• No results found

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje · dbnl"

Copied!
170
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dick Laan

bron

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam 1939

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/laan010avon01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

Voorwoord

Aan hen, die Pinkeltje voorlezen

‘Vertellen! Oom?’

Elke keer is het dezelfde vraag, en of je nu al bezwaren maakt, het geeft niets, ze houden vol tot er een verhaal verteld is. -

Op iedere knie een kind, een op de leuning van de stoel en drie paar ogen kijken je vol spanning aan. Je pijnigt je hersens om zo gauw wat te bedenken en je begint alvast maar...

‘Er was eens, een héél, klein mannetje; zó klein, als jullie pink...’

‘Zo groot als die van mij, Oom?’

‘Ja, zo groot als die van jou.’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(3)

‘O! wat een klein mannetje!’

Ondertussen dwalen mijn ogen in de kamer naar een onderwerp. - Wacht, het is Sint Nicolaas over twee weken, dus moet er maar wat gebeuren met den ouden Sint!

‘Hoe heet het mannetje, Oom?’

En heel langzaam zeg ik: ‘Dat - mannetje - heette...’ Gauw zoeken naar een naam, Pukkie, Pinkie, Pinkje - Pinkeltje! ha! dat is een goede naam...

Zo werd een paar jaar geleden Pinkeltje geboren en telkens moest er een nieuw verhaal over Pinkeltje worden verteld.

Hoe spannender hoe mooier. Vooral als Pinkeltje in de knel raakt, dan wordt het pas echt mooi en we vertellen langzamer en toen... nu houden we helemaal op... ze worden onrustig... dan heel langzaam en toen... kwam Snorrebaard binnen...

‘Dat is de poes, hè Oom?’ juicht er een.

‘Ja, dat is de poes.’

‘En gaat die nu Pinkeltje helpen, Oom?’

‘Dat weet ik niet,’ zeg ik heel ernstig.

‘Stil nou!’ zegt een ander. -

‘Toe nu Oom!’

Dan komt meestal de ontknoping en alle drie zuchten van plezier, wanneer dat lieve, arme Pinkeltje gered is.

Zo zijn de Pinkeltjesverhalen ontstaan en ik heb getracht, de verteltrant zo dicht mogelijk te benaderen.

De onderwerpen zijn gezocht in de kring van hun eigen leventjes. Ieder moeilijk of onbegrijpelijk woord is zo veel mogelijk vermeden. Bij het voorlezen moeten de geluiden zo juist mogelijk worden nagebootst.

Vaak zult U vinden - ‘en toen’ - en het woordje - ‘en’ -. Zelden zult U vinden de woordjes ‘hij’ of ‘zij’ maar

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(4)

meestal de volle naam, want het is mij opgevallen, dat kinderen dat verwarrend vinden.

Hoe dikwijls is het me niet overkomen, als ik vertelde, ‘en toen zei hij...’ dat prompt de vraag kwam:

‘Dat is Pinkeltje, hè Oom?’

‘Hij’ of ‘zij’ is voor hen meestal een naam en geen aanduiding.

Vertellen of voorlezen is heus wel een prettig werk, maar U moet het ernstig, en vooral langzaam doen. Goed verteld of gelezen kan elk van deze verhaaltjes ongeveer twintig minuten duren.

DICKLAAN

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(5)

I Pinkeltje

Alle grote mensen zeiden, dat het erg - erg - slecht weer was en dat ze het nog nooit zo hard hadden zien regenen.

De hele lucht zat vol met dikke, zwarte wolken en er was ook een heleboel wind en die wind maakte in het water van de vaart héél grote golven.

‘Brrrr,’ zeiden alle mensen, ‘we blijven maar binnen’ en de moeders zeiden tegen de kinderen:

‘Gaan jullie maar lekker in huis spelen, want als je buiten komt, worden jullie door en door nat...’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(6)

Maar in de vaart dreef een groot groen blad, het leek wel op een kastanjeblad en het dreef maar hobbeldebobbel over het water voort, geduwd door de wind.

Op dat kastanjeblad zat een héél - héél - klein mannetje met een blauw puntmutsje op, in een rood

hemdje en een blauw broekje. Dat mannetje had een witte baard en het heette...

‘Pinkeltje’.

Hoe Pinkeltje daar maar op dat kastanjeblad kon zitten zonder er af te vallen?...

Dat kwam, omdat hij héél - héél - klein was, net zo klein als jullie pink.

Toch was Pinkeltje erg bang, dat hij van het blad af in het water zou vallen en daarom hield hij zich erg stevig vast. -

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(7)

‘- O - o - o -’ zuchtte Pinkeltje, ‘wat is dat een vreeslijke storm en wat ben ik akelig nat! Waar zou ik toch wel terecht komen, ik zit nu al zo heel veel dagen op dit blad, en ik krijg erge honger ook.’ -

Wat was er nu wel gebeurd, denken jullie? En hoe was het gekomen, dat Pinkeltje daar maar op dit blad verder dreef?

Pinkeltje had gewoond in een land, heel ver weg, in een groot bos met heel veel mooie bomen. Op een keer was hij in een kastanjeboom geklommen tot bijna boven in... Maar... daar kwam opeens een heleboel wind.

‘Fie-ie-up! - fie-ie-up! - fie-ie-up!’ - blies de wind door de takken en Pinkeltje was bijna weggeblazen door de wind, maar hij greep zich nog net vast aan een groot kastanjeblad.

‘Fie-ie-up! fie-ie-up! fie-ie-ie-up!’ blies de wind weer, en al harder en harder... o - o - daar trok de wind het kastanjeblad, waaraan Pinkeltje zich vasthield van de boom en... daar vloog Pinkeltje met het blad door de lucht.

‘Help! - help! - help!’ - riep het arme Pinkeltje, maar niemand hoorde zijn kleine stemmetje en voort - voort - voort - vloog Pinkeltje op het kastanjeblad, heel hoog door de lucht.

Pinkeltje vloog over bomen heen, over weilanden, over huizen, over boerderijen, over dorpen, over steden, over kerken - en aldoor ging het maar verder,

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(8)

voort geblazen door die stoute wind. En Pinkeltje was bang, vreeslijk bang. Toen begon het opeens heel hard te regenen en al die waterdruppels maakten dat het kastanjeblad heel nat en zwaar werd, en het viel al lager en lager en kwam al dichter en dichter bij de grond en toen... toen zag Pinkeltje opeens een heel breed water en toen..., o, wat werd die Pinkeltje toen bang! Hij kneep zijn ogen helemaal stijf dicht en... plof!... daar viel het kastanjeblad in het water. En Pinkeltje zat er nog steeds op... Zo kwam het, dat Pinkeltje daar nu op het water dreef...

Maar daar kwam een bocht, en daar zag Pinkeltje heel veel bomen aan de kant staan. Het kastanjeblad dreef naar de kant en ‘boms’ - daar bleef het blad liggen.

Gauw klom Pinkeltje nu op de kant en ging daar even zitten. Och - och - wat was die Pinkeltje moe!

Maar, wat was dat nu weer? Daar zag Pinkeltje twee heel lange, rode poten aan komen stappen door het gras en toen een heel lange snavel, die zo maar heel dicht bij hem kwam.

‘Pas op! Pas op! mijnheer Ooievaar!’ riep Pinkeltje.

‘Wie roept mij daar?’ zei de ooievaar.

‘Ik, Pinkeltje,’ riep Pinkeltje.

Mijnheer Ooievaar keek erg verbaasd naar dat kleine, kleine mannetje.

‘Zeg eens, klein mannetje, waar kom jij zo vandaan?’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(9)

‘Van heel, heel ver, mijnheer Ooievaar.’

’En waar moet je nu naar toe, klein mannetje?’

’Dat weet ik niet, liefst naar mijn eigen bos, maar dat is vreeslijk ver,’ zuchtte Pinkeltje.

‘Nu,’ zei mijnheer Ooievaar, ‘hier dichtbij is ook een groot bos en daar wil ik je wel naar toe brengen.’

‘Heel graag, mijnheer Ooievaar!’ zei Pinkeltje.

Daar pakte mijnheer Ooievaar Pinkeltje in zijn snavel en ‘Klap-klap-klap’ klapten zijn vleugels en weg vloog hij met Pinkeltje, hoog de lucht in.

Al heel spoedig waren ze bij het grote bos en in een hoge boom was het nest van mijnheer Ooievaar.

‘Klepperde-klepperde-klepperdeklep.’

Dat was mevrouw Ooievaar, die dadelijk aan mijn-

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(10)

heer Ooievaar vroeg, wat dat voor een klein mannetje was.

‘Dat is Pinkeltje,’ zei mijnheer Ooievaar, ‘en hij komt van heel, heel ver.’

Nu was Pinkeltje, omdat hij zo nat was, heel erg koud geworden. Maar mevrouw Ooievaar zei: ‘Kom maar hier onder mijn vleugel zitten, dan word je weer droog en warm.’

Dat deed Pinkeltje en hij sliep de hele nacht bij de familie Ooievaar.

En zo kwam Pinkeltje, het oude, kleine mannetje, in het bos bij de stad, en hij zou er nog een heleboel beleven. Dat begon al de volgende morgen.

‘Pinkeltje,’ zei mijnheer Ooievaar, ‘mijn vrouw en ik gaan op reis, dus we zullen je maar op de grond brengen.’

‘Alstublieft, mijnheer Ooievaar,’ zei Pinkeltje.

Voorzichtig pakte mijnheer Ooievaar Pinkeltje op en vloog met hem naar beneden, zette hem op de grond en zei: ‘Dag Pinkeltje, ik hoop, dat je gauw een mooi huisje zult vinden.’

‘Dank U wel, mijnheer Ooievaar,’ zei Pinkeltje, ‘en goede reis.’

