzij voor een bepaalde soort van zaken hetzij voor eene bepaalde zaak, bij besluit met name of in hoe- danigheid aangewezen ambtenaar.

D e hoofden der departementen van algemeen bestuur zijn bevoegd om mstede van de onder b en c van het vorig lid bedoelde ambtenaren een ander persoon als gemachtigde aan te wijzen.

Tenzij de hoogere rechter is het HoogGerechtshof, treedt in hoogere instantie dezelfde persoon op die in eersten aanleg optrad onverminderd de bevoegdheid van den betrokken gezaghebbende om in plaats van een bij besluit aangewezen ambtenaar of Lands- advocaat een anderen ambtenaar of Landsadvocaat aan te wijzen.

Behoudens overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij het slot van het vorig lid, omvat de bevoegheid tot procedeeren die tot het ten uitvoerleggen van het vonnis.

Art. 3. D e Officieren van Justitie en de ambtenaren die bij Inlandsche rechtbanken het openbaar ministerie waarnemen, leggen geen machtiging over ; de bij besluit aangewezen ambte- naren of Landsadvocaten leggen een ongezegeld uittreksel uit het betrekkelijke register van besluiten over.

Art. 4. Indien de rechter persoonlijke verschijning gelast, zal de Regeering verschijnen bij een daartoe aangewezen ambtenaar ; in zaken dienende voor het HoogGerechtshof, voor een Raad van Justitie recht sprekende in eersten aanleg dan wel in hooger be- roep van een door een Inlandsche rechtbank gewezn is, hooger of voor een Inlandsche rechtbank recht sprekende in eersten aanleg wordt deze ambtenaar aangewezen door het betrokken Hoofd van geweestelijk bestuur

Indien in het proces een bijzondere al dan niet authentieke vol- macht wordt vereischt, wordt die verleend door de in he eerste lid genoemde gezaghebbenden en met inachtneming van de daar aangeduide onderscheiding. Besluiten, houdende machtiging tot het afleggen van eeden moeten den af te leggen eed omstandia en nauwkeurig inhouden.

D e uittreksels worden ongezegeld overgelegd.

Art. 5, Het bepaalde bij de overige artikelen van dit besluit, laat onverkort de regelingen omtrent de inning van belastingen bij dwangschrift, die bij of krachtens Koninklijk Besluit zijn of zullen worden vastgesteld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De klinische zorg komt meer of minder direct ter sprake in de hoofdstukken 4 tot en met 7 over het AZG als werkplaats voor onderwijs, zorg en onderzoek, de topklinische zorg in het

De betrekkingen tussen Duitse protestanten en Nederlandse rebellen lijken toch vooral bepaald te zijn geweest door de politieke en militaire noden van het ogenblik, alle retoriek

In het voorwoord van Proeven van eigen cultuur somt Schreuder de keuzes op die hij heeft gemaakt (het gaat vooral om beperkingen) en dekt hij zich in tegen vrijwel alle aanmerkingen

Findings to date Through record linkage of the Netherlands Perinatal Registry and the PHARMO Database Network, we have established a large population- based research

opent~ in Indie vooral, de gelegenheicl tot het aannemen van de best betaalde (volbetaalde en dringende) telegrammen, die ons nu dikwijls bij onvoldoende energie

teerd, maar het gevaar daarvoor is veel geringer dan in de beneden- stad, waar men zijn toevlucht neemt tot openbare leidingen of tot de slechte putten. Baden

') Wij willen niet eens spreken van het nadeel dat de rechtspraak ondervin- den moet door de veelvuldige verplaatsing der Residenten of van hunne plaats- vervangers, zoodat het

Reglement van Orde en Tucht onder de Gevangenen in