• No results found

XI Pinkeltje en Stekebeen

‘Dat is raar,’ zei Pinkeltje op een keer tegen de muisjes, ‘een van de twee meisjes heb ik al in geen twee dagen gezien, waar zou die toch zijn?’

‘O, dat weet ik wel,’ zei Knabbeltje, ‘gisteren ben ik boven in het huis geweest en het meisje is ziek en moet nu in haar bedje blijven liggen, lekker warm onder de dekentjes.’ Toen zei Pinkeltje:

‘Dan ga ik vanavond het meisje een bloem brengen, Knabbeltje, wil jij een bloemetje voor me uit de tuin halen?’

‘Dat is goed,’ zei Knabbeltje, ‘dat zal ik doen.’

En toen het al heel laat was, die avond, en de vader en de moeder en de kindertjes al lang sliepen, stapte Pinkeltje uit zijn holletje en droeg de mooie boterbloem, die Knabbeltje gehaald had. Hij had hem op zijn schouder gelegd en wandelde er mee naar de deur van de kamer.

De bloem was bijna zo groot als Pinkeltje zelf. Gelukkig stond de deur op een kier en zo kon Pinkeltje in de gang komen.

Hè, wat was dat moeilijk om de trap op te komen, en waar was nu de kamer van het zieke meisje? Pinkeltje stond heel stil in de gang te kijken. Maar wat hoorde hij daar... daar huilde iemand heel zacht en dat kwam uit de kamer waar Pinkeltje juist vóór stond.

Heel, heel voorzichtig liep hij naar de deur en stapte binnen. En ja, daar lag het zieke meisje en huilde. Waarom zou dat meisje nu huilen, dacht Pinkeltje. Misschien wel omdat ze ziek is!

‘Shoe - shoe - shoe’ - vloog er wat door de kamer. Toen hoorde Pinkeltje, dat het meisje zei:

‘Ga toch weg, stoute wesp.’

Ja, daar zag Pinkeltje de wesp vliegen.

‘Stekebeen,’ riep Pinkeltje tegen de wesp, ‘wat ben jij een lelijke Stekebeen, om dat arme zieke meisje te plagen.’

‘Lelijke Pinkeltje,’ zei Stekebeen de wesp, ‘wil je wel eens gauw weggaan,’ en met een heel boos gezicht kwam Stekebeen naar Pinkeltje toe vliegen.

‘Pas op hoor!’ riep Pinkeltje, ‘of ik zal je een klap met de boterbloem geven.’ ‘Shoe - shoe - shoe - shoe - shoe -’ plaagde Stekebeen en vloog naar Pinkeltje toe en om zijn kleine hoofdje heen.

Pinkeltje nam de steel van de boterbloem in zijn beide handjes en sloeg naar Stekebeen.

‘Bom,’ daar kwam net de top van de boterbloem tegen de neus van Stekebeen en ‘rommelde, bommeldebom’ rolde Stekebeen op de grond.

Maar nu werd Stekebeen erg boos.

‘Wacht maar, jouw lelijk Pinkeltje, nu zal ik je een flinke prik geven,’ riep Stekebeen.

Toen werd Pinkeltje erg bang en liep hard de kamer uit.

‘Shoe-shoe - shoe - shoe’ - daar vloog Stekebeen achter Pinkeltje aan.

O! O! O! wat holde die Pinkeltje door de gang en Stekebeen was vlak achter hem, en net wilde hij Pinkeltje een flinke prik geven, toen Pinkeltje vlug achter de prullemand wegkroop en Stekebeen prikte in de prullemand.

‘Ha! Ha! Ha!’ lachte Pinkeltje, ‘lekker mis, stoute Stekebeen.’ Maar toen werd Stekebeen nog véél bozer en riep:

‘Wacht maar Pinkeltje, ik zal je wel krijgen,’ en weer vloog hij op Pinkeltje af en weer holde Pinkeltje weg, zo hard hij kon. Wàt holde die Pinkeltje! ‘Hup-hup-hup’ - sprong hij van de trap naar beneden, en naar de kamer, waarin zijn holletje was.

‘Shoe - shoe - shoe - shoe - shoe,’ vloog Stekebeen achter Pinkeltje aan en bijna was Pinkeltje bij zijn holletje, toen Stekebeen bij hem was.

‘Ha!’ riep Stekebeen tegen Pinkeltje, ‘nu zal ik je een flinke prik geven,’ en net wilde hij steken toen... ‘boem!’ een grote poot Stekebeen helemaal op de grond sloeg!

Dat was Snorrebaard, die Stekebeen een klap had gegeven.

‘Bommeldebommeldebommeldebom!’ Stekebeen rolde een heleboel keren over zijn kop en net... naar binnen in het holletje bij de vijf muisjes!

‘Wacht,’ zeiden de muisjes, ‘jouw lelijke plaaggeest van een Stekebeen, nu zullen we je doodmaken!’

Maar toen begon Stekebeen hard te huilen en riep: ‘Lieve muisjes en lieve Pinkeltje, doe dat asjeblieft niet.’

De muisjes gingen rondom Stekebeen staan en keken vreeslijk boos. Maar Pinkeltje zei: ‘Hoor eens Stekebeen, als je belooft om niet meer de kindertjes te plagen en niet meer stout te zijn, dan mag je weer wegvliegen.’

Dat beloofde Stekebeen natuurlijk en vloog gauw naar buiten. Maar Pinkeltje keek nog erg verdrietig.

‘Wat is er Pinkeltje?’ vroeg Knabbeltje.

‘Nu heb ik nog geen bloem voor het zieke meisje.’

Maar Knabbeltje wist raad. Gauw liepen hij en de andere muisjes naar de tuin en ze haalden een heleboel boterbloemen. Maar ze waren zo groot, dat Pinkeltje ze niet dragen kon.

‘Snorrebaard?’ riep Pinkeltje in de gang, ‘wil jij de bloemen niet bij het zieke meisje brengen?’

‘Miauw, miauw!’ zei Snorrebaard, ‘natuurlijk wel, Pinkeltje en weet je wat je doet? Klim maar op mijn rug.’

‘Floep! Floep! Floep!’ sprong Snorrebaard met Pinkeltje op zijn rug en de bloemen in zijn bek, de trap op, naar boven naar het zieke meisje.

Toen zei Pinkeltje tegen de boterbloemen:

‘Geelhartjes, zullen jullie erg mooi zijn morgen, zodat het zieke meisje er veel plezier in heeft?’

‘Ja hoor, Pinkeltje,’ zeiden de boterbloemen.

En de volgende morgen? - Wat keek het kleine meisje verbaasd en ze riep: ‘O moeder! Kijkt U eens wat een prachtige boterbloemen!’

En de boterbloemen deden alle blaadjes open en waren zo mooi als ze anders nooit waren.

En Pinkeltje hoorde beneden in zijn holletje het meisje lachen en was erg blij. ‘Shoe - shoe - shoe!’

‘Ben je daar nu weer, Stekebeen?’ riep Pinkeltje.

‘Ja Pinkeltje,’ zei Stekebeen, ‘maar ik wil heus het meisje niet plagen, ik kom je alleen zeggen, dat ik het nooit en nooit meer zal doen.’ En toen lachte Pinkeltje en stak blij zijn pijpje op.