En toen wandelde Pinkeltje het bos verder in, op zoek naar een huisje.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(11)

II Pinkeltje en de molshoop

Toen mijnheer Ooievaar Pinkeltje op de grond had gezet, wandelde Pinkeltje naar het grote bos.

O! o! wat waren het allemaal reusachtig grote bomen. Pinkeltje dacht: ‘Zou ik daar nog een huisje kunnen vinden om in te wonen, het behoeft maar een heel, heel klein holletje te wezen.’

Wacht, daar zag Pinkeltje een hoopje zand boven de grassprietjes uitsteken. Daar wilde Pinkeltje boven op klimmen en dan eens rondkijken. Met zijn handjes en voetjes klauterde Pinkeltje tegen de zandberg op en net was hij helemaal boven toen...

ineens de molshoop (want dat was het) inzakte en Pinkeltje mee naar beneden deed vallen, helemaal onder het zand.

Wat schrok die arme Pinkeltje daarvan! Hij lag voorover onder al dat zand, het was er pikdonker.

‘Och, och,’ zuchtte Pinkeltje, ‘daar zal ik wel nooit, nooit meer uitkomen.’

Zo lag Pinkeltje een hele tijd onder het zand, alleen zijn hoofdje en armpjes kon hij nog goed bewegen.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(12)

‘Dat is mal,’ dacht Pinkeltje, ‘ik kan nog ademhalen,’ en voorzichtig probeerde hij of hij kon kruipen. Gelukkig, dat ging. Na een poosje stond Pinkeltje in

een holle ruimte, maar het was er helemaal donker. Opeens zag hij heel, heel ver weg, een klein, heel klein lichtje en dat lichtje kwam hoe langer hoe dichter bij.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(13)

Pinkeltje wist eerst niet wat het zijn zou, maar toen ineens zag hij het... Dat lichtje was een glimworm. Toen de glimworm vlak bij was, bleef hij stil staan en keek naar Pinkeltje.

‘Wat doe jij hier, klein mannetje?’ vroeg de glimworm, ‘en wie ben je?’

Nu was Pinkeltje al vreeslijk oud, zo oud, dat hijzelf niet meer wist, hoe oud hij was en daarom kon hij alles verstaan, wat de beesten en dieren vertelden en hij kon ook met hen praten.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(14)

‘Ik ben Pinkeltje,’ zei Pinkeltje, ‘en ik ben hier in gevallen.’

‘Ik ben Goudlampje,’ zei de glimworm, ‘en ik ben blij, dat ik je helpen kan, ga maar achter me lopen, dan breng ik je wel naar de familie Graafpootje, de mollen.

Die wonen een heel eind verder aan het einde van deze gang.’

‘Alsjeblieft, Goudlampje,’ zei Pinkeltje.

Goudlampje verlichtte met het lampje op zijn kopje de lange gang onder de grond, die mijnheer Graafpoot had gemaakt, en zo liep Pinkeltje achter Goudlampje aan.

‘Weet je Pinkeltje,’ zei Goudlampje, ‘de hele familie Graafpootje kan niet zien.’

‘Wat akelig,’ zei Pinkeltje.

‘Dat is zo erg niet,’ antwoordde Goudlampje, ‘want als je altijd onder de grond woont, in donkere gangen, dan behoef je ook niet te zien; maar ze hebben heel goede oren om mee te horen.’

Dat merkte Pinkeltje al gauw, want toen ze een paar minuten gewandeld hadden, klonk er uit de verte van de gang een zware stem, die riep:

‘Wie komt daar door mijn gang aanwandelen?’

‘Dat is Pinkeltje,’ riep Goudlampje, ‘die is in de gang gevallen.’

Even later zag Pinkeltje een groot hol aan het eind van de gang en daar zaten Vader en Moeder Graafpootje met wel acht kleine kindertjes Graafpootje.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(15)

Gauw vertelde Pinkeltje, wat er gebeurd was en vroeg of ze hem niet weer naar boven wilden brengen.

Dat wilde mijnheer Graafpootje wel doen, maar eerst liet hij Pinkeltje zijn hele huis zien.

Achter elkaar wandelden eerst mijnheer Graafpootje, dan Pinkeltje en dan Goudlampje. Goudlampje verlichtte het hol, Pinkeltje zag, dat alle acht de molletjes netjes op een rij zaten te eten en mevrouw Graafpootje zat er bij en luisterde of ze niet kibbelden, want wie stout was, kreeg van mevrouw Graafpootje een tik op zijn snuitje. Toen wandelden ze door een ronde gang, die schuin naar boven liep en kwamen in een ander hol.

‘Hier is de slaapkamer,’ zei mijnheer Graafpootje, ‘rechts slapen al de kindertjes en links wij,’ en weer kwamen ze in een ander holletje.

‘Hier zitten we na het werk,’ zei mijnheer Graafpootje, ‘en dan vertellen we de kinderen verhaaltjes voor ze naar bed gaan.’

‘Dat is aardig,’ zei Pinkeltje, ‘en komt U nooit boven de grond?’

‘Bijna nooit,’ zei mijnheer Graafpootje, ‘want hier, onder de grond vinden we van alles om te eten en wàt lekkere worteltjes van planten. Maar nu zal ik je naar buiten brengen.’

Weer liep Pinkeltje achter mijnheer Graafpootje aan, heel lange gangen door. - Daar opeens zag Pinkeltje licht in de verte.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(16)

‘Ik ruik de uitgang,’ zei mijnheer Graafpootje. Maar opeens bleef hij doodstil staan.

‘Wat is er?’ vroeg Pinkeltje.

‘Ssst!’ zei mijnheer Graafpootje, ‘hoor eens...’

En toen hoorde Pinkeltje. ‘Waf! Waf! Waf!’

Goudlampje deed gauw zijn lantaarntje uit.

‘Waf! Waf! Waf!’

‘Wat is dat?’ vroeg Pinkeltje.

‘Dat is de hond van den boswachter,’ fluisterde

mijnheer Graafpootje, ‘die is altijd boos op me, omdat ik van die hopen zand maak.’

‘Waf! waf! waf!’

Daar zag Pinkeltje een lange hondepoot in het hol komen, en toen de snoet van de hond.

‘Gauw, gauw, gauw!’ riep mijnheer Graafpootje. ‘Pinkeltje pak mijn staart maar beet en Goudlampje, kruip maar op mijn rug,’ en weg holde mijnheer Graafpootje, terug de gang weer in.

Pinkeltje holde achter hem aan, zich stevig vast

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(17)

houdende aan de staart van mijnheer Graafpootje. Het werd helemaal donker, maar gelukkig stak Goudlampje toen zijn lantaarntje weer aan.

Ze holden door een heleboel gangen tot mijnheer Graafpootje zei: ‘Ziezo, nu zijn we voor een andere uitgang en die weet de hond niet.’

Pinkeltje zag een rond gat en daardoor scheen de zon.

Hij nam afscheid van mijnheer Graafpootje en Goudlampje en klom de donkere gang uit.

‘Hè, hè,’ zuchtte Pinkeltje, toen hij buiten stond, ‘ik ben toch maar blij weer boven de grond te zijn in het mooie bos.’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(18)

III Pinkeltje vindt een huisje

Pinkeltje stond in het grote bos, vlak bij een mooie, dikke boom. En nu dacht Pinkeltje:

‘Ik moet wat eten en dan een huisje zoeken, maar eerst wil ik wat eten.’

Nu stonden er vlak bij Pinkeltje een heleboel mooie blauwe bloemetjes. Pinkeltje ging op zijn teentjes staan en kon dan net in die bloemen kijken. Daar zag hij onder in elke bloem een prachtige, gele druppel, die héél zoet rook.

‘Ha! lekker!’ dacht Pinkeltje, ‘dat is honing!’ En met z'n kleine hand, pakte hij de druppel honing en likte die op.

‘Heerlijk! Heerlijk!’ riep Pinkeltje, ‘dank je wel, lieve bloem, dat je die lekkere, zoete honing voor mij bewaard hebt.’

Gauw liep Pinkeltje nu naar een andere bloem en ook daar vond hij weer een druppel honing.

‘Zoem! Zoem! Zoem! Zoem!’ hoorde Pinkeltje opeens en floep, daar zat een grote, dikke bij, die ook

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(19)

erg veel van honing hield, vlak voor Pinkeltje op een andere bloem. De bij keek met grote, boze ogen naar Pinkeltje.

Wat schrok Pinkeltje daarvan.

‘Wat snoep jij daar van mijn honing?’ zei de bij boos.

‘Ik had erge honger, mijnheer de Bij en daarom at ik wat van die honing.’

‘Wil je wel eens gauw maken, dat je weg komt,’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(20)

riep de bij nog bozer, ‘of ik zal je een flinke prik geven, dat je heel hard “au!” roept.’

Maar wat was dat?

Daar viel opeens een groot wit ding naar beneden en net over de bij heen. Pinkeltje schrok vreeslijk en kroop gauw weg onder de wortel van een boom.

En wat was er nu gebeurd?

Heel, heel voorzichtig was een klein jongetje komen aanstappen met een wit netje aan een stokje. En dat witte netje had het jongetje nu ineens over de bij heengegooid.

‘Zoem - zoem - zoem - zoem - zoem - ik ben gevangen, zoem - zoem - zoem - laat me er uit - help! help! help!’ riep de bij.

Het jongetje was in het gras gaan zitten en zei: ‘Straks stop ik jou, bijtje, wel in mijn grote doos en dan neem ik jou mee naar huis.’

Pinkeltje kon de bij horen huilen, zo'n verdriet had de bij, dat hij gevangen was.

Maar daar zag Pinkeltje van onder de boomwortel, dat het jongetje opstond om de doos te halen.

Zo gauw hij kon, kroop Pinkeltje naar het witte netje en tilde het aan een kant in de hoogte.

