• No results found

Samenhang tussen opleidingsniveau en de mate van keuzestress bij quarterlifers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenhang tussen opleidingsniveau en de mate van keuzestress bij quarterlifers"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenhang tussen opleidingsniveau en

de mate van keuzestress bij quarterlifers

Denise Marckelbach

Bachelorthese Klinische Psychologie, mei 2015

(2)

Begeleid door Mark Spiering Inhoudsopgave Pagina Abstract……….……..3 Inleiding………..4 Methode……….……….………8 Deelnemers……….………8 Materialen.……….…8 Procedure………9 Data analyse……….………..9 Resultaten……….………….…………10 Data behandeling………..……10 Onderzoeksresultaten………..……….10 Discussie………..……….13 Literatuurlijst………..………..16

Bijlage 1: informatiebrochure + informed consent………..………18

Bijlage 2: de vragenlijst………..………..………19

(3)

Abstract

Keuzestress is een relatief nieuw fenomeen dat vaak optreedt onder de jongvolwassenen (quarterlifers). Binnen deze groep kan onderscheid gemaakt worden in opleidingsniveau. Bestaande verschillen tussen de lager- en hogeropgeleiden suggereren dat zij ook verschillen in de mate van keuzestress die zij ervaren. In deze studie werd aan de hand van een vragenlijst de samenhang tussen de mate van keuzestress en opleidingsniveau bij quarterlifers onderzocht. Aan deze studie namen 146 deelnemers deel, waarvan 72 behoorden tot de lageropgeleiden en 74 tot de hogeropgeleiden. Uit de resultaten bleek dat hogeropgeleiden meer keuzestress ervoeren dan lageropgeleiden. Dit wordt echter voor een deel verklaard door woonsituatie. Exploratief bleek sociale druk niet te verschillen tussen de twee groepen maar vertoonde wel een positieve samenhang met keuzestress. Deze resultaten ondersteunen eerder onderzoek niet, dat doet suggereren dat vooral hogeropgeleiden meer keuzestress ervaren.

(4)

Inleiding

Een probleem is dat er tegenwoordig zoveel keuzemogelijkheden zijn voor jongeren dat dit stress veroorzaakt (Atwood & Scholtz, 2008). De keuze is reuze en de opties zijn eindeloos. Aan de ene kant kán dat heel prettig zijn, als het bijvoorbeeld gaat om kledingkeuzes. Aan de andere kant kan het stress opleveren als er te veel opties zijn voor een belangrijke keuze, zoals de keuze voor opleiding. Dat is een struikelblok die elke twintiger ongetwijfeld zal meemaken. Er is eerder onderzoek gedaan naar de mate van keuzestress bij dertigers (Lestegas, 2003) en bij quarterlifers (Launspach, 2010). In het onderzoek zijn echter alle

quarterlifers tot een grote groep gerekend en is het onderzoek alleen uitgevoerd bij hogeropgeleiden. Maar er

bestaan verschillen binnen de groep quarterlifers. Een mogelijk belangrijk verschil is het opleidingsniveau. Het is nog niet bekend of er een verschil in de mate van keuzestress bestaat tussen lager- en hogeropgeleiden. In deze studie zal de samenhang tussen opleidingsniveau en de mate van keuzestress bij quarterlifers

(leeftijdsfase tussen 18-30 jaar) onderzocht worden. Als bekend is welke samenhang er bestaat tussen opleidingsniveau en de mate van keuzestress, kan er hierop gerichter worden ingegrepen, door bijvoorbeeld voorlichtingen of lezingen te ontwikkelen. Bovendien zou het meer inzicht kunnen geven over onderliggende mechanismen van keuzestress en welke factoren mee spelen bij het ontstaan van keuzestress. Op deze manier zou de mate van keuzestress aangepakt en gereduceerd kunnen worden.

Quarterlife is de benaming voor een relatief nieuwe levensfase tussen de 18-30 jaar. Er wordt

tegenwoordig langer doorgestudeerd, vooral door de hogeropgeleiden, waardoor er een kloof ontstaat tussen het scholieren leven en het volwassen leven. Voor deze levensfase zijn er nog geen bestaande normen gevormd. Dit fenomeen, een staat van normlessness, wordt ook wel anomie genoemd. Volgens Atwood en Scholtz (2008) ontstaat anomie wanneer het gedrag van mensen niet gereguleerd wordt door sociale normen. Er ontbreekt als het ware een blauwdruk voor gedrag. Dit resulteert volgens eerder onderzoek in een

zogenaamde quarterlifecrisis (Atwood & Scholtz, 2008). Deze quarterlifecrisis is vergelijkbaar met de

(5)

moeilijkheden aan te geven die opkomende volwassenen ervaren bij het vinden van hun plaats in de volwassen wereld (Robbins & Wilner, 2001, aangehaald in Arnett, 2007 & Arnett, 2000).

Het is voor de quarterlifers van belang dat de keuze onderscheidend zal zijn. De druk om jezelf te onderscheiden van de rest is groter dan ooit. De autonomie is de laatste jaren sterk gegroeid en er wordt veel waarde gehecht aan authenticiteit en individualisme (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012). Dit in combinatie met de alsmaar toenemende keuzemogelijkheden, kan leiden tot stress bij de quarterlifers. Vooral omdat er tijdens de quarterlife periode belangrijke keuzes gemaakt moeten worden. Thema's zoals studie, partner, baan, woning en kinderen staan centraal.

