• No results found

De boodschap Natura 2000

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De boodschap Natura 2000"

Copied!
114
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE BOODSCHAP NATURA 2000

Onderzoek naar kernboodschappen van Natura 2000

Onderzoeksrapport (publieksversie)

Jesse Molenhuis Begeleider: Nelly van der Werff Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 Begeleider: Peter Jansen Academie voor Journalistiek en Communicatie Christelijke Hogeschool Ede

(2)

2

DE BOODSCHAP NATURA 2000

Onderzoek naar kernboodschappen van Natura 2000

(3)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord 6 Samenvatting 7 1. Inleiding 8 1.1 Context en achtergronden 8

1.2 Aanleiding tot het onderzoek 10

1.3 Doel van het onderzoek 10

1.4 Probleemstelling 10 1.5 Begripsafbakening 11 2. Theoretisch kader 13 2.1 Wat is communicatie? 13 2.2 Wat is overheidscommunicatie? 15 2.3 Kernboodschappen 19 2.4 Communicatie en Natura 2000 23 2.5 Samenvatting 27 3. Methode 29

3.1 Dataverzameling: populatie en steekproef 29

3.2 Respons 30

3.3 Meetinstrumenten: keuzeverantwoording 30

3.4 Analysemethoden 31

4. Resultaten 34

4.1 Deelvraag 1: welke actoren communiceren over Natura 2000? 34

4.1.1 Communicatie over Natura 2000 34

4.1.2 Frequentie van de communicatie 35

4.1.3 Aanleiding voor communicatie 36

4.1.4 Communicatiemiddelen 39

4.1.5 Prioriteiten 40

4.1.6 Context van de communicatie 42

4.2 Deelvraag 2: welke kernboodschap(pen) communiceren deze actoren? 44

4.2.1 Kernboodschappen enquête 44

4.2.2 Kernboodschappen interviews 46

4.3 Deelvraag 3: In hoeverre komt het doel van Natura 2000,

het behoud van biodiversiteit, in de kernboodschap naar voren? 48

4.3.1 “Natura 2000 is verbonden met…” 48

(4)

4

4.3.3 Prioriteit achterban 53

4.3.4 Communicatie over biodiversiteit 54

4.3.5 Verbinding Natura 2000 en behoud van biodiversiteit 55

4.4 Slotopmerkingen 57

4.4.1 Opmerkingen 57

4.4.2 Aanvullende vragen interviews 57

5. Conclusies en aanbevelingen 60

5.1 Deelvraag 1: welke actoren communiceren over Natura 2000? 60 5.2 Deelvraag 2: welke kernboodschap(pen) communiceren deze actoren? 61 5.3 Deelvraag 3: In hoeverre komt het doel van Natura 2000,

het behoud van biodiversiteit, in de kernboodschap naar voren? 62

5.4 Eindconclusie 63

5.5 Tot slot 64

5.6 Eigen visie 65

Bijlagen 67

Bijlage 1: Steekproef (select) 68

Bijlage 2: Omgevingsanalyse Natura 2000 70

Bijlage 3: Samenvatting onderzoek Bekendheid en imago Natura 2000 73

Bijlage 4: Vragenlijst online enquête 74

Bijlage 5: Grafieken & tabellen 78

Bijlage 6: Interviewscript 102

Bijlage 7: Samenvatting interviews 103

Bijlage 8: Kernboodschap Natuur 110

Bijlage 9: Kernboodschap Natura 2000 111

(Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000)

(5)

5

Voorwoord

Boven het bureau in mijn studentenflat in Ede-Zuid hangt een topografische kaart van National Geographic. Een wereldkaart, die een bonte verzameling van kleuren, vakjes en lijnen laat zien. In mijn afstudeerperiode heb ik, als communicatiestudent, ook een andere wereld leren kennen. Een wereld die soms te vergelijken is met de geordende wereldkaart waar alles zijn plaats kent, maar soms ook weer in niets daar op lijkt. Een wereld die gevormd is door historische gebeurtenissen en economische motieven, maar ook door de natuurlijke grillen en grenzen in het landschap.

Ik heb het over de wereld van de Europese natuurbescherming. De wereld van Natura 2000.

In Nederland is het overheidsprogramma Natura 2000 een belangrijk issue geworden in de discussie over de plaats van natuur in ons land. Logisch, want Nederland is bij uitstek een lappendeken van kleuren, vakjes en lijnen. De wilde natuur die ons dichtbevolkte landje ooit kende, is door de loop van honderden jaren grotendeels omgevormd naar een cultuurlandschap. Het groen dat we nog hebben is versnipperd geraakt en de biodiversiteit in ons land gaat achteruit.

Natura 2000 is, als één van de initiatieven, in het leven geroepen om daar wat aan te doen. De Europese Unie heeft richtlijnen bedacht om kwetsbare planten en dieren en hun leefomgeving te beschermen. De Nederlandse overheid heeft zich aan deze richtlijnen verbonden. Op papier lijkt dat simpel. In de communicatie over de uitwerking van het natuurbeleid, stuitten de verantwoordelijke overheden en uitvoeringsinstanties echter ook op andere visies op natuur en hoe de biodiversiteit in ons land beschermd zou moeten worden. Economische belangen spelen hierin ook mee.

In mijn afstudeeronderzoek ‘De boodschap van Natura 2000’ heb ik onderzocht wat de belangrijkste speerpunten zijn van verschillende partijen in het overleg en discussie over Natura 2000 en in de communicatie met de achterban. De belangrijkste vraag daarbij was: welke kernboodschappen communiceren actoren over Natura 2000?

In dit rapport ziet u de resultaten van mijn onderzoek.

Ik wil de volgende personen bedanken voor hun feedback en adviezen gedurende mijn

afstudeertraject: Peter Jansen (docentbegeleider CHE), Nelly van der Werff (praktijkbegeleider op het Regiebureau Natura 2000 en Evert-Jan van Veen (communicatieadviseur op het Regiebureau). Verder wil ik hier noemen: Koos van der Ziel (medestudent), Gert Jan en Jouktje, Fred en Astrid, Maurice en Anita, Rutger, David en Dorine en mijn ouders. Bedankt voor jullie interesse in waar ik mee bezig was.

(6)

6

Samenvatting

 In Nederland bevinden zich meer dan 160 natuurgebieden die in aanmerking komen voor de beschermingsstatus Natura 2000. Dit zijn gebieden die aangewezen worden door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie en vervolgens onderdeel uit maken van een netwerk van ruim 25.000 natuurgebieden in Europa. Het Natura 2000-netwerk is een initiatief van de Europese Unie om de achteruitgang van biodiversiteit een halt toe te roepen en kwetsbare plant- en diersoorten en hun leefgebieden te beschermen.

 In opdracht van het Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 is onderzoek gedaan naar boodschappen over Natura 2000. Aanleiding hiervoor was de behoefte aan een beter beeld van de communicatie over dit beleidsthema door verantwoordelijke overheden en

maatschappelijke organisaties. Doel van dit onderzoek was te inventariseren welke kernboodschappen er worden gecommuniceerd en in hoeverre het thema biodiversiteit hierin aan de orde komt.

 Aan het onderzoek deden vertegenwoordigers mee uit de sectoren overheid, natuur- en landschap, sport en recreatie, landbouw en ondernemersverenigingen. Bijna alle deelnemers aan het onderzoek communiceren over Natura 2000. Iets minder dan de helft van deze actoren heeft ook een kernboodschap ontwikkeld met betrekking tot dit thema.

 De doelstellingen van Natura 2000 worden door een grote meerderheid van de respondenten onderschreven. Over het algemeen zijn de kernboodschappen van de overheden in lijn met de kernzin Natura 2000: natuur beleven, gebruiken en beschermen, al heeft het verantwoordelijke ministerie officieel geen kernboodschap Natura 2000, maar een kernboodschap Natuur. De maatschappelijke partijen, en dan met name de

ondernemersorganisaties, benadrukken in hun kernboodschap vooral het belang van een goede afweging tussen ecologische doelstellingen en economische gevolgen voor

gebruikersactiviteiten in Natura 2000-gebieden. Ook is het scheppen van duidelijkheid over besluitvorming en regelgeving regelmatig een terugkerend onderdeel van de lobby richting de overheid.

 De houding ten opzichte van het hoofddoel van Natura 2000, behoud van biodiversiteit, is meestal positief. In communicatie-uitingen van betrokken partijen wordt eerder impliciet dan expliciet verwezen naar de relatie met biodiversiteit. Vaak verschilt het per doelgroep in hoeverre beide begrippen aan elkaar verbonden worden. Biodiversiteit wordt dan anders verwoordt, helemaal niet genoemd, of alleen als er uitgelegd wordt waarvoor het

overheidsprogramma bedoelt is.

 Gebaseerd op literatuuronderzoek en input uit de onderzoeksresultaten, zijn er enkele aanbevelingen gedaan. Deze zijn samen te vatten in: behoud de kernboodschap beleven, gebruiken en beschermen zoveel mogelijk als uitgangspunt bij het communiceren over Natura 2000 en benut de mogelijkheid die de breedheid van het begrip biodiversiteit biedt om nog meer ontvangergericht te communiceren met de doelgroepen en netwerken die daar voor open staan. Schakel daarbij eventueel de expertise van maatschappelijke

organisaties in.Vervolgonderzoek kan ten slotte in kaart brengen hoe de vier domeinen van overheidscommunicatie – voorlichting, thematische communicatie, inspraak en

dienstverlenende communicatie – zich tot elkaar verhouden als het gaat om Natura 2000 en welk domein of domeinen in de nabije toekomst het beste passen bij de context van Natura 2000.

