• No results found

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos · dbnl"

Copied!
112
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Simon Abramsz.

bron

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos. J.M. Meulenhoff, Amsterdam z.j. [1937?]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/abra007rijm02_01/colofon.htm

© 2005 dbnl

(2)

Voorbericht.

Ja, we hebben eens in een heel oude doos gesnuffeld en er heel oude versjes en rijmpjes uit gehaald.

Heel oud, maar nog niet verouderd!

Al hebben ze reeds een eeuwenlangen staat van dienst; al hebben onze

bet-overgrootmoeders er onze overgrootmoeders en overgrootvaders, toen die nog in of nauwelijks uit de luren waren, reeds mee vermaakt en bekoord - nòg zit er levenskracht in die oude rijmen en nòg gaat er dezelfde geheimzinnige bekoring van uit.

Het verzoek van den heer J.M. Meulenhoff, om de meest bekende en, voor onze kleinen, meest geschikte van die oer-oude rijmen in een bundeltje te vereenigen, was mij dan ook ten hoogste aangenaam, vooral bij de toezegging van genoemden heer, dat hij denzelfden kunstenaar, die ‘Onze Kinderversjes van Vroeger en Nu’

1)

zoo aardig illustreerde, zou uitnoodigen, om ook dit bundeltje illustratief te maken tot een boekske, waarnaar men, zoo ik hoop, met genoegen zal kijken.

1) ‘Onze Kinderversjes van Vroeger en Nu’. - Uitgegeven door J.M. Meulenhoff te Amsterdam.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(3)

En zoo ga nu dit bundeltje de wereld in met onzen hartelijken wensch, dat het 't lievelingsboekje moge worden van die kleintjes en... hun moeders in ons Vaderland en zijn koloniën.

S. Abramsz.

Amsterdam, October 1910.

Bij de verschijning van den nieuwen druk.

Dat de poëzie van onze oude Nederlandsche rijmpjes en versjes ook in onze dagen nog wordt gevoeld en gewaardeerd, blijkt ons uit de ontvangst, die aan dit boekje is ten deel gevallen. Nu wederom een herdruk noodig is geworden, heeft onze bekwame illustrator, de heer Jan Sluyters, er nog wat aardige plaatjes bij geteekend en zoo zal ook deze nieuwe oplage, vertrouwen we, haar weg wel weer vinden. We bevelen ons boekje aan in de belangstelling van allen, die kinderen liefhebben.

S. Abramsz.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(4)

[Rijmpjes]

[A, B, C, de kat gaat mee]

A, B, C;

De kat gaat mee;

De hond blijft thuis -

‘Piep!’

zei de muis in 't voorhuis.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(5)

[Suja, suja, kindje]

Suja, suja, kindje!

Moeder is je mintje, Vader is je winnebrood - Over een jaar is 't kindje groot.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(6)

[Suja, poppedeine]

Suja, poppedeine, 't Kindje is er nog kleine;

'k Wou dat het kindje maar grooter was, Dat kwam moeder wel te pas.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(7)

[Klaas Vaak die komt]

Klaas Vaak die komt, Klaas Vaak die komt;

Hij komt den schoorsteen in;

Hij komt op kindjes oogjes - Is dat geen goed begin?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(8)

[Twee kindertjes bij mekaar]

Twee kindertjes bij mekaar:

Een zusje en een broertje;

'k Wou maar dat ik er meer van had Van al dat kleine goedje.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(9)

[Schuitje varen over de zee]

Schuitje varen over de zee!

Schippertje, neem je mijn kindje ook mee?

Nee, schippertje, nee,

Je krijgt ons klein kindje niet mee!

Schuitje varen over de zee!

Schippertje, neem je papaatje ook mee?

Nee, schippertje, nee,

Je krijgt ons papaatje niet mee!

Schuitje varen over de zee!

Schippertje, neem je mamaatje ook mee?