Keuzestress ontstaat bij het maken van een keuze, die door de vele keuzemogelijkheden bemoeilijkt wordt. De vroegste datering van dit woord staat genoteerd op het jaar 2000 (Algemeen Nederlands

Woordenboek), een typisch probleem van de moderne maatschappij. Keuze wordt gezien als een aspect van vrijheid. Iemand is vrij om te kiezen en dat bepaalt hoe de persoon wordt gezien door zijn medemens. De keuzes die iemand maakt zijn veelal gebaseerd op het zelfbeeld dat iemand heeft. Door middel van keuzes kunnen we aan de wereld laten zien wie we zijn en wat we belangrijk vinden (Schwartz, 2004).

Maar er bestaat ook een donkere kant bij het maken van keuzes. Namelijk wanneer er sprake is van veel keuze mogelijkheden. Keuzestress kan zich dan uiten in het optreden van het fenomeen

keuzeverlamming (Launspach, 2010). Keuzeverlamming ontstaat wanneer er sprake is van over-analyseren van de keuzemogelijkheden, zodanig dat er uiteindelijk geen keuze gemaakt kan worden. Dit wordt duidelijk geïllustreerd door de fabel The Fox and the Cat. In deze fabel heeft de vos veel opties waarop hij zou kunnen ontsnappen, terwijl de kat slechts één optie heeft. Wanneer het tijd is om te ontsnappen, klimt de kat snel de boom in (zijn enige optie). Tegelijkertijd kan de vos niet beslissen welke optie hij gaat uitvoeren als

ontsnapping. Vanwege de keuzeverlamming die optreedt bij de vos wordt hij gevangen genomen. Dit voorbeeld laat zien dat het hebben van veel keuzemogelijkheden niet altijd beter is. Volgens Scheibehenne (2008) is het geen duidelijke zaak dat meer keuzes je meer vrijheid geven. Het zou je vrijheid zelfs kunnen verkleinen als je te veel tijd spendeert aan het maken van keuzes.

Een andere negatieve kant van veel keuze mogelijkheden is de tevredenheid met de keuze. Er bestaat namelijk een grotere tevredenheid over de gemaakte keuze, wanneer er minder keuze opties waren op het moment van de keuze, zo blijkt uit onderzoek van Iyengar en Lepper (2000). Daarin werd onderzocht hoe tevreden de deelnemers waren met de gemaakte keuze. Voor extra punten konden studenten ervoor kiezen

(6)

om een essay te schrijven, waarbij in de ene conditie een keuze gemaakt moest worden uit 6 onderwerpen (keuze) en in de andere conditie uit 30 onderwerpen (veel-keuze). Niet alleen waren er in de weinig-keuze conditie meer studenten die de essay besloten te maken, maar ze haalden ook hogere cijfers dan de studenten in de veel-keuze conditie. Uit een ander experiment uit ditzelfde onderzoek bleek dat klanten in een supermarkt eerder jam kochten wanneer de keuze bestond uit 6 verschillende smaken jam, in

tegenstelling tot keuze uit 24 verschillende smaken jam. Hier lijkt het eerder genoemde fenomeen

keuzeverlamming op te treden. Als er te veel keuze mogelijkheden zijn, is het mogelijk dat er uiteindelijk geen keuze meer gemaakt wordt.

Ook Schwartz (2004) benadrukt dat hoe groter het aantal keuze mogelijkheden we hebben, hoe minder tevredenheid we zullen verkrijgen uit de beslissingen. Als men een acceptabele optie heeft gevonden, overweegt men geen andere alternatieven meer (De Koster & Verheul, 2008), wellicht om keuzeverlamming te voorkomen. Vooral wanneer men is onderworpen aan stress, bestaat er een grotere neiging om minder alternatieven te bekijken en om sneller oplossingen te bieden die op een non-systematische wijze bedacht zijn (Keinan, 1987). Hieruit komt naar voren dat te veel keuzemogelijkheden niet gewenst is. Dit wordt ook wel het too-much-choice effect (Scheibehenne, Greifeneder & Todd, 2010) of de choice overload hypothese genoemd. Volgens deze hypothese leidt een overvloed aan opties tot negatieve consequenties, zoals minder tevredenheid en lagere motivatie om een keuze te maken (Scheibehenne, 2008). Een andere mogelijke negatieve consequentie kan keuzestress zijn, die zich uit in keuzeverlamming.

Ondanks dat er over het algemeen gedacht wordt dat hoe meer keuzes er zijn, hoe beter het is (Reutskaja & Hogarth, 2009; Iyengar & Lepper, 2000), laat het eerder onderzoek zien dat dat vaak niet het geval is. Vanuit het oogpunt van de choice overload hypothese zal in deze studie de mate van keuzestress die

quarterlifers ervaren onderzocht worden. Binnen de groep quarterlifers zal er onderscheid gemaakt worden

in opleidingsniveau, namelijk lager- en hogeropgeleiden.

Uit eerder onderzoek blijkt dat vooral hogeropgeleiden erg veel verschillende mogelijkheden hebben op het gebied van studie en werk, en in welke vorm ze deze kunnen volbrengen (Wijnants, 2008; aangehaald in Launspach, 2010). Daarnaast verschillen lager- en hogeropgeleiden op het gebied van opleiding.