(7)

7

1

Inleiding

1.1 Context en achtergronden

Nederland telt ruim 160 natuurgebieden die in aanmerking komen voor de Europese beschermstatus van Natura 2000. Gezamenlijk hebben ze een oppervlakte van meer dan 1,1 miljoen hectare. Ze zullen deel uit maken van een samenhangend netwerk van meer dan 25.000 natuurgebieden in Europa. Dit netwerk is een initiatief van de Europese Unie (EU) om achteruitgang van de biodiversiteit te keren en waar mogelijk te herstellen. De Nederlandse overheid heeft er voor gekozen om deze Natura 2000-gebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur te laten vallen en daardoor aan te sluiten bij het natuurbeleid dat er al was.

Historische achtergrond

In juni 1992 tekende Nederland, samen met 150 andere landen, het Convention on Biological Diversity op de Verenigde Naties Conferentie in Rio de Janeiro.1 Dit verdrag, in het leven geroepen om het wereldwijde verlies aan biodiversiteit terug te dringen door internationale afspraken over beschermingsmaatregelen en samenwerking, werd ook door andere landen van de EU ondertekend. De EU stelde datzelfde jaar een Habitatrichtlijn vast om kwetsbare plant- en diersoorten en hun natuurlijke leefgebieden te beschermen. Deze richtlijn vormde, samen met de Vogelrichtlijn van 1979, het uitgangspunt voor Natura 2000.In Nederland zijn beide richtlijnen vertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 en in de Flora- en Faunawet. Via deze wetten is Natura 2000 in de Nederlandse regelgeving verankerd.

Verantwoordelijke organisaties

In Nederland werken vijftien gezagsdragers aan het verwezenlijken van Natura 2000. Deze vijftien gezagsdragers bestaan uit het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I), het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M), het ministerie van Defensie en, namens de twaalf provincies, het Interprovinciaal Overleg (IPO). De staatssecretaris van EL&I is verantwoordelijk voor het ‘aanwijzen’ van gebieden die in aanmerking komen voor de beschermstatus van Natura 200. Voor al deze gebieden komen er beheerplannen waarin staat hoe de natuurdoelen behaald moeten worden en welke activiteiten er plaats mogen vinden waar zonder dat daar een vergunning voor nodig is. In de meeste gevallen nemen de provincies het voortouw bij het opstellen van een beheerplan, in een aantal gevallen het rijk (de drie verantwoordelijke ministeries). In vrijwel alle gevallen zijn er, per gebied, meerdere overheden betrokken. Daarbij geldt dat de partij die het grootste aandeel heeft in het gebied, het voortouw neemt (Beslisnotitie voortouwnemer, 2007). Het opstellen van beheerplannen gebeurt in overleg met terreinbeheerders, agrariërs en

(recreatie)ondernemers. Omgevingsanalyse

In Nederland hebben tientallen organisaties direct of indirect met Natura 2000 te maken doordat zij beleid maken, uitvoeren of belangen vertegenwoordigen. Deze actoren bestaan uit landelijke, provinciale en gemeentelijke overheden, terreinbeherende organisaties (waaronder

natuurbeschermingsorganisaties), andere belangenorganisaties en ondernemingen.

Tot de drie laatste groepen behoren bijvoorbeeld Natuurmonumenten, de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) of het Havenbedrijf Rotterdam. Alle drie zijn zij betrokkene van Natura 2000 doordat zij belangen behartigen voor natuur (Natuurmonumenten), hun achterban

(Natuurmonumenten, LTO) of hun onderneming (Havenbedrijf Rotterdam). Natuurmonumenten beheert natuurgebieden en is vanuit die positie betrokken bij natuur en de doelstelling van Natura

1

(8)

8

2000. LTO vertegenwoordigt agrariërs, van wie hun landbouwgrond in of aan een Natura 2000-gebied ligt, en daardoor te maken hebben met de natuurwetgeving. Datzelfde geldt voor een onderneming als het Havenbedrijf Rotterdam, dat een belangrijk economisch belang heeft bij de ontwikkeling van de Tweede Maasvlakte in Natura 2000-gebied de Voordelta.

Zomaar een paar voorbeelden van actoren die vanuit verschillende invalshoeken met Natura 2000 te maken hebben. In bijlage 2 is een omgevingsanalyse van Natura 2000 opgenomen, waarin de

belangrijkste actoren opgenomen zijn, hun betrokkenheid en de mate waarin zij relevant zijn als doelgroep voor Natura 2000.

Figuur 1.1: De vijftien verantwoordelijke gezagsdragers van Natura 2000 in Nederland

Actualiteit

Naast sympathie stuiten de plannen op weerstand. Sinds de implementatie in 2007 zijn de meningen verdeeld over het nut en onnut van het Natura 2000 beleid in Nederland. In vakbladen, kranten en bijeenkomsten wordt hierover discussie gevoerd. Enkele argumenten die opgevoerd worden: de wetgeving rond Natura 2000 zou te ‘streng’ zijn voor agrariërs en bedrijven en een te technisch verhaal opleveren.2 Dat zou het draagvlak voor natuur in gevaar brengen. Aan de andere kant zou Natura 2000, volgens voorstanders, hard nodig zijn om verdere versnippering van natuurgebieden én achteruitgang van biodiversiteit tegen te gaan.3

Het opstellen van beheerplannen blijkt in de praktijk een ingewikkelde en intensieve klus te zijn waarbij veel hobbels genomen moeten worden. Niet alleen in juridisch opzicht. Factoren die het beheerplanproces kunnen beïnvloeden zijn draagvlak onder de plaatselijke bevolking en de mate van samenwerking tussen partijen.

Beeldvorming

In oktober 2010 deed I&O Research, in opdracht van het Regiebureau Natura 2000, onderzoek naar de beeldvorming van Natura 2000 onder verschillende doelgroepen. Deze nulmeting werd

uitgevoerd onder regionale en lokale politici, belangenorganisaties en betrokkenen bij de

beheerplannen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de beoordeling door doelgroepen van de kansen en bedreigingen van Natura 2000 vooral berust op beeldvorming en niet op feiten. Ook lieten de resultaten uit de nulmeting zien dat er behoefte is aan duidelijke informatie over Natura 2000 en positieve communicatie, bijvoorbeeld door middel van praktijkvoorbeelden.

2

Nederlands Dagblad, 8 februari 2010; Trouw, 14 april 2010 3

Trouw, 14 januari 2010; Trouw Commentaar, 19 april 2010; www.natuurmonumenten.nl, 14 april 2010

Minsterie van Economishe Zaken,

Landbouw & Innovatie

Verantwoordelijk voor het aanwijzen van Natura 2000-gebieden (aanwijzingsbesluiten)

neemt het voortouw bij 41 Natura 2000-bieden (beheerplannen)

Ministerie van Infrastructuur &

Milieu

neemt het voortouw bij 20 Natura 2000-bieden (beheerplannen)

Ministerie van Defensie

neemt het voortouw bij 1 Natura 2000-bied (beheerplannen)

12 provincies/IPO

nemen het voortouw bij 101 Natura 2000-bieden (beheerplannen)

(9)

9

In bijlage 3 is een samenvatting opgenomen van de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek. Het volledige rapport is digitaal in te zien op http://www.natura2000.nl/pages/overzicht-nieuwsbrieven-archief.aspx, nieuwsbrief 15, november 2010.

1.2 Aanleiding tot het onderzoek

Naast de Programmadirectie Natura 2000 (PDN), onderdeel van het ministerie van EL&I, en het Regiebureau Natura 2000 (tot 2012), zetten ook andere partijen (o.a.

natuurbeschermingsorganisaties) communicatie in ter ondersteuning van het Natura 2000-beleid. Het Regiebureau Natura 2000 was initiatiefnemer van een onderzoek naar de communicatie over Natura 2000. Aanleiding hiervoor was de behoefte aan een beter beeld van de communicatie over Natura 2000 door organisaties die het beleid uitvoeren of direct belanghebbende zijn. Het

Regiebureau constateerde dat er afgelopen jaren een eenzijdige beeldvorming is ontstaan rond Natura 2000. Er is onduidelijkheid over de standpunten van organisaties ten opzichte van Natura 2000. Door het aantreden van een nieuw kabinet in oktober 2010, met bijkomende consequenties voor het natuurbeleid, kan een onderzoek naar kernboodschappen over Natura 2000 helpen om standpunten te bepalen. Er is hier nog geen eerder onderzoek naar gedaan.

NB: Eind december 2011 hield het Regiebureau op te bestaan. Zij heeft haar taken overdragen aan de bevoegde gezagen; de twaalf provincies en drie ministeries (EL&I, I&M en Defensie). De

communicatietaken worden onder andere overgenomen door de Programmadirectie Natura 2000.

1.3 Doel van het onderzoek

Met de resultaten van een onderzoek naar de communicatie over Natura 2000 heeft het

Regiebureau/PDN een beeld hoe andere partijen over Natura 2000 communiceren en in hoeverre zij specifiek over Natura 2000 communiceren in relatie tot het doel van Natura 2000: het behoud van biodiversiteit. Vervolgens kan het Regiebureau/PDN gericht actie ondernemen: samenwerking bevorderen (meer afstemming, beter gebruik van elkaars kanalen) of - als blijkt dat een boodschap minder positief is voor Natura 2000 - juist inzetten op persoonlijke gesprekken om na te gaan of het mogelijk is om meer op één lijn te komen, vanuit een gezamenlijk belang of rode draad. De

onderzoeksresultaten vormen de basis voor aanbevelingen in dit onderzoeksrapport.

