• No results found

Alternatief voedselbeleid in Nederland : een analyse naar voedselbeleidsvorming tussen gouvernementele en non-gouvernementele actoren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Alternatief voedselbeleid in Nederland : een analyse naar voedselbeleidsvorming tussen gouvernementele en non-gouvernementele actoren"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master Scriptie

Pagina van 1 68

Universiteit van Amsterdam Hester de Vetten

Februari 2015

Alternatief voedselbeleid in Nederland

Een analyse naar voedselbeleidsvorming tussen gouvernementele

en non-gouvernementele actoren

(2)

Alternatief voedselbeleid in Nederland

Een analyse naar voedselbeleidsvorming tussen

gou-vernementele en non-gougou-vernementele actoren

Hester de Vetten

10129308

Universiteit van Amsterdam

Master Politicologie

Research Project 


Global Environmental Governance and Politics 


in Theory and Practice

Begeleider Dr. R.J. Pistorius

Tweede Lezer Dr. J. Doomernik

(3)

Alternative Food Policy in the Netherlands

An Analysis of the Creation of Food Policy by

Govern-mental and Non-GovernGovern-mental Actors

Hester de Vetten

10129308

University of Amsterdam

Master Political Science

Research Project 


Global Environmental Governance and Politics 


in Theory and Practice

Supervisor Dr. R.J. Pistorius

Second Reader Dr. J. Doomernik

(4)

Inhoudsopgave


1. Inleiding 7

1.1 Onderzoeksvraag 8

1.2 Afbakening 8

1.3 Economische crisis & voedselonzekerheid 9

1.2 Toename van voedselbanken in geïndustrialiseerde landen 10

1.3 Theorie: een introductie 11

1.4 Structuur 12

2. Theoretisch kader 13

2.1 Transnationale achtergrond, het stedelijke voedsel systeem; 13

2.2 Voedselbeleid in een institutionele-leemte; 15

2.3 Conclusie 16

3. Nederlands voedselbeleid in stedelijke gebieden 17

3.1 Nationaal voedselbeleid 17

3.2 Voedselbeleid in Almere 18

3.3 Voedselbeleid in Rotterdam 19

3.4 Voedselbeleid in Helmond 19

3.5 Conclusie 20

4. Voedselbanken als alternatieve vorm van gouvernementeel beleid 21

4.1 Almere 21

4.2 Rotterdam 22

4.3 Helmond 23

4.4 Conclusie 23

5. De invloed van institutionele leemte op gouvernementele en non-gouvernementele institu-ties 24

5.1 Almere 25

5.2 Rotterdam 26

5.3 Helmond 27

5.4 Conclusie 27

6. Gouvernementeel versus non-gouvernementeel beleid, wat is nodig voor een nationaal suc-ces? 29

6.1 Nationale organisatie voedselbanken 30

6.2 Nationale betrokkenheid 30

6.3 Nationale samenwerking 32

6.4 Conclusie 33

7. Analyse 34

(5)

Lijst van figuren:

Figuur1: het voedselregime 12

Figuur 2: matrix van betrokkenheid en samenwerking 24


9. Conclusie 41

10. Discussie & aanbevelingen 41

Referenties 43

Bijlage I - Interview Dhr. van Eck 47

Bijlage II - Interview Voedselbank Rotterdam 50

Bijlage III - Interview SuperSociaal Helmond 53

(6)

Geachte lezer,

Voor u ligt, na een intensief proces, de masterthesis alternatief voedselbeleid in Nederland. Voedsel en voeding heeft mij altijd geïntrigeerd. Van de mega maïs boerderijen in Amerika tot onze eigen kleine wijnboerderij in Portugal. Voedsel serveren op prachtige bordjes met en zonder Michelin sterren. Super gezond of super lekker. Voedsel klaarmaken voor peuters in de sloppenwijken van Rio de Janeiro of een zeven-gangen diner koken. Voor mij heeft voedsel een verhaal, een emotie en een gevoel. Voedsel doet iets met mensen. Het niet hebben van voedsel doet meer met mensen.

Het schrijven van mijn thesis is een intensief proces geweest. Allereerst wil ik diegenen bedanken die zonder enige persoonlijke verrijking zich inzetten voor diegenen waarvan drie maaltijden per dag geen dagelijkse standaard is. Dhr. van Eck, Dhr. Feuerriegel, Dhr. Jeager en Dhr. Wijnbelt. Al-len bestuursvoorzitters van voedselbanken. Vrijwillige functies die veel kennis, doorzettingsvermo-gen en enthousiasme verdoorzettingsvermo-gen. Ze zijn allen bereid geweest tijd vrij te maken om mij te woord te staan vanuit dezelfde overtuiging, ervoor zorgen dat honger geen realiteit meer is in Nederland. Want honger hoeft niet.

Daarbij bedank ik van harte mijn begeleider Dr. Pistorius. Voor de inspiratie en zijn doorzettings-vermogen richting mij. Ook mijn studiebegeleider mevrouw Haverkamp, die mij motiveerde toen persoonlijke omstandigheden het afstuderen nog net iets uitdagender maakte. Dr. Doomernik, be-dankt dat u de tijd heeft genomen om als tweede lezer op te treden. Dank aan huiswerk begeleiders: Arnt & Evelien. In de hoop dat dyslexie nu niet meer van de pagina’s afdruipt.

Ik hoop van harte dat ik iedereen die dit stuk leest inspireer om bewust met voedsel om te gaan.

Kopen, bereiden, eten, bewaren en verspillen. Voedsel is prachtig, het verbind, verwarmd en ver-blijd. Laten we ons allen inzetten deze kwaliteit in bescherming te nemen, te onderhouden en te verspreiden. Het afronden van mijn scriptie was een spannende tijd. Ik heb deze tijd ervaren als een maaltijd á la St. John van chef Fergus Henderson. Onwennig en spannend om te beginnen, maar een bijzondere smaakcombinatie vol passie en uitdaging. Prikkelend en inspirerend, als een perfect be-gin van nieuwe ervaringen.

Uit passie voor eten, dankbaarheid voor mogelijkheden en hoop voor de toekomst voor iedereen in Nederland, en daarbuiten.

(7)

1. Inleiding

O’Neill (2009) stelt dat met name in stedelijke gebieden de invloed van internationale macht op voedselbeleid duidelijk zichtbaar is. Het risico van deze invloed is dat nationale en stedelijke over-heidsinstanties buiten spel komen te staan. De financiële en politieke macht van multinationale cor-poraties leidt tot instabiliteit, hierdoor is het transnationale voedselregime instabiel (zie hoofdstuk 1.3, Theorie: een introductie). In Westerse geïndustrialiseerde democratieën vangt een nationaal voedselregime veel van deze instabiliteit op. Een regime is de constellatie van normen, principes en regels. In theorie zouden zij in staat zijn nog meer van deze instabiliteit op te vangen. Echter, op dit moment zijn hun macht en financiële middelen nog ontoereikend. (O’Neill, 2009: 72)

In deze thesis wordt gesteld dat er bottom-up initiatieven ontstaan vanwege de ontoereikendheid van het huidige nationale regime om zo de resterende huidige instabiliteit op te vangen van het

ur-ban food regime. De nationale overheid wordt zowel top-down als bottom-up klem gezet. Top-down

drukt het globale regime op de overheid. Bottom-up is dit aan het urban food regime. (O’Neill, 2009: 72, Novik Warshawsky, 2010: 764) Deze ontoereikendheid komt voort uit een institutionele leemte. Een institutionele leemte ontstaat wanneer er geen duidelijke regels en normen zijn waar-langs het beleid wordt gevormd. De afwezigheid van kaders binnen het Nederlandse voedselregime leid ertoe dat het in gebreke valt waardoor bottom-up initiatieven ontstaan. (Hajer, 2003)

Novik Warshawsky (2010: 764, 773) ziet nieuwe ontwikkelingen op het gebied van transnationale voedsel netwerken, bijvoorbeeld voedselbanken in westerse steden zoals Chicago. McMichael (1992: 358) suggereert dat nationale overheden onder druk komen te staan door de toenemende structurele macht van publieke en private internationale instituties in het voedselregime. Het ont-staan van deze druk wordt in deze thesis geanalyseerd. Dit gebeurd aan de hand van de samenwer-kingsverbanden tussen nationale en lokale gouvernementele en non-gouvernementele actoren.

Om conclusies te kunnen trekken over de samenwerking op de verschillende niveaus kan men indi-viduele ervaringen van actoren gebruiken om dit te analyseren. (Auer, 2000: 175-176) In deze thesis wordt gekeken naar voedselbeleid en voedselonzekerheid in Nederlandse stedelijke gebieden. In hoeverre het Nederlandse voedselregime in gebreke is wordt onderzocht aan de hand van drie ca-sussen: Almere, Rotterdam en Helmond. In deze casussen wordt de samenwerking tussen bottom-up initiatieven en de lokale overheid geanalyseerd. Er vanuitgaande dat bottom-up initiatieven ontstaan vanwege ontoereikendheid van het Nederlandse voedselregime voortkomend uit een institutionele leemte.

(8)

1.1 Onderzoeksvraag

Urban food distribution en het effect hiervan op lokaal niveau staat centraal in dit onderzoek. De

instabiliteit omtrent stedelijk voedselbeleid in Nederland en toenemende bottom-up projecten leidt tot de volgende onderzoeksvraag: “In hoeverre kan de invloed van voedselbanken gezien wor-den als een alternatieve richting van voedselbeleidsvorming waarbij de overheid buitenspel komt te staan?”.

De analyses van deze vragen zullen verdeeld worden in acht deelvragen en vier hoofdstukken. De deelvragen zijn:

1. Komt voedselbeleid op de nationale & stedelijke agenda voor? 

2. Is er sprake van een institutionele leemte in het voedselbeleid van lokale overheden? 3. Hoe verloopt de samenwerking tussen de gemeente en non-gouvernementele instanties? 4. In welke mate houdt een voedselbank zich bezig met voedselbeleidsvorming?