Nee, schippertje, nee,

Je krijgt ons mamaatje niet mee!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(10)

[Ooievaar, Lepelaar]

Ooievaar, Lepelaar, Takkendief -

Ooievaar heeft de kindertjes lief.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(11)

[Jan, mijn man, wou ruiter worden]

Jan, mijn man, wou ruiter worden, Janneman had er geen degen;

Toen nam Jan, mijn man, een koek - Die stak Jan al door zijn broek:

Janneman had er een degen.

Jan, mijn man, Rij wat an,

Dat je een ruiter worden kan.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(12)

[Hansje knipperdolletje]

Hansje knipperdolletje Die zat laatst aan den dijk;

Hij krabde daar zijn bolletje, Zijn mutsje viel in 't slijk.

Hansje, wil je je mutsje verkoopen?

Nee, zus, domme zus,

Wie verkoopt er ooit zijn muts?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(13)

[Hansje Pek]

Hansje Pek Die zat op 't hek;

Toen kwam zijn grootje, Die gaf hem een broodje;

Toen kwam zijn zusje, Die gaf hem een kusje;

Toen kwam een kindje, Dat gaf hem een lintje;

Toen kwam de pastoor, Die gaf hem een klap om zijn oor.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(14)

[Hier is de sleutel van den Bibelebontschen berg]

Hier is de sleutel van den Bibelebontschen berg. - Op dien Bibelebontschen berg

Staat een Bibelebontsch huis;

In dat Bibelebontsch huis

Wonen Bibelebontsche menschen;

En die Bibelebontsche menschen Hebben Bibelebontsche kinderen En die Bibelebontsche kinderen Eten Bibelebontsche pap Met den Bibelebontschen lepel Uit een Bibelebontschen nap.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(15)

[Tikke takke toonen]

Tikke takke toonen;

't Varkentje in de boonen;

't Paardje in de haver;

't Koetje in de klaver;

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(16)

['t Schaapje in het groene gras]

't Schaapje in het groene gras;

't Eendje in den waterplas;

't Vischje in het netje -

't Kindje, wip! in 't bedje.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(17)

[Vinger in de hoed]

Vinger in de hoed, Wie er meedoet;

Vanavond

Met een kaarsje

Een een lichtje aan de deur - Hoezee!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(18)

[Hu, hu, paardje]

Hu, hu, paardje, Met je vossestaartje, Met je ruige pootje, Spring ereis over een slootje, Van het slootje in het riet - Dat doet kindje's paardje niet.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(19)

[Tiere liere let let let]

Tiere liere let let let, Musschen zijn geen vinken;

Mietje heeft de kan gebroken, Waar zullen we nu uit drinken?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(20)

[Slaap, kindje, slaap!]

Slaap, kindje, slaap!

Daar buiten loopt een schaap;

Een schaap met witte voetjes, Drinkt er de melk zoo zoetjes;

Schaapje met zijn witte wol, Kindje drinkt zijn buikje vol.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(21)

[O oven, o oven!]

O oven, o oven!

Bak onder, bak boven, Bak plat en bak rond - Bak bolletjes voor mijn mond.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(22)

[Paardje, paardje, rij naar stee]

Paardje, paardje, rij naar stee;

Breng voor 't kindje koekjes mee;

Koekjes met vier hoekjes;

Aan alle kanten even smal;

Raad eens, wie ze hebben zal;

't Kindje krijgt de koekjes al - Als ze stout is, niemendal.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(23)

[Wel te rusten]

Wel te rusten, Neus in 't kussen, Neus in de veeren -

Morgen eten we lekkere peren.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(24)

[Molenaartje, maalt je molen]

Molenaartje, maalt je molen?

Maal voor 't kindje een zakje meel;

Dan zal moeder pankoek bakken, Die in kindje's keeltje zakken;

Stroop, stroop, stroop met meel - Dat glijdt zacht door kindje's keel.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(25)

[Kom, laten we nu eens zingen]

Kom, laten we nu eens zingen Van onzen kleinen hond;

Die had Marietje d'r kousjes Gestoken in zijn mond.