Tegenwoordig hebben middelbare scholieren meerdere keuze opties voor de vervolgopleiding. Op de website www.tkmst.nl waarop alle opleidingen weergegeven zijn, is te zien dat er meer MBO opleidingen dan WO Bachelor opleidingen bestaan. Dat betekent feitelijk dat de lageropgeleiden meer keuze mogelijkheden

(7)

hebben dan de hogeropgeleiden op het gebied van opleiding. Echter zijn de MBO opleidingen

overzichtelijker verpakt. MBO’ers worden vaak opgeleid tot een vast omschreven beroep, bijvoorbeeld kapper of bakker. Er is dan sprake van één belangrijk keuzemoment. De WO Bachelors zijn daarentegen breder en vaak kunnen studenten nog allerlei kanten op tijdens de studie zelf. Dat houdt in dat

hogeropgeleiden later in de opleiding nog meer keuzes moeten maken, zoals het kiezen van een specialisatie en een eventuele master opleiding. Dit zou voor hogeropgeleiden meer keuzestress met zich mee kunnen brengen omdat het proces van keuzes maken voor hen langer aanhoudt dan voor lageropgeleiden.

Een ander aspect wat verschillend is tussen lager- en hogeropgeleiden is de woonsituatie. Vanwege de vele MBO scholen in Nederland, 69 (www.mboraad.nl), is er voor lageropgeleiden vaker een school in de nabije omgeving te vinden. Daarom zijn lageropgeleiden minder geneigd om uit huis te gaan en op zichzelf te gaan wonen. Dat ligt echter anders voor hogeropgeleiden. Universiteiten zijn voornamelijk gesitueerd in de grote steden. Dat zijn er welgeteld 20 in Nederland (www.kiesjestudie.nl). Dit betekent dat

hogeropgeleiden soms gedwongen zijn om het ouderlijk huis te verlaten en een eigen onderkomen te zoeken. Men zou kunnen verwachten dat hogeropgeleiden daarom eerder meer onafhankelijkheid ervaren en minder leunen op steun van ouders die elders wonen. Wellicht heeft dit invloed op de mate van keuzestress die wordt ervaren.

Verder hebben lager- en hogeropgeleiden een ander idee over keuzes en keuzes maken. Op het gebied van associaties met het woord ’keuze’ bestaan er verschillen tussen lager- en hogeropgeleiden. Stephens, Fryberg en Markus (2010) deden onderzoek naar welke woorden gerelateerd waren aan het woord keuze. Daarbij keken ze naar twee verschillende groepen, de working-class (vergelijkbaar met de

lageropgeleiden) en de middle-class (vergelijkbaar met de hogeropgeleiden). Uit de resultaten bleek dat een hoger percentage van de working-class groep het woord keuze associeerde met angst, twijfel en

moeilijkheden. terwijl meer middle-class respondenten antwoordden met vrijheid en onafhankelijkheid. Dit onderzoek laat zien dat er verschillen bestaan in hoe lageropgeleiden en hogeropgeleiden aankijken tegen keuzes. Wellicht gaan ze ook anders om met de keuzes die ze moeten maken en verschillen deze groepen in de mate van keuzestress die wordt ervaren.

Daarnaast bleek volgens Stephens et al. (2010) dat er in de working-class meer sprake is van een afhankelijke-zelf, wat inhoudt dat er bij het maken van een keuze, meer rekening gehouden wordt met anderen. In de middle-class is er meer sprake van een onafhankelijke-zelf, waarbij het meer draait om het

(8)

unieke individu. In het verlengde hiervan ligt dat de keuzes die door tieners gemaakt worden afhangen van de ervaringen van de drie tot acht beste vrienden van de tiener (McCrindle, 2003). Dit stroomt met de afhankelijke-zelf van de working-class. Het verschil in sociale context zou ook invloed kunnen hebben op de keuzes die gemaakt worden. Het zou kunnen dat de working-class oftewel de lageropgeleiden in dit

onderzoek, meer sociale druk ervaart bij het maken van keuzes, omdat ze meer belang hechten aan de omgeving en mening van anderen. Daarentegen zouden de hogeropgeleiden meer belang hechten aan de eigen mening maar daardoor wel alleen voor de keuze staan, wat ook weer tot keuzestress zou kunnen leiden. Het verschil in sociale context tussen lager en hogeropgeleiden zou op die manier een rol kunnen spelen bij de mate van eventuele keuzestress.

De volgende hypothese werd opgesteld: Hogeropgeleiden ervaren meer keuzestress dan lageropgeleiden. Deze hypothese werd getoetst door middel van vragenlijsten. De vragenlijst werd afgenomen bij MBO en WO studenten die nog in opleiding zijn, of al een diploma behaald hebben. De verwachting is dat de hogeropgeleiden hoger zullen scoren op de vragenlijst wat betreft keuzestress, dan lageropgeleiden. De rol van sociale druk wordt exploratief onderzocht. Tevens zal de rol van woonsituatie onderzocht worden.

Methode Deelnemers

Er deden in totaal 167 deelnemers mee aan het onderzoek. De exclusie criteria zijn dat de deelnemer niet jonger dan 18, of ouder dan 30 jaar is, of een HBO student is. Elf deelnemers waren HBO’ers en zij werden niet onderzocht in deze studie. Bovendien ontbrak bij 10 deelnemers de leeftijd. Deze deelnemers zijn niet meegenomen in de analyse. Daardoor bleven er 146 deelnemers over. Daarvan behoorden 72 tot de MBO’ers en 74 tot de WO’ers. De gemiddelde leeftijd van deelnemers was M = 21.0 jaar (SD = 2.7). De deelnemers werden door ons benaderd, doordat wij langs zijn gegaan op MBO scholen en Universiteiten in Amsterdam. Ook vond een deel van de werving van deelnemers plaats via Facebook.