1.4 Probleemstelling

De belangrijkste vraag voor dit onderzoek is de centrale vraagstelling of probleemstelling. Het spreekt voor zich dat voor de beantwoording van deze hoofdvraag eerst helder moet zijn welke partijen, vanuit hun belang bij dit onderwerp, communiceren over Natura 2000. Vervolgens is de vraag van belang wat deze actoren hierover communiceren. Wat is voor hen de kern van Natura 2000? Dragen zij biodiversiteit uit als kern of iets anders? En in hoeverre sluit hun boodschap aan bij de kernboodschap die het Regiebureau hanteert?4

De hoofdvraag voor dit onderzoek luidt:

Welke kernboodschap(pen) over Natura 2000 dragen actoren in Nederland uit en in hoeverre wordt daarin een relatie gelegd met het behoud van biodiversiteit?

(10)

10

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn daarom de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Welke actoren communiceren over Natura 2000?

2. Welke kernboodschap(pen) communiceren deze actoren?

3. In hoeverre komt het doel van Natura 2000, het behoud van biodiversiteit, in de kernboodschap naar voren?

1.5 Begripsafbakening

Voor het onderzoek is het van belang dat de begrippen in de centrale vraagstelling en in de

onderzoeksmethode gedefinieerd worden. Hieronder een afbakening van de belangrijkste begrippen die aan bod komen.

Actoren

Met (landelijke) actoren worden organisaties bedoeld die relevant zijn voor de beeldvorming rond Natura 2000 omdat zij een belang vertegenwoordigen rond Natura 2000. De nadruk ligt hierbij op partijen die vanuit hun publieke of private functie (respectievelijk overheidsorganisaties en belangenorganisaties) invloed uitoefenen op het communicatieproces.

Kernboodschap

De boodschap van een organisatie verwoordt kernachtig waar de organisatie voor staat, wat haar beleid is of, in marketingtermen gesproken, wat haar belofte (propositie) aan de ontvanger is (Michels, 2001). Deze boodschap kan ‘vertaald’ worden naar persberichten, speeches, folders, audiovisuele middelen, webteksten, etc. In dit onderzoek wordt onder kernboodschap een kort en krachtig verhaal verstaan, dat weliswaar per doelgroep op een verschillende manier verteld kan worden, maar waarbij de uitgangspunten hetzelfde blijven. Met andere woorden:

“Een samenhangend en overtuigend betoog dat zorgt voor een communicatieve kernfusie. Enerzijds wordt het communicatieve belang van de boodschapper ermee gediend, anderzijds wordt de communicatieve behoefte van de ontvanger erdoor bevredigd.” (Wieringa, 2004, p. 238) Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van ecologisch waardevolle gebieden met als doel kwetsbare plant- en diersoorten in Europa samen met hun leefgebieden te beschermen. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de Europese Unie voor het behoud en de versterking van biodiversiteit. In juridische zin valt Natura 2000 onder de Europese Habitatrichtlijn (1992) en

Vogelrichtlijn (1979). In Nederland zijn beide richtlijnen vertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en Faunawet. Via deze wetten is Natura 2000 in de Nederlandse regelgeving verankerd. Nederland draagt met 166 natuurgebieden aan het Natura 2000-netwerk bij. (“Factsheet Natura 2000 en biodiversiteit”, oktober 2011)

Biodiversiteit

Het achterliggende doel van Natura 2000 is het behoud en versterking van biodiversiteit. Het begrip biodiversiteit komt ook terug in de probleemstelling. Daarom houd ik voor dit onderzoek de definitie aan uit het eerder genoemde Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro:

Biological diversity" means the variability among living organisms from all sources including, inter alia, terrestrial, marine and other aquatic ecosystems and the ecological complexes of which they are part; this includes diversity within species, between species and of ecosystems. (Article 2. Use of terms (z.j.), Convention on Biological Diversity)

(11)

11

Biodiversiteit, of biologische diversiteit, omvat alle variatie aan leven op aarde. Het is de

verscheidenheid aan alle biologische rijkdom op onze planeet. Het betreft niet alleen variatie in plant- en diersoorten, maar ook in genen en ecosystemen. (Biodiversiteit, werken aan

(12)

12

2

Theoretisch kader

In het vorige hoofdstuk is al een begripsafbakening opgenomen. In dit hoofdstuk, de theoretische verdieping, worden aan de hand van geraadpleegde literatuur de belangrijkste begrippen in dit onderzoek verder uitgewerkt. Aan bod komen onder andere de volgende termen: communicatie, overheidscommunicatie, maatschappelijke organisaties en kernboodschappen. De

onderzoeksresultaten zullen uiteindelijk niet getoetst worden aan de gekozen definities. Het theoretisch kader dient enkel om een heldere afbakening te kunnen geven van het onderwerp. Wel zal in de conclusies teruggekeken worden op de literatuur om de resultaten in een breder perspectief te kunnen plaatsen.

2.1 Wat is communicatie?

Er bestaan verschillende denkbeelden over wat communicatie is. Bijvoorbeeld de gedachte dat iets communiceert of niet. Een foto van een bos, gehuld in een nevelige mist, kan aanspreken omdat mensen er een bepaalde betekenis aan verbinden: mysterieus, duister, of ‘gewoon mooi’. Een kleurige foto van een zeldzame vogel kan andere betekenissen communiceren: levendigheid of een exotisch gevoel. Daarentegen kan een ander beeld ‘nietszeggend’ zijn.

In de communicatiewetenschap is een theorie over communicatie gangbaar die meer afgebakend is. Hierin spelen drie criteria een rol: intentionaliteit, geslaagdheid en wederkerigheid. Intentionaliteit wordt als een belangrijke voorwaarde gezien om te bepalen of er gesproken kan worden van communicatie. Er is iemand nodig – een zender – die de bedoeling heeft om te communiceren. Communicatie kan dan worden gezien als “een activiteit van een zender die de intentie heeft om een boodschap over te dragen naar één of meer ontvangers, met als doel om bij die ontvangers iets te bewerkstelligen” (Middel, 2004, p 93).

Of dat bewerkstelligen lukt, hangt van verschillende factoren af. Soms is het moeilijk te bepalen wanneer de communicatie geslaagd is. Is communicatie bijvoorbeeld gelukt als een advertentie in een krant waargenomen wordt, of pas als het gelezen wordt? De doelstelling van de zender bepaalt mede de geslaagdheid van de communicatie, maar datzelfde geldt voor de manier waarop een boodschap overkomt en wat de ontvangende partij ermee doet. Dat laatste is vooral bepalend als het gaat om wederkerigheid. Wil de communicatie goed verlopen, dan is het belangrijk dat de ontvanger kan reageren en op zijn beurt een boodschap uitzenden. Normaal gesproken is er bij een gesprek tussen personen sprake van tweerichtingsverkeer. Bij een grote mediacampagne wordt dat lastiger. De vraag is dan: moet er sprake zijn van tweerichtingsverkeer wil de activiteit communicatie genoemd kunnen worden?

“Natuurlijk is de kwaliteit van de communicatie er normaliter bij gebaat dat de ontvanger zich op zijn beurt tot de zender richt,” zegt Middel, oud-lector overheidscommunicatie aan de Hogeschool van Utrecht. “Dan wisselen zij in feite de rollen om. Dit is echter niet noodzakelijk om van communicatie te spreken.” Hij stelt dat elk van de drie hierboven genoemde criteriums al dan niet als eis voor het afbakenen van het begrip communicatie kunnen worden opgevoerd, maar dat geslaagdheid van communicatie en wederkerigheid niet doorslaggevend zijn in het bepalen of iets communicatie is.

(13)

13

Michels, van bureau Michels Communicatie, is het daar mee eens. In zijn Communicatie Handboek (2001) schrijft hij: “We zouden van communicatie kunnen spreken als deze succesvol is. Er zou dan sprake zijn van communicatie als de zender zijn doel bereikt. Toch gaan we daar niet van uit. Als niemand op een mailing reageert, noemen we dat toch communicatie. We hanteren geslaagdheid dus niet als vereiste voor communicatie. Ook een verkeerd overgekomen boodschap is

communicatie.”

Beiden vinden dus dat de bedoeling van de zender doorslaggevend moet zijn in het spreken over communicatie.

Non-intentionele en intentionele communicatie

Nu is het natuurlijk de vraag hoe vaak de bedoeling om te communiceren opgaat, want in veel gevallen communiceren we zonder het te weten. Bijvoorbeeld door onze lichaamshouding of onze mimiek. We brengen dan onbewust een boodschap over zonder dat we de intentie hadden dat te doen. Michels noemt dit non-intentionele communicatie. Waar we bewust communiceren, spreekt hij van intentionele communicatie. In dit literatuuronderzoek wordt deze laatste vorm van

communicatie aangehouden. Communicatiemodellen

Traditioneel wordt het communicatiemodel van Shannon en Weaver gezien als hét basismodel voor communicatie. Dit model gaat uit van een zender die een boodschap overbrengt naar een

ontvanger. Dit model werd oorspronkelijk ontwikkeld om de werking van een telefoon weer te geven. De zender werd ook wel transmitter genoemd en de boodschap het signaal (Rebel, 2003). Het zender-boodschap-ontvanger model (ZBO-model) voldeed lange tijd als basismodel, maar wordt tegenwoordig als te beperkt gezien om de werkelijkheid van communicatie schematisch weer te geven. De nadruk ligt vooral bij de zender en de boodschap, maar de rol van de ontvanger wordt vrijwel buiten beschouwing gelaten. De communicatie verloopt dan lineair, omdat zender en ontvanger in dit model niet van rol kunnen wisselen. In werkelijkheid wisselen zender en ontvanger wel degelijk van rol. Een ontvanger die reageert op een boodschap van een zender, wordt op zijn beurt ook zender. Bovendien spelen er veel meer factoren mee die van invloed zijn op de

communicatie. In recentere communicatiemodellen zijn er daarom een aantal elementen toegevoegd. De communicatie wordt niet langer lineair, maar als een interactief proces

weergegeven. Met behulp van een kanaal of medium wisselt een zender een boodschap uit (ZBMO-model). De ontvanger reageert hierop (feedback) en kan vervolgens weer reactie van de

oorspronkelijke zender verwachten (terugkoppeling). In tegenstelling tot het ‘transportdenken’ in het traditionele ZBO-model, wordt communicatie dan niet meer verstuurd, maar uitgewisseld of gedeeld. Wederzijds begrip is daarbij het doel (Michels, 2001).