En hadden we niet geroepen:

‘Och, hondje, laat toch staan,’

Dan had-ie Marietje d'r kousjes Aan z'n vuile voetjes gedaan.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(26)

[A, B, C, de meisjes drinken thee]

A· B· C

De meisjes drinken thee;

De jongetjes koopen brokken En de meisjes die eten mee.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(27)

[Krullebolletje ging eens wandelen]

Krullebolletje ging eens wandelen En hij nam zijn zusje mee;

Toen kocht hij een pond amandelen En hij deelde dat in twee.

Zus, wat zal ik voor je koopen, Al voor je nieuwe jaar?

Een heel mooi poppetje Met lang en krullend haar.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(28)

[Er zat een aapje op een stokje]

Er zat een aapje op een stokje Achter moeders keukendeur;

Hij had een gaatje in zijn rokje - Daar stak het schelmpje zijn staartje deur.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(29)

[Kindje, ga naar bedje]

Kindje, ga naar bedje En doe je oogjes toe

En als je dan weer wakker wordt, Dan spelen we kiekerdeboe.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(30)

[Groen, groen grasje]

Groen, groen grasje, Melk in mijn taschje, Melk in mijn kommetje - Dag mijn zoete jongetje!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(31)

[Een, twee, drie, vier]

Een, twee, drie, vier - Een hoedje van papier, En als dat hoedje dan niet past, Dan zetten we 't in de glazenkast.

Een, twee, drie, vier - Een hoedje van papier.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(32)

[Trararetje, trararetje]

Trararetje, trararetje, Een koetje en een paretje, Een osje en een stiertje, Een varken en een miertje -

Tiereliereliertje.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(33)

[Zagen, zagen, wiedewiedewagen]

Zagen, zagen, wiedewiedewagen,

Jan kwam thuis, om een boterham te vragen;

Vader was niet thuis, Moeder was niet thuis - Piep! zei de muis in 't voorhuis.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(34)

[Tusschen Keulen en Parijs]

Tusschen Keulen en Parijs Leit de weg naar Rome;

Al wie met ons mee wil gaan, Die moet onze manieren verstaan.

Zoo zijn onze manieren!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(35)

[Bim, bam, beieren]

Bim, bam, beieren - De koster lust geen eieren.

Wat lust hij dan?

Spek in de pan -

O, zoo'n lekkere koster dan!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(36)

[Bim, bam, de klok die luidt]

Bim, bam, de klok die luidt.

Weet je wel, wat dat beduidt?

De boeren loopen de kerk uit.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(37)

[Het wevertje zat naast zijn vrouw]

Het wevertje zat naast zijn vrouw;

Hij wist niet, wat hij weven zou.

Hij weefde een ditje, hij weefde een datje, Hij weefde een kussentje voor zijn katje.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(38)

[Ouwe Jan en jonge Jan]

Ouwe Jan en jonge Jan Die zouen samen pompen;

Ouwe Jan die brak zijn been, En jonge Jan zijn klompen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(39)

[Daar buiten, daar buiten]

Daar buiten, daar buiten, Daar liggen twee ouwe schuiten.

Wat ligt er in die eene schuit?

Een tobbe.

Wat ligt er in die tobbe?

Een emmer.

Wat ligt er in dien emmer?

Een pot.

Wat ligt er in dien pot?

Een tonnetje.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(40)

[Wat ligt er in dat tonnetje?]

Wat ligt er in dat tonnetje?

Een lepel.

Wat ligt er in dien lepel?

Een ei.

Wat ligt er in dat ei?

Twee kruimeltjes wittebrood, Twee kruimeltjes roggebrood,

Roer omme, roer omme, Dat al de vogeltjes zongen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(41)

[Klop, klop, hamertje!]

Klop, klop, hamertje!

Zeg, is d'r niemand thuis?

Er is nog een oud vadertje, Die is alleen in huis.

Wat zal dat vadertje eten?

Kaas en brood.

Wat zal dat vadertje drinken?

Water uit de sloot.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(42)

[Hoe laat is 't?]

Hoe laat is 't?

Twaalf uren.

Wie zeit dat?

De meid.

Waar is ze?

In de keuken.

Wat doet ze?