‘Vlug! vlug!’ riep hij, ‘klim er onderuit!’

Dat deed de bij, maar daar kwam het jongetje al weer aan.

‘O, o,’ riep de bij, ‘ik kan nog niet vliegen, want mijn vleugeltjes doen nog pijn van het net’...

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(21)

‘Geef me dan maar gauw een pootje,’ zei Pinkeltje, ‘dan trek ik je wel met me mee onder de boomwortel.’

En net hadden Pinkeltje en de bij zich verstopt onder de boomwortel, toen het jongetje zag, dat de bij weg was.

Pinkeltje en de bij bleven héél stil zitten, net zo

lang tot het jongetje was weggelopen en toen zei de bij tegen Pinkeltje:

‘Wie ben je eigenlijk?’

‘Ik ben Pinkeltje,’ zei Pinkeltje, ‘en ik kom van héél ver weg.’

‘En ik ben Honingsnuitje,’ zei de bij ‘en ik dank

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(22)

je wel, dat je me geholpen hebt en je mag zoveel honing eten, als je maar wilt hoor.’

‘Dat is lief van je, Honingsnuitje,’ zei Pinkeltje, ‘maar weet je ook soms een huisje voor me?’

‘Neen,’ zei Honingsnuitje, ‘dat weet ik niet. De bijenkorf is wel erg groot, maar daar zijn zoveel broertjes en zusjes van me in, dat jij er niet meer bij kan. Maar weet je wat ik doe? Ik zal aan Knaagtandje, het eekhoorntje, vragen, of hij een huisje weet.’ En weg vloog Honingsnuitje.

‘Ja,’ dacht Pinkeltje, ‘nu moet ik hier wel op Honingsnuitje en Knaagtandje wachten,’ en daarom ging Pinkeltje maar lekker lui in het gras zitten - en toen... toen, viel Pinkeltje in slaap.

‘Frrrt - frrrt - frrrt’ - daar sprong van tak op tak door de bomen Knaagtandje met zijn prachtige, bruine pluimstaart en zijn spitse kopje.

‘Zoem - zoem - zoem’ - vloog Honingsnuitje naast hem.

‘Waar zit Pinkeltje nu?’ vroeg Knaagtandje.

‘Hij moet hier bij deze boom zitten,’ zei Honingsnuitje.

Knaagtandje zat boven in de boom en keek naar beneden.

‘Kijk, kijk, kijk,’ riep Honingsnuitje, ‘daar zie ik een klein blauw mutsje in het gras.’

En nu zag Knaagtandje het ook.

‘Wacht maar,’ zei Knaagtandje, en vlug knabbelde

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(23)

hij een klein takje af en liet dat naar beneden vallen.

Boms! daar viel het takje juist boven op het blauwe mutsje van Pinkeltje.

Wat schrok die Pinkeltje, hij sprong overeind en keek verschrikt om zich heen.

‘Ha! Ha! Ha!’ lachte Honingsnuitje, ‘Pinkeltje, ben je wakker?’

‘Gelukkig dat jij het bent, Honingsnuitje,’ riep Pinkeltje. ‘Ik dacht, dat er een boom op me viel.’

‘Honingsnuitje,’ zei Pinkeltje, ‘heb je een huisje voor me?’

‘Ja hoor,’ riep het bijtje, ‘en wàt een aardig huisje ook.’

‘Frrrt-Frrrrt-Frrrrt -’ daar kwam het eekhoorntje uit de boom naar beneden wippen.

‘Dag Pinkeltje,’ zei het eekhoorntje, ‘ik heet Knaagtandje en ik heb een héél mooi holletje voor je in een boom met een hele boel lekker eten en daar mag jij van mij altijd blijven wonen.’

Dat vond Pinkeltje zó lief van Knaagtandje, dat hij hem een heel dikke zoen op zijn zwarte snoetje gaf.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(24)

IV Hoe Pinkeltje in het grote huis kwam

Pinkeltje deed zijn mondje wijd open en gaapte heel erg.

‘Wat heb ik een tijd geslapen,’ dacht Pinkeltje.

‘Kom,’ dacht Pinkeltje, ‘laat ik eerst eens een pijp opsteken,’ en uit zijn broekzak haalde hij een heel, heel klein pijpje, zo klein, dat je het haast niet kon zien.

‘Morgen,’ dacht Pinkeltje, ‘ga ik wandelen.’ Maar och, och, daar zou niets van komen, want daar kwamen vier grote mannen met bijlen en die begonnen de boom, waarin Pinkeltje woonde, om te hakken.

‘Bom! Bom! Bom!’ sloegen de bijlen tegen de boom.

‘Hè!’ schrikte Pinkeltje, ‘wat is dat?’ en heel voorzichtig keek hij eens uit zijn holletje. O, o, wat schrok hij toen! Nu gingen ze zijn boom omhakken en hij kon er niet meer uitklimmen ook!

‘O, o, wat moet ik doen!’ En toen werd hij erg bang en kroop weer terug in zijn holletje.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(25)

Opeens begon het vreeslijk te kraken! ‘Krak! Krak! Krak! Krak!’ Pinkeltje drukte zijn kleine handjes tegen zijn oortjes en verloor van schrik zijn pijp uit zijn mondje.

En toen... toen ging heel het holletje scheef, want de mannen trokken de boom omver.

En Pinkeltje rolderdetolde rond in zijn holletje, en stootte zijn neusje tegen de kant.

En de mannen zeiden: ‘Ziezo, nu moet de boom op de wagen en dan brengen we hem naar de stad.’

‘Hobbeldebobbel, hobbeldebobbel’, reed de wagen over de straat. Pinkeltje hield zich maar stevig vast aan de kanten van zijn holletje en telkens zuchtte hij: ‘Waar ga ik nu naar toe, waar ga ik nu naar toe!’

Voorzichtig gluurde hij eens uit zijn holletje. Wat zag hij daar? Heel grote huizen, allemaal naast elkaar. Het werd al donker ook, maar dat vond Pinkeltje wel prettig, want dan zagen de vier mannen hem niet. Heel voorzichtig kroop hij wat meer uit zijn holletje, maar toen... gebeurde iets heel ergs - de wagen bomde tegen een grote steen en Pinkeltje rolde uit het holletje, en viel langs de boom, zo maar op de straat!

Och, och, wat schrok dat arme Pinkeltje en daar stond hij dan helemaal alleen in die grote, grote straat met al die grote huizen om hem heen.

‘Tip - tip - tip.’ Wat was dat? Grote regendruppels vielen boven op Pinkeltje, toen begon het harder te regenen en het werd erg donker.

O, o, wat werd die arme Pinkeltje nat! Aan zijn

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(26)

mooie blauwe puntmuts hing een dikke regendruppel. Zijn schoentjes waren nat, en zijn rode jasje was ook nat. Pinkeltje liep maar gauw op zijn kleine voetjes naar de kant bij een groot kelderraam en hier ging Pinkeltje zitten en de traantjes liepen over zijn wangetjes...

‘Waarom huil je, klein mannetje?’ piepte opeens een stemmetje. Pinkeltje keek gauw, wie dat zei en daar zag hij een aardig grijs muisje.

‘Ze hebben de boom in het bos, waarin ik mijn holletje had, omgehakt!’ snikte Pinkeltje.

‘Wie ben je dan?’ vroeg het muisje.

‘Ik ben Pinkeltje,’ zei Pinkeltje met z'n klein stemmetje, ‘en nu weet ik niet meer, waar ik wonen moet.’

‘Wil je bij ons wonen, Pinkeltje?’ vroeg het muisje. ‘Ik heet Knabbeltje en ik woon daar in dat grote huis met nog vier muizenbroertjes.’

‘Erg graag,’ zei Pinkeltje.

‘Nu, klim dan maar op mijn rug en houd je maar stevig vast aan mijn oortjes,’ zei Knabbeltje.

Vlug klom Pinkeltje nu op de rug van het muisje en ‘rrrt - rrrt - rrrt -’ weg rende Knabbeltje.

O, o, wat ging dat hard! Pinkeltje moest zich goed vasthouden, hij werd er duizelig van.

Knabbeltje wipte door een klein gaatje in de deur het grote huis binnen en ging toen een heel lange donkere gang door, wéér door een klein gaatje en daar

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(27)

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(28)

was Pinkeltje in een aardig holletje, met nog vier andere muisjes. Toen hij uit het holletje keek, zag Pinkeltje in een kamer en daarin zag hij een Vader en een Moeder met twee kleine meisjes en een klein jongetje, die allemaal om de tafel zaten. Het was lekker warm en droog in het holletje bij de muisjes.

‘Wil je bij ons blijven wonen, Pinkeltje?’ vroegen de muisjes.

‘Wat graag,’ zei Pinkeltje, ‘maar ik ben zo nat en koud.’

Toen gingen de muisjes heel dicht tegen hem aan zitten, en werd Pinkeltje lekker warm en sliep gauw in. Zo kwam Pinkeltje in het grote huis te wonen.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(29)

V Pinkeltje en Sint Nicolaas

Het muizenholletje, waarin Pinkeltje woonde, was achter de plint van de huiskamer en vlak naast de etenskast. Nu had Pinkeltje gezien, hoe op een avond bij de haard een grote stoel werd klaar gezet en hoe alle drie de kindertjes hun Zondagse kleren aan hadden en ook Vader en Moeder.

Pinkeltje was erg nieuwsgierig, waarom ze allemaal zo mooi waren en zat daarom met zijn gezichtje vlak voor het muizengaatje.

Opeens hoorde hij, hoe alle drie de kindertjes begonnen te zingen:

‘Zie ginds komt de stoomboot, Uit Spanje weer aan,

Hij brengt ons Sint Nicolaas, ik zie hem al staan, Hoe huppelt zijn paardje het dek op en neer, Hoe waaien de wimpels al heen en al weer.’