Ondanks de aanvullingen op het basismodel kan het geheel nogal statisch overkomen. Er is nog geen rekening gehouden met de situatie, de maatschappelijke context (Michels, 2001; Middel, 2004) of de relatie waarbinnen de communicatie zich afspeelt (Blokhuis en Jansen, 2010). Bijvoorbeeld: vindt de communicatie vroeg op de dag plaats of laat in de avond? Spreken zender en ontvanger dezelfde taal of zijn er taal- en cultuurverschillen? Welke relatie hebben zij tot elkaar? Zijn zij gelijkwaardig in hun functie? Is de relatie vriendschappelijk of zakelijk? Volgens eerstgenoemde auteurs is communicatie altijd ingebed in een situatie en maatschappelijke context (fig. 2.1). Andersom is die context is altijd van invloed op de communicatie. Hetzelfde uitgangspunt zou voor relaties kunnen gelden.

“Communicatie sticht sociale relaties en omgekeerd kleuren deze relaties ook de communicatie,” zeggen Blokhuis en Jansen (2010). Communicatie staat nooit op zichzelf. “Zo kleurt de context van het leger in het algemeen en de structuur van de gezagsverhouding in het bijzonder de relatie en dus de communicatie tussen een sergeant en een soldaat” (p. 41).

(14)

14

Figuur 2.1 ZBMO-model in een maatschappelijke context (bron: Michels, 2001)

Middel onderscheidt drie communicatieniveaus als het gaat om de (maatschappelijke) context: het niveau van de samenleving (macro-niveau), het niveau van een bedrijf of overheidsapparaat (meso-niveau) en het niveau van het gezin of individuen (micro-(meso-niveau).

Dit onderzoek, ‘de boodschap van Natura 2000’, speelt zich voornamelijk op het tweede communicatieniveau af: het niveau van overheden, bedrijven en non-profit organisaties. In veel gevallen, bijvoorbeeld rond natuurwetgeving, fungeert de overheid als beleidsmaker en als

uitvoerder van beleid. Zij vormt een grote actor in de communicatie rond Natura 2000. Daarom zal in de volgende paragraaf verder worden ingegaan op het begrip overheidscommunicatie.

Afsluitende definitie

In dit onderzoek wordt de volgende definitie van communicatie aangehouden:

Communicatie is een activiteit waarbij een zender, met behulp van een middel, een boodschap deelt met een ontvanger om een reactie te ontlokken, en die altijd plaats vindt in de (maatschappelijke) context van een situatie of een relatie. Of de communicatie slaagt, hangt af van de doelstelling van de zender en het feit of de ontvanger iets doet met de boodschap (waarnemen, lezen, aanhoren, erover nadenken, in actie komen) of reageert op de afzender. In dat laatste geval wisselt de ontvanger van rol en wordt zelf zender. Op die manier ontstaat er een uitwisseling van boodschappen die kan leiden tot wederzijds begrip.

2.2 Wat is overheidscommunicatie?

Overheidscommunicatie is op te vatten als communicatie tussen overheden en communicatie tussen overheden en burgers. Het biedt een breed scala aan activiteiten als (publieks)voorlichting, public relations, dienstverlenende communicatie, communicatie over wet- en regelgeving en

beïnvloedende communicatie, bijvoorbeeld in de vorm van massamediale campagnes. Omdat er veel vormen van overheidscommunicatie zijn, valt de term lastig te definiëren. De bestaande literatuur over overheidscommunicatie (Commissie Wallage, 2001; Galjaard, 2002; Jumelet & Wassenaar, 2003) geeft in ieder geval geen vastomlijnde definitie van het begrip. Ook is er geen allesomvattende visie op het gebied. De enige definitie die enigszins gangbaar is, is die van voorlichting: “bewust gegeven hulp bij menings- of besluitvorming” (Mastenbroek, 2004. p. 46). Jarenlang werd de

communicatie door overheden voorlichting genoemd, mede door het taboe dat rustte op het woord propaganda in het naoorlogse Nederland. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw werd dit begrip te beperkt bevonden en veranderden de afdelingen Voorlichting in afdelingen

Communicatie.

Van Woerkum (2000) maakt onderscheidt tussen communicatie waar de overheid een inhoudelijke verantwoordelijkheid heeft en communicatie die de overheid stimuleert, oftewel een

niet-Maatschappelijke context

Situatie / relatie T

F

(15)

15

inhoudelijke procesgerichte verantwoordelijkheid. In het eerste geval gaat het om ‘wát er

gecommuniceerd wordt’ en in het tweede geval ‘dát er gecommuniceerd wordt’. Onder dit laatste verstaat hij onder andere het faciliteren van de burger met communicatievoorzieningen. De inhoudelijke verantwoordelijkheid echter, is volgens Van Woerkum in het gangbare spraakgebruik verreweg het belangrijkste. “Veelal zal het daarbij gaan om openbare communicatie, toegankelijk voor iedereen, en/of om communicatie waarover rekenschap moet worden afgelegd” (p. 1). Als voorbeeld geeft hij alle teksten die een overheid publiekelijk maakt, bijvoorbeeld via de

Staatscourant en persberichten, en alle mondelinge uitingen in een publieke sfeer. Volgens Van Woerkum is overheidscommunicatie breder dan wat alleen via communicatieadviseurs en voorlichters naar buiten komt. Hij stelt dat ook een begrip als ‘de communicatieve overheid’ veel ruimer opgevat kan worden. Vaak is het willekeurig wie het precies zegt wat gezegd moet worden: de bestuurder, de ambtenaar of de voorlichter, aldus Van Woerkum.

Vier domeinen

Waar de meeste auteurs het wel over eens zijn, is dat overheidscommunicatie in vier domeinen ingedeeld kan worden. In de communicatie van de overheid staat meestal het beleid centraal, in andere woorden: de richting en de middelen waarmee de verschillende overheden hun

doelstellingen willen halen (“Wikipedia”, z.j.). Communicatie over beleid vormt het domein waarin de overheid haar beleid verklaart en toelicht naar het publiek toe, via de vrije pers en omroepen. Eigenlijk de traditionele voorlichting. Tot in de jaren zeventig werd vooral deze vorm van

overheidscommunicatie toegepast, omdat andere vormen op kleine schaal bestonden of nog niet ‘uitgevonden’ waren. Neutrale en objectieve informatieverstrekking was het devies en een bestuursbesluit het belangrijkste communicatiemoment voor de voorlichter. Uiteraard wordt dit domein nog steeds toegepast, maar nu in combinatie met andere ‘takken van sport’(Rapport Commissie Toekomst Overheidscommunicatie, 2001), zoals hierna beschreven.

Onder het tweede domein, communicatie als beleid, vallen alle grote overheidscampagnes die door de jaren heen ontwikkeld zijn, zoals Postbus 51 campagnes tegen het roken en veiligheid in het verkeer. Communicatie is hier middel, gelijkwaardig aan andere instrumenten als regelgeving en voorzieningen (Van Woerkum, 2000) . Anders dan bij voorlichting, gaat het in de meeste gevallen om beïnvloedende communicatie. Via grootschalige campagnes probeert de overheid het gedrag van burgers te veranderen naar een gezondere of veiligere samenleving.

In de jaren negentig van de vorige eeuw komt de overheid steeds meer tot het besef dat die samenleving ook betrokken moet worden bij besluitvormingsprocessen. De burger wordt mondiger en gezag spreekt niet meer vanzelf. De overheid zoekt de dialoog met burgers en betrekt hen

tegenwoordig ook vóóraf aan een besluit. Dit wordt inspraak genoemd: ‘De burger mag in een zaaltje zijn zegje doen, daarna neemt het bestuur een besluit’ (Jumelet & Wassenaar, 2003, p. 25).

Inspraak wordt interactieve besluitvorming als burgers ook betrokken worden bij de ontwikkeling van beleid. Deze burgers kunnen inwoners zijn, maar ook maatschappelijke organisaties, bedrijven en bestuursorganen. Zij participeren dan door bijvoorbeeld mee te denken over hoe hun woonomgeving ingericht dient te worden of welke natuurwaarden zij in hun regio belangrijk vinden. Een groot voordeel van dit derde domein, communicatie voor beleid, is dat er al vooraf aan een besluit contact plaats vindt tussen overheid en ‘participanten’. Auteurs van het boek Overheidscommunicatie (2003) typeren deze vorm van overheidscommunicatie als volgt: “Communicatie is niet alleen een gevolg van beleid, maar beleid is ook een gevolg van communicatie” (p. 25).