Ze breit.

Voor wie?

Voor de kleine poppedeine, Voor de groote bombam - Goeien avond, speelman!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(43)

[Kaatje, ben je boven?]

Kaatje, ben je boven? - Ja, Mevrouw! - 'k Wil je wat beloven! -

Goed, Mevrouw! - Tien pond suiker;

Zes flesschen wijn;

Doe dat in een keteltje, Roer dat met een lepeltje -

O, wat zal dat lekker zijn!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(44)

[Daar was ereis een vrouw]

Daar was ereis een vrouw, Die koeken bakken zou;

Het meel dat wou niet rijzen;

De pan viel om, De koeken waren krom En de man heet Jan van Gijzen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(45)

[Daar was ereis een koning]

Daar was ereis een koning, Die smeerde zijn eigen met honing,

Die smeerde zijn eigen met roet, Toen was die koning bitter en zoet.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(46)

[Koop thee voor je geld]

Koop thee voor je geld, Koop thee voor je geld, Koop thee met witte puntjes;

Zet je handen in je zij, Dat hoort er zoo bij;

Doe je handen op je borst, Dat is goed voor den dorst.

O, mijn lieve Truitje, hoe kan je zoo wezen!

O, mijn lieve Truitje, hoe kan je zoo zijn!

Is er dan geen dokter, om jou te genezen?

Is er dan geen dokter of chirurgijn?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(47)

[Mietje ging eens water halen]

Mietje ging eens water halen, Mietje ging eens pompen;

Zij liep op haar klompen, Zonder kousjes aan haar been, Dansend door de plasjes heen.

Dans maar ras, ras, ras,

Dans maar vroolijk door den plas;

Dans maar voort, voort, voort, Dans maar vroolijk door de poort.

Dans maar ras, ras, ras,

Dans maar vroolijk door den plas...

Van je één, twee, drie.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(48)

[Goeien avond, tante Betje]

Goeien avond, tante Betje, Goeien avond, oome Jan,

En mijn moeder laat je vragen, Of je niet eens komen kan

Met de kleine poppedeine, Met de groote bombam - Goeien avond, tante Betje, Goeien avond, oome Jan.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(49)

[Handje plak]

Handje plak, Ga naar de markt, Koop een koe,

Een stukje van de lever toe;

Een stukje van de longen Voor een zieken jongen;

Een stukje van de pens Voor een ziek mensch;

Een stukje van de lever Voor den zieken wever.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(50)

[A, b, c, d, e, f, g, meester de jongens nemen knikkers van me mee]

A, b, c, d, e, f, g -

Meester de jongens nemen knikkers van me mee! - Stoute jongen, je mag niet klikken,

Anders krijg je zeven tikken!

Meester, ga gerust je gang -

'k Ben voor een tik zoo gauw niet bang.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(51)

[Torentje, torentje, bussekruit!]

Torentje, torentje, bussekruit!

Wat hangt er uit?

Een gouden fluit,

Een gouden fluit met knoopen...

't Torentje is gebroken.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(52)

[Waar ben je toch geweest?]

Waar ben je toch geweest?

Bij tante - bij tante!

Waar ben je toch geweest?

Bij tante op het feest!

Wat heb je daar gehad?

Een koekje - een koekje!

Wat heb je daar gehad?

Een koekje met een gat!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(53)

[Mijn vader zou laatst eens een kistje beslaan]

Mijn vader zou laatst eens een kistje beslaan;

Raad eens, hoeveel spijkers daarin zouden gaan.

Zes!

Olie in de flesch.

Acht!

Soldaat op wacht, Soldaat op post - Jij bent eerlijk afgelost.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(54)

[Heb je wel gehoord van de holle bolle wagen]

Heb je wel gehoord van de holle bolle wagen, Waar die schrokkerige Gijs op zat?

Die kon schrokken Groote brokken:

Een koe en een kalf, Een heel paard half, Een os en een stier, Zeven tonnen bier, Een schip met rapen, Een kerk vol schapen -

En nog kon Gijs van den honger niet slapen!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(55)

[Koen, maak je mijn schoen?]