Materialen

Het verschil tussen lager- en hogeropgeleid werd gemaakt door het niveau van het onderwijs dat op dat moment werd gevolgd of als hoogst was afgerond. Op die manier werd de deelnemer op basis van zijn

(9)

opleidingsniveau automatisch ingedeeld in de lageropgeleiden of hogeropgeleiden groep. Dit werd

uitgevraagd door middel van de vraag: "Wat is het hoogste niveau opleiding dat u heeft gevolgd of nog volgt op dit moment?" Met als keuzeopties MBO, HBO of WO. Omdat de vragenlijst via Facebook voor iedereen beschikbaar was, is besloten om HBO wel als optie te geven.

Om keuzestress te meten werd gebruikt gemaakt van een vragenlijst over keuzestress bestaande uit negen vragen, afkomstig uit het onderzoek van Launspach (2010), met een betrouwbaarheid (Cronbach’s alfa) van .86. De vragenlijst werd gescoord op een zes punts Likert-schaal, van 0 helemaal niet van

toepassing tot 5 absoluut van toepassing. Een voorbeeld van een item uit deze vragenlijst is: "Bij belangrijke

keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen."

De mate van sociale druk werd gemeten met behulp van een subvragenlijst afkomstig uit het onderzoek van Lestegas (2003) naar Dertigers Dilemma’s. Voor deze subvragenlijst werd een

betrouwbaarheid (Cronbach’s alfa) gemeten van .78. Deze subvragenlijst bestaat uit zeven vragen en werd gescoord op een zes punts Likert-schaal, van 0 helemaal niet van toepassing tot 5 absoluut van toepassing. Een voorbeeld van een item uit deze vragenlijst is: "Vanuit de maatschappij voel ik veel druk om op alle gebieden te presteren."

Verder zijn er nog negen vragen over demografische kenmerken en overige variabelen gesteld. Kenmerken zoals geslacht, leeftijd en woonsituatie werden hier uitgevraagd. Ook werd hier gevraagd over welke thema’s de meeste keuzestress ervaren werd, en hoe volwassen de deelnemers zich voelden. Zie voor de complete vragenlijst bijlage 2 en voor de vragenlijst zoals deze is afgenomen bij de deelnemers bijlage 3.

Procedure

De aanvraag voor het onderzoek werd goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam. Daarna werd gestart met het onderzoek. De vragenlijsten werden

individueel ingevuld door de deelnemers. Een deel van deelnemers heeft de vragenlijst ingevuld met pen en papier. Dat zijn de deelnemers die wij hebben benaderd door langs te gaan bij ROC Rai en Noord. De overige deelnemers hebben de vragenlijst via Qualtrics op de computer ingevuld. Allereerst werd de informatiebrochure aangeboden, waarin informatie over het onderzoek en deelname werd uitgelegd. Door het invullen van de vragenlijst ging de deelnemer akkoord met deze informed consent. Zie de complete informatie brochure en informed consent in bijlage 1. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 10

(10)

minuten en de deelnemers kregen geen vergoeding voor hun deelname.

Data analyse

Allereerst zullen er aan de hand van de verzamelde data een aantal checks worden uitgevoerd. Om te controleren of de man-vrouw ratio gelijk is voor beide groepen, zal een chi-kwadraat toets gebruikt worden. Hetzelfde zal gedaan worden voor leeftijd door middel van een t-test. Daarna wordt er om de hypothese te toetsen een ANOVA uitgevoerd, met opleidingsniveau als onafhankelijke variabele en keuzestress als afhankelijke variabele. Als laatst zal op exploratieve wijze sociale druk en woonsituatie bekeken worden. Dat zal gedaan worden door sociale druk en woonsituatie mee te nemen in de ANOVA, om zo de eventuele invloed op keuzestress te kunnen bekijken.

Resultaten Data Behandeling

Van de data-set ontbrak bij twee deelnemers een waarde op de subvragenlijst wat betreft sociale druk. Deze waarden zijn geschat door de gemiddelde score van de deelnemer op de vragenlijst. De

betrouwbaarheid van de vragenlijsten is getoetst door middel van een Cronbach’s Alpha. Voor de keuzestress vragenlijst werd er een betrouwbaarheid gemeten van .77. Voor de vragenlijst over sociale druk werd een betrouwbaarheid gemeten van .70. In beide gevallen bleek de betrouwbaarheid hoger te zijn voor de WO groep en lager voor de MBO groep. Voor keuzestress respectievelijk .81 en .72, en voor sociale druk .76 en .65.

Onderzoeksresultaten

Voordat de hypothese getoetst werd, zijn eerst de groepen met elkaar vergeleken op twee fac-toren. Dit zijn de factoren geslacht en leeftijd.