Pinkeltje vond, dat de kinderen erg mooi zongen

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(30)

en hij hoopte maar, dat ze nog meer zouden zingen.

Doch daar ging op eens heel langzaam de kamerdeur open en kwam er een heel, oude man binnen, met een lange, witte baard. Hij had een mooie, rode mantel aan en een hoge rode muts op. Hij liep wat voorover, leunende op een lange stok met een gouden krul er boven aan.

Pinkeltje vond het dadelijk een heel lieve, oude man, met erg vriendelijke ogen...

Maar toen schrok hij vreselijk, want achter dien ouden man zag hij een pikzwarten man. Die zwarte man had een blauwe muts op, een rode blouse aan en een zwart met geel gestreepte korte broek en vuurrode kousen aan. Op zijn rug droeg hij een grote zak. Pinkeltje werd erg bang voor dien zwarten man, maar toen zag hij, dat deze ook erg vriendelijk keek.

‘Dag Sint Nicolaas. Dag zwarte Piet,’ zei de Vader van de kindertjes. Ze gaven hun nu allemaal een hand. En nu wist Pinkeltje, dat dit de lieve, goede Sint Nicolaas was. Sint Nicolaas ging in de grote stoel bij de haard zitten en vroeg:

‘Zijn alle kindertjes hier zoet geweest?’

‘Ja Sint Nicolaas,’ antwoordde de Moeder, ‘ze zijn allemaal zoet geweest.’

Toen zei Sint Nicolaas tegen het kleinste meisje: ‘Kan jij wel een versje voor me opzeggen?’

En dadelijk deed ze dat. Pinkeltje vond dat ze het zo lief deed, dat hij er tranen van in z'n ogen kreeg.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(31)

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(32)

Toen het uit was, klapte hij heel hard in zijn handjes, gelukkig maar, dat zijn handjes zo klein waren, daardoor hoorde niemand het, want anders hadden ze hem nog gevonden in zijn muizenholletje.

En nu vertelde Sint Nicolaas, dat hij uit Spanje kwam, hij was helemaal komen rijden op z'n mooi wit paard. Pinkeltje vond het zo'n prachtig verhaal, dat hij uit z'n holletje kroop en heel, héél voorzichtig onder de stoelen en kasten door, naar die lieve Sint Nicolaas liep. Hij kroop tussen een plooi van z'n mantel omhoog tot hij vlak bij de baard was. Hij wilde nog meer zien, en toen... toen verstopte hij zich in die mooie, witte baard. Hij zag nu, hoe alle kinderen voor Sint een versje zongen, dat ze helemaal niet bang waren, en dat ze allemaal van zwarte Piet een cadeautje kregen. Maar toen... toen gebeurde er iets vreeslijks! Net toen Pinkeltje weer naar z'n holletje terug wou, stond Sint Nicolaas op. Pinkeltje greep zich stevig vast aan de baard en ging een heel eind de lucht in. Wat was Pinkeltje bang en z'n kleine handjes klemden zich stevig vast aan die grote baard. Gelukkig zat hij aan de achterkant en konden de kindertjes en de Vader en de Moeder hem niet zien. Hij zag nu, hoe Sint Nicolaas allemaal goedendag zei. Toen wandelde hij met Pinkeltje in z'n baard naar buiten!

Toen werd Pinkeltje zó bang, dat hij met zijn piepstemmetje riep:

‘Sinterklaas, Sinterklaas, wacht asjeblieft even.’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(33)

‘Wat hoor ik daar?’ zei Sint Nicolaas tegen Pieter.

‘Dat weet ik niet, Sint Nicolaas, 't is net de stem van een oud mannetje.’

‘Neen, Sinterklaas - ik ben het, Pinkeltje, ik ben stil in uw baard gekropen, maar brengt U me alstublieft weer terug.’

Sint Nicolaas keek naar zijn baard, en haalde met z'n grote hand Pinkeltje er uit.

‘Lieve Sinterklaas, brengt U me asjeblieft weer terug naar m'n holletje bij de muisjes.’

Toen lachte Sint Nicolaas en zei tegen zwarte Piet: ‘Hier, breng hem maar gauw terug.’

Pieter nam Pinkeltje in z'n zwarte hand, kroop vlug met hem door de schoorsteen en zette hem weer heel zachtjes op de grond, dicht bij het holletje.

En weet jullie, wat hij nog meer deed?

Hij gaf Pinkeltje twee grote pepernoten mee, voor hemzelf en de muisjes. Pinkeltje was zo blij, dat hij Piet erg veel keren bedankte. En toen was het groot feest in het muizenholletje en aten Pinkeltje en de muisjes heerlijk van de pepernoten van Zwarte Piet.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(34)

VI Pinkeltje en de houten beestjes

Pinkeltje zat met de vijf kleine, grijze muisjes in hun holletje achter de etenskast.

‘Wat is het stil in de kamer, hè Pinkeltje,’ zei een van de muisjes.

‘Ja,’ zei Pinkeltje met zijn piepstemmetje, ‘ik denk dat er niemand thuis is, ik zal eens gaan kijken.’

Heel voorzichtig stopte Pinkeltje zijn hoofdje door het muizengaatje en keek langs de poot van de etenskast de kamer eens rond, maar de kamer was helemáál niet leeg.

Aan de tafel zag hij het kleine jongetje, dat met een prachtige doos met mooie houten beestjes speelde.

‘Kom jullie eens gauw kijken,’ zei Pinkeltje tegen de muisjes, ‘wat een leuk rijtje houten beestjes het jongetje daar op de tafel heeft gezet. Een koetje, een paardje, een olifant met een grote snuit, een schaapje, o, en nog veel meer.’

Toen alle beestjes mooi op een rijtje stonden, gaf het jongetje met zijn handje een tik tegen één van de beestjes en ‘rrrt - rrrt - rrrt’ rolde de hele rij ondersteboven.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(35)

Pinkeltje en de muisjes moesten hierom zó lachen, dat Pinkeltje gauw zijn mutsje voor zijn mond hield, anders had het jongetje hem misschien nog gehoord.

Maar toch schrok Pinkeltje ineens, want daar viel de mooie olifant van de tafel en toen... o, toen zag Pinkeltje, hoe het jongetje van de stoel afklom om

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(36)

de olifant op te rapen, en Pinkeltje wilde roepen:

‘Pas op! Pas op! jongetje, je stapt boven op de olifant,’ maar dat durfde hij niet, omdat het jongetje dan zou weten, waar hun holletje was. En hij zag, hoe de voet van het jongetje juist op de snuit van de olifant trapte en ‘krak - krak - krak’ - daar brak de snuit eraf. Pinkeltje hield zijn handje voor zijn mondje van schrik. Het jongetje pakte voorzichtig het olifantje op en toen hij zag, dat het kapot was, begon hij ineens heel erg te huilen. En Pinkeltje vond het ook zo naar voor het jongetje, dat er in zijn ogen ook kleine traantjes kwamen.

Toen kwam de moeder binnen en toen ze hoorde, dat de olifant stuk was, keek ze ook heel verdrietig en samen pakten ze toen alle beestjes weer in de doos.

Toen het al heel, heel laat was en alle mensen in het huis sliepen, zei Pinkeltje tegen de muisjes:

‘Weet je wat we doen? We gaan de snuit weer aan het olifantje lijmen, wat zal het jongetje dan blij zijn, morgen.’

En gauw kwamen ze uit het holletje en klommen op de tafel. En alle vijf de muisjes met Pinkeltje, trokken aan het deksel van de doos, tot die helemaal open was. Toen vroeg Knabbeltje, één van de muisjes:

‘Pinkeltje, hoe moeten we dat nu doen?’

‘In de kast,’ zei Pinkeltje, ‘daar staat de lijmpot, die moeten jullie eens gauw gaan halen,’ en ‘wip, wip, wip,’ weg holden de muisjes naar de kast. Pinkeltje

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(37)

tilde toen de olifant en de snuit uit de doos. De vijf muisjes droegen de lijmpot naar de tafel. Pinkeltje stopte het staartje van Grijshuidje in de lijm en streek er mee over de snuit van de olifant. Samen met Knabbeltje plakte hij de snuit weer aan de olifant vast.

‘En nu gauw de lijmpot wegbrengen,’ zei Pinkeltje, ‘en dan gaan wij óók slapen.’

De muisjes pakten de lijmpot op en brachten hem weer weg.

‘Zie zo,’ zei Pinkeltje tegen de olifant, ‘nu moet je stil blijven liggen, dan is morgen je snuitje weer helemaal heel.’

Maar wat was dat! - Toen Pinkeltje weg wilde lopen, kon hij dat niet - er was een druppeltje lijm op de tafel gevallen en daar was Pinkeltje op gaan staan en nu was hij vastgeplakt aan de tafel!

‘Knabbeltje! Grijshuidje! Zwartsnoetje! Kraaloogje!’ riep Pinkeltje verschrikt,

‘kom me gauw helpen!’ Maar daar ging de deur open en kwam Snorrebaard de poes binnenstappen en ‘floep! floep! floep! floep!’ weg waren de muisjes.

‘Dag Pinkeltje,’ miauwde Snorrebaard, ‘wat doe jij op de tafel?’

‘O,’ zei Pinkeltje, ‘ik heb eens in die doos met beestjes gekeken.’

‘Heb jij ook muisjes gezien, Pinkeltje?’

‘Neen,’ zei Pinkeltje, want hij wist, dat Snorrebaard nooit lief was tegen muisjes,

‘maar weet je Snorrebaard, in de keuken staat nog een bakje met melk.’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(38)

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(39)

‘Hum, hum!’ zei Snorrebaard, ‘dan zal ik daar eens gaan kijken’ en vlug liep hij de kamer weer uit.