Het laatste domein richt zich niet op het uitleggen van beleid, maar op het maken van begrijpelijk beleid. Communicatie in beleid wil zeggen dat ook in de uitvoering burgers het moeten kunnen snappen. Het heeft weinig zin als de overheid, al dan niet in een vroeg stadium, communiceert over haar voornemens of wettelijke regels die voor individuele burgers of instanties onuitvoerbaar blijken

(16)

16

te zijn. Goede communicatie van de overheid vraagt dus ook om dienstverlenende communicatie, aldus voormalig minister-president Wim Kok in 2001 (Jumelet & Wassenaar, 2003, p. 27).

Communicatiedisciplines

Naast bovengenoemde domeinen zijn ook verschillende communicatiedisciplines van belang voor overheidscommunicatie. Net als in het bedrijfsleven kent de overheid woordvoering, public

relations en marketingcommunicatie (met name merkenbeleid). Anders dan bij voorlichting, verloopt woordvoering richting de pers rechtstreeks of namens de ‘politieke leiding’ van een ministerie. Wat de woordvoerder zegt, draagt de instemming van het betreffende ministerie of bewindspersoon. Dit kan nog steeds neutrale informatie over beleid zijn, maar het kan ook als doel hebben om de

reputatie5 van de overheidsorganisatie, of haar leidinggevenden, te bewaken.

Volgens Mastenbroek (2004) valt dit laatste doel ondermeer onder het domein public relations, al is het ‘hoeden’ van die reputatie niet haar enige taak. Tenminste, als er uitgegaan wordt van de functie die men aan public relations (PR) toeschrijft. In een plaatsbepaling haalt de auteur de volgende definitie aan: “Public relations is het stelselmatig bevorderen van wederzijds begrip tussen een organisatie en haar publieksgroepen” (p. 51). Dit gaat dus verder dan het beïnvloeden van reputaties alleen. In de eerste plaats draagt public relations zorg voor de relatie van de organisatie met haar interne en externe stakeholders (belanghebbenden) door verbale en non-verbale communicatie. Het verwerven van vertrouwen is daarbij essentieel. Belangrijk uitgangspunt vindt Mastenbroek dat de organisatie zich transparant, controleerbaar en moreel verantwoord gedraagt: “Public relations is een concept voor beleid en gedrag van een organisatie dat bevordert dat organisaties zich

ondubbelzinnig laten zien zoals zij zijn” (p. 33). PR wordt overigens vaak in één adem wordt genoemd met communicatie, in die zin dat het een vorm van communicatie zou zijn. Ten onrechte, zegt

Mastenbroek. Public relations bestaat weliswaar uit communicatie – hoe zou het zonder kunnen – maar het is niet één op één hetzelfde. Net als beleid ontwikkelen een taak is van public relations, zo is communicatie dat ook.

Het denken in termen van marketingcommunicatie heeft ook bij de overheid zijn intrede gedaan. Een organisatie neerzetten als merk (branding) is al langer gemeengoed in het bedrijfsleven en de non-profit sector. Het laatste decennium hebben ook steeds meer overheden merkenbeleid toegepast. Voorbeelden daarvan zijn de voormalige ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en Verkeer en Waterstaat (VenW). In haar merkenbeleid koos VROM voor een monopolistische identiteit. 6 Ze formuleerde haar visie, missie en kernwaarden, haar corporate identity, en presenteerde zich vervolgens als ‘de architect van het huis dat Holland heet’ dat de verantwoordelijkheid had om ‘condities te creëren voor aangenaam wonen, werken en recreëren, nu en in de toekomst in Nederland’ (Mastenbroek, 2004, p. 49). VenW koos een andere weg: het

ontwikkelen van sterke merken waarbij de afzender, het ministerie, enigszins op de achtergrond blijft. Uit deze benadering vloeiden campagnes voort als de Bob, van A naar Beter, Fietsverlichting, het Gordeldier en Het Nieuwe Rijden (Maathuis, 2004).

Bij beide benaderingen draait het om positionering. In zijn artikel “De overheid als merk” (2004) omschrijft Maathuis positioneren als het bewust richting geven aan de beelden die mensen van merken hebben. VROM hanteerde in haar merkenbeleid een inside-out perspectief, waarbij het

5

Een reputatie wordt beïnvloedt door de organisatie of bewindspersoon zelf en door alle belanghebbenden. Het bestaat uit allerlei positieve of negatieve eigenschappen die aan de betreffende organisatie of bewindspersoon toegekend worden. Al deze eigenschappen bij elkaar vormen de totaalindruk van de organisatie (“Wikipedia”, z.j.).

6 Het ministerie koos ervoor om met één gezicht naar buiten toe te treden. De hele organisatie,

(17)

17

profileren van de organisatie of haar werknemers voorop staat. Doel van deze benadering is het transparant en geloofwaardig maken van de organisatie. In dit geval de overheid.

Bij VenW was er sprake van een outside-in perspectief. Er wordt dan gebruikt gemaakt van thematische communicatie om de overheid te positioneren. De behoefte van de burger of de concrete boodschap vanuit het ministerie zijn leidend, niet het ministerie als zodanig. De

Bob-campagne, die nu onder het ministerie van Infrastructuur en Milieu valt, sluit bijvoorbeeld aan bij het thema alcoholgebruik in het verkeer. Zij richt zich op het

voorkomen van alcoholgebruik in het verkeer door mensen zelf actief te betrekken bij het vergroten van hun eigen veiligheid, dat van hun vrienden en andere verkeersdeelnemers.

Eén gezicht

De laatste jaren probeert ‘de overheid’ steeds meer met één gezicht te communiceren. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de keuze van de Rijksoverheid voor één huisstijlbeleid. Voorheen had elk departement haar eigen kleurenpalet. Dat is nu veranderd. Vanaf 2008 voert de Rijksoverheid één logo en huisstijl.7 “Met een gezamenlijke huisstijl wordt de

Rijksoverheid herkenbaarder en toegankelijker voor burgers en bedrijven. Het besluit draagt bij aan het kabinetsstreven om de overheid beter en efficiënter te maken”, aldus een persbericht van de Rijksvoorlichtingsdienst uit juli 2007. Het invoeren van de nieuwe huisstijl gebeurt stapsgewijs. In 2011 moet de invoering voltooid zijn.

Overeenkomsten en verschillen

De bovengenoemde communicatiedisciplines lijken dus ook van belang te zijn voor de overheid, maar de vraag rijst waarin de overheid verschilt in haar communicatie van andere actoren, zoals bedrijven en non-profit instellingen. Volgens auteur Mastenbroek verschilt overheidscommunicatie wezenlijk van andere stromingen in de communicatie: “De overheidscommunicatie mag worden gezien als een ‘school’ in de klassieke zin van het woord. Zij vormt een aparte school en dat slaat op denken, visie, theoretische inbedding in

verschillende discipline, aparte doelstellingen, geheel eigen criteria, een eigen cultuur ook.” Hoewel veel

communicatietheorie (massacommunicatie, publieke opinie, media en middelen) ook op gaat voor overheidscommunicatie, heeft zij niets gemeen met het bedrijfsmatige van een

particuliere onderneming, vindt Mastenbroek. “Te beginnen met de besluitvormingsprocedures en de consequenties daarvan voor de interne en externe communicatie is er meteen al een wereld van verschil” (p. 52)

Jumelet & Wassenaar (2003) noemen een aantal specifieke kenmerken van overheidscommunicatie. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

- De politieke antenne die nodig is in de dagelijkse beroepspraktijk. Hoe meer communicatieprofessionals

7

Eén logo en huisstijl voor hele rijksoverheid. (2007, 13 juli). Persbericht Rijksoverheid. http://www.rijksoverheid.nl Maatschappelijke organisaties

In dit paragraaf 2.2 is vooral ingegaan op overheidscommunicatie. Zij vormt een belangrijke factor als het gaat om het onderwerp van dit onderzoek. Overheden zijn echter niet de enige actoren die communiceren over beleidsthema’s. Andere partijen die op het eerder genoemde meso-niveau opereren zijn bedrijven en maatschappelijk organisaties (Roel Middel, 2004). Met name deze laatste groep maakt ook deel uit van de onderzoeksdoelgroep. Omdat er verschillende opvattingen bestaan over maatschappelijke organisaties, wordt in dit onderzoek de volgende definitie aangehouden:

Maatschappelijke organisaties richten zich, onafhankelijk van de overheid, op (een aspect van) het algemeen belang of op het behartigen van de belangen van hun leden. Zij proberen hun doelen te bereiken door bijvoorbeeld acties te voeren, geld in te zamelen, projecten uit te voeren, gronden te beheren en door als gesprekspartner deel te nemen aan beleidsvormende processen. Onder maatschappelijke organisaties vallen veel verschillende typen organisaties, die niet altijd dezelfde doelen nastreven, en vaak op verschillende niveaus en manieren werken. (bron: www.grenzenaanparticipatie.nl) Er is gekozen voor bovenstaande opvatting omdat deze het begrip ‘maatschappelijke organisatie’ ruim neemt en tegelijkertijd helder verwoordt wat haar kenmerkt, namelijk onafhankelijkheid van de overheid en het behartigen van belangen (algemeen belang en/of belangen van hun leden. Bovendien sluit dezedefinitie aan bij de bestaande overlegstructuren. Wat betreft het proces rond Natura 2000 is er bijvoorbeeld een Platform Maatschappelijk Organisaties, waarin zowel ondernemersverenigingen als natuurorganisaties vertegenwoordigd zijn.