(11)

Tabel 1

Man/vrouw verdeling binnen de groepen MBO en WO

Geslacht ————————

—-——————————————————————————————————-

Man Vrouw Totaal (n)

————————————————————————————————— MBO 26 46 72 Groep WO 18 56 74 Totaal (n) 44 102 146 ——-—————————————————————————————————————————-

Een chi-kwadraat toets laat zien dat mannen en vrouwen gelijk waren verdeeld in beide groe-pen, χ2 (1) = 2.41, p = .121. Er bestaat geen significante associatie tussen opleidingsniveau en slacht, zie Tabel 1. Met een t-test werden de groepen met elkaar vergeleken op basis van de leeftijd. De ge-middelde leeftijd van de MBO groep was M = 19.9 jaar, SD = 2.6, en van de WO groep M = 21.9 jaar, SD = 2.3. Dit verschil was significant, t(144) = 4.89, p < .001. Dat betekent dat de MBO groep en WO groep qua leeftijd van elkaar verschillen.

Tabel 2

Onderzoeksresultaten voor de mate van keuzestress, gesplitst voor de MBO en WO groep

—————————————————————

——————————————————————-

Gemiddelde score Standaard deviatie

——————————————————————————————-

MBO 32,4 7,0

WO 35,6 7,5 ———————————————————————————————————————————-

Met behulp van een ANOVA werd getoetst of er een verschil bestaat in de mate van keuzestress tus-sen de MBO en WO groep, zie Tabel 2. Daaruit bleek dat er een significant verschil bestaat tustus-sen de groe-pen in de mate van keuzestress, F(1,144) = 7.20, p = .008. Dit betekent dat de MBO groep en WO groep van elkaar verschillen in de mate van keuzestress, waarbij de WO groep hoger scoort dan de MBO groep. De

(12)

effect grootte van dit hoofdeffect is r = .22. Deze uitkomst komt overeen met de verwachting dat WO’ers

meer keuzestress zouden ervaren dan MBO’ers. Er wordt ondersteuning gevonden voor de hypothese. Verder is er op exploratieve wijze gekeken naar de variabelen sociale druk. Met een ANOVA

werd gekeken of er verschil bestaat tussen de groepen in sociale druk. Het bleek niet significant te zijn,

F(1, 144) = 3.52, p = .063. Ook blijkt het effect van opleidingsniveau te blijven bestaan wanneer sociale

druk wordt meegenomen als covariaat, F(2, 143) = 4.19, p = .043. Sociale druk is daarbij een signifi-cant covariaat, F(2, 143) = 32.41, p < .001. Grafiek 1 laat zien dat er samenhang bestaat tussen de mate van keuzestress en sociale druk. Er zit een positieve trend in de figuur. De mate van keuzestress is dan ook positief gerelateerd aan sociale druk, r = .45, p < .001. Dit betekent dat wanneer keuzestress toe-neemt, sociale druk ook zal toenemen en andersom.

Grafiek 1. Samenhang tussen keuzestress en sociale druk.

Wanneer woonsituatie wordt meegenomen als factor in de ANOVA verdwijnt het effect van

opleidingsniveau. Hieruit blijkt dat het effect van opleidingsniveau niet significant is, F(1, 142) = 1.22, p = .271. Het effect verdwijnt en dat betekent dat een deel van het verschil in de mate van keuzestress tussen de twee groepen door woonsituatie verklaard kan worden. Daarbij was woonsituatie geen significante factor, F(1, 142) = 1.74 p = .190, en bestond er geen interactie-effect, F(1, 142) =2.23, p = .137. Verder bestaat er wel een significant verschil in woonsituatie tussen de groepen χ2

(1) = 47.16, p < .001. In de WO groep zijn er meer deelnemers die uitwonend zijn vergeleken met de MBO groep.

Verder bleek uit de demografische gegevens dat deelnemers keuzestress ervaren over verschillende thema’s. De thema’s die zijn uitgevraagd zijn: studie, partner, baan, woning en kinderen. De deelnemers in

(13)

de MBO groep ervoeren meer keuzestress over de thema’s partner, woning en kinderen. Waar de deelnemers in de WO groep meer keuzestress ervoeren over de thema’s studie en baan, zie Tabel 3 en Grafiek 2. Daarbij verschilden de deelnemers in hoe volwassen ze zichzelf voelde. De MBO groep gaf aan zichzelf meer volwassen te vinden, M = 3.4, SD = 1.0, dan de deelnemers in de WO groep, M = 3.0, SD =1.1. Dit verschil bleek significant, t(144) = 2.67, p = .008.

Tabel 3

Percentage Deelnemers die Keuzestress Ervaren per Thema

——————————————————————————————————————————— MBO WO —————————————————————————————— Studie 57 % 70 % Partner 26 % 19 % Thema Baan 22 % 43 % Woning 18 % 15 % Kinderen 10 % 1 % ——————————————————————————————————————————— 0 18 35 53 70 88

Studie Partner Baan Woning Kinderen

(14)

Grafiek 2. Percentage deelnemers die keuzestress ervaren over de verschillende thema’s.

Discussie

Uit de resultaten bleek dat er samenhang bestaat tussen de mate van keuzestress en opleidingsniveau. De hogeropgeleiden in deze studie ervoeren meer keuzestress dan de lageropgeleiden. Sociale druk blijkt samenhang te vertonen met de mate van keuzestress. Een deel van het effect van opleidingsniveau zou verklaard kunnen worden door woonsituatie. In deze steekproef was het grootste deel van de lageropgeleiden thuiswonend en het grootste deel van de hogeropgeleiden uitwonend.