‘Gauw, gauw, Knabbeltje! Grijshuidje! Zwartsnoetje! Kraaloogje en Langstaartje!’

riep Pinkeltje, ‘gauw, kom me halen!’

En de muisjes wipten vlug uit hun holletjes op de tafel. Pinkeltje bond hun staartjes om zijn middel en toen riep hij: ‘Eén, twéé - drie!’ - De muisjes trokken allemaal tegelijk, en gelukkig, de lijm liet los.

En zo sleepten ze Pinkeltje gauw weer naar het holletje. En net waren ze er in, toen Snorrebaard weer binnen kwam. Maar die zag nu geen Pinkeltje meer en ook geen muisjes. En Snorrebaard dacht: ‘Pinkeltje is zeker naar bed gegaan.’

De volgende morgen hoorde Pinkeltje ineens het jongetje heel vrolijk roepen:

‘Moeder! Moeder! kijk eens, het olifantje is weer heel! Hoe kan dat nu, Moeder?’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(40)

De Moeder kwam aanlopen en met het jongetje bekeek ze de olifant en toen zei ze:

‘Ik denk, dat de kaboutertjes het gedaan hebben.’ En toen riep het jongetje heel hard:

‘Dank U wel, kaboutertjes.’

En Pinkeltje was erg blij, dat het jongetje weer vrolijk was en gelachen had, toen hij het olifantje weer heel zag.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(41)

VII Pinkeltje in de sneeuw

‘Rrrrt! Rrrrt! Rrrrt!’ - heel hard kwam Knabbeltje het muizenholletje binnen rennen, en bomde tegen Pinkeltje aan.

Pinkeltje rolde er helemaal van ondersteboven en zijn pijpje viel uit zijn mond.

Die arme Pinkeltje, wat was hij geschrokken!

‘Hè,’ zei Pinkeltje tegen Knabbeltje, ‘waarom laat je mij zo schrikken!’

Maar Knabbeltje zei: ‘Voel eens aan mijn neusje, dat is helemaal koud, want buiten sneeuwt het, en de kindertjes zijn bezig met een heel grote sneeuwpop te maken.’

‘Dat wil ik dan ook wel eens zien,’ zei Pinkeltje, en heel voorzichtig keek hij uit zijn holletje, de kamer in van het huis, waar hij en de muisjes woonden. Pinkeltje zag niemand in de kamer, daarom liep hij gauw naar het raam. Eerst klom hij op een voetenkussen en toen langs de poot van een stoel tot op de stoel en toen op de vensterbank.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(42)

‘Brrr, wat was het koud,’ vond Pinkeltje, maar dat kwam, omdat het raam op een kier open stond.

‘Weet je wat,’ dacht Pinkeltje, ‘ik kruip door het open raam op de vensterbank, naar buiten.’

En toen stond Pinkeltje in de sneeuw, want op de vensterbank lag wel een vinger dik de sneeuw. Nu kon Pinkeltje de kinderen zien, het jongetje en de twee meisjes. Ze rolden grote ronde sneeuwballen, die zetten ze dan op elkaar tot het een echte sneeuwpop werd. Maar Pinkeltje kreeg koude voetjes, dus stapte hij maar flink op de vensterbank.

Maar och, och, daar gleed Pinkeltje uit en viel voorover in de sneeuw op de vensterbank en toen... gleed Pinkeltje ineens zo maar vanzelf vooruit naar de rand van de vensterbank.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(43)

‘Knabbeltje! Knabbeltje! kom me gauw helpen want ik val!’ riep Pinkeltje, maar Knabbeltje hoorde het niet, omdat hij in zijn warme muizenholletje zat. En toen ineens, ‘plof, plof, plof,’ rolde de arme Pinkeltje van de vensterbank in de tuin en helemaal onder de sneeuw.

‘O! o! ik zie niets meer!’ zuchtte Pinkeltje. En net wilde hij proberen op te staan, toen hij voelde, hoe vreeslijk hij door elkaar geschud werd, zodat de sneeuw helemaal om hem heen kwam te zitten. En toen was het net, of hij door de lucht vloog.

‘O, Grutje, o Grutje! wat gaat er nu met me gebeuren!’ En ‘boem!’... daar bomde Pinkeltje in de sneeuwbal ergens tegen aan. En weet jullie, wat dat was?

Het jongetje had een flinke sneeuwbal gemaakt en die sneeuwbal tegen het gezicht van de sneeuwpop geplakt, om den sneeuwman een mooie neus te geven en in die sneeuwneus, daarin zat nu die arme Pinkeltje!

Maar dat wisten de kindertjes niet. De kindertjes dansten nu om den sneeuwman en riepen:

‘Sneeuwman, Sneeuwman, pak me dan, pak me dan!’

Maar de sneeuwman kon hen niet pakken, omdat hij alleen maar van sneeuw was.

En die arme Pinkeltje hoorde de kinderen zingen en hij kon niet uit de sneeuwneus komen en toen huilde Pinkeltje heel kleine traantjes!

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(44)

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(45)

‘Klap! klap! klap!’ klapte de moeder in de handen en riep: ‘Kinderen! Thuiskomen!

Eten!’

En in het muizenholletje waren alle muisjes erg verdrietig, omdat Pinkeltje er nog niet was.

‘Weet je, wat we doen,’ zei Knabbeltje tegen Kraaloogje, Grijshuidje, Zwartsnoetje en Langstaartje, ‘we gaan allemaal Pinkeltje zoeken,’ en ze liepen gauw naar buiten.

‘Pinkeltje! Pinkeltje! waar ben je?’ riepen ze.

Maar Pinkeltje kon niets zeggen. En de muisjes riepen maar en klommen overal heen of ze iets van Pinkeltje konden zien.

Kraaloogje was zelfs boven op den sneeuwman geklommen en wat zag hij toen ineens... Uit de neus van den sneeuwman stak een heel klein, blauw stukje van de muts van Pinkeltje.

‘Komt eens gauw kijken!’ riep hij tegen de andere muisjes.

‘Daar is het mutsje van Pinkeltje!’ En de muisjes klommen zo vlug ze konden op den sneeuwman en dadelijk begonnen ze met hun pootjes de sneeuw weg te krabbelen.

En daar kwam het aardige gezichtje van Pinkeltje uit de sneeuw.

‘Wat ben ik blij, dat jullie me gevonden hebben,’ zei Pinkeltje, ‘haal me er maar gauw uit.’

Maar wat was dat... daar riep Grijshuidje ineens: ‘Snorrebaard! daar is Snorrebaard!’ en ‘floep! floep! floep!’ weg holden de muisjes.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(46)

‘Ho! Ho!’ riep Pinkeltje verschrikt. ‘Ik kan nog niet alleen uit de sneeuwneus komen!’

Maar de muisjes waren weg.

‘Trip, Trip, trip-trip’... heel voorzichtig stapte Snorrebaard, de poes, door de sneeuw - en ineens zag Pinkeltje hem.

‘Snorrebaard!’ riep Pinkeltje van bovenaf.

‘Wie roept mij daar?’ miauwde Snorrebaard.

‘Ik! Pinkeltje! Lieve Snorrebaard, ik zit in de neus van de sneeuwpop en kan er niet uit.’

‘O, Pinkeltje,’ zei Snorrebaard, ‘ben jij het? Wat doe je daar in die sneeuwneus?’

En Pinkeltje riep terug: ‘Ik ben er per ongeluk ingekomen, wil je me helpen?’

‘Natuurlijk, Pinkeltje,’ zei Snorrebaard en met zijn grote poot gaf hij een harde klap tegen de sneeuwneus.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(47)

‘Rommeldebommeldebom!’ rolde de sneeuwneus met Pinkeltje op de grond.

‘Ho! Ho!’ riep Pinkeltje verschrikt, terwijl hij viel. Maar daar op de grond gekomen, viel de neus uit elkaar en lag Pinkeltje tussen de stukken sneeuw.

Met één sprong was Snorrebaard bij hem, pakte Pinkeltje voorzichtig op en droeg hem gauw naar binnen tot vlak bij zijn holletje.

‘Dank je wel, Snorrebaard,’ zei Pinkeltje, ‘wat ben ik blij weer in mijn holletje te zijn.’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(48)

VIII Pinkeltje en de kerstboom

Pinkeltje keek van uit zijn holletje achter de etenskast in de grote kamer. Pinkeltje had al een hele tijd zitten kijken, want op de tafel stond een prachtige kerstboom, vol met mooie gekleurde kaarsen, ballen, sterren, kransen en slingers van zilver.

Er was niemand in de kamer. Toen zei Pinkeltje met zijn klein piepstemmetje tot een van de muisjes:

‘Knabbeltje, ga je mee, die prachtige boom bekijken?’ Nu, dat vond Knabbeltje best. Pinkeltje klom op de rug van Knabbeltje, hield zich stevig vast aan zijn staart en ‘rrrrts’... holde Knabbeltje over het kleed, klom vlug op een stoel en sprong op de tafel.

Pinkeltje klapte in zijn handjes en riep: ‘Wat mooi! Wat mooi! Knabbeltje, weet je wat we doen, we klimmen helemaal tot boven aan toe in de boom, dan kunnen we alles nog veel beter zien.’ Samen klommen ze toen in de boom en telkens riep Pinkeltje: ‘Kijk toch eens, wat een prachtige rode bal!’ Of:

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(49)

‘Kijk toch eens Knabbeltje, wat een heerlijke kerstkrans,’ en dan weer: ‘Vind je de kaarsen niet mooi?’ en toen: ‘O, o, kijk hier eens, wat een mooie vliegmachine, hélemaal van zilver!’

En Knabbeltje riep: ‘Ik vind die slingers zo erg

mooi,’ en toen wandelde hij heel voorzichtig over zo'n slinger van de ene tak naar de andere.