‘Koen, maak je mijn schoen?’ -

‘Ja, juffrouw, ik zal 't dadelijk doen!’ -

‘Koen, maak je 'm sterk?’ -

‘Ja, juffrouw, dat is mijn dagelijksch werk.’ -

‘Koen, is mijn schoen klaar?’ -

‘Ja, juffrouw, betaal maar.’ -

‘Koen, ik heb geen geld ontvangen.’ -

‘Nu, dan blijft uw schoen daar hangen, Want op klanten zonder geld,

Daar ben ik niet op gesteld.’ -

‘Dag, Koen!’ -

‘Dag, juffrouw zonder schoen!’

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(56)

[Er waren eens drie eendjes in een pontje]

Er waren eens drie eendjes in een pontje;

Het eene heette Bontje, Het tweede heette Gontje

En het derde heette Klisklasklepelklontje.

Dat vond eens een klontje,

Maar ze wou het niet geven aan Bontje.

Toen nam Bontje een steen

En gooide dien naar Klisklasklepelklontje's been.

‘O foei!’ zei toen Gontje,

‘Neem jij een steen

En gooi je dien naar Klisklasklepelklontje's been?’

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(57)

[Daar gingen eens drie oude wijfjes over een zwik zwak bruggetje]

Daar gingen eens drie oude wijfjes over een zwik zwak bruggetje.

De een heette vrouw Biba, de tweede Biba de Binka En de derde Sina Snikna Knikker de Knikna.

Toen nam vrouw Biba een steen,

En smeet dien naar vrouw Biba de Binka haar been,

Zoodat vrouw Sina Snikna Knikker de Knikna daarom green.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(58)

[Schoenlappertje zou uit lappen gaan]

Schoenlappertje zou uit lappen gaan 's Avonds al in de lichte maan;

Zóó stak hij er zijn naaldetje;

Zóó trok hij er zijn dradetje;

Zóó sloeg hij er de pen, de pen - Denk je, dat ik niet lappen ken?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(59)

[Klompertje en zijn wijfje]

Klompertje en zijn wijfje Die gingen vroeg opstaan, Om met hun boter en eiertjes

Al naar de markt te gaan.

Ze waren halverwege, Halverwege den dijk, Toen braken al de eiertjes

En 't botertje viel in 't slijk.

Het speet 'r niet om d'r eiertjes, Maar om d'r mooien doek, Dien ze gister pas gemaakt had

Van Klompertje's beste broek.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(60)

[Herder, laat je schaapjes gaan]

Herder, laat je schaapjes gaan.

Ik durf niet.

Waarom niet?

Om den boozen wolf niet.

De booze wolf is gevangen Tusschen twee ijzeren tangen,

Tusschen zon en maan - Herder, laat je schaapjes gaan.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(61)

[Zakdoekje leggen]

Zakdoekje leggen, Niemand zeggen,

'k Heb den heelen nacht gewaakt;

Twee paar schoenen afgemaakt:

Eén van stof en één van leer, Hier leg ik mijn zakdoekje neer.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(62)

[Juffrouw, wil je je jongetje verbieden?]

Juffrouw, wil je je jongetje verbieden?

Hij komt 's avonds aan mijn deur!

Tingelingeling, klop, klop, klop - Juffrouw, blief je ook zwavelstok?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(63)

['t Regent zeer]

't Regent zeer - 't Regent zeer - 't Water loopt bij de

pannen neer!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(64)

[Jan die sloeg Lijsje]

Jan die sloeg Lijsje En Lijsje die sloeg Jan

Al met de koekepan.

O, wat een ongeluk!

De koekepan was stuk.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(65)

[Klein, klein, muisje!]

Klein, klein, muisje!

Waar zit-ie?

In 't huisje.

Wat doet-ie?

Hij werkt.

Voor wie?