Dat quarterlifers kampen met keuzestress bleek al uit eerder onderzoek (Launspach, 2010). Nu blijkt dat er ook in dit onderzoek sprake is van keuzestress onder quarterlifers. Beide groepen scoren hoog op de vragenlijst wat betreft keuzestress. De choice overload hypothese (Scheibehenne, 2010) wordt daarmee ondersteund door de quarterlifers in dit onderzoek. De bestaande verschillen tussen de lager-en

hogeropgeleiden leken te suggereren dat deze groepen ook zouden verschillen in de mate van keuzestress (Stephens et al., 2010). Ondanks deze aanleiding bleken de resultaten dit niet geheel te ondersteunen. Het gevonden verschil in keuzestress tussen deze twee groepen kan waarschijnlijk verklaard worden door andere variabele die ook een rol spelen bij het effect, waaronder woonsituatie. Het blijft twijfelachtig welke rol opleidingsniveau daarbij speelt.

Wellicht is de woonsituatie en daarmee de onafhankelijkheid die iemand ervaart een goede

voorspeller voor de mate van keuzestress. Ook is het mogelijk dat er naast woonsituatie nog andere factoren van invloed zijn, die niet in dit onderzoek aan bod zijn gekomen. Daarnaast kan het zijn dat het verschil in leeftijd invloed heeft gehad. MBO’ers zijn over het algemeen jonger, omdat deze opleidingen al gestart kunnen worden vanaf 16 jaar. De WO groep was gemiddeld ouder, wat de kans groter maakt dat iemand uitwonend is. Daarnaast namen er meer vrouwen dan mannen deel aan het onderzoek. Ongeveer 75% van de deelnemers was vrouw. Het zou kunnen dat de vrouwen en mannen in deze steekproef verschillen in de mate van keuzestress, zoals onderzoek van Launspach (2010) ook aantoonde.

Daarnaast zijn er op methodologisch gebied nog een aantal discussiepunten. Het eerste punt is de definitie en interpretatie van het construct keuzestress door de deelnemers. De definitie van keuzestress werd niet uitgelegd in de vragenlijst die werd afgenomen, wat ertoe heeft geleid dat deelnemers

(15)

verschillende definities van keuzestress handhaafden. Dat bleek uit de vraag: "Over welk(e) thema(’s) in uw leven ervaart u de meeste keuzestress?" (Studie / Partner / Baan / Woning / Kinderen / Anders, namelijk…). Bij de "Anders" optie zijn thema’s ingevuld als geld, sport en rappen. Daaruit kan opgemaakt worden dat deelnemers keuzestress en stress door elkaar hebben gehaald, of als gelijke gezien hebben. Waarschijnlijk zal er overlap bestaan tussen de constructen keuzestress en stress omdat keuzestress een bepaalde vorm van stress is. Om keuzestress echter in zijn puurste vorm te kunnen meten is het in het vervolg van belang dat het begrip keuzestress alvorens afname van de vragenlijst uitgelegd wordt.

Verder bleek de kwaliteit van de psychometrische instrumenten lager dan verwacht. De

betrouwbaarheid van de vragenlijst over keuzestress en over sociale druk bleek in deze steekproef lager te zijn dan van te voren aangegeven. Wat vooral opviel, was dat de betrouwbaarheid in beide gevallen lager was voor de lageropgeleiden en hoger was voor de hogeropgeleiden. De vragenlijst over keuzestress was overgenomen uit het onderzoek van Launspach (2010) wat volledig gericht was op hogeropgeleiden. De vragenlijst was dan ook ontwikkelt voor onderzoek puur naar hogeropgeleiden. Waarschijnlijk verklaard dit waarom de vragenlijst een lagere betrouwbaarheid heeft voor lageropgeleiden. Dit suggereert dat de

vragenlijsten te weinig zijn aangepast op de lageropgeleiden. Op die manier wordt de ruis groter, vooral voor de lageropgeleiden en wordt het moeilijker om conclusies te trekken uit de resultaten. Voor verder onderzoek is het van belang dat de vragenlijsten betrouwbaar zijn voor beide groepen, ook om de groepen beter met elkaar te kunnen vergelijken. Bovendien is de effect size van het hoofdeffect van opleidingsniveau redelijk laag, dit geeft aan dat het geen sterk effect is. Daar komt bij dat het generaliseren naar de quarterlife populatie moeilijk lijkt, aangezien de gemiddelde leeftijd van de deelnemers aan de onderkant van deze leeftijdsfase ligt. Om rechtvaardig te kunnen generaliseren naar de quarterlife populatie zouden er meer oudere quarterlifers onderzocht moeten worden. Hoewel er in dit onderzoek gedeeltelijk steun werd gevonden voor de vooraf geformuleerde hypothese, is het van belang dat de onderzoeksresultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

Een suggestie voor vervolgonderzoek is om onderscheid te maken tussen de verschillende thema’s waarover iemand keuzestress ervaart. Het blijkt namelijk dat sommige van deze thema’s verschillen tussen lager- en hogeropgeleiden. Bijvoorbeeld dat hogeropgeleiden meer keuzestress ervaren over opleiding dan lageropgeleiden. Dit volgt ook uit eerdere informatie dat het keuze proces voor hogeropgeleiden langer zou aanhouden. Het uitzicht op een baan ligt in het verlengde hiervan. Daarentegen ervaren lageropgeleiden juist

(16)

meer keuzestress over de thema’s partner, woning en kinderen. Dit lijkt op een meer volwassen beeld, en komt overeen met het resultaat dat de lageropgeleiden zichzelf gemiddeld meer volwassen voelen dan de hogeropgeleiden. Meer inzicht in deze thema’s zou interessant kunnen zijn voor het ontwerpen van interven-ties die keuzestress reduceren, toegespitst op opleidingsniveau.