‘Pas op!’ riep Pinkeltje verschrikt, ‘val niet naar beneden!’

Maar Knabbeltje lachte hem lekker uit, want muisjes kunnen immers zo goed klimmen. En zo kwamen

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(50)

ze tot heel boven in de kerstboom. Daar hing een prachtige grote ster, van zilver...

Maar eensklaps gebeurde er iets vreeslijks! De kamerdeur ging open en de vader van het huis kwam binnen. Pinkeltje schrok zo geweldig, dat hij bijna uit de boom viel.

‘Knabbeltje, Knabbeltje, wàt moeten we doen?’ riep hij heel zacht.

Knabbeltje schrok óók vreeslijk!

‘Gauw Pinkeltje,’ riep hij, ‘ga gauw achter die zilveren slinger zitten,’ en zelf kroop hij in een grote, witte bal. Pinkeltje verstopte zich tussen de slingers en van hieruit zag hij, hoe de vader naar de tafel kwam en met een lucifer alle kaarsjes begon aan te steken. Pinkeltje bleef héél stil zitten en gluurde maar door al die zilveren draden naar alles wat er gebeurde. Toen alle kaarsjes brandden riep de vader, dat de moeder en de kindertjes binnen mochten komen.

‘O, o,’ zuchtte Pinkeltje, ‘nu kan ik nooit meer weg, nu zullen ze me vast vinden,’

en hij kreeg het erg warm, want een van de kaarsjes brandde juist heel dicht bij zijn gezichtje.

Zachtjes riep hij: ‘Knabbeltje, ik krijg het zo warm!’ En het muisje in de bal piepte terug:

‘Ik krijg het óók zo warm en het is hier zo benauwd!’

‘Waren we maar nooit in de boom geklommen,’ zuchtte Pinkeltje.

Toen keek hij weer nieuwsgierig door de zilverdra-

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(51)

den naar wat de kinderen deden. De moeder was voor de piano gaan zitten en speelde een heel mooi vers en alle kinderen en ook de vader zongen mee. Pinkeltje vond het zo mooi, dat hij alle warmte van de kaars vergat. Maar één van de kaarsen hing wat scheef en er druppelde wat rood kaarsvet af, eerst op Pinkeltjes muts en toen op zijn neus!

‘Au! au!’ riep Pinkeltje, hij liet van schrik zijn

handjes los en toen... toen viel Pinkeltje naar beneden, van de ene tak op de andere.

Opeens zag hij onder hem de kleine vliegmachine hangen.

‘Bom!’ daar viel Pinkeltje boven op de vliegmachine en toen... toen brak het draadje, waarmee de vliegmachine aan de tak hing.

Pinkeltje werd vreeslijk bang en hield zijn handjes voor zijn ogen. Hij voelde erg veel wind langs zijn gezichtje gaan. Heel voorzichtig keek hij even, wat er gebeurde.

En wat was dat? De vliegmachine vloog

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(52)

door de kamer met Pinkeltje er op. Eerst vloog hij over de tafel met cadeautjes en toen over een stoel en toen over een voetenkussen, waarna hij op de grond terecht kwam. Pinkeltje durfde eerst niet kijken. Maar ineens hoorde hij vlak bij zich roepen:

‘Kom gauw hier Pinkeltje, kom gauw hier.’

Heel voorzichtig keek hij op en zag dat de vliegmachine vlak voor het holletje van de muisjes was blijven staan. Met een sprongetje was hij op de grond en holde toen zo hard hij kon naar het muizengaatje. En net was hij binnen, toen hij een der meisjes hoorde zeggen:

‘O moeder, kijk eens, die mooie vliegmachine is van de boom gevallen.’ Moeder raapte hem op, en bond hem weer aan de boom vast.

En de vier muisjes waren zo blij en Pinkeltje was ook zo blij, maar, och, och, toen bedacht Pinkeltje opeens, dat Knabbeltje nog in de boom zat! Toen waren ze erg verdrietig.

‘O, o!’ zuchtte Pinkeltje, ‘wat moet er nu van die arme Knabbeltje worden’ en angstig keken de muisjes en Pinkeltje door het gaatje van het holletje naar de kerstboom. Soms zagen ze heel even het snuitje van Knabbeltje uit de witte bal komen.

De kinderen waren erg blij met de cadeautjes van de kerstboom, maar toen sloeg de klok negen uur en moesten ze allen naar bed. De vader blies de kaarsjes uit en afgelopen was het feest. En de muisjes en Pin-

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(53)

keltje zaten stil bij elkaar, erg verdrietig omdat Knabbeltje er niet was. Maar opeens kwam er een raar wit beest in het holletje. Wat schrokken de muisjes en Pinkeltje daarvan. ‘Ga weg!’ riepen ze verschrikt, maar toen zei dat witte beest: ‘Ik ben Knabbeltje.’ En ja heus, het was het muisje en het zag helemaal wit van de bal. Toen waren ze allemaal zo blij, dat ze om Knabbeltje heen dansten. En toen poetsten de vier muisjes Knabbeltje met hun staarten schoon, en ook Pinkeltje hielp mee, met een heel klein borsteltje, waarna ze allemaal zo moe waren, dat ze gauw gingen slapen.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(54)

IX Pinkeltje en Wipstaart

‘Ka! Ka! Ka!’

‘Wat is dat nu?’ zei Pinkeltje, die heerlijk achter in het muizenholletje had geslapen en nu van dat geschreeuw wakker werd.

Pinkeltje werd nieuwsgierig en stapte naar het muizengaatje, om in de kamer te kunnen zien.

Daar zag hij de vader en de moeder en de twee meisjes en het jongetje en ze stonden allemaal bij het raam. Maar wie dat geluid maakte, dat kon Pinkeltje niet zien.

‘Ka! Ka! Ka! Ka!’

Wat was dat toch?

Snorrebaard, de poes, wandelde deftig door de kamer.

‘Snorrebaard!’ riep Pinkeltje heel zacht, ‘Snorrebaard, wat is dat toch voor een raar geluid?’

Snorrebaard kwam naar het holletje en zei: ‘Dat is Wipstaart, de kleine, zwarte kraai, die is hier zo juist aan komen vliegen.’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(55)

‘Kom, kinderen,’ zei de vader, ‘nu gaan jullie naar school en ik naar het kantoor.’

Toen ze allemaal weg waren, zag Pinkeltje Wipstaart nog op de vensterbank bij het raam zitten en Wipstaart keek met nieuwsgierige, kleine zwarte oogjes in de kamer.

Maar wat gebeurde er toen... Wipstaart vloog naar binnen en - o - grutje - daar pakte hij een van de breipennen van de moeder beet en trok er hard aan en... het breiwerk viel zo maar op de grond.

‘Wil je dat wel eens heel gauw laten, Wipstaart!’ zei Pinkeltje, en hij liep gauw naar het breiwerk van de moeder.

‘Wie zegt daar wat?’ zei Wipstaart.

‘Ik,’ zei Pinkeltje.

‘Wat wil jij, klein mannetje!’ en Wipstaart hipte op Pinkeltje toe.

‘Je bent een héél ondeugende Wipstaart,’ zei Pinkeltje, ‘om het breiwerk van de moeder zo in de war te maken.’

Maar dat kon Wipstaart helemaal niet schelen en hij pakte toch weer een breipen van de moeder. Maar nu pakte Pinkeltje gauw de andere kant en samen trokken ze allebei zo hard ze maar konden, ieder aan een kant. Maar toen werd Wipstaart boos, hij liet de breipen los en - ‘hip-hip-hip’ hipte hij op Pinkeltje toe en... ‘Pik!’ daar pikte hij Pinkeltje achter in zijn broekje.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(56)

‘Au! Au! Au!’ riep Pinkeltje verschrikt, en hij liep hard weg, maar Wipstaart holde hem achterna om hem nog een paar flinke pikken te geven.

Pinkeltje werd zó bang, dat hij onder de kast kroop. Maar daar kwam Snorrebaard aanstappen.

‘Zeg eens Wipstaart, wil je Pinkeltje niet plagen.’

En wat deed Wipstaart? Ineens deed hij ‘Pik!’ in de staart van Snorrebaard!

‘Miauw!’ riep deze en wilde Wipstaart een klap met zijn poot geven, maar Wipstaart vloog boven op de tafel en lachte daar Snorrebaard uit.

Pinkeltje kroop onder de kast vandaan en liep gauw naar het holletje, maar net was Pinkeltje bij de tafel of... ‘boem!’ daar gooide die stoute Wipstaart het

melkkannetje om en alle melk liep over de tafel! en ‘kletterdekletter’ viel de melk van de tafel op de grond net op het puntmutsje van Pinkeltje.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(57)

‘O! O!’ riep Pinkeltje verschrikt, want hij was nu opeens helemaal nat en wit van de melk. En Wipstaart, die het zag, lachte maar.

‘Ha-Ha-Ha, jou domme, domme Pinkeltje, om net onder die melk te gaan staan.’

Maar toen werd Snorrebaard heel erg boos, en wip! sprong hij op de tafel en holde achter die stoute Wipstaart aan.

‘Bom!’ daar viel de peperbus om. ‘Pang!’ daar viel een broodje van de tafel.

‘Rinkel-dekinkeldekink!’ daar viel een glas om en Wipstaart hipte maar heen en weer en Snorre-baard probeerde hem een flinke mep met zijn poot te geven.

‘Tikkeldetikkel, tikkelde-tikkelde-tik-tik-tik!’

Wat was dat nu weer? Die stoute Wipstaart had een hele zak met chocolade

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(58)

hagelkorreltjes omgegooid en die vielen nu allemaal op de grond en wéér op Pinkeltje.