5. Welke verhouding tussen gouvernementele en non-gouvernementele organisaties wordt wense-lijk geacht ten behoeve van een succesvolle voedselbeleidsvorming?

6. Is er samenwerking tussen voedselbanken om beleid af te stemmen?

7. Hoe reageert de nationale overheid op de mate van betrokkenheid van non-gouvernementele instanties op voedselbeleid?

8. Wat kan de nationale overheid doen om het beleid van gemeenten en voedselbanken op elkaar aan te laten sluiten?

Allereerst wordt het onderzoeksgebied afgebakend. Vervolgens wordt achtergrond informatie gege-ven in de huidige toename in aantal voedselbanken en hun reikwijdte aan de hand van de internati-onale economische crisis. Hierna zal dieper ingegaan worden op de effecten van deze crisis op voedselonzekerheid in geïndustrialiseerde landen. Daarna zal worden toegelicht hoe dit in Neder-land specifiek heeft geleid tot de toename van voedselbanken. Tot slot wordt de theoretische invals-hoek van deze thesis benaderd.

1.2 Afbakening

Instabiliteit van het Nederlandse voedselregime leidt tot een toename in bottom-up projecten. In hoeverre deze bottom-up projecten bijdragen aan voedselbeleidsvorming en daarmee de (lokale) overheid buitenspel zet, wordt onderzocht aan de hand van drie voedselbanken. In deze thesis zijn de voedselbanken van Almere, Rotterdam en Helmond de bottom-up initiatieven.

(9)

Er zijn drie voedselbanken benaderd. Allereerst het Voedsel Loket Almere (Hierna: het VLA). Het VLA is een supermarkt waar cliënten zelf boodschappen doen met fictief geld. In Helmond is de Super Sociaal de plek waar cliënten voedsel kunnen kopen. Afhankelijk van de situatie van een cli-ënt betaald men 10%, 20% of 30% van de winkelwaarde. Zowel het VLA als de Super Sociaal zijn individueel opererende verenigingen. Ook is de ‘klassieke’ voedselbank van Rotterdam benaderd. Voedselbank Rotterdam heeft tientallen uitgifte punten, een voedselbank en een distributie centrum (Rijnmond). Voedselbank Rotterdam is onderdeel van de stichting Voedselbanken Nederland. Om inzicht te krijgen in de landelijke samenwerkingsverbanden is Voedselbanken Netwerk Nederland benaderd. Dit is het overkoepelende orgaan van 157 voedselbanken.

Vanwege de beperkte tijd, ruimte en middelen is uitsluitend gesproken met voedselbanken. Ge-meenten en de nationale overheid zijn niet benaderd. Hierdoor kan er geen counter argument gege-ven worden op de ervaringen van voedselbanken ten aanzien van samenwerkingsverbanden, haal-baarheid of houdhaal-baarheid van het huidige systeem. Het doel van het onderzoek is om inzicht te ver-garen in de wisselwerking tussen gouvernementele en non-gouvernementele actoren bij het tot stand komen en uitdragen van beleid op het gebied van voedselhulpverlening.

1.3 Economische crisis & voedselonzekerheid

Sinds 2009 krimpt de Nederlandse economie als gevolg van de economische crisis. De crisis heeft een grote impact op bijna alle sectoren. Sinds 2009 zijn het Bruto Binnenlands Product (BBP) en de export gedaald. Door deze daling zijn ook het consumentenvertrouwen en het besteedbaar inkomen gedaald, waardoor de binnenlandse vraag wordt geremd. Vanwege de aanhoudende economische tegenwind zijn het aantal werkloosheids- en bijstandsuitkeringen toegenomen. (Inspectie SZW, 2012)

Strenger Europees begrotingsbeleid zorgt voor extra bezuinigingen op sociale zekerheid. Uitke-ringsinstanties moeten met minder financiële middelen meer mensen helpen. Sinds 2010 was de achteruitgang van koopkracht waarneembaar, de armoede steeg en gezinsconsumptie nam af. Laag-opgeleiden, alleenstaanden en eenoudergezinnen werden hierin het hardst getroffen. Gedurende de periode van 2012 tot 2015 voorspelt het CPB een jaarlijks koopkrachtverlies van gemiddeld 0,75% . (Inspectie SZW, 2012)

Riches (1997) suggereert een toename van voedselonzekerheid in westerse landen ten gevolge van de economische crisis. Daarbij vraagt Riches (1997: 63) zich af waarom honger een groeiende maar genegeerde zaak is in rijke geïndustrialiseerde landen. Hierbij brengt hij de nuancering aan dat hon-ger iets substantieel anders is als het gaat over voedselzekerheid in de eerste wereld versus

(10)

onder-voeding in ontwikkelingslanden. Ondanks dat er goed ontwikkelde sociale zekerheid stelsels zijn opgebouwd is ook in geïndustrialiseerde landen honger realiteit. (Riches, 1997: 63-64)

Zowel Riches (1997) als Novik Wharhawsky (2010) suggereren dat honger een gedepolitiseerd probleem is geworden en is weggenomen uit het publieke beleidsdomein. Dit houdt in dat, vanwege dalende voedselzekerheid er meer non-gouvernementele instanties zijn om dit tegen te gaan. DeVer-teuil (2006: 117-118) verklaart dat de rol van de lokale overheid beperkt en ongelijk verliep op het gebied van armoede bestrijding. Als effect op beperkte overheidsinterventie in voedselhulpverle-ning vervulden non-gouvernementele organisaties deze taak.

In deze thesis zal een verschuiving naar multisector samenwerking tussen voedselhulpverlenende instanties worden aangetoond. Met multisector samenwerking wordt bedoeld, de samenwerking tussen publieke, private en civil society instituties. Neoliberaal stedelijk beleid brengt een nieuwe politieke en economische context met zich mee. Via institutionalisering krijgen non-profit organisa-ties meer invloed. Zo grijpen voedselbanken op steeds grotere schaal in om honger tegen te gaan. Voedselbanken hebben hun institutionele werkzaamheden geprofessionaliseerd en heeft er een sys-tematische hervorming van financiering plaats gevonden. Hierdoor is er sprake van depolitisering van honger en ongelijkheid op stedelijk niveau in Nederland. (Novik Warshawsky, 2010: 764-766 & 772)

1.2 Toename van voedselbanken in geïndustrialiseerde landen

Op het stelsel van sociale zekerheid is veel bezuinigd in Nederland. Tallozen gezinnen zijn niet in staat in hun levensonderhoud te voorzien. Het aantal voedselbanken en hun reikwijdte is als reactie hierop exponentieel gegroeid. Deze enorme groei vraagt om een analyse. (van Eck, 2014)

Novik Warshawsky (2010: 772-773) deed onderzoek onder voedselbanken in Amerika, met name die van Chicago en Feeding America's network. Hierin toont hij interdependentie tussen voedsel-bank en gemeente aan. Daarbij stelt hij dat een voedselvoedsel-bank een breder takenpakket heeft dan uit-sluitend het verstrekken van voedsel, namelijk het bevorderen van sociale cohesie. Wanneer ge-meenten deze sociale functie zelf gaan vervullen verliezen voedselbanken aan sociale impact. Om hun sociale impact op het bestrijden van honger te kunnen blijven behouden professionaliseren voedselbanken. Hierdoor worden voedselbanken financiële robuust en blijken ze een sterke marktspelers te zijn. De interdependentie tussen voedselbanken en gemeenten is duidelijk zichtbaar bij de discussie over sociale ongelijkheid. (Novik Warshawsky, 2010: 772-773) In deze scriptie wordt benaderd of dit ook het geval is voor de voedselbanken in Helmond, Almere en Rotterdam.

(11)

Voedselbanken zijn hulpverlenende goede doelen die net als de overheid een rol spelen bij voed-selonzekerheid. Voedselbanken zijn getransformeerd naar een non-gouvernementele organisaties die hun financiering verkrijgen vanuit private donaties en niet meer afhankelijk zijn van overheidson-dersteuning. Financiële en ideologische druk om meer aan marktwerking te doen heeft de algemene missie van voedselbanken uitgedaagd. Novik Warshawsky (2010: 772-773) is kritisch tegenover eventuele ondermijning van de humanitaire achtergrond van de voedselbank.

Voedselbanken zijn exponentieel gegroeid vanwege de economische crisis. Het aantal werkloos-heids- en bijstandsuitkeringen stijgt. Waar armoede groeit, groeit ook de kans op honger. Vanwege de dalende voedselzekerheid groeit het aantal hulpverlenende organisaties. Dit leidt tot depolitise-ring van het probleem. Zolang de dalende voedselzekerheid door hulpverlenende organisaties wordt opgelost, komt honger niet ter sprake in het politieke debat. De overheid wordt als het ware buiten-spel gezet. (Riches, 2011)

1.3 Theorie: een introductie

Uit onderzoek van Emerging Leaders (The Chicago Council on Global Affairs, 2013) blijkt dat ver-schillende steden in geïndustrialiseerde landen in gebreke blijven als het gaat om het verstrekken van gezond, veilig en voedzaam eten voor een redelijke en betaalbare prijs voor al hun inwoners. Dit probleem zal toenemen naarmate de wereld zich steeds meer verstedelijkt. (Emerging Leaders in The Chicago Council on Global Affairs, 2013: 1)

Problemen met betrekking tot toegang tot voedsel worden tegemoet gekomen door de publieke sec-tor door middel van systemen voor inkomenszekerheid en sociale vangnetten. Riches (2011: 770) stelt dat stedelingen die desondanks tussen wal en schip vallen in toenemende mate worden gehol-pen door voedselbanken. Riches, (2011: 770) suggereert dat het gebrek aan het verschaffen van ge-noeg, veilig en voedzaam voedsel voor een redelijke prijs ligt niet aan het aanbod van voedsel. Ar-moede, sociale ongelijkheid en een onder gefinancierd sociaal-zekerheidssysteem leiden ertoe dat honger een groeiend probleem is in stedelijke gebieden van geïndustrialiseerde landen. (Riches, 2011: 770)

Hajer (2003: 175) concludeert dat beleid, ook en met name in steden, steeds vaker tot stand komt in een institutionele leemte. Een institutionele leemte kenmerkt zich aan het ontbreken van algemene regels en normen waarmee beleid tot stand komt. Deze leemte ontstaat binnen het transnationale voedselregime op nationaal en stedelijk niveau.