Literatuurlijst

Algemeen Nederlands Woordenboek. (z. j.). Opgehaald 20 februari, 2015, van http://anw.inl.nl/article/keuzestress#s=0&l=&lp=.

(17)

Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55, 469.

Arnett, J. J. (2007). Emerging adulthood: What is it, and what is it good for? Child Development

Perspectives, 1, 68-73.

Atwood, J. D., & Scholtz, C. (2008). The quarter-life time period: An age of indulgence, crisis or both?.

Contemporary Family Therapy, 30, 233-250.

Centraal bureau voor de Statistiek (2012). Op gehaald van

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/bevolkingstrends/archief/2012/2012-bt-waardenverandering-art.htm

Iyengar, S. S., & Lepper, M. R. (2000). When choice is demotivating: Can one desire too much of a good thing?. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 995.

Keinan, G. (1987). Decision making under stress: Scanning of alternatives under controllable and uncontrollable threats. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 639.

Launspach, T. (2010). Keuzeverlamming: een onderzoek naar quarterlifecrisis onder jong

volwassenen, en haar samenhang met depressie. (these). Faculteit der maatschappij- en gedrags

wetenschappen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Lestegas, A.P. (2003). Dertigers Dilemma’s: Mythe of waarheid? (these). Faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. de Koster, W., & Verheul, L. (2008). Keuzestress!?. Sociologie, 400-409.

McCrindle, M. (2003). Understanding generation Y. Principal Matters, 55(28-31).

Markus, H. R., & Schwartz, B. (2010). Does choice mean freedom and well‐ being?. Journal of Consumer

Research, 37, 344-355.

Reutskaja, E., & Hogarth, R. M. (2009). Satisfaction in choice as a function of the number of alternatives: When “goods satiate”. Psychology & Marketing, 26, 197-203.

Scheibehenne, B. (2008). The effect of having too much choice (Doctoral dissertation, Hum boldt-Universität zu Berlin, Mathematisch-Naturwissenschaftliche Fakultät II).

Scheibehenne, B., Greifeneder, R., & Todd, P. M. (2010). Can there ever be too many options? A meta‐ analytic review of choice overload. Journal of Consumer Research, 37, 409-425. Schwartz, B., & Kliban, K. (2004, January). The paradox of choice: Why more is less. New

(18)

York: Ecco.

Stephens, N. M., Fryberg, S. A., & Markus, H. R. (2011). When choice does not equal freedom: A socio cultural analysis of agency in working-class american contexts. Social Psychological and

Personality Science, 2, 33-41.

Thorspecken, J. M. (2005). Quarterlife crisis: The unaddressed phenomenon. George M.

(19)

Bijlage 1: informatiebrochure + informed consent

Informatiebrochure Beste deelnemer,

Voordat het onderzoek van start zal gaan, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure van dit onderzoek. Lees daarom onderstaande tekst nauwkeurig door. Mocht u vragen hebben kunt u deze op elk moment aan ons stellen.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is nagaan in welke mate er sprake is van keuzestress onder volwassenen van 18-25 jaar. Dat doen we door middel van het afnemen van een vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit 24 vragen en zal ongeveer 10 minuten van uw tijd in beslag nemen.

Vertrouwelijkheid van gegevens

Deelname is anoniem. Alle onderzoeksgegevens die verzameld worden zullen volstrekt vertrouwelijk behandeld worden en zullen alleen gecombineerd gerapporteerd worden (dus er wordt geen gebruik gemaakt van individuele resultaten). Alleen de onderzoekers hebben toegang tot de data. Data zullen niet aan derden worden verstrekt.

Vrijwilligheid

Deelname aan dit onderzoek is volkomen vrijwillig. Als u nu besluit af te zien van deelname aan het onderzoek, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf be-sluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Verzekering

Dit onderzoek heeft geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid. Hierom gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verant-woordelijke onderzoeker. Mw. D. Marckelbach, tel. 0634147652, email:

deni-se_marckelbach@hotmail.com. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek,Dhr. A. van Emmerik a.a.p.vanemmerik@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam.

Toestemmingsverklaring

Met het invullen van de vragenlijst verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en begre-pen. Verder geeft u aan dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat beschreven in de deelnemersinformatie. En verklaart u 18 jaar of ouder te zijn en dat u mee wilt doen aan deze studie.

(20)

Bijlage 2: de vragenlijst

Demografische Kenmerken

1. Wat is uw leeftijd? (18-30jaar)

2. Wat is uw geslacht? (Man/Vrouw)

3. Heeft u een vaste relatie? (Ja/Nee)

4. Ben u thuis- of uitwonend? (Thuiswonend?Uitwonend, namelijk vanaf…)

5. Bent u religieus? (Ja/Nee)

6. Wat is het hoogste niveau dat u op de middelbare school heeft afgerond? (VMBO/HAVO/VWO)

7. Wat is het hoogste niveau opleiding dat u heeft gevolgd of nog volgt op dit moment?

(MBO/HBO/WO)

Keuzestress thema’s

Over welk(e) thema(’s) in uw leven ervaart u de meeste keuzestress? (Studie / Partner / Baan / Woning / Kinderen / Anders, namelijk…)