(18)

18

met bestuurders te maken hebben, hoe noodzakelijker die is.

- De aandacht voor zowel het product als het proces. In het openbaar bestuur is niet alleen de uitkomst van beleid belangrijk, maar ook hoe dit tot stand gekomen is.

- Onderwerpen van de overheid zijn per definitie controversiële onderwerpen.

- Veel beleidsdossiers, zoals milieuvergunningen, zijn erg ingewikkeld. Dat betekent dat er van moeilijke onderwerpen gemakkelijke boodschappen gemaakt moeten worden.

- In tegenstelling tot het bedrijfsleven is veel communicatie van de overheid openbaar. De Wet openbaarheid van bestuur (WOB) uit 1980 maakt dat mogelijk.

Volgens Maathuis zijn er ook overeenkomsten met het bedrijfsleven te vinden. De overheid heeft dan wel niet met een commerciële concurrentiepositie te maken – er is tenslotte maar één overheid – er is wel sprake van een ander soort concurrentie: concurrentie om aandacht. In de informatiegolf die vandaag de dag over ons heen komt, vragen allerlei partijen om gehoord te worden. De

concurrentie om aandacht zorgt ervoor dat veel bedrijven, goede doelen organisaties en individuele mensen veel investeren in communicatie. Maathuis: “Een overheid die op vele terreinen een informatieplicht heeft richting de burger, is daarmee veroordeeld tot het zijn van concurrent om aandacht. Het gaat hierbij om huursubsidies, studiebeurzen, sociale zekerheid, verkeersregels, belastingzaken, veiligheid, milieu, gezondheidszorg en talloze andere zaken die de basis vormen van het functioneren van onze samenleving en dus bij alle burgers min of meer bekend moeten

zijn” (p. 34)

Een andere overeenkomst is dat de overheid, net als zoveel andere organisaties, kritisch gevolgd wordt door de pers en de samenleving. De overheid heeft niet alleen een informatieplicht. Ook het ontwikkelen van beleid en het maken en handhaven van wetten en regels behoren tot haar taak. Om dit effectief en efficiënt te kunnen doen, is acceptatie nodig van de burgers. Bovendien legt een democratische overheid verantwoording af van haar doen en laten. Aanzien en geloofwaardigheid zijn daarom belangrijke elementen van de positionering van een effectieve overheid, aldus Maathuis.

2.3 Kernboodschappen

Dit onderzoek gaat over communicatie met betrekking tot Natura 2000, in het bijzonder over boodschappen die in die communicatie naar voren komen. Eerder in dit rapport werd al een begripsafbakening gegeven van het woord ‘kernboodschap’. Deze paragraaf diept, aan de hand van literatuur, de definiëring van het begrip verder uit. Ook wordt er stil gestaan bij het doel en het belang van kernboodschappen volgens diverse auteurs. Ten slotte is een voorbeeld uit de praktijk opgenomen, dat laat zien hoe een kernboodschap is opgebouwd.

Definitie van kernboodschap

‘Minder is meer’, wordt er wel eens gezegd. Wanneer deze uitspraak ook op gaat voor het begrip kernboodschap, dan verwoordt de factor ‘B’ (Rijnja & De Witte, 2007) in het ZBMO-model kernachtig waar een organisatie voor staat, wat de speerpunten van haar beleid zijn, of wat een woordvoerder in zijn speech wil overbrengen. De kernboodschap is dan een kort en krachtig verhaal dat dient om de ontvanger van de boodschap te informeren, te overtuigen of in beweging te brengen. Het gaat er echter vooral om dat zij een brug slaat tussen zender en ontvanger. Wieringa (2004) definieert de betekenis van kernboodschap als volgt: “Een samenhangend en overtuigend betoog dat zorgt voor een communicatieve kernfusie. Enerzijds wordt het communicatieve belang van de boodschapper ermee gediend, anderzijds wordt de communicatieve behoefte van de ontvanger erdoor bevredigd” (p. 238). Hij geeft als voorbeeld dat, op deze wijze, een journalist een ‘goed verhaal’ krijgt en een toehoorder een ‘aansprekend betoog’.

(19)

19

Volgens deze definitie ontstaat er op een of andere manier een verbinding tussen zender en ontvanger die ervoor zorgt dat de zender in de boodschap kwijt kan wat hij zeggen wil en dat de ontvanger vervolgens tevreden is met wat hij te horen of te zien krijgt. De definitie gaat er vanuit dat een samenhangende, overtuigende boodschap kan bereiken dat een journalist, toehoorder of lezer zo tevreden is met de aangeboden informatie, dat hij geen vragen meer heeft. Met andere woorden: de boodschap bevat antwoorden waarnaar de ontvanger op zoek is of zou moeten of willen weten. Het doel van boodschappen

Een boodschap brengt dus een verbinding tot stand tussen zender en ontvanger. Rijnja & De Witte voegen daar nog iets aan toe: het doel van boodschappen is vooral het leggen van verbindingen tussen interpretaties van zenders en interpretaties van ontvangers. Een ontvanger kan een

toegezonden bericht immers anders opvatten dan dat de zender oorspronkelijk bedoeld heeft. Het achterliggende doel van de boodschap kan alleen bereikt worden als beide partijen in het

communicatieproces elkaar verstaan; van elkaar weten wat ze zeggen én bedoelen, in woord en (denk)beeld. Zo verstaat de een onder natuur bijvoorbeeld een wildernis waar planten en dieren zonder menselijk beheer hun gang gaan, een ander vindt een koe in een wei natuur.

Er zijn verschillende factoren die het interpreteren van een boodschap kunnen beïnvloeden. De ontvankelijkheid van een boodschap kan vergroot worden door aan te sluiten bij de behoeften, drijfveren en sociaaldemografische achtergrond van de ontvanger en de kanalen waarvan bij gebruikt maakt. Door de ander te leren kennen, kan er echt contact gemaakt worden. Als het, in dit geval, gaat om het formuleren van kernboodschappen voor publieksgroepen, dan is het belangrijk om te achterhalen met welke ‘bril’ zij naar de wereld om zich heen kijken en hoe zij informatie tot zich nemen. Deze ‘bril’ of ‘denkraam’ wordt in de literatuur interpretatiekader genoemd.

Elementen van een boodschap

Een boodschap overtuigt als zij, naast likeable, ook inhoudelijk er zó toe doet dat het aansluit bij de doelgroep. Zoals in de definitie van Wieringa al aan de orde kwam, speelt daarin mee de mate waarin vragen van het publiek, of de doelgroep waar de boodschapper zich op richt, beantwoordt worden. Een overtuigende boodschap bevat de volgende vier elementen: een zakelijke aspect, een expressief aspect, een relationeel aspect en een appelerend aspect (zie tabel 1). Zijn al deze aspecten aanwezig, dan versterkt dat de boodschap en krijgt de ontvanger antwoordt op de vragen: ‘waarom vallen ze mij met deze informatie lastig’? , wie is de zender eigenlijk?’, ‘wat vind ik van hem?’ en ‘wat moet ik nou doen?’. De ideale boodschap komt aan als ze werkt als een dialoog (wisselwerking) tussen zenders en ontvangers, samenspel tussen vragen en antwoorden, aldus Rijnja & De Witte. (p. 27) Tabel 1 Vier elementen van een boodschap (bron: Rijnja & De Witte)

Zakelijk aspect Er zijn feiten

Expressief aspect We leren iets over de zender

Relationeel aspect Neem waar hoe zender en ontvanger tegenover

elkaar staan

Appellerend aspect De ontvanger weet zich aangesproken

ZBMO-model vs. Netwerkmodel

Maar, wat gebeurt er daadwerkelijk met die boodschappen? Wat gaat de ontvanger er mee doen? Her traditionele ZBMO-model gaat uit van één-op-één relaties waarbij de ontvanger uiteindelijk reageert en de oorspronkelijke zender vervolgens weer terugkoppelt. In werkelijkheid verloopt de communicatie in veel situaties dynamischer. In werkelijkheid wisselen zender en ontvanger dikwijls van rol. De ontvanger wordt zender en de zender wordt ontvanger. Ook is er vaak sprake van

(20)

20

meerdere ontvangers, omdat een boodschap doorgegeven wordt of nu eenmaal voor meerdere personen bestemd is.

Rijnja & De Witte poneren de stelling dat de zender, als het gaat over boodschappen, geen één-op-één relatie realiseert, maar een netwerk laat bewegen. Zo belandt een boodschap in een netwerk van individuen of groepen die allemaal op hun eigen manier iets doen met de inhoud van die boodschap, of juist niet. Dat proces ziet er dan ongeveer zo uit:

Figuur 2.3: De boodschap in een netwerkmodel (gebaseerd op Michels, 2001; Rijnja & De Witte, 2007)

Bij het oorspronkelijke model van Rijnja & De Witte zijn een paar opmerkingen te plaatsen. Ten eerste laat het model de context waarin de communicatie plaatsvindt buiten beschouwing.

Ook is er sprake van eenrichtingsverkeer tussen de zender en het netwerk. Daarom is in figuur 3 de communicatie opnieuw in een situatie en maatschappelijke context geplaatst. Ook is er een pijl toegevoegd die laat zien dat ook in een netwerk de boodschap, wellicht met een andere inhoud of vorm, terug kan keren naar de oorspronkelijke zender.