(12)

In deze scriptie wordt met de term voedselregime bedoeld: (a) het stelsel van normen, principes en regels ten aanzien van de productie, handel en distributie van verwerkt voedsel, en (b) de organisa-ties en actoren die van deze normen, principes en regels gebruiken en formuleren. Het voedselre-gime bestaat uit drie niveaus: transnationaal, nationaal en lokaal-stedelijk. Voedselbeleid wordt transnationaal aangestuurd. Statelijke en

niet-state-lijke actoren hebben hier invloed op. Ook internati-onaal economisch beleid vormt transnationale ka-ders. Dit geldt met name voor de internationale handelsmarkt en ontwikkelingshulp. (O’Neill, 2009: 3 & 6) Deze invloed kan gezien worden als een zui-gend effect. Hierdoor komt het lokale-stedelijke leid onder spanning te staan wat in deze scriptie be-naderd wordt als de institutionele leemte. Figuur 1 illustreert dit fenomeen.

Het in gebreke blijven van gouvernementele instanties omtrent voedselbeleid kan leiden tot grotere voedselproblematiek. Interessant is om te onderzoeken hoe verschillende Nederlandse gemeentes omgaan met voedselbeleidsvorming en welke rol non-gouvernementele bottom-up organisaties hier-in spelen.

1.4 Structuur

In Hoofdstuk 2 wordt geanalyseerd of er sprake is van institutionele leemte tussen overheid en loka-le projecten. Hiervoor zal er gebruik gemaakt worden van verschilloka-lende theoretische invalshoeken. Aan de hand van Pothukuchi en Kaufman (1998) wordt in paragraaf 2.1 beargumenteerd dat voed-selbeleidsvorming van nationale- naar stedelijke overheidsinstanties verplaatst. Om het concept van institutionele leemte toe te lichten en toe te passen op de casus, wordt het institutional void concept van Hajer in paragraaf 2.2 uiteengezet. Deze paragraaf gaat in op nationale- en stedelijke voedsel-regulatie en de institutionele leemte hiertussen.

De deelvragen zijn opgedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk drie: ‘Nederlands voedselbeleid in stedelijke gebieden’, behandeld landelijk en lokaal voedselbeleid per casus. Hoofdstuk vier: ‘voed-selbanken als alternatieve vorm van gouvernementeel beleid’, benaderd in hoeverre voed‘voed-selbanken zich bezig houden met voedselbeleidsvorming en wat daarbij de samenwerkingsverhouding is tus-sen gouvernementele en non-gouvernementele actoren. Hoofdstuk vijf: ‘de invloed van institutione-Transnationaal

Nationaal

Lokaal-stedelijk Voedselregime

Institutionele leemte

(13)

le leemte op gouvernementele en non-gouvernementele instituties’, gaat in op de wenselijke ver-houdingen tussen beide. Tot slot wordt in hoofdstuk zes: ‘gouvernementeel versus non-gouverne-menteel, wat is nodig voor succes’, de samenwerking omschreven tussen de nationale overheid en de nationale stichting Voedselbanken Netwerk Nederland. Daarbij worden de uitdagingen en moge-lijkheden kritisch benaderd.

2. Theoretisch kader

Voedselbeleid wordt steeds meer een stedelijke aangelegenheid. Echter, zo stellen Pothukuchi en Kaufman in paragraaf 2.1, is de noodzaak van stedelijk voedselbeleid nog niet zichtbaar. In para-graaf 2.2 wordt toegelicht aan de hand van de theorie van Hajer (2003) hoe institutionele leemte deze onzichtbaarheid creëert.

2.1 Transnationale achtergrond, het stedelijke voedsel systeem;

Ondanks dat voedselbeleid niet zichtbaar is, draagt het bij aan het stedelijk welzijn. Pothukuchi en Kaufman (1998: 213) onderzochten de belangrijkste stedelijke politieke instituties van de Verenigde Staten op dit gebied. Hierbij horen de city department of food, the food policy council en the

city-planning department.

Pothukuchi en Kaufman (1998: 213-214) geven vier redenen voor de beperkte zichtbaarheid van het stedelijke voedselsysteem. Dit geldt met name voor beleidsmakers en stedelingen. Ten eerste wordt onder stedelijke inwoners beschikbaarheid van voedsel vaak als vanzelfsprekend ervaren. Toegang tot, betaalbaarheid en beschikbaarheid van voedsel wordt door beleidsmakers en stedelingen door-gaans niet als serieus probleem ervaren. Ten tweede heeft voedselproblematiek niet dezelfde priori-teit als bijvoorbeeld: huisvesting, criminalipriori-teit of transport problemen. Ten derde is het verlies van lokaal agrarisch gebied ongemerkt voorbijgegaan aan stedelingen en stedelijke voedsel distributeurs zoals supermarkten. Tot slot is er een blijvende dichotomie tussen stedelijk en landelijk agrarisch beleid. Stedelijk beleid wordt met name beïnvloed door nationaal beleid dat zich richt op huisves-ting en veiligheid. Daarbij blijft stedelijk beleid vaak onaangedaan door veranderend nationaal landbouw en voedsel beleid. (Pothukuchi en Kaufman, 1998: 213-214)

Pothukuchi en Kaufman (1998) stellen dat het voedselsysteem niet altijd de hoogste prioriteit heeft in stedelijke gebieden. Echter, dat afhankelijkheid van het voedselsysteem met name in stedelijke gebieden evident is. Armere huishoudens zijn in grotere mate afhankelijk van dit stedelijke voedsel-systeem. Dit komt omdat deze huishoudens naar verhouding een veel groter deel van hun inkomen

(14)

aan voedsel uitgeven. Daarbij is de keuze beperkter voor deze huishoudens, omdat men vaak niet beschikt over eigen vervoer. Daardoor zijn deze huishoudens gebonden aan supermarkten in hun nabije omgeving. Deze factoren dragen bij aan een verhoogde voedselonzekerheid bij deze gezin-nen. Lokale overheden kunnen effectiever en efficiënter actie ondernemen in het stedelijke voedsel-systeem dan dat nu gebeurt. Om dit te ondersteunen kunnen nieuwe instituties, zoals voedselbanken of andere private ondernemingen, worden opgericht of uitgebreid. (Pothukuchi en Kaufman, 1998: 213-214)

Ondanks dat voedselonzekerheid in de stad niet altijd zichtbaar is, blijft het volgens Pothukuchi en Kaufman (1998) wel een probleem. Als iets niet gedefinieerd wordt als een probleem, wordt er minder aandacht aan besteed en wordt het niet in verband gebracht met andere zaken. Dat wil zeg-gen, in eerste wereld steden worden huisvesting en armoede als probleem gedefinieerd, maar honger niet. Hierdoor kan de interdependentie tussen huisvesting en armoede wel gevonden worden, maar honger wordt buiten beschouwing gelaten. (Pothukuchi en Kaufman, 1998)

Het voedselsysteem als essentieel onderdeel van stedelijke gebieden definiëren is niet vanzelfspre-kend. Echter, zien Pothukuchi en Kaufman (1998: 216) dat er wel pogingen zijn gedaan om het voedselsysteem te integreren in stedelijk beleid. Zo zijn tijdens de tweede wereld oorlog in bijvoor-beeld New York City (USA) maatregelen genomen om arme stedelijke groepen van voedsel te voorzien. Dit gebeurde door middel van het promoten van productie van graan ten behoeve van voedsel in plaats van voer. Andere maatregelen waren het vormen van welzijnsprogramma’s. Echter dit was alleen om rellen te voorkomen en deze pogingen waren uitzonderingen. Pothukuchi en Kaufman (1998: 217) noemen verschillende redenen te noemen waaruit blijkt dat het voedselsys-teem wel van essentieel belang is voor stedelijke gebieden:

• De voedselsector beslaat zo’n 25% van de economie in stedelijke gebieden; • Vele stadsbewoners zijn werkzaam in de voedselindustrie;

• Afhankelijk van het inkomensniveau geven huishoudens tussen de 10% en 40% van hun inkomen uit aan voedsel;

• In toenemende mate krijgt het beschermen van agrarisch gebied prioriteit op de regionale agenda. Hierbij worden steden ook gevraagd om hun prioriteiten bij te stellen;

• Voedsel verspilling vormt een significant deel van het voedselverbruik binnen stedelijke gebieden; • Stadswatervervuiling door afvalstoffen van nabijgelegen agrarische bedrijven is een probleem; • Voedsel gerelateerde gezondheidsproblemen veroorzaken veel ziekten;

(15)

• Omdat huishoudens met een lager inkomen minder vaak in het bezit zijn van eigen vervoer, wordt de toegankelijkheid van openbaar vervoer steeds belangrijker;

• Huishoudens met een laag inkomen zijn veelal afhankelijk van noodoplossingen zoals voedsel-banken.

Kennis over een stedelijk voedselsysteem is als het fenomeen van de olifant en de zes blinde men-sen, vanuit verschillende perspectieven en ervaringen zijn uitgangspunten ontwikkeld van waaruit gewerkt wordt. Voedselbanken zien honger waarschijnlijk als het kernprobleem. Echter, voor de raad van volksgezondheid is voorlichting over gezonde voeding de hoofdzaak. Voorstanders van duurzaam voedselbeleid zien de reguliere voedselverschaffers als belangrijke obstakels. En tot slot zijn winkeliers en restauranthouders zich niet bewust van een probleem. (Pothukuchi en Kaufman, 1998) Deze verschillende perspectieven kunnen van invloed zijn op de samenwerking tussen ver-schillende actoren. Deze thesis onderzoekt deze samenwerkingsverbanden en in hoeverre deze van invloed zijn op de tot stand koning van beleid.