Sociale Druk

1. Ik kijk naar leeftijdsgenoten als graadmeter om te bepalen hoe succesvol ik ben

2. De verwachting van de omgeving dat je alles voor elkaar over moet hebben ervaar ik sterk

3. Als anderen mijn baan / studie aansprekend vinden, voel ik mij zeer geslaagd

(21)

5. Vanuit de media wordt er veel druk uitgeoefend om een perfect leven te hebben

6. De maatschappij geeft mij niet het gevoel dat ik succesvol moet zijn (Contra-indicatief)

7. Bij het bepalen van mijn succes vergelijk ik mezelf met anderen

Keuzestress

1. Bij belangrijke keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen

2. Ik ervaar het maken van belangrijke keuzes als prettig (Contra-indicatief)

3. Als ik één optie kies, heb ik het gevoel dat ik mogelijke aantrekkelijke alternatieven moet laten vallen

4. Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen

5. Ik vind het makkelijk om belangrijke keuzes te maken (Contra-indicatief)

6. Ik vind onzekere beslissingen prettig (Contra-indicatief)

7. Ik ben iemand die beslissingen moeilijk vindt

8. Ik stel het nemen van beslissingen vaak uit tot het laatst mogelijke moment

(22)

Bijlage 3: de vragenlijst zoals gepresenteerd aan de deelnemers

Omcirkel het antwoord dat op u van toepassing is

Wat is uw leeftijd? 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30

Wat is uw geslacht? Man / Vrouw

Heeft u een vaste relatie? Ja / Nee

Ben u thuis of uitwonend Thuiswonend / Uitwonend, namelijk vanaf ………(vul leeftijd in)

Bent u religieus? Ja / Nee

Wat is het hoogste niveau opleiding dat u op de middelbare school heeft afgerond?

VMBO / HAVO / VWO

Wat is het hoogste niveau opleiding dat u heeft gevolgd, of nog volgt op dit mo-ment?

Over welk(e) thema(’s) in uw leven ervaart u de meeste keuzestress? (U mag meerdere antwoorden omcirkelen)

MBO / HBO / WO

Studie / Partner / Baan / Woning / Kinderen / Anders, namelijk……….

10. Geef op een schaal van 1 tot 6 aan in welke mate u het eens bent met de volgende stellingen, omcirkel het juiste antwoord (1= absoluut mee oneens en 6 = absoluut mee eens)

(23)

Bij belangrijke keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen

Absoluut mee Absoluut mee oneens eens

1 2 3 4 5 6

Ik kijk naar leeftijdsgenoten als graadmeter om te bepalen hoe succesvol ik ben

1 2 3 4 5 6

Ik ervaar het maken van belangrijke keuzes als prettig

1 2 3 4 5 6

De verwachting van de omgeving dat je al-les voor elkaar over moet hebben ervaar ik sterk

1 2 3 4 5 6

Als ik één optie kies, heb ik het gevoel dat ik mogelijke aantrekkelijke alternatieven moet laten vallen

1 2 3 4 5 6

Als anderen mijn baan / studie aansprekend vinden, voel ik mij zeer geslaagd

Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen

1 2 3 4 5 6

1 2 3 4 5 6

Vanuit de maatschappij voel ik veel druk om op alle gebieden te presteren

1 2 3 4 5 6

Ik vind het makkelijk om belangrijke keuzes te maken

1 2 3 4 5 6

Vanuit de media wordt er veel druk uitgeoe-fend om een perfect leven te hebben

1 2 3 4 5 6

Ik vind onzekere beslissingen prettig 1 2 3 4 5 6

De maatschappij geeft mij niet het gevoel dat ik succesvol moet zijn

(24)

Ik ben iemand die beslissingen moeilijk vindt

Bij het bepalen van mijn succes vergelijk ik mezelf met anderen

1 2 3 4 5 6

1 2 3 4 5 6

Ik stel het nemen van beslissingen vaak uit tot het laatst mogelijke moment

1 2 3 4 5 6

Ik neig ernaar te worstelen met beslissingen 1 2 3 4 5 6

(25)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De uitkomsten van de M-test, voor de indirecte relatie, laten zien dat zowel individualisme als risico vermijding indirecte invloed hebben op de mate van informatieverschaffing in MVO

Significantly, and contrary to expectations concerning the dynamics of decentralisa- tion, no direct bargaining occurs between the local government and MNCs concerning FDI, with

Chapter 5 Bone mineral density and fractures after risk-reducing salpingo-oophorectomy in women at increased risk for breast and ovarian cancer. Eur J

Chapter 5 Remarkable Solvent Effects on The Dehydration of Xy- lose to Furfural in Ethanol/Water Mixtures Using Homo- geneous and Heterogeneous Brønsted Acid

Although formula-scoring method tests are not fre- quently used, except for progress tests in medicine, it gives students the opportunity to acknowledge that they do not know

Verleggen we de analyse naar de categorie II en III voor zover er sprake was van een consistent hoge correlatie over de laatste jaren t.a.v. de koersontwik­ keling, dan vinden we

Due to the fact that we did find a significant relationship for mastery, and that we didn't find one for achievement goals means that we could say that mastery goals are a better

iemand zijn of haar capaciteit om de stappen van actie, die noodzakelijk zijn om het gewenst gedrag uit te voeren, te nemen (Bandura, 1995). Dit onderzoek richt zich op de vraag