De inzet van netwerken helpt om de aandacht voor een kernboodschap - dit kan ook een merk of product zijn - te versterken. Neem het voorbeeld van sociale netwerken als Facebook en Twitter, waarmee mensen andere mensen in één keer kunnen bereiken en bijvoorbeeld hun waardering voor bepaalde zaken via een eenvoudige muisklik kenbaar kunnen maken.

Toch heeft het ZBMO-model niet afgedaan, omdat de communicatie ergens moet beginnen wil zij slagen. Namelijk tussen twee partijen of zelfs tussen twee individuen. Een boodschap die zomaar in een netwerk wordt ‘gedropt’, zonder dat zij een individu raakt die haar verder kan brengen, zo’n boodschap wordt al gauw een blindganger.

Vuistregels voor een effectieve boodschap

Rijnja & De Witte geven vijf vuistregels voor het inzetten van kernboodschappen:

1. Begrijpelijkheid voorop. ‘Boodschappen winnen aan kracht als de inhoud aansluit en wordt aangediend op een begrijpelijke manier in de ogen van de mensen voor wie ze bedoeld zijn’. (p.30) 2. Framing. Dit kan door voor het interpretatiekader van de zender te kiezen of door aansluiting te zoeken bij de frames (denkramen) van beoogde ontvangers. Framing houdt in het selecteren en beklemtonen van informatie richting een doelgroep (Wieringa, 2004). Daarbij zijn er ‘verlies’frames en ‘winst’frames. Voorbeelden die als frame gebruikt kunnen worden, zijn de begrippen

werkloosheid en werkgelegenheid. Bij werkloosheid ligt de nadruk op het tekort aan banen. Bij werkgelegenheid ligt de focus op het aanbod aan werk. Een politicus zou deze termen kunnen gebruiken om iets in zijn verhaal te benadrukken. Zegt hij bijvoorbeeld ‘ 10% van de

Maatschappelijke context Situatie(s) / relatie(s) Z B B B B B B

(21)

21

beroepsbevolking is werkloos. Daar moeten we iets aan doen, dat is veel te hoog’, dan legt hij de focus op het verliesaspect. Zegt hij echter ‘De werkgelegenheid in ons land is 90%, we doen ten opzichte van onze buurlanden gemiddeld heel goed’, dan legt hij de schijnwerpers op het winstaspect.

3. Het ‘waarom’ duidelijk maken. Het etaleren van missies en

doelstellingen kan weerstand oproepen. Door betrokkenheid te tonen en het ‘waarom’ van de

boodschap duidelijk te maken, kan de ontvankelijkheid toenemen.

4. Een perspectief bieden. Dit houdt in dat de ontvanger duidelijk weet wat er van hem gevraagd wordt: de boodschap voor kennisgeving aannemen, begrip tonen of iets vinden, doen of juist laten. De boodschap moet handvatten bieden voor verdere stappen. Bijvoorbeeld een e-mailadres of telefoonnummer.

5. Faseren en doseren. Door de informatie op te bouwen onder te verdelen (eerst de kernzin, daarna de feiten, voorbeelden en anekdotes en afsluitend een samenvatting), wordt voorkomen dat de aandacht al te snel verslapt. Hulpmiddelen hierbij zijn de ‘wat-kan-in-30 seconden / 7 regels – formule’ en de drieslag ‘kijk, want, dus’. Onder ‘kijk’ wordt een stellig neergezet (ik vind). Daarna volgt een onderbouwing (ik weet). ‘Dus’ omvat de conclusie of actie (ik denk).

Rekening houden met deze vuistregels bij het ontwerpen van kernboodschappen, vergroot de kans op het slagen van de boodschap als brugfunctie tussen zender en ontvanger. Trends in de communicatie

Inhoud en vorm bepalen echter niet alleen in welke mate de inzet van boodschappen succesvol kan zijn. De auteurs van De kracht van de boodschap (2007) noemen een aantal trends die ‘de nieuwe verhoudingen in de communicatie markeren’ en die er ook de oorzaak van zijn dat de aandacht voor de boodschap toeneemt. Een paar van deze ontwikkelingen worden hieronder aangehaald. Voor het onderzoek naar ‘de boodschap van Natura 2000’ kunnen zij van belang zijn, omdat het trends zijn die zich maatschappijbreed voordoen.

1. Van vanzelfsprekende naar gegunde autoriteit

De zender is in afnemende mate de hoofdpersoon in het communicatieproces. Hij wordt niet langer vanzelfsprekend als autoriteit gezien. Het moet hem gegund worden.

Door systematisch te monitoren, te luisteren en te toetsen kan het contact met publieksgroepen behouden blijven. Focusgroepen en media-analyses helpen om in beeld te krijgen of woorden en waarden, argumenten en feiten werkelijk aansluiten. (p. 11)

2. Van doelgroepen naar netwerken

Praktijkvoorbeeld Het toenmalige ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit besloot in 2004 een kernboodschap te formuleren over natuurbeleid omdat er dringend behoefte was aan een leidraad voor de interne en externe

communicatie.

Na een lang proces van schrijven, herschrijven en toetsing bij zowel intern als extern betrokkenen – waaronder een panel van burgers, bedrijven en belangenorganisaties – kwam er de volgende kernboodschap tot stand (bron: De kracht van de boodschap):

Natuur voor mensen, mensen voor natuur

Meer natuur, vitale natuur. Dat is de kern van het natuurbeleid. Een mooi landschap om met plezier in te wonen, werken en recreëren. En ook het leefgebied van onze 40.000 soorten dieren en planten. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zorgt dat de natuur beschermd is door wetgeving, dat de natuur goed wordt onderhouden en ook nieuw wordt aangelegd.

Natuur van goede kwaliteit wordt alleen bereikt als iedereen een bijdrage levert. Het Ministerie van LNV geeft daarom samen met de provincies geld, advies en ruimte aan mensen en bedrijven die zich inzetten voor natuur en landschap. Dit geldt voor mensen die grond in bezit hebben en hier natuur van willen maken, of mensen die de natuur goed beheren. Maar ook voor

projectontwikkelaars die investeren in de aanwezige natuur. Daarnaast hebben mensen zelf natuurlijk ook invloed op de kwaliteit van de natuur. Door

recreatiegebieden schoon te houden, door natuurvriendelijke inkopen te doen of door natuurorganisaties te steunen. Als iedereen bijdraagt om de natuur in goed evenwicht te ontwikkelen, kunnen we daar voor lange tijd van blijven genieten.

(22)

22

Het denken in netwerken is het doelgroepsdenken aan het vervangen. Boodschappen gedijen makkelijk in situaties waarin mensen zich verwant weten met anderen. Er is dan sprake van ‘hun’ netwerk. (p. 12)

3. Van ontvangen naar zoeken

Ontvangers krijgen een actievere rol. Ontvangen van informatie wordt zoeken naar informatie. Niet de zenders bepalen wat er gezien wordt, maar de afnemers zetten de toon en bepalen het ritme waarin ze informatie en dus organisaties downloaden. (p. 14)

2.4 Communicatie en Natura 2000

De vorige paragrafen bespraken de theoretische achtergronden van communicatie, in het bijzonder van overheidscommunicatie en kernboodschappen. Ook werd er een uitgebreide afbakening gegeven van belangrijke begrippen die regelmatig voorbij zullen komen in dit onderzoek. Deze laatste paragraaf in de theoretische verdieping koppelt communicatie aan het

onderzoeksonderwerp. Aan de hand van beschikbare literatuur wordt er kort uiteengezet hoe de Nederlandse overheid communiceert over Natura 2000. Ook zal er kort worden stilgestaan bij de communicatie over dit beleidsthema in andere Europese landen.

Omdat er nog betrekkelijk weinig literatuur over de combinatie Natura 2000 en communicatie te vinden is, zal vooral gebruik gemaakt worden van informatie op internet, artikelen uit vakbladen en eerder verschenen onderzoeksrapporten.

Natura 2000 en biodiversiteit

Toen Nederland in 1992 het internationale Biodiversiteitsverdrag ondertekende, committeerde zij zich aan drie doelstellingen: behoud en bescherming van biodiversiteit, een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen en een eerlijke verdeling van de voordelen en opbrengsten van die bronnen. Vooral de eerste doelstelling heeft te maken met de achtergrond van dit

communicatieonderzoek.

Om de biodiversiteit in Europa te beschermen, nam de Europese Unie (EU) begin jaren negentig het initiatief tot de Natura 2000-gebieden: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden binnen de lidstaten van de EU. Nederland was op dat moment al bezig met het ontwikkelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een grootschalig en langdurig project om leefgebieden van plant- en diersoorten te waarborgen en zo aantasting en versnippering van natuur tegen te gaan. De EHS kreeg in Nederland de meeste prioriteit als netwerk. Niet alleen omvat de EHS de helft van de Nederlandse Natura 2000-gebieden, maar op land bevindt zich hier ook het grootste deel van de ‘Nederlandse’ biodiversiteit. In het Beleidsprogramma biodiversiteit 2008-2011 neemt het tot stand komen van deze ecologische netwerken een belangrijke plaats in naast het stimuleren van

biodiversiteit op andere manieren, zoals door de ‘verduurzaming van handelsketens’ en het ‘duidelijk beprijzen van en betalen voor producten en diensten die door ecosystemen worden geleverd’ (p. 16). Deze inhoudelijke speerpunten werden in het beleidsprogramma aangevuld met ondersteunde prioriteiten. De ondersteunende prioriteiten bestaan uit:

1) Meer samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties,

kennisinstellingen en burgers op het gebied van biodiversiteit (behoud, duurzaam gebruik en eerlijke verdeling.)