Voor de kleine poppedijne, Voor de groote bombam - Goeien avond, speelman.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(66)

[Naar bed, naar bed, zei Duimelot]

Naar bed, naar bed, zei Duimelot;

Eerst nog wat eten, zei Likkepot;

Waar zal ik het halen? vroeg Langelot;

Uit Grootvaders kastje, zei Ringeling;

Dat zal ik verklappen, zei 't kleine ding.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(67)

[Duimelot is in 't water gevallen]

Duimelot is in 't water gevallen;

Likkepot heeft hem er uit gehaald;

Lange Jaap heeft hem thuis gebracht;

Korte Knaap heeft hem in 't bed geleid En kleine Pinkje heeft alles gezeid.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(68)

[Altijd is Kortjakje ziek]

Altijd is Kortjakje ziek,

Midden in de week, maar Zondags niet.

Zondags gaat zij naar de kerk Met een boek met zilverwerk.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(69)

[Ben je boos?]

Ben je boos?

Pluk een roos, Zet hem op je hoed, Dan ben je morgen weer goed.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(70)

[Palm-palm-Paschen!]

Palm-palm-Paschen, Hei koerei!

Over éénen Zondag Hebben wij een ei.

Eén ei is geen ei, Twee ei is een half ei, Drie ei is een Paaschei.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(71)

[Kluwentje, kluwentje garen]

Kluwentje, kluwentje garen, Mooi meisje van zestien jaren, Keer omme, keer omme, Mooi Jantje, keer je eens omme.

Mooi Jantje heeft zich al omgekeerd, Dat heeft hij van een mooi meisje geleerd;

Keer omme, keer omme, Mooi Jantje, keer je eens omme.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(72)

[Toen 't kindje op de wereld kwam]

Toen 't kindje op de wereld kwam, Al uit zijn donker hoekje,

Toen dronken de vrienden wijnkandeel En ze wonden 't in een doekje.

Al wie 't kindje zijn luurtjes vouwt, Leven ze lang, dan worden ze oud, En ze zullen ter bruiloft komen,

Als ons klein kindje trouwt.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(73)

[Och, Jantje, wil niet huilen]

Och, Jantje, wil niet huilen:

Daar heb je mijn beste muilen;

Daar heb je mijn mooie beugeltasch, Waar al mijn goeie geld in was.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(74)

[Wat doet het hondje?]

Wat doet het hondje?

Wat doet het koetje?

De schaapjes roepen:

De geitjes roepen:

Het haantje:

En het poesje:

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(75)

[Koene kranen]

Koene kranen, Witte zwanen -

Wie wil mee naar Engeland varen?

Engeland is gesloten, De sleutel is gebroken.

In Engeland Daar stuift het zand,

Daar luiden de klokjes van boem.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(76)

[Meester, mag ik naar huis toe gaan?]

Meester, mag ik naar huis toe gaan?

't Is al twalef uren!

Moeder heeft de pap al gaar, 't Zal niet lang meer duren.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(77)

[Amsterdam, die groote stad]

Amsterdam, die groote stad, Die is gebouwd op palen;

Als die stad eens ommeviel, Wie zou dat betalen?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(78)

[Tik, tak, tol]

Tik, tak, tol;

De boer die nam een knol, Al van de vrouw d'r wagen,

Zonder het te vragen - Tik, tak, tol.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(79)

[Ik heb een potje gekocht]

Ik heb een potje gekocht.

Wat voor een potje?

Een groen potje.

Wat was er in dat potje?

Pap, pap, slabberdepap, Van den ketel in den lepel, Van den lepel in den nap -

Slabber op je pap.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(80)

[Danderomdeine kwam van Brugge]

Danderomdeine kwam van Brugge Met zijn kastjen op zijn rugge, Met zijn stokjen in zijn hand - Zoo kwam Danderomdeine in 't land.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(81)

[Dit is de sleutel van de Muiderpoort]

Dit is de sleutel van de Muiderpoort;

Breng hem zonder lachen voort;

Er leit een schuitje van Amersfoort;

't Is belaân met isme, krisme, krasme, krullemarijn.

De schipper van 't schuitje met isme, krisme, krasme, krullemarijn, Die vroeg aan mijn,

Of isme, krisme, krasme, krullemarijn Wel van goed papier zou zijn.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(82)

[Berend Botje ging uit varen]

Zuidlaren.