2.2 Voedselbeleid in een institutionele-leemte;

Sabatier (1986: 32) bespreekt het verschil tussen top-down en de bottom-up initiatieven. Top-down initiatieven beginnen met beleidsvorming en concentreren zich op de te behalen doelen. Bottom-up initiatieven beginnen met een netwerk van lokale actoren, die zelfstandig doelen, strategieën en ac-tiviteiten organiseren. Dit netwerk wordt gebruikt om alle reeds betrokken gouvernementele en non-gouvernementele instituties in kaart te brengen. Voedselbanken worden in deze thesis als bottom-up initiatieven gedefinieerd. Wanneer vanuit een bottom-up initiatief blijkt dat dergelijke instituties, zoals bijvoorbeeld overheidsinstanties, niet aanwezig zijn spreekt met van een institutional void of een institutionele leemte. Er is sprake van een institutionele leemte: ”if there are no clear rules and

norms according to which politics is to be conducted and policy measures are to be agreed upon” (Hajer, 2003: 175).

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is het van belang te weten of er sprake is van een insti-tutionele leemte in het Nederlandse voedselsysteem. Een instiinsti-tutionele leemte heeft namelijk directe implicaties op de vorming van nieuw beleid. Als er sprake is van institutionele leemte moet er bij het analyseren hiervan aandacht besteed worden aan twee dimensies. Enerzijds zullen actoren, in dit geval gemeenten en voedselbanken, door middel van open dialoog tot nieuw beleid te komen. An-derzijds worden tijdens dit overleg nieuwe normen gevormd en daarmee een kader gesteld voor le-gitieme politieke interventie. Deze wisselwerking tussen het vormen van kaders en het maken van beleid, ontstaat wanneer niet-traditionele politieke instituties de politieke ruimte, of leemte,

(16)

invul-len. De initiatiefnemers die dit doen zijn ontstaan vanuit de behoefte de problemen aan te pakken die bestaande instituties laten liggen. Deze maatschappelijke projecten spelen een grote rol in het invullen van een institutionele leemte. Het gaat in deze benadering van institutionele leemte om

bottom-up projecten waarin burgers de belangrijkste actoren zijn. (Hajer, 2003: 176)

Hajer (2003: 190-191) ziet een beleidsanalyse van een institutionele leemte als volgt: a varied

search for understandings of society to facilitate meaningful and legitimate political actions, agreed upon in mutual interaction, to improve our collective quality of life. De institutionele leemte waarop

hier geconcentreerd wordt is urban hunger. In deze thesis wordt gefocust op de wisselwerking tus-sen publieke en private actoren als reactie op de invulling van institutionele leemte wat betreft voedselonzekerheid. Dit wordt verder toegespitst op lokale voedselbanken en gemeenten. Daarbij wordt een analyse gemaakt van de mate van beleidsvormende betrokkenheid van de lokale voedsel-banken in Almere, Rotterdam enHelmond. Er wordt dus gezocht naar de mate waarin voedselban-ken betrokvoedselban-ken zijn bij beleidsvorming, de manier waarop deze betrokvoedselban-kenheid tot stand komt en in hoeverre dit invloed heeft op de mate van institutionele leemte op lokaal gemeentelijk niveau.

In deze thesis wordt de invloed van institutionele leemte op het beleidsvormende proces geanaly-seerd. Hajer (2003: 175-176) stelt dat er een dubbele dynamiek is binnen het beleidsvormende pro-ces in een institutionele leemte. Zo zouden actoren niet alleen de voor hen meest geschikte oplos-sing willen bepleitten maar ook opnieuw proberen te onderhandelen over bestaande institutionele

rules of the game. Wanneer beleid wordt gevormd in een institutionele leemte zijn zowel de

be-leidsmakers als het beleid dat tot stand komt afhankelijk van de interacties tussen betrokken acto-ren. (Hajer, 2003: 175-176)

2.3 Conclusie

Er is toegelicht hoe voedselonzekerheid in toenemende mate een probleem is waar steden mee te maken hebben. Daarbij verschuift het ontwerpproces van beleid ook van nationale naar stedelijke overheidsinstanties. Nationale overheidsinstanties reageren op de instabiliteit gecreëerd door het transnationale voedselregime. Hier wordt niet adequaat op gereageerd. Stedelijke overheidsinstan-ties blijken hier ook nog niet toe in staat. Dit gebrek aan beleid leidt tot een institutionele leemte. Deze leemte wordt opgevuld door bottom-up projecten zoals voedselbanken. Hierdoor wordt voed-selonzekerheid en honger aangepakt maar verdwijnt het ook uit de politieke arena. Deze depolitise-ring van het probleem maakt dat voedselonzekerheid vaak onzichtbaar is in steden.

(17)

3. Nederlands voedselbeleid in stedelijke gebieden

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van voedselbeleid in Nederland geschetst. Met name het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: “Naar een voedselbeleid” (hier-na WRR) door Knottnerus & Asbeek-Brusse geeft inzicht in het (hier-natio(hier-nale voedselbeleid. Aan de hand van de inzichten verkregen uit het WRR rapport wordt naar nationaal beleid gekeken. Door het lezen van de coalitieakkoorden van de onderzoeksgebieden: Almere, Rotterdam en Helmond, wordt lokaal beleid verder uitgelicht. Er wordt antwoord gegeven op deelvraag 1: “Komt voedsel-beleid op de nationale & stedelijke agenda voor”. En deelvraag 2: “Is er sprake van een institutione-le institutione-leemte in het voedselbeinstitutione-leid van lokainstitutione-le overheden?”. Deelvraag 1 wordt gesloten gesteld omdat er niet wordt gemeten in welke mate dit wel of niet voor komt. Deelvraag 2 gaat hier dieper op in en benaderd of institutionele leemte invloed heeft op de aan- of afwezigheid van stringent voedselbe-leid.

3.1 Nationaal voedselbeleid

In het rapport van de WRR worden door Knottnerus & Asbeek-Brusse de transnationale ontwikke-lingen op het gebied van voedselbeleid, en de consequenties daarvan voor Nederland geanalyseerd. (Knottnerus en Asbeek-Brusse in WRR, 2014: 10)

Voedselbeleid heeft geen prominente plek op de Nederlandse beleidsagenda. Dit kent een histori-sche ontwikkeling. Sinds de Tweede Wereldoorlog is landbouwbeleid geen nationale aangelegen-heid meer. Beleidsvorming vindt plaats in Europees en internationaal samenwerkingsverband. Ge-meenschappelijk landbouwbeleid en vrijhandelsverdragen hebben invloed op nationaal beleid, voedselproductie en consumptie. (Knottnerus en Asbeek-Brusse in WRR, 2014: 20)

Ecologische houdbaarheid, volksgezondheid en de robuustheid van de voedselvoorziening zijn uit-dagingen waar de transnationale voedselvoorziening van afhankelijk is. De voedselvoorziening maakt aanspraak op grond, natuurlijke hulpbronnen, grondstoffen en levert een bijdrage aan de uit-stoot van biogassen en afname van biodiversiteit. De volksgezondheid komt in gevaar door negatie-ve effecten van de intensinegatie-vering van voedselproductie. Deze uitdagingen maken het lastig voor het transnationale voedselsysteem om de robuustheid te waarborgen. Alle schokken, zoals verloren oogsten of het uitbreken van ziekten, moet het systeem op kunnen vangen. (Knottnerus en Asbeek-Brusse in WRR, 2014: 9)

(18)

Binnen de Europese Unie is landbouwbeleid een belangrijk thema. Inkomenseisen van boeren, ei-sen op het gebied van voedselveiligheid, milieu en etikettering zijn allemaal zaken waar de EU be-leid voor ontwikkeld. Dit staat gedocumenteerd in de Common Agricultural Policy uitgegeven door de European Commission for Agriculture and Rural Development (European Commission, 2014).

In het regeerakkoord van 2012-2016 is geen direct beleid ten aanzien van de voedselvoorziening opgenomen (Rutte, M & Samsom, D. M., 2012). Echter geeft het WRR rapport naar een

voedselbe-leid hier een directe aanzet toe. Knottnerus en Asbeek-Brusse (in WRR, 2014: 118) stellen hierin

dat er momenteel geen concreet voedselbeleid in Nederland bestaat. Voedselbeleid valt nu onder de volgende beleidsterreinen: landbouwbeleid, handelsbeleid, voedselveiligheidsbeleid, volksgezond-heidsbeleid en ruimtelijkeordeningsbeleid.

“Nederland kent geen institutioneel verankerd voedselbeleid met een integrale afweging van doelen.

Het beleid rond voedsel is een historisch gegroeid mozaïek van doelstellingen, instrumenten en in-stituties ontleend aan landbouwbeleid, handelsbeleid, voedselveiligheidsbeleid, volksgezondheids-beleid, milieu- en ken- nis- en innovatiebeleid” (Knottnerus en Asbeek-Brusse in WRR, 2014: 133).

Het ontbreken van nationaal voedselbeleid is een praktijk voorbeeld van institutionele leemte. Ter-wijl transnationale ontwikkelingen en Europees beleid invloed hebben op de totstandkoming van nationaal beleid krijgen lagere bestuursniveaus meer inspraak. Hierdoor ontstaan er een zuigeffect op de nationale voedselbeleidsvorming. (Knottnerus en Asbeek-Brusse in WRR, 2014: 118, 119). Een analyse van beleid in verschillende gemeentes zal uitlichten in hoeverre lagere bestuursniveaus voedselbeleid vormen.

3.2 Voedselbeleid in Almere

In het eerste casusgebied van dit onderzoek, Almere, zijn verscheidene initiatieven op het gebied van voeding. Dit onderzoek ziet de voedselbank als één hiervan. Zowel het Oostvaardersakkoord 2010-2014 (Gemeente Almere, 2010) als het coalitieakkoord 2014-2018 (Gemeente Almere: a, 2014) zijn onder de loep genomen om het huidige beleid te analyseren. Hoewel armoedebeleid is opgenomen in de akkoorden is er geen specifiek beleid omtrent voedsel, voedselvoorziening, voed-seldistributie, voedselprijzen of voedselhulpverlening.