Pinkeltje hield zijn handjes gauw boven zijn hoofdje, maar er kwamen er zóveel, wel duizend en duizend en duizend en die vielen allemaal boven op Pinkeltje en het werd een hele berg van chocola om die arme Pinkeltje heen en ze plakten overal tegen aan, zodat Pinkeltje ook niet lopen kon.

‘Tikkelde-tikkelde-tikkeldetik!’ nog meer hagelkorrels vielen uit de zak en het werd een berg van chocolade zó hoog, dat Pinkeltje er helemaal onder verdween.

‘Knabbeltje! help me toch,’ had Pinkeltje nog geroepen, maar Knabbeltje hoorde het niet.

Toen ging de deur open en wie kwam daar binnen?...

De moeder, en die schrok heel erg, toen ze alle rommel zag.

‘Wip! Wip! Wip!’ weg sprong Snorrebaard en ‘klap-klap-klap,’ weg vloog Wipstaart.

‘Wat een rommel, wat een rommel,’ zei de moeder boos.

Opeens voelde Pinkeltje, dat hij met de berg chocoladekorrels werd opgenomen en toen was het net of hij door de lucht vloog.

En weet jullie, wat dat was?... De moeder had een stoffer en blik gehaald en alles van de grond opgeveegd met Pinkeltje er bij en nu liep ze naar de vuilnis-

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(59)

bak. Ze deed de deksel open en pats, daar gooide ze alles met Pinkeltje er bij in de vuilnisbak en deed de deksel er weer op.

Pinkeltje rolderdebolde een paar keer ondersteboven en bleef toen liggen. Hu! wat was dat donker en vies in die vuilnisbak!

‘Krab! Krab-Krab-Krab!’

‘Wat krabt daar toch zo,’ riep Pinkeltje.

‘Ik, Grijshuidje,’ riep het muisje.

‘O, wat gelukkig, dat je hier bent!’ riep Pinkeltje, ‘weet je een gaatje om er uit te komen?’

‘Ja hoor, Pinkeltje,’ zei Grijshuidje, ‘klim maar vlug op mijn rug, dan breng ik je dadelijk weer terug naar ons holletje.’ Dat deed Pinkeltje en heel gauw was hij gelukkig weer bij de muisjes in het holletje terug.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(60)

X Pinkeltje en de oliebol

Pinkeltje zat met zijn gezichtje voor het muizenholletje, achter de etenskast, en keek de kamer in. De deur ging open en de moeder kwam binnen.

‘Hè,’ dacht Pinkeltje, ‘wat ruik ik daar toch voor lekkers en hij snufte wel zeven keer met zijn neusje.

Nu was Pinkeltje erg nieuwsgierig, wàt er zo lekker rook in de keuken en toen dan ook de moeder weer de kamer uitliep naar de keuken, liep Pinkeltje heel zachtjes achter haar aan.

In de keuken zag hij een grote pan met iets er in, dat naar olie rook, en op de tafel stond een kom met meel. Moeder begon in het meel te roeren, en goot er melk en krenten en rozijnen in en ze had een grote houten lepel, die ze telkens even omhoog hield, zodat Pinkeltje het deeg met de krentjes er in zien kon. Toen nam de moeder nog een lepel, schepte er wat deeg uit, maakte er met de twee lepels een bal van en liet die voorzichtig in de pan vallen.

‘Sssst-sssst-ssssst,’ siste de hete olie in de pan en

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(61)

wéér liet de moeder een bal in de pan vallen en weer deed de olie ‘ssst-ssst-ssst’.

Toen prikte de moeder met een grote vork in de pan en toen zag Pinkeltje een prachtige, bruine oliebol er uitkomen, en die rook zó lekker! Telkens en telkens maakte de moeder weer nieuwe oliebollen en legde die op een grote schaal. Pinkeltje vond het prachtig om er naar te kijken.

Jongens, jongens, wat werd dat een stapel, op die schaal!

Maar daar hield de moeder op met bakken en Pinkeltje zag, dat al het deeg op was.

‘Ziezo,’ zei de moeder, ‘nu kunnen de vader en de kindertjes strakjes smullen. Ik ga gauw de tafel dekken.’

Nu was Pinkeltje alleen in de keuken. Heel, heel voorzichtig klom hij tot boven op de tafel en liep naar de grote schaal met oliebollen. Dat was een reuzeberg voor Pinkeltje, en die rook zo heerlijk, dat Pinkeltje er hoe langer hoe dichter bij kwam.

Eindelijk klom hij op de schaal en... likte eens even aan een oliebol.

Hè, dat was lekker! Nu een klein stukje er van proeven. Wacht, die oliebol, daar bijna bovenop, die zag er heerlijk uit. Pinkeltje klom over al de oliebollen heen, maar... wat gebeurde daar... daar zakte hij ineens, zomaar tot aan z'n armen in een oliebol weg!

‘Vlug er uit klimmen!’ dacht Pinkeltje, maar daar

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(62)

ging de deur van de keuken weer open en wie kwamen daar binnen?... De moeder - de vader en de kindertjes. Pinkeltje schrok vreeslijk, wàt moest hij doen, weglopen?

Dan zouden de mensen uit het grote huis hem zien! - Zich verstoppen? - Maar waar?

-

Daar kwamen ze allemaal al bij de tafel staan - en toen kroop Pinkeltje heel verschrikt, maar helemaal weg in de oliebol.

‘O, wat heerlijk moeder - wat lekker!’ riepen alle kinderen en het jongetje wilde al een oliebol nemen.

‘Neen, neen,’ zei de moeder, ‘nu niet, eerst gaan we eten.’

‘Gelukkig,’ dacht Pinkeltje, ‘als ze nu weg zijn

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(63)

kruip ik vlug uit de oliebol en loop hard naar mijn holletje.’

Maar, wat was dat? Daar pakte de moeder de schaal op en liep er mee de keuken uit en de vader en de kinderen er achteraan.

‘Bombs,’ daar zette de moeder de schaal op een klein tafeltje bij het raam neer, en alle kindertjes gingen met den vader en de moeder aan tafel zitten.

‘Ka! Ka! Ka!’ Daar had je Wipstaart, de kraai, ook weer eens. Wipstaart keek door het open raam naar binnen, zag de oliebollen en ‘pik!’ daar had hij er een te pakken en net wilde hij er mee wegvliegen, - maar wat was dat!... Daar pakte iets hem bij zijn snavel en Wipstaart liet van schrik de oliebol los; deze rolde op de grond. Dat zag nu ook Snorrebaard, de poes, die eens gauw kwam kijken of er misschien wat te snoepen viel.

Gelukkig hadden de vader en moeder en de kindertjes er niets van gezien.

‘Pas op Wipstaart!’ zei Snorrebaard, ‘dat je niet wéér aan die oliebol komt, anders zal ik je een krab over je kop geven.’

‘Pas jij maar op Snorrebaard, dat jij niet aan die oliebol komt, anders zal ik jou een pik geven.’

Nu durfden Snorrebaard en Wipstaart niet aan de oliebol te komen, zo bang waren ze voor elkaar.

Maar... wat was dat!!!

Snorrebaard en Wipstaart wisten niet, wat ze zagen!

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(64)

Daar kwam een voetje onder de oliebol uit, en toen nog een voetje!

‘Miauw!’ riep Snorrebaard verbaasd.

‘Kà,’ schreeuwde Wipstaart verschrikt, want daar ging de oliebol wandelen op twee beentjes.

‘Miauw! miauw!’ riep Snorrebaard en sprong een heel eind terug, ‘dat heb ik nog nooit gezien, een wandelende oliebol.’

‘Stappe-stappe-stappe-stap.’ Vlug stapte de oliebol weg over het kleed. De ogen van Snorrebaard werden wel tweemaal zo groot, want ineens stapte die oliebol zo maar weg achter de etenskast in het holletje van de muisjes.

De muisjes wisten eerst niet wat ze zagen, een oliebol met beentjes, maar toen hoorden ze de stem van Pinkeltje, die zei:

‘Muisjes, gauw, eet maar van de oliebol, want ik - Pinkeltje zit er in.’

‘Knabbel - de knabbel - de knabbel - de knabbel,’ - wat deden de muisjes hun best!

En al heel

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(65)

gauw kwam Pinkeltje uit de oliebol te voorschijn.

‘Hè, hè,’ zuchtte Pinkeltje, ‘wat ben ik bang geweest, dat ze me zouden opeten.

Ik ga nooit, nooit meer snoepen.’

Maar de muisjes vonden het heerlijk en aten hun buikjes dik en rond. En de vader en de moeder en de kinderjes hadden gelukkig niet gemerkt, dat er één oliebol weggewandeld was.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(66)

XI Pinkeltje en Stekebeen

‘Dat is raar,’ zei Pinkeltje op een keer tegen de muisjes, ‘een van de twee meisjes heb ik al in geen twee dagen gezien, waar zou die toch zijn?’

‘O, dat weet ik wel,’ zei Knabbeltje, ‘gisteren ben ik boven in het huis geweest en het meisje is ziek en moet nu in haar bedje blijven liggen, lekker warm onder de dekentjes.’ Toen zei Pinkeltje:

‘Dan ga ik vanavond het meisje een bloem brengen, Knabbeltje, wil jij een bloemetje voor me uit de tuin halen?’

‘Dat is goed,’ zei Knabbeltje, ‘dat zal ik doen.’

En toen het al heel laat was, die avond, en de vader en de moeder en de kindertjes al lang sliepen, stapte Pinkeltje uit zijn holletje en droeg de mooie boterbloem, die Knabbeltje gehaald had. Hij had hem op zijn schouder gelegd en wandelde er mee naar de deur van de kamer.