Berend Botje ging uit varen Met zijn scheepje naar Zuidlaren;

De weg was recht, de weg was krom - Nooit kwam Berend Botje weerom!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(83)

[Luilak, beddezak]

Luilak, Beddezak,

Staat om negen uren op!

Negen uren, hallef tien, Kan de luilak nòg niet zien.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(84)

[Klikspaan, halve maan]

Klikspaan, Halve maan,

Je durft niet over mijn straatje te gaan!

't Hondje zal je bijten, 't Katje zal je krabbelen - Dat komt van al je babbelen!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(85)

[Daar was eens een mannetje, dat was niet wijs]

Daar was eens een mannetje, dat was niet wijs;

Het bouwde zijn huisje al op het ijs;

't Begon te dooien, maar niet te vriezen - Toen moest dat mannetje zijn huisje verliezen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(86)

[Dertig dagen heeft November]

Dertig dagen heeft November, April, Juni en September.

De andere hebben dertig en één, Uitgenomen Februari alleen, Want die heeft er viermaal zeven;

't Schrikkeljaar nog één daarneven.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(87)

[Maart roert zijn staart]

Maart

Roert zijn staart;

April

Doet óók nog wat hij wil;

In Mei

Dan leggen alle vogeltjes een ei.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(88)

[Maartsche buien]

Maartsche buien Die beduien,

Dat de zomer aan komt kruien.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(89)

[Sint-Niklaasje bonne, bonne, bonne]

Sint-Niklaasje bonne, bonne, bonne, Gooi wat in mijn leege tonne, Gooi wat in mijn laarsje - Dank je, Sint-Niklaasje.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(90)

[Sinterklaas, die goeie heer]

Sinterklaas, die goeie heer, Die komt alle jaren weer, Met zijn paardje voor zijn wagen -

Zoo komt Sinterklaas aanjagen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(91)

[Daar kruipt een vogeltje]

Daar kruipt een vogeltje Al door het groene woud.

Van je meierasasa, Van je heierasasa;

Daar kruipt een vogeltje Al door het groene woud.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(92)

Strooiversje.

Vijf kleuters dansen hand aan hand, Vijf kleuters dansen hand aan hand, Want Sinterklaas is weer in 't land,

Op 't mooie, witte paardje.

Joepla; nu keeren wij ons om;

Joepla! nu keeren wij ons om;

Heilge Bisschop, kom, o kom, Strooi nu voor alle kinderen!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(93)

[Tante Ans zat op een gans]

Tante Nans Zat op een gans;

‘Wip!’ zei de gans En weg vloog tante Nans.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(94)

[Eén, twee, kopje thee]

Een, twee, Kopje thee;

Drie, vier, Glaasje bier;

Vijf, zes,

Kurk op de flesch;

Zeven, acht, Soldaat op wacht;

Negen, tien, 'k Heb een dief gezien;

Tien, elf -

Jij bent de dief zelf!

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(95)

[Jan-oom zat op een boom]

Jan-oom Zat op een boom

Te wachten.

Toen brak de boom, Toen viel Jan-oom, En al de koetjes

lachten.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(96)

[Raadselrijmpjes]

[Hoog geklommen, laag gedaald]

Hoog geklommen, laag gedaald, Opengebroken, 't hart uitgehaald.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(97)

[Daar staat een boom in 't westen]

Daar staat een boom in 't Westen;

Met twee en vijftig nesten;

Ieder nest met zeven jongen, Râ, wat namen zij ontvongen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(98)

[Vier roode ransen]

Vier roode ransen, Acht poppen dansen;

De man, die op den bok zat, Speelde met de klip klap.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(99)

['t Is van ijzer]

't Is van ijzer, 't Heeft geen wijzer,

't Staat altijd op de helft van zes.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(100)

['t Is in de vrouw]

't Is in de vrouw, Maar niet in den man;

't Is in de kroes, Maar niet in de kan;