Voedsel wordt letterlijk opgenomen in het programmaplan van de programmabegroting 2015. Bij-speerpunt innovatie (Gemeente Almere: c, 2014: 27) stelt de gemeente dat Almere een stad is met veel potentie: “Het is een stad met kenmerken als een jeugdige bevolking, goede bereikbaarheid, ruimte, goede onderwijsvoorzieningen en ambities op het gebied van duurzaamheid, groen, voedsel,

(19)

energie en gezondheid. Daarmee is Almere een uitstekende vestigingsplaats voor mensen, organisa-ties en bedrijven”. Om de potentie van de stad te benutten focust de stad zich op ‘knooppunt’ pro-jecten waarbij samenwerking tussen: overheid, instellingen, bedrijfsleven en onderwijs plaatsvindt. Deze projecten zijn de kracht van nieuwe ontwikkelingen. (Gemeente Almere: b, 2014: 27) In de programmabegroting (Gemeente Almere: b, 2014: 138) is zo een knooppunt project terug te vinden. Het Voedsel Loket Almere (VLA) wordt gesubsidieerd met €25.000,-, aldus de begroting.

Kijkend naar Almere wordt er geen directe aanleiding van beleid gevonden in het huidige coalitie-akkoord Almere 2014-2018, noch in het voorafgaande Oostvaarderscoalitie-akkoord 2010-2014. Wel word er in onderliggende documenten als de partijbegroting en de programmabegroting beleid gevonden toegespitst op samenwerkingsprojecten. Binnen die projecten worden ook voedselprojecten ge-noemd. Daarbij wordt het VLA gesubsidieerd en heeft de gemeente Almere actief maar zeer beperkt voedselbeleid.

3.3 Voedselbeleid in Rotterdam

Rotterdams armoedebeleid wordt gekenmerkt door de nadruk op werk. Werk moet lonen en per de-finitie meer opleveren dan bijstand of hulp vanuit sociale instanties. Als een Rotterdammer een uit-kering in de vorm van bijvoorbeeld bijstand krijgt moet daarvoor iets tegenover staan. Zo wordt vrijwilligerswerk of een andere passende tegenprestatie zoals scholing verplicht gesteld (Gemeente Rotterdam, a: 2014).

Aan armoedebeleid in Rotterdam wordt €8.736 miljoen ter beschikking gesteld. Vanaf 2014 groeit dit bedrag gestaag, tot €9.596 miljoen in 2018. Er zijn geen specifieke bedragen begroot voor voed-selbeleid ten behoeve van voedsel-onzekere Rotterdammers. Ook is er geen bedrag begroot voor de voedselbank Rotterdam of andere voedselhulp verlenende instanties. (Gemeente Rotterdam, b: 2014)

3.4 Voedselbeleid in Helmond

Voedselbeleid is onderdeel van armoede beleid in Helmond. Dit beleid is gefocust op participatie in de samenleving. “Het gaat erom dat mensen uiteindelijk uit hun slechte financiële situatie komen; dat vraagt uiteraard ook van henzelf een inspanningsverplichting” (Gemeente Helmond, 2014: 9). Jaarlijks is er een budget van €1 miljoen ten behoeve van armoedebeleid. Hierin is de Super Sociaal opgenomen. “De subsidie aan Super Sociaal en Let’s Ruilwinkel wordt in onze collegeperiode in stand gehouden; dat betekent dat tot en met 2018 de subsidie wordt voortgezet”. (Gemeente Hel-mond: a, 2014: 9)

(20)

Het is vanzelfsprekend dat bij stringent beleid een vast begroot bedrag hoort. Volgens de begroting van Helmond (2015: 49) bedraagt deze €115.000,-. Hierbij staat dat deze vastligt tot en met 2017 en verlengt kan worden tot 2018. De Super Sociaal staat op de incidentele begroting ingedeeld. Deze wordt gebruikt om bedragen te begrootten die geen structurele aard kennen. Het gaat om het oplos-sen van knelpunten en het leggen van beleidsaccenten. (Gemeente Helmond: b, 2014: 27)

3.5 Conclusie

Er is gewerkt naar een antwoord op deelvraag één: “Komt voedselbeleid op de nationale & stedelij-ke agenda voor”. Alle beleidsstukstedelij-ken van de casussen en de nationale overheid zijn kwalitatief be-naderd. Er is geen nationaal voedselbeleid vanuit de overheid, aldus Knottnerus en Asbeek-Brusse in het WRR rapport Naar een Voedselbeleid (2014: 133). Dit blijkt ook naar aanleiding van een ana-lyse van Regeerakkoord VVD - PvdA (2012).

Gemeente Almere heeft in de coalitieakkoorden geen apart voedselbeleid opgenomen. In de pro-gramma- en partijbegroting zijn echter wel aanleidingen van geïnstitutionaliseerd beleid te vinden in de vorm van een vastgesteld subsidiebedrag. Dit beleid richt zich op ‘knooppunt projecten’. Het VLA valt hieronder. Hiermee is er geen specifiek voedselbeleid, wel specifiek beleid op samenwer-kingsprojecten waar projecten omtrent voedsel ook onder vallen.

Gemeente Rotterdam stelt een bedrag beschikbaar ten behoeve van middelen armoedebeleid. Dit budget wordt in de algemene begroting niet verder onderverdeeld waardoor geen zicht is op directe of indirecte gouvernementele hulp aan de Voedselbank Rotterdam. Ook is er geen sprake van voed-selbeleid of voedselhulpverlening in het coalitieakkoord van Rotterdam.

Helmond noemt letterlijk de voedselhulp verlenende organisatie Super Sociaal in hun coalitieak-koord. Er is een vast bedrag begroot van €115.000 welke semi-permanent is. Deze subsidie blijft in ieder geval onder het huidige college. Hiermee heeft Helmond het meest stringente beleid en is de enige waar voedselbeleid een plek krijgt op de stedelijke beleidsagenda als onderdeel van armoede-beleid.

(21)

Deelvraag twee luid: “Is er sprake van een institutionele leemte in het voedselbeleid van lokale overheden?”. Als er geen duidelijke regels of normen zijn waaraan beleid getoetst kan worden is er sprake van een institutionele leemte (Hajer, 2003). Beleid kan verschillende vormen aannemen. Voor dit onderzoek is in eerste instantie gezocht naar geschreven beleid, danwel politieke standpun-ten, danwel financiële afspraken. Dit is minimaal terug te vinden bij drie casussen, alsook op lande-lijk niveau. In het geval van Helmond is duidelande-lijk terug te vinden dat er financiële middelen ter be-schikking worden gesteld voor langere termijn. Daarbij zijn er duidelijke regels en normen afge-sproken tussen de Super Sociaal en de gemeenteraad. Hier kan niet geafge-sproken worden van een insti-tutionele leemte. In Almere en Rotterdam is beleid niet terug te vinden in de geschreven documen-ten, echter mondelinge uitspraken die gestandaardiseerd zijn blijven hier buiten beschouwing. Op nationaal niveau is ook geen stringent voedselbeleid terug te vinden. Wel geeft het WRR rapport

naar een voedselbeleid van Knottnerus en Asbeek-Brusse (2014) inzicht in de noodzaak voor de

nationale overheid om hier een prioriteit van te maken.

4. Voedselbanken als alternatieve vorm van gouvernementeel beleid

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op deelvraag drie: “In welke mate houdt een voedselbank zich bezig met voedselbeleidsvorming?”. En ook op deelvraag vier: “Hoe verloopt de samenwer-king tussen de gemeente en non-gouvernementele instanties?”. Het Voedsel Loket te Almere, de Super Sociaal te Helmond en de voedselbank te Rotterdam in gevraagd naar hun perceptie op be-leidsvorming en samenwerking. Er wordt geïnformeerd naar de werkwijze van de stichting om zo ‘de mate van betrokkenheid van lokale projecten op voedselbeleid’ te kunnen omschrijven. Daarbij wordt de volgende vraag gesteld: “hoe ziet de huidige samenwerking/relatie tussen gemeente en uw organisatie er uit?”. De vragen die gebruikt zijn tijdens de interviews zijn beschikbaar in bijlagen I t/m III.

4.1 Almere

In Almere wordt voedselhulp aangeboden door het VoedselLoket. Het Voedsel Loket Almere (het VLA) is een verlengde van het armoedebeleid van de gemeente Almere. Dhr. van Eck (oud wethou-der van armoedebeleid en voorzitter stichting VLA) en Mvr. de Jonge (huidig wethouwethou-der armoede-beleid) werken nauw samen om dit beleid op elkaar af te stemmen. Het VLA wordt voor een groot deel gesubsidieerd door de gemeente, met €100.000,- per jaar. Buiten een financiële samenwerking ondersteunen het VLA en de gemeente elkaar bij dagelijkse werkzaamheden. Dit gebeurd bijvoor-beeld bij intakes en inkomenstoetsing. Daarbij bieden beide partners elkaar inzicht in de status van

(22)

cliënten en de specifieke hulp die een gezin nodig heeft. Er is afstemming tussenbeide over wie welke hulp kan bieden. (van Eck, 2014)

Dhr. van Eck houd zich samen met mevr. de Jonge bezig met het vormen van stringent, of geïnstitu-tionaliseerd beleid. Als voorzitter van VLA en oud wethouder armoedebeleid zorgt van Eck ervoor dat de organisatie actief betrokken is met gemeentelijke beleidsvorming. Uitdaging in het voedsel-beleid van Almere is de niet stringente vorm hiervan. Elk jaar is het weer een strijd om de subsidie rond te krijgen. De nationale overheid kan helpen door middel van het verstrekken van ‘geoor-merkt’ geld. Door afbakening van financiële middelen zal institutionalisering van voedselbeleid op gang komen. De gemeente Almere, vertegenwoordigd door mevr. de Jonge, en het VLA werken in goede harmonie samen. De overeenstemming dat er stringenter beleid komt is er niet. (van Eck, 2014)