De bloem was bijna zo groot als Pinkeltje zelf. Gelukkig stond de deur op een kier en zo kon Pinkeltje in de gang komen.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(67)

Hè, wat was dat moeilijk om de trap op te komen, en waar was nu de kamer van het zieke meisje? Pinkeltje stond heel stil in de gang te kijken. Maar wat hoorde hij daar...

daar huilde iemand heel zacht en dat kwam uit de kamer waar Pinkeltje juist vóór stond.

Heel, heel voorzichtig liep hij naar de deur en stapte binnen. En ja, daar lag het zieke meisje en huilde. Waarom zou dat meisje nu huilen, dacht Pinkeltje. Misschien wel omdat ze ziek is!

‘Shoe - shoe - shoe’ - vloog er wat door de kamer. Toen hoorde Pinkeltje, dat het meisje zei:

‘Ga toch weg, stoute wesp.’

Ja, daar zag Pinkeltje de wesp vliegen.

‘Stekebeen,’ riep Pinkeltje tegen de wesp, ‘wat ben jij een lelijke Stekebeen, om dat arme zieke meisje te plagen.’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(68)

‘Lelijke Pinkeltje,’ zei Stekebeen de wesp, ‘wil je wel eens gauw weggaan,’ en met een heel boos gezicht kwam Stekebeen naar Pinkeltje toe vliegen.

‘Pas op hoor!’ riep Pinkeltje, ‘of ik zal je een klap met de boterbloem geven.’

‘Shoe - shoe - shoe - shoe - shoe -’ plaagde Stekebeen en vloog naar Pinkeltje toe en om zijn kleine hoofdje heen.

Pinkeltje nam de steel van de boterbloem in zijn beide handjes en sloeg naar Stekebeen.

‘Bom,’ daar kwam net de top van de boterbloem tegen de neus van Stekebeen en

‘rommelde, bommeldebom’ rolde Stekebeen op de grond.

Maar nu werd Stekebeen erg boos.

‘Wacht maar, jouw lelijk Pinkeltje, nu zal ik je een flinke prik geven,’ riep Stekebeen.

Toen werd Pinkeltje erg bang en liep hard de kamer uit.

‘Shoe-shoe - shoe - shoe’ - daar vloog Stekebeen achter Pinkeltje aan.

O! O! O! wat holde die Pinkeltje door de gang en Stekebeen was vlak achter hem, en net wilde hij Pinkeltje een flinke prik geven, toen Pinkeltje vlug achter de prullemand wegkroop en Stekebeen prikte in de prullemand.

‘Ha! Ha! Ha!’ lachte Pinkeltje, ‘lekker mis, stoute Stekebeen.’

Maar toen werd Stekebeen nog véél bozer en riep:

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(69)

‘Wacht maar Pinkeltje, ik zal je wel krijgen,’ en weer vloog hij op Pinkeltje af en weer holde Pinkeltje weg, zo hard hij kon. Wàt holde die Pinkeltje! ‘Hup-hup-hup’

- sprong hij van de trap naar beneden, en naar de kamer, waarin zijn holletje was.

‘Shoe - shoe - shoe - shoe - shoe,’ vloog Stekebeen achter Pinkeltje aan en bijna was Pinkeltje bij zijn holletje, toen Stekebeen bij hem was.

‘Ha!’ riep Stekebeen tegen Pinkeltje, ‘nu zal ik je een flinke prik geven,’ en net wilde hij steken toen... ‘boem!’ een grote poot Stekebeen helemaal op de grond sloeg!

Dat was Snorrebaard, die Stekebeen een klap had gegeven.

‘Bommeldebommeldebommeldebom!’ Stekebeen rolde een heleboel keren over zijn kop en net... naar binnen in het holletje bij de vijf muisjes!

‘Wacht,’ zeiden de muisjes, ‘jouw lelijke plaaggeest van een Stekebeen, nu zullen we je doodmaken!’

Maar toen begon Stekebeen hard te huilen en riep: ‘Lieve muisjes en lieve Pinkeltje, doe dat asjeblieft niet.’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(70)

De muisjes gingen rondom Stekebeen staan en keken vreeslijk boos. Maar Pinkeltje zei: ‘Hoor eens Stekebeen, als je belooft om niet meer de kindertjes te plagen en niet meer stout te zijn, dan mag je weer wegvliegen.’

Dat beloofde Stekebeen natuurlijk en vloog gauw naar buiten. Maar Pinkeltje keek nog erg verdrietig.

‘Wat is er Pinkeltje?’ vroeg Knabbeltje.

‘Nu heb ik nog geen bloem voor het zieke meisje.’

Maar Knabbeltje wist raad. Gauw liepen hij en de andere muisjes naar de tuin en ze haalden een heleboel boterbloemen. Maar ze waren zo groot, dat Pinkeltje ze niet dragen kon.

‘Snorrebaard?’ riep Pinkeltje in de gang, ‘wil jij de bloemen niet bij het zieke meisje brengen?’

‘Miauw, miauw!’ zei Snorrebaard, ‘natuurlijk wel, Pinkeltje en weet je wat je doet? Klim maar op mijn rug.’

‘Floep! Floep! Floep!’ sprong Snorrebaard met Pinkeltje op zijn rug en de bloemen in zijn bek, de trap op, naar boven naar het zieke meisje.

Toen zei Pinkeltje tegen de boterbloemen:

‘Geelhartjes, zullen jullie erg mooi zijn morgen, zodat het zieke meisje er veel plezier in heeft?’

‘Ja hoor, Pinkeltje,’ zeiden de boterbloemen.

En de volgende morgen? - Wat keek het kleine meisje verbaasd en ze riep: ‘O moeder! Kijkt U eens wat een prachtige boterbloemen!’

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(71)

En de boterbloemen deden alle blaadjes open en waren zo mooi als ze anders nooit waren.

En Pinkeltje hoorde beneden in zijn holletje het meisje lachen en was erg blij.

‘Shoe - shoe - shoe!’

‘Ben je daar nu weer, Stekebeen?’ riep Pinkeltje.

‘Ja Pinkeltje,’ zei Stekebeen, ‘maar ik wil heus het meisje niet plagen, ik kom je alleen zeggen, dat ik het nooit en nooit meer zal doen.’ En toen lachte Pinkeltje en stak blij zijn pijpje op.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(72)

XII Pinkeltje en het jongetje dat snoepen wilde

Pinkeltje zat voor het holletje achter de etenskast. Alleen de moeder en het kleine jongetje waren in de kamer. De moeder zat te handwerken en het jongetje speelde met de houten beestjes aan de tafel.

‘Moeder,’ vroeg het jongetje, ‘mag ik nog een chocolaadje uit het doosje, ik heb er zo'n trek in.’

‘Neen,’ zei de moeder, ‘dat mag niet, je hebt er nu genoeg gehad, op een andere keer, anders word je nog ziek.’

En net toen de moeder dat zeide, liet ze haar naald vallen. Moeder bukte om de naald te zoeken en Pinkeltje kroop gauw achter in zijn holletje, opdat moeder hem maar niet zien zou.

‘Hè,’ zuchtte de moeder, ‘ik kan die naald niet vinden, ik zal maar een andere halen.’

Heel voorzichtig keek Pinkeltje uit zijn holletje en zag, dat de moeder haar handwerk op de grond had laten vallen en dat zij de kamer uitliep.

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

(73)

‘Weet je wat ik doe?’ dacht Pinkeltje, ‘ik pak de naald en stop die gauw in het handwerk, dan vindt die aardige moeder hem straks.’ En heel vlug liep hij naar de naald.

Jonge, jonge, wat was die naald lang, hij was bijna zo groot als Pinkeltje zelf.

Maar wàt hoorde hij daar? Wàt zei dat jongetje? Ja, ja, Pinkeltje verstond het wel, het jongetje zei heel zachtjes:

‘Nu moeder weg is, kan ik best een chocolaadje nemen.’

Wat schrok Pinkeltje daarvan. Zou het jongetje zo stout zijn en stil een chocolaadje nemen en dan zou hij zeker ziek worden. De doos lag op een laag tafeltje en tot zijn schrik zag hij het jongetje opstaan en aan de deur luisteren of moeder al gauw kwam.

‘Nee, nee,’ dacht Pinkeltje, ‘dat jongetje mag niet snoepen, maar wàt moet ik doen, wat moet ik doen!’

En toen ineens bedacht Pinkeltje, wat hij doen moest. Zo vlug als hij met zijn kleine beentjes lopen kon, liep hij naar het tafeltje, waar de doos met chocolaadjes stond en in zijn twee handjes nam hij de naald mee. Gelukkig stond de doos wat open en... ‘wip’, daar

Dick Laan, De avonturen van Pinkeltje

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er dient geen opzegtermijn- vergoeding door de ouders in acht genomen te worden indien grove fout in hoofde van de kinderopvang kan aangetoond worden of wanneer Kind en Gezin

Kinderen vanaf zeven/acht jaar moeten zich dan thuis vermaken na schooltijd, hun ouders zijn dan weliswaar thuis, maar vaak nog bezig met hun werk en niet gericht op de

- de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1, onderdeel

Duidelijk is ook dat de pedagogisch medewerkers gretig zijn om hun handelen te versterken en daarmee alle kinderen te kunnen bieden wat ze nodig hebben. De kwaliteitscultuur kan

Wanneer een peuter extra zorg nodig heeft die Pinkeltje niet kan bieden, dan zet de peuteropvang zich er voor in dat de peuter deze zorg krijgt.. De pedagogisch medewerkers zorgen

Rond de leeftijd van 3 jaar en 6 maanden vindt een zelfde afweging plaats of er signalen of zorgen zijn over de ontwikkeling van het kind en kan aan ouders toestemming

(art 2.5 en 2.6 lid 1 en 2 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 20 lid 2, 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 20 sub a

(art 2.5 en 2.6 lid 1 en 2 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 20 lid 2, 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 20 sub a