't Is in het varken, Maar niet in het spek,

't Is wel in je rug, maar niet in je nek.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(101)

[Een man, die daags een daalder won]

Een man, die daags een daalder won, Verteerde daags een ducaton;

En toch kon hij bestaan.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(102)

[Daar staat een juffertje in de deur]

Daar staat een juffertje in de deur Met een wit boezeltje veur;

Hoe meer dat ze staat, Hoe meer dat ze vergaat.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(103)

[Eerst zoo wit als was]

Eerst zoo wit als was, Dan zoo groen als gras, Dan zoo rood als bloed - 't Smaakt alle kindertjes goed.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(104)

[Hummeltje Tummeltje klom op den wagen]

Hummeltje Tummeltje klom op den wagen;

Hummeltje Tummeltje viel van den wagen;

Daar is niet ééne timmerman,

Die Hummeltje Tummeltje maken kan.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(105)

[Kool, die koud is]

Kool, die koud is, En drie dagen oud is, Hoe heet men die?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(106)

[Daar loopt een beestje over den dijk]

Daar loopt een beestje over den dijk, Met zijn oogjes kijkerdekijk;

Met zijn haartjes krulderdekrul - Je zoudt het niet raden, al werd je dul.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(107)

[Een houten huisje]

Een houten huisje, Een koperen kluisje, Een ijzeren draaiom in 't gat -

Ra, ra, wat is dat?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(108)

[Daar ging een mannetje over de brug]

Daar ging een mannetje over de brug, Met zeven katten op zijn rug;

Elke kat had zeven jongen -

Ra, ra, hoeveel pooten er over de brug gongen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(109)

[Tweebeen zat op driebeen]

Tweebeen zat op driebeen;

Toen kwam vierbeen, Die wou tweebeen bijten;

Toen nam tweebeen driebeen, Om er vierbeen mee te smijten.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(110)

[Toen ik was jong en schoon]

Toen ik was jong en schoon, Droeg ik een blauwe kroon.

Toen ik was oud en stijf, Sloegen ze me op het lijf.

Toen ik was genoeg geslagen,

Werd ik door prinsen en graven gedragen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(111)

[Jij uit de aarde]

Jij uit de aarde, wat doe je hier? - - Een man van boven zendt me hier. - Als ik je bijt, wat zal je dan zeggen? -

- De man van boven zal je in zijn tonnetje leggen.

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

(112)

[Keizer Karel had een hond]

Keizer Karel had een hond;

'k Leg je 't woord al in den mond:

Hoe heet Keizer Karel z'n hond?

Simon Abramsz., Rijmpjes en versjes uit de oude doos

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1) Dit versje kan ook gezongen worden op de wijze: ‘Ze zeggen er is geen prins In 't land’. In dat geval het woord Hoezee, na den eersten en den tweeden regel, slechts éénmaal

Simon Abramsz., Versjes en prentjes voor het kleine volkje.3. Een boek vol versjes en mooie prentjes, Voor

Waar ik myn noodlot aan klagen kan Maar ach nu heb ik vrienden gevonden Daar ik myn hart aan openbaren kan. Ach lieve hoop schenkt myn troost en

Haar hart komt op te vliegen, Als zij een J o n g m a n ziet, Ik en moet daarom niet liegen, Het is hier kortelings geschied, Jan Klaas die sprak, ach lief geprezen, Gy zult haast

Dat hij, die naar een meisje vrijt, Of die zich reeds liet trouwen, Al 't wenschlijkst heil geniet, Dat hem de liefde biedt, En als de Huwlijkszegen, } bis. De vruchten zijn der

Van het schreien, kijk eens goed, Zijn zijn oogjes rood als bloed, Dik zijn lippen van het pruilen,. Van het grienen, van

Men heeft mij meer dan eene verteld, - Maar 'k weet het, dàt is waar, - Wilt gij de kindren boos eens zien,.. Zoo sar en plaag

Daar was ereis een vrouw Die koeken bakken zou, Maar 't meel dat wou niet rijzen.. En de pan viel om En de koeken waren krom En de man heette Jan