4.2 Rotterdam

Dhr. Jeager, voorzitter van voedselbank Rotterdam, werd gevraagd naar zijn ervaringen omtrent samenwerking met de gemeente Rotterdam. De relatie tussen gemeente, voedselbank en het distri-butiecentrum Rijnmond is niet structureel als het gaat over beleid, uitwisselen van informatie en dergelijke. Als de voedselbank hulp nodig heeft is de gemeente tot op heden bereid gebleken om een helpende hand te bieden. Een indirecte maar structurele financiële bijdrage van de gemeente Rotterdam is het pand waar het symbolische bedrag van €1,- per jaar voor betaald wordt. De ge-meente Rotterdam geeft geen subsidie aan de voedselbank. (Jeager, 2015)

“De voedselbank moet verre blijven van het onderwerp waar u het over heeft. […] Als je kijkt naar de begroting van de gemeente gaat bijna een kwart om bij maat-schappelijke ontwikkeling en werk & inkomen dus er wordt veel gedaan aan par-ticipatie, inkomen etc. Ik ga niet met de gemeente een discussie aan wat de plek van de voedselbank daartussen is.” (Jeager, 2015)

Over samenwerking tussen instanties of instellingen zegt Dhr. Jeager (2015) dat dit particuliere in-stellingen zijn die door gemeente Rotterdam worden ingehuurd. Zo geschied de inkomenstoetsing door sociale zaken. Echter wordt dit door Dhr. Jeager (2015) niet gezien als een samenwerking met de gemeente of anderszins gouvernementele instellingen. Voedselbank Rotterdam staat hiermee op grotere afstand van het beleidsmakende proces over armoedebeleid en voedselhulpverlening. “Ik ga

niet over het beleid, als ik me daarmee ga bemoeien ga ik de politiek wel in en ga ik niet werken bij een voedselbank” (Jeager, 2015). Jeager (2015) stelde dat het de vraag is of de overheid überhaupt

(23)

een taak heeft voor voedseldistributie. Dit gaat vooraf aan de vraag hoe de samenwerking tussen voedselbanken en gemeenten verloopt.

4.3 Helmond

Super Sociaal is de voedselbank in Helmond. Dhr. Feuerriegel is de bestuursvoorzitter van de stich-ting. Super Sociaal heeft als hoofddoel: voedsel verstrekken aan de allerarmsten van de gemeen-schap. Daarbij zijn financiële hulpverlening, participatie en reïntegratie zijn drie pijlers waar de vereniging zich op richt. De Super Sociaal checkt nauwkeurig de financiële situatie alvorens ge-bruik gemaakt kan worden van de super. De inkomenstoets geschied door de stichting, niet door gemeente of neveninstellingen. (Feuerriegel, 2015)

Er is actief verwijzingsbeleid tussen de Super Sociaal, hulpverlenende instanties en gouvernemente-le instanties. Het armoedebegouvernemente-leid in Helmond is tussen de betrokken gouvernementegouvernemente-le en non-gou-vernementele instellingen zoals de Super Social, sociale zaken en gemeente, op elkaar afgestemd. (Feuerriegel, 2015)

De Super Sociaal en de gemeente Helmond functioneren geheel afzonderlijk van elkaar. Super So-ciaal heeft eigen beleid omtrent toelating en reïntegratie. Er heerst een zogeheten subsidierelatie. In het kader van armoedebeleid subsidiëren ze de stichting met €120.000 per jaar. Daarnaast worden inkomsten verworven uit verkoop, sponsoring en fondsen. Zowel de gemeente als de Super Sociaal hebben een actieve rol in het doorverwijzen naar elkaar. Zo blijven taken gescheiden. De samen-werking gaat echter wel verder. Zo wordt er verantwoording afgelegd over hoe de subsidie besteed wordt. De werkzaamheden van Super Sociaal moeten passen binnen het armoedebeleid dat de ge-meente heeft uitgezet. (Feuerriegel, 2015)

4.4 Conclusie

Dit hoofdstuk beantwoord deelvraag drie: “In welke mate houdt een voedselbank zich bezig met voedselbeleidsvorming?”. En ook deelvraag vier: “Hoe verloopt de samenwerking tussen de ge-meente en non-gouvernementele instanties?”.

De voorzitter van het VLA te Almere, van Eck (2014), zoekt de samenwerking op om zo tot een houdbare oplossing te komen van voedselonzekerheid in Almere. Feuerriegel (2015), voorzitter van Super Sociaal te Helmond, verklaart geheel afzonderlijk van de gemeente te functioneren als stich-ting. Echter, gezien de subsidie die de gemeente verstrekt aan de stichting werkt ze in lijn met het

(24)

vastgestelde armoedebeleid van de gemeente. Dhr. Jeager, voorzitter van de voedselbank in Rotter-dam, wilt zich verre houden van inmenging in beleidsvorming.

Figuur 2 illustreert de verschillende benaderingen van de voedselbanken op het gebied van beleids-vorming en samenwerking.

5. De invloed van institutionele leemte op gouvernementele en non-gouvernementele institu-ties

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op deelvraag vijf: “Welke verhouding tussen gouverne-mentele en non-gouvernegouverne-mentele organisaties wordt wenselijk geacht op lokaal niveau ten behoeve van een succesvolle voedselbeleidsvorming?”. In hoofdstuk vier is benaderd in hoeverre samen-werking tussen voedselbanken en gemeenten al dan niet soepel verloopt. In hoeverre heeft instituti-onele leemte invloed op de huidige samenwerking tussen de voedselbank en de gemeente? En wat is de invloed van een institutionele leemte op het beleid van de voedselbanken?

Allereerst wordt besproken welke invloed het gebrek aan stringent beleid heeft op de samenwerking tussen gemeente Almere en het VLA. Ten tweede wordt beargumenteerd waarom geïnstitutionali-seerd beleid niet alleen de verantwoordelijkheid is voor gemeente maar ook voor de maatschappij op zowel profit- als non-profit niveau. Geïnstitutionaliseerd beleid wordt op nationaal niveau in

Figuur 2: matrix van betrokkenheid en samenwerking

mate van beleidsvormende betrokkenheid samenwerking Helmond Almere Rotterdam Voedselbanken Nederland

(25)

twijfel getrokken, en daarbij ook de wenselijkheid van inmenging van lokale voedselbanken in het beleidsmakende proces. Dit komt voort vanuit de casus in Rotterdam.

Ten derde wordt vanuit de casus in Helmond het belang van samenwerking tussen gouvernementele en non-gouvernementele actoren beargumenteerd. De volgende vraag is gesteld tijdens de inter-views: “hoe ziet u de toekomst van voedselbeleid voor zich op lokaal niveau en wat is daarin de wenselijke verhouding tussen projecten, gemeente & nationale overheid?”.

5.1 Almere

Dhr. van Eck (2014) stelt dat door de institutionele leemte, of het ontbreken van stringent beleid, interventie van voedselbanken in gemeenschappen nodig blijft. Dhr. van Eck concludeert dat van-wege gebrek aan geoormerkt geld en stringent beleid, gemeentes niet aan voedselbeleid worden ge-houden of hierop aangesproken worden door de nationale overheid. “[beleid] ligt niet vast, en daar ligt het probleem” (van Eck, 2014). Dit geld in het geval van Almere, aangezien er per gemeente uitzonderingen plaats kunnen vinden. Het is mogelijk dat er gemeentes zijn waar wel stringent be-leid is als het gaat om voedsel en armoede. (van Eck, 2014)

Beperkt politiek bewustzijn van voedselonzekerheid op lokaal en nationaal niveau ervaart van Eck (2014) als een essentieel probleem. Vanwege de beperkte perceptie in het politieke spectrum blijft een oplossing achterwege. Om hier verandering in aan te brengen ziet van Eck (2014) kansen in open dialoog tussen gouvernementele en non-gouvernementele organisaties.

Voedselbeleid, of beleid om voedselonzekerheid en honger te voorkomen, is onderdeel van armoe-debeleid. Echter, wordt dit niet stringent benaderd door Den Haag. Hierdoor blijft rek zitten in, on-der anon-dere, budget dat beschikbaar gesteld wordt op landelijk en lokaal niveau. Zolang er geen vast beleid en bedrag wordt afgesproken wat vrij wordt gemaakt voor voedselhulpverlening blijft het een discussiepunt. (van Eck, 2014)

Van Eck (2014) ziet kansen in een gesprek met de wethouder. Als er een sociale coalitie is bied dit mogelijkheden. Dit geldt zowel op landelijk als lokaal niveau. Gesprekken met de staatssecretaris zullen kansen bieden om nationale politieke bewustwording over honger te creëren. De meest wen-selijke verhouding voor Dhr. van Eck (2014) is die van open dialoog en samenwerking tussen poli-tiek en voedselbanken op zowel landelijk als lokaal niveau. Een praktische oplossing ziet van Eck

(26)

(2014) in het verstrekken van geoormerkte budgetten. Indien gemeenten een geoormerkt budget krijgen om voedselonzekerheid terug te dringen wordt dit beleid als het ware beschermt. (van Eck, 2014)

5.2 Rotterdam

Dhr. Jeager (2015), voorzitter van voedselbank Rotterdam, zet vraagtekens bij het landelijke beleid van voedseldistributie. Kenmerkend aan de verhouding tussen voedselbank Rotterdam en gemeente Rotterdam is dat een samenwerking vanuit de voedselbank op beleidsvormend niveau niet als wen-selijk wordt geacht.

Jaeger (2015) ervaart een structurele spanning tussen de politiek en de voedselbanken. Dit vanwege de invloed die een voedselbank heeft op het succes van gemeentelijk beleid. Voedselbanken houden de politiek een spreekwoordelijke spiegel voor: “alles is nog niet helemaal op orde, daarom hebben wij duizenden mensen die in aanmerking komen voor een voedselpakket” (Jeager, 2015). Dit leid echter in Rotterdam niet tot structureel beleid tussen beide partijen.