2) Het vergroten van de kennis over biodiversiteit;

3) Het bevorderen van de maatschappelijke bewustwording en zichtbaarheid van de waarden en functies van biodiversiteit voor mensen door educatie en communicatie. Deze educatie- en communicatie inzet kan plaatsvinden via eigen kanalen (van de overheid) en kanalen van maatschappelijke organisaties en economische sectoren, etc.

(23)

23

Communicatie maatschappelijke organisaties

In dit verband, en ook vanwege het uiteindelijke doel van Natura 2000, is het wellicht interessant om te noemen dat er al in 2004 een onderzoek heeft plaatsgevonden naar communicatie over

biodiversiteit en de samenwerking op dit gebied tussen overheid en maatschappelijke organisaties. Aan het onderzoek deden mee: natuur- en milieuorganisaties, natuureducatie centra en een dierentuin (Boerwinkel & Geesteranus, 2004).

Doel van dit onderzoek was te ontdekken hoe deze organisaties communiceren over biodiversiteit en wat hun visies waren op een mogelijke samenwerking met de overheid.

Uit het onderzoek kwam naar voren dat biodiversiteit een belang begrip is voor deze organisaties, maar dat de term zelf in de externe communicatie niet wordt gebruikt. Het begrip biodiversiteit wordt vertaald in simpele woorden die verschillende aspecten van biodiversiteit benadrukken en in verhalen waarin die aspecten worden uitgelegd. Een groot deel van de communicatie richt zich op het betrekken van mensen bij het onderwerp. Het inspelen op het dagelijks leven, fysieke ervaringen en het bieden van een handelingsperspectief worden daarin essentieel gevonden.

Wat betreft de relatie tot de overheid is er bij de meeste organisaties voldoende vertrouwen om samen te werken. Wel vinden zij het van belang dat de overheid duidelijk is over haar doelen en wensen en ook in haar daden laat zien dat ze communicatie over biodiversiteit belangrijk vindt. Natura 2000 komt in dit onderzoek niet ter sprake. Toch geven de uitkomsten een indruk van hoe maatschappelijke organisaties omgaan met communicatie over een soortgelijk, complex onderwerp. Natura 2000 in Nederland

De ecologische netwerken EHS en Natura 2000 vormen belangrijke pijlers van het nationale natuurbeleid. Als het aan het kabinet Rutte I ligt, is Natura 2000 zelfs de belangrijkste pijler.8 De term ‘Natura 2000-gebieden’ is een overkoepelende naam voor de Vogel- en Habitatrichtlijn-gebieden. Volgens deze Europese richtlijnen dienen lidstaten van de EU specifieke planten en dieren en hun natuurlijke leefomgeving te beschermen om zo de biodiversiteit te behouden.

In een informatie document over Natura 2000 is de inbedding van deze richtlijnen in de Nederlandse wetgeving als volgt omschreven: “De natuurbescherming kent in Nederland twee sporen:

bescherming van gebieden en bescherming van soorten. Beide sporen hebben hun eigen wetgeving: de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora – en faunawet. De bescherming van Natura 2000- gebieden loopt via de natuurbeschermingswet; de bescherming van soorten via de Flora - en faunawet” (“Factsheet Natura 2000 en biodiversiteit”, oktober 2011). Momenteel ontwerpt de verantwoordelijke staatssecretaris voor het natuurbeleid, Henk Bleker, een nieuwe Natuurwet waarin deze twee wetten samengevoegd zijn.

Zoals ook al in het inleidende hoofdstuk van dit onderzoek werd aangestipt, wijst het

verantwoordelijke ministerie een natuurgebied aan als Natura 2000-gebied wanneer de aanmelding hiervan is goedgekeurd door de Europese Unie. In een aanwijzingsbesluit staat beschreven welke ecologische doelen zijn vastgesteld voor het betreffende gebied en waar de begrenzing ligt. In een beheerplan worden deze doelen vervolgens verder uitgewerkt, inclusief de maatregelen die moeten worden genomen om die doelen te halen en hoe het gefinancierd wordt. Zowel het proces rond een aanwijzingsbesluit als een beheerplan, zijn belangrijke communicatiemomenten in het Natura 2000-traject.

Communicatiemomenten Natura 2000

In de meeste gevallen zijn de provincies verantwoordelijk voor overlegstructuren, zodat alle belanghebbenden (overheden, bewoners, bedrijven, recreanten, etc.) betrokken worden bij het

8

(24)

24

Natura 2000-proces. Dit gebeurt meestal in zogenaamde beheerplan-, advies- of projectgroepen, afhankelijk van wat er in de regio speelt en wie er belanghebbende zijn.

Ook op landelijk niveau vindt er overleg plaats. Zo is er het Platform Maatschappelijke Organisaties (PMO), in 2008 opgericht door het Regiebureau Natura 2000, waarin vertegenwoordigers van het bevoegde gezag (Rijk en provincies) en verschillende belangenorganisaties (o.a. VNO-NCW, LTO, Vogelbescherming) de voortgang bespreken en diverse initiatieven ontwikkelen.9 Het Regiebureau hield daarnaast met enige regelmaat landelijke kennisbijeenkomsten voor alle betrokken partijen. De conceptversies van de aanwijzingsbesluiten worden ter inzage gelegd. Dit betekent dat

belanghebbenden, bijvoorbeeld eigenaars, beheerders en gebruikers van Natura 2000-gebieden, kunnen reageren op het ontwerp-aanwijzingsbesluit door een zienswijze in te dienen.

De stukken van de ontwerpbesluiten liggen ter inzage op de provinciehuizen, maar kunnen

tegenwoordig ook digitaal worden ingezien op de website van de rijksoverheid. Onderdeel van deze procedure is dat burgers kunnen inspreken op speciaal daarvoor georganiseerde inspraakavonden in de twaalf provincies. Uiteindelijk verschijnen de definitieve aanwijzingsbesluiten in de Staatscourant, op Rijksoverheid.nl en in dag - ,nieuws- en huis-aan-huisbladen. Binnen zes weken kunnen

belanghebbende hiertegen in beroep gaan bij de Raad van State. Bij het opstellen van beheerplannen is eenzelfde procedure van toepassing.

Naast communicatie op bestuurlijk-, ambtelijk- en stakeholderniveau, vindt er communicatie naar de volksvertegenwoordiging plaats. De staatssecretaris van Landbouw en Natuur informeert de Tweede Kamer over de voortgang van Natura 2000 en legt verantwoording af aan Kamerleden. Een belangrijk communicatiemoment richting de Kamer was bijvoorbeeld de brief waarin hij, in de vorm van een tienpuntenplan, een nieuwe aanpak voor Natura 2000 presenteerde.10

Overige communicatieactiviteiten

Informatie over Natura 2000 is te vinden op www.natura2000.nl. Deze website is bedoeld voor iedereen die geïnteresseerd is in het project of er vanwege zijn betrokkenheid meer over wil weten. Bezoekers kunnen hier factsheets, voortgangsrapportages, video’s en nieuwsbrieven downloaden. Ook is er een Twitter-account waarop nieuwsupdates verschijnen.

Verder kunnen gebruikers van smartphones tegenwoordig ook een app downloaden waarmee zij informatie kunnen vinden over Natura 2000-gebieden in hun omgeving. De applicatie informeert over de begrenzing van het gebied en bevat verder een beschrijving en een overzicht van de

belangrijkste plant- en diersoorten. De app is ontwikkeld door LAYAR, in opdracht van het ministerie van EL&I. 11

Onderzoek in Nederland en daar buiten

In de afgelopen jaren zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de implementatie van Natura 2000 in Nederland. Ook zijn er in een aantal van die onderzoeken vergelijkingen gemaakt tussen Nederland en andere EU-landen die met dit grensoverschrijdende project werken. In sommige van deze onderzoeken werden ook communicatieaspecten meegenomen.

Voor wat betreft dit onderzoekrapport voert het te ver om uitgebreid op de resultaten uit deze studies in te gaan. Bovendien richt dit onderzoek zich voornamelijk op boodschappen in de

communicatie rond Natura 2000 en niet op het beleidsmatige of juridische proces. Wel heeft een en ander met elkaar te maken. Omdat het nuttig is de context van de natuurbescherming beter te begrijpen, zijn drie van de bovengenoemde studies bestudeerd. Althans, de samenvattingen ervan.

9

Bron: www.natura2000.nl, 29/02/2012 10

Brief van 23 februari 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal 11

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van een helder afgebakend corpus van ruim honderd opvoedkundige bestsellers, waaronder klassiekers zoals Benjamin Spocks Baby- en kinderverzorging en -opvoeding (1950),

[r]

Het zou volgens Von Wulffen onmogelijk zijn de waarden van de factoren p en r afzonderlijk te bepalen, maar het Gattungsquotient kon weer vastgesteld worden

Datum 15 december 2016 23 / 149 Versie 5.0 Status Definitief GeoObject Multipliciteit: 0..1 Stereotypes: «materieleHistorie» 5.2.2 NEN3610ID NEN3610ID Definitie:

Furthermore as the research question focuses on how transformation policies in rugby are implemented in the Western Cape a bottom-up approach is useful as it emphasises

Die gevolge van die stipulatio alteri word daarom aan die inter vivos trust geheg deur aan te voer dat die begunstigde se aanvaarding beteken dat die trustakte nie meer deur

The growth rate analysis based on five days showed that sulphuric acid probably had a larger contribution to the par- ticle growth during the first event of the day on 23 May and

It is generally accepted that democratic representation at the local level can ensure more genuine representation and flexibility than would be possible with highly