Dhr. Jeager oppert de vraag of voedseldistributie wel een taak is van de overheid. Daarmee wordt ook de vraag geïmpliceerd of het wel de gouvernementele instituties zijn welke ontoereikend zijn. Er kan ook gedacht worden aan de toereikendheid van non-gouvernementele bedrijven zoals Albert-Heijn en Unilever. Een eventuele publiek-private samenwerking zou toereikendheid kunnen vergro-ten. De ontoereikendheid van gouvernementele instituties als gemeente Rotterdam of sociale zaken wordt in deze casus niet in twijfel getrokken.

Een wenselijke verhouding tussen gouvernementele en non-gouvernementele organisaties ligt voor Dhr. Jaeger (2015) op nationaal niveau. Een systeem waarbij de kracht van beide regimes benut wordt is niet onrealistisch. Bijvoorbeeld een creditcard systeem, waarmee cliënten boodschappen kunnen doen in gewone supermarkten. Een dergelijk systeem lijkt erg op de American Foodstamps tegenwoordig bekend als SNAP (Supplemental Nutrition Assistance Program). Dit systeem “is an

electronic system that allows a recipient to authorize transfer of their government benefits from a Federal account to a retailer account to pay for products received.” (USDA: a, 2015). Hierbij

wordt van een creditcard gebruik gemaakt en herkent het betalingssysteem van aangesloten winke-liers precies welke producten van de subsidie betaald kunnen worden. (USDA: a, 2015) Zo kan ie-mand boodschappen doen en wordt een deel van de boodschappen betaald met de subsidie en valt een deel van de producten, zoals bijvoorbeeld alcohol en tabak, buiten de regeling (USDA: b,

(27)

2015). Dit systeem bestaat al lang en de kaders zijn ver doorgevoerd, zo moeten alle staten mee-doen en is het aantal winkels dat meedoet substantieel (USDA: a, 2015). Het gouvernementele lo-gistieke netwerk voor distributie van financiële middelen wordt dan gecombineerd met het logistie-ke netwerk van non-gouvernementele voedseldistributie organisaties zoals Unilever en Albert-Heijn. (Jeager, 2015)

5.3 Helmond

Armoedebeleid is voor Feuerriegel (2015) een verantwoordelijkheid voor de overheid en de maat-schappij. Bij dit project is dan ook de overheid direct betrokken. Dat was niet gelijk succesvol ech-ter wel met een duidelijk doel. Super Sociaal is opgericht vanuit de toenmalige voedselbank. In die voedselbank was sprake van fraude en dus was er noodzaak om de werkwijze te herzien. Dit is ri-goureus aangepakt en de gemeente is hiervan altijd op de hoogte gehouden. De eerste twee jaar heeft een subsidie van het Skanfonds het startkapitaal van €200.000,- verzorg. Het fonds was tijde-lijk, en dus is er twee jaar de tijd geweest om de gemeente te betrekken, te laten zien waar het pro-ject toe in staat was en te overtuigen in de toekomst financieel bij te dragen aan de SuperSociaal. “Wij hebben ze natuurlijk niet buiten spel gezet wij hebben ze juist betrokken” (Feuerriegel, 2015).

Een valkuil is dat gemeenten met een redelijk draaiende voedselbank geen noodzaak hebben voor actie of interventie. Immers is geld spenderen aan iets wat goed loopt niet noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor de manier waarop een voedselbank functioneert maar ook de mate van effectiviteit. Indien er meer honger zou zijn zou de noodzaak tot hulp vanuit de gemeente groter worden. (Feuer-riegel, 2015)

Feuerriegel (2015) is voorstander van een actieve professionele samenwerking tussen gouverne-mentele en non-gouvernegouverne-mentele actoren. Super Sociaal is opgericht aan de hand van een bedrijfs-plan waarin rekening werd gehouden met de toegevoegde waarde van de stichting aan de lokale maatschappij. Indien beide partijen werken in termen van toegevoegde waarde en professionaliteit richting hetzelfde doel kan een gezonde samenwerking ontstaan waarbij de gemeenschap is gebaad.

5.4 Conclusie

Alle geïnterviewden neigden naar een bepaalde vorm van samenwerking als wenselijk voor een succesvolle voedselbeleidsvorming. In het geval van Almere (van Eck, 2014) worden kansen erva-ren in de kracht van open dialoog tussen gouvernementele en non-gouvernementele organisaties. Dit houd in dat de gemeente en voedselbank in dialoog met elkaar tot mogelijkheden en samenwer-kingsvormen komen. Dit leidt van Eck (2014) af van het idee dat er een beperkt politieke

(28)

bewust-zijn is van voedselonzekerheid. Dhr. Jaeger ziet ondanks bewust-zijn sceptische blik over inmenging van voedselbanken op beleidsvorming toch een kans voor samenwerking. De wenselijke verhouding tussen gouvernementele en non-gouvernementele organisaties ziet hij op landelijk niveau. Dit houd in dat instellingen zoals: Voedselbanken Netwerk Nederland, Albert-Heijn, Unilever en de nationale overheid een samenwerking aan zouden gaan waarbij huidige logistieke netwerken worden benut. Zo heeft de voedselbank het beste verdelingsdistributie netwerk, de overheid het beste financiële distributie netwerk en hebben private voedsel producenten het beste toeleveringsnetwerk. Dhr. Feu-erriegel (2015) ziet naar aanleiding van het succes van de Super Sociaal een professioneel zakelijke samenwerking tussen gemeente en voedselbank als wenselijk. Hierbij is het van belang dat beide organisaties streven naar een professionele effectieve aanpak en dit in lijn van een gemeenschappe-lijk doel doen.

In Rotterdam is geen geïnstitutionaliseerd gemeentebeleid omtrent voedsel of jegens de voedsel-bank. Er kan gesteld worden dat er institutionele leemte op het gebied van voedselbeleid is. In hoofdstuk vier is gebleken dat beleidsvormende betrokkenheid door de voedselbank Rotterdam als niet-wenselijk wordt geacht. Ook kwam hier naar voren dat er geen samenwerking tussen de ge-meente- en voedselbank Rotterdam wordt gezocht. Dhr. Jeager, namens voedselbank Rotterdam, acht een samenwerking tussen nationale overheid, voedselbank en voedselproducenten als de meest wenselijke verhouding.

In Almere is nauwelijks geïnstitutionaliseerd gemeentebeleid omtrent voedsel of jegens de voedsel-bank. Er kan gesteld worden dat er institutionele leemte op het gebied van voedselbeleid is. In hoofdstuk vier is gebleken dat beleidsvormende betrokkenheid door het VLA als wenselijk wordt ervaren. Het VLA zoekt actief de samenwerking met de gemeente Almere op en krijgt hier ruimte voor in de vorm van gesprek en discussie. Er is momenteel een actieve samenwerking tussenbeide welke als prettig en effectief wordt ervaren. Deze vorm van samenwerking wordt op grote schaal wenselijk geacht op zowel lokaal als nationaal niveau.

In Helmond is er geïnstitutionaliseerd gemeentebeleid omtrent voedsel en de voedselbank. Er kan gesteld worden dat er geen institutionele leemte op het gebied van voedselbeleid is. In hoofdstuk vier is gebleken dat directe beleidsvormende betrokkenheid door Super Sociaal niet als wenselijk wordt ervaren. Super Sociaal zoekt geen actieve samenwerking met de gemeente Helmond. De indi-recte samenwerkingsvorm die Super Sociaal en gemeente Helmond naar elkaar hebben wordt als

(29)

prettig ervaren. Men weet elkaar te vinden en werkt naar hetzelfde doel binnen dezelfde beleidska-ders. Deze vorm van samenwerking wordt op grote schaal wenselijk geacht op zowel lokaal als na-tionaal niveau. Daarbij wordt ook een nationale samenwerking als wenselijk geacht. Een creditcard systeem, zoals in paragraaf 5.4 staat omschreven in de casus van Rotterdam, wordt als kans gezien. Het benutten van het vermogen van zowel nationale overheid als de landelijke voedselbank organi-satie als voedselproducenten wordt als de meest wenselijke verhouding gezien. Dhr. Feuerriegel (2015) vind het verhelpen van voedselonzekerheid in Nederland een aangelegenheid voor zowel de overheid als de maatschappij.

Kijkend naar de mate van institutionele leemte in de drie verschillende casussen is er een verband te zien. Hoe groter de institutionele leemte hoe minder samenwerking er plaats vind tussen de ge-meente en de voedselbank. De voedselbank Rotterdam opereert in een gege-meente met een grote mate van institutionele leemte en ziet geen oplossing in samenwerking op lokaal niveau. Het VLA, de voedselbank die een middelmatige institutionele leemte ervaart, ziet samenwerking als de meest kansrijke oplossing om voedselonzekerheid tegen te gaan. De Super Sociaal opereert in een ge-meente zonder institutionele leemte en ziet samenwerking op lokaal en nationaal niveau als een op-lossing om voedselonzekerheid tegen te gaan. Waarbij de meest succesvolle samenwerkingsvorm is van indirecte aard is en waarbij een gemeenschappelijk doel duidelijke kaders schept voor de sa-menwerking.

6. Gouvernementeel versus non-gouvernementeel beleid, wat is nodig voor een nationaal suc-ces?

Dit hoofdstuk beantwoord deelvragen: zes, zeven en acht. Deelvraag zes: “is er samenwerking tus-sen voedselbanken om beleid af te stemmen?” wordt beantwoord in paragraaf 6.1. Deelvraag zeven: “Hoe reageert de nationale overheid op de mate van betrokkenheid van stedelijke gebieden op voedselbeleid?” wordt beantwoord in paragraaf 6.2. Tot slot deelvraag acht: “Welke verhouding tussen gouvernementele en non-gouvernementele organisaties wordt wenselijk geacht op nationaal niveau ten behoeve van een succesvolle voedselbeleidsvorming?” welke wordt beantwoord in para-graaf 6.3. Om het nationale voedselbeleid te analyseren in gesproken met Dhr. Wijnbelt, voorzitter van Voedselbanken Nederland. Voedselbanken Nederland fungeert als het hoofdkantoor van alle voedselbanken welke zich bij deze landelijke vereniging voegen. Super Sociaal en het VLA zijn onafhankelijke verenigingen. Voedselbank Rotterdam is wel lid van de stichting Voedselbanken Nederland. (Wijnbelt, 2015; van Eck, 2014; Feuerriegel, 2015; Jeager, 2015)

(30)

6.1 Nationale organisatie voedselbanken

Er is samenwerking tussen 157 voedselbanken en 8 distributiecentra in Nederland. Deze voedsel-banken werken allen onder de naam ‘Voedselbank’. (Voedselvoedsel-banken Nederland, 2014) Het service-centrum van de Voedselbanken Nederland is het hoofdkantoor van de organisatie. De algemene le-den vergadering is het hoogste orgaan binnen de vereniging. Deze omvat de bestuurslele-den van de afzonderlijke voedselbanken. Dhr. Leo Wijnbelt is de voorzitter van de vereniging. (Wijnbelt, 2015) Momenteel staat voedselbeleid niet op de nationale politieke agenda. Hiervoor is gekeken naar de miljoenennota van 2014. In de miljoenennota (Ministerie van Financiën, 2014) is een motie uit ver-gaderjaar 2013-2014 te vinden. Deze motie luid: “2013–2014 Dik-Faber verzoekt de regering om supermarkten (CBL) en voedselbanken duidelijkheid te verschaffen over het fiscaal aantrekkelijk doneren van voedsel”. Deze motie is aangenomen op 11 maart 2014. (Kamerstukken II 2013/14, 31 532, nr. 127 in Miljoenennota 2014: Ministerie van Financiën, 2014) Verder is geen direct beleid omtrent samenwerking tussen landelijke overheid en voedselbanken op nationaal niveau te vinden. Ook is er in het coalitieakkoord VVD-PvdA (Rutte, M & Samsom, D. M., 2012) en de miljoenenno-ta (Ministerie van Financiën, 2014) geen voedselbeleid opgenomen of een aanzet hiertoe.

6.2 Nationale betrokkenheid

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de vraag hoe de samenwerking tussen de nationale overheid en de nationale vereniging van Nederlandse voedselbanken verloopt. Hiervoor is Dhr. Wijnbelt, voorzitter van Voedselbanken Netwerk Nederland, geïnterviewd.

Om inzicht te geven in het ontstaan van de huidige samenwerking tussen de nationale overheid en Voedselbanken Netwerk Nederland gaf Wijnbelt (2015) een historische terugblik. “In 1987 hadden

we enorme boter en graan bergen, en toen bedacht de Europese commissie dat het toch gek is dat er honger is terwijl we zoveel voedselbergen hebben”. Ten tijde van deze voedsel overschotten

(1987-1990) konden landen zich aanmelden om in aanmerking te komen voor een regeling waarmee de overschotten werden verdeeld. Hiermee werd voedsel her-distribueert aan Europeanen die voed-selonzeker waren. Nederland heeft nooit gebruik gemaakt van deze regeling. In 2012 konden Euro-pese lidstaten zich voor het laatst aanmelden om in aanmerking te komen voor deze EuroEuro-pese voed-selhulp. Voedselbanken Netwerk Nederland heeft intensief gelobbyd om ervoor de zorgen dat de Nederlandse overheid zich hier alsnog voor aan zou melden.

(31)

“In ’11, ’12, ’13 hebben we intensief gelobbyd. Tijdens de laatste Balkenende en

de eerste en tweede Rutte hebben we ons uiterste best gedaan dat Nederland ‘ja’ zou zeggen. Die regeling bestaat nu niet meer. In 2013 deden er van de 27 EU le-den 22 mee. […] Dat is dus een aantal keren in commissie verband en plenair in de Kamer aan bod geweest met de historische de uitspraak van Rutte die zei: “er

is geen armoede in Nederland”. (Wijnbelt, 2015)

De laatste keer dat er over de regeling werd gestemd, was er een stem te weinig om de Europese voedselhulp te accepteren. Er is een nieuwe regeling gekomen die de eerdere regeling vervangt. Sinds 1 januari 2014 zijn EU landen verplicht om ondersteuning vanuit deze aangepaste regeling te accepteren. Binnen deze regeling kunnen landen kiezen tussen voedselhulp in natura of een subsidie ten behoeve van sociale inclusie. Nederland heeft voor de tweede optie gekozen, dit is een keuze die zeven jaar vast staat. De sociale inclusie voorzieningen vanuit Europa is een financiële subsidie. (Wijnbelt, 2015)

“De overheid vindt het niet hun taak om voedsel-[…] en armoede beleid op zich te nemen”

(Wijn-belt, 2015). Binnen de kaders van het regeringsakkoord is er ‘geen enkele kans van slagen’ dat er een voedselbeleid zal komen. Kenmerkend is de decentralisatie. Directe (voedsel) hulp wordt niet gezien als een taak voor de nationale overheid, Aldus Wijnbelt (2015). Voedselbanken Nederland heeft zich ingezet om voedselonzekerheid, of honger, in Nederland onder de aandacht te brengen bij de landelijke politiek. Dit is succesvol volbracht, want eind 2013 is een subsidie gekomen voor het landelijk beleid van de voedselbanken vanuit de rijksbegroting ter waarde van €350.000. (Wijnbelt, 2015)

Dhr. Wijnbelt (2015) ervaart dat het bestaan van de voedselbank als confronterend kan worden ge-zien door politieke actoren zoals de staatssecretaris. Wijnbelt (2015) stelt dat het bestaan van de voedselbank is een bevestiging van in gebreke tredend beleid. Dit ervaren landelijke politieke acto-ren als confronteacto-rend. Hoewel kamerleden hun genoegen uitten over het werk van de voedselban-ken, zien zij liever een constructieve oplossing voor voedselonzekerheid.

Om voedselonzekerheid op te lossen wordt in het regeerakkoord (Rutte, M & Samsom, D. M., 2012) ingezet op werk. Echter, zo stelt Wijnbelt (2015) is 100% werkgelegenheid of het algeheel ontbreken van armoede is niet realistisch. Daarbij brengt bureaucratie praktische problemen met zich mee. Bij het aanvragen van een uitkering zal men te maken krijgen met een

(32)

overbruggingspe-riode waarin de kans op voedselonzekerheid aanwezig is. Juist in deze peoverbruggingspe-riode spelen voedselban-ken een actieve rol. (Wijnbelt, 2015)

Een andere uitdaging aan landelijk armoedebeleid is het ongedefinieerde geld dat richting gemeen-ten gaat gemeen-ten behoeve van armoedebestrijding. Gemeengemeen-ten geven zelf invulling aan de besteding van de subsidie die zij ontvangen. Gebrek aan normen en kaders leidt tot een institutionele leemte bij gemeenten. Zolang armoedebeleid in gemeenten onderhevig is aan institutionele leemte, krijgen lokale voedselbanken geen vaste ondersteuning. Het servicecentrum bemiddeld in deze onduide-lijkheid. Dit gebeurd op zowel nationaal als lokaal niveau. (Wijnbelt, 2015)

6.3 Nationale samenwerking

“Als je Nederland vanuit de lucht bekijkt dan zie je een landje van 17 miljoen mensen die

stervens-rijk zijn […]. Er is meer dan genoeg eten. Het is dus een verdelingsvraagstuk.” (Wijnbelt, 2015).

Om dit verdelingsvraagstuk aan te pakken is er een institutie ontstaan die met 9.000 vrijwilligers werkt. Er zijn vrachtwagens, distributiecentra, uitgifte loketten, werknemers en er is controle en be-oordeling of er veilig met voedsel wordt omgegaan. Ook Albert-Heijn, Unilever en anderen hebben een dergelijke infrastructuur. De uitdaging is om hier één systeem van te maken en dat kan niet zonder interventie van de overheid. (Wijnbelt, 2015)

De oplossing is simpel, volgens Wijnbelt (2015). Terwijl mensen wachten op de beoordeling van hun aanvraag zou het mogelijk gemaakt moeten worden dat ze een creditcard krijgen met daarop een bedrag van €100,-. Hiermee kan men in de supermarkt die eerste weken eten kopen. Dit zorgt ervoor dat; de stigmatisering afneemt, mensen snel geholpen zijn en er gebruik gemaakt wordt van de huidige infrastructuur. Met zo een systeem kan de voedselbank direct sluiten en wordt de huidige infrastructuur efficiënt benut. Honger zou dan opgelost zijn. (Wijnbelt, 2015)

Dhr. Wijnbelt (2015) ziet een mogelijkheid tot verbetering van samenwerking door middel van een open dialoog tussen de staatssecretaris en Voedselbanken Netwerk Nederland. Volgens dhr. Wijnbelt gebeurd dit nu te weinig. Hoewel open dialoog plaatsvind, ontbreekt inhoudelijke diepgang. Wijn-belt ziet een dialoog als de juiste manier om de noodzaak van gouvernementele hulp aan te kaarten. Daarbij ziet Wijnbelt een gesprek niet als een indirecte toezegging van financiële hulp. Echter heeft hij het idee dat dit wel zo wordt opgevat door staatssecretaris Klijnsma. (Wijnbelt, 2015)

“Dat vind ik een lafhartigheid die begrijp ik nooit, ga gewoon in gesprek en dan kan de conclusie van twee gesprekken zijn: […] we kunnen helaas niets voor jullie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- een substantieel deel van de gelden van OCW, bedoeld voor kunst en cultuur, niet alleen te bestemmen voor, of te laten verdwijnen naar instanties, maar voor een belangrijk deel

Namelijk, Groningers die een intentie hebben om in de toekomst samen te willen wonen met een volwassen kind zijn oudere ouderen, bestaan uit laag aantal personen in het

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Daarmee strekken die hande- lingen van de aannemer immers nog niet tot nako- ming van zijn tweede verbintenis tot (op)levering van het tot stand gebrachte werk: zij hebben enkel

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Met het geld dat het Recreatieschap ontvangt wordt ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van het recreatieve aanbod van voorzieningen in de provincie.. De promotie van

Hiermee wordt gekeken naar als men ‘Bouwen met de Natuur’ projecten zou willen beginnen in het Markermeer- IJmeer gebied welke problemen de verschillende advocacy coalitions