• No results found

Audit fees en de kwaliteit van financiële verslaggeving in Duitsland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Audit fees en de kwaliteit van financiële verslaggeving in Duitsland"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Audit fees en de kwaliteit van financiële verslaggeving in Duitsland

Naam: Sven de Wit

Student nummer: 10282548 Datum finale versie: 16 juni 2014

MSc Accountancy & Control, specialization Accountancy Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam First Supervisor: Dr. S.W. Bissessur

(2)

Abstract

Naar aanleiding van de Green Paper (European Commission, 2010) doe ik onderzoek naar de invloed van audit fees op de kwaliteit van financiële verslaggeving. De kwaliteit van

financiële verslaggeving wordt hierbij gemeten op basis van de hoogte van earnings management. Goncharov en Zimmerman (2003) concluderen dat Duitse beursgenoteerde ondernemingen, die volgens German GAAP en IAS rapporteren, meer earnings management toepassen dan bedrijven die rapporteren volgens US GAAP. Earnings management is hierbij gemeten op basis van discretionaire accruals. Dit onderzoek richt zich op het verschil tussen het gebruik van earnings management op basis van discretionaire accruals en real activities manipulation bij Duitse ondernemingen en welke invloed de abnormale audit fee hierop heeft. Uit de resultaten leid ik af dat er geen significante relatie bestaat tussen de abnormale audit fee en de kwaliteit van de financiële verslaggeving.

(3)

Inhoudsopgave

1 Introductie ... 4

2 Literatuurstudie ... 7

2.1 Onafhankelijkheid van de accountant ... 7

2.2 Kwaliteit van de financiële verslaggeving ... 8

2.3 Earnings management ... 10

2.3.1 Accrual-based Earnings Management ... 10

2.3.2 Real Activities Manipulation ... 11

2.3.3 Earnings management in Duitsland... 12

2.4 Recent onderzoek naar audit fees ... 13

3 Onderzoek ... 16

3.1 Hypothese ... 16

3.2 Onderzoekmodel ... 17

3.2.1 Modified Jones Model... 17

3.2.2 Model van Roychowdury ... 17

3.2.3 Het meten van abnormal fees ... 19

3.2.4 Relatie tussen Audit fee, AEM en REM ... 21

4 Beschrijvende statistiek en resultaten ... 23

4.1 Dataselectie ... 23

4.2 Beschrijvende statistiek... 24

4.3 Correlatie ... 26

4.4 Regressie ... 29

4.4.1 Regressie resultaat DA ... 29

4.4.2 Regressie resultaat ABREM ... 31

4.5 Robuustheidcontroles ... 33

5 Conclusie ... 35

Literatuur ... 37

(4)

1 Introductie

In Europa zijn veel vragen gesteld over de rol welke banken, hedge fondsen, rating agencies, toezichthouders en centrale banken hebben gespeeld in de financiële crisis (European

Commission, 2010). De European Commission geeft aan in de Green Paper- Audit Policy:

Lessons from the Crisis dat beperkte aandacht is geweest voor hoe de rol van de accountant

verbeterd kan worden om een bijdrage te leveren op weg naar financiële stabiliteit.

De accountant speelt een belangrijke rol in de maatschappij doordat zij een oordeel geeft over de grootte en de samenstelling van het vermogen van een onderneming. ‘The independence of the auditors should be the bedrock of the auditor environment’. Deze quote geeft aan dat het vakgebied van de accountant gebaseerd moet zijn op de onafhankelijkheid van de accountant (European Commission, 2010).

De commissie geeft in de Green Paper aan dat de accountantskantoren van grote kantoren in hele grote kantoren zijn gefuseerd. Dit is vooral gebeurd na de ondergang van Arthur Andersen. Door de ondergang van Arthur Andersen zijn op het ogenblik enkele accountantskantoren groot genoeg om hele grote bedrijven te controleren. Een mogelijk omvallen van een van deze grote kantoren kan zorgen voor een lagere beschikbaarheid van gecontroleerde financiële informatie, evenals voor het verminderen van het

investeerdersvertrouwen. Het kan bovendien de stabiliteit van het financiële systeem in zijn geheel aantasten. (European Commission, 2010).

De Europese Commissie (2010) geeft aan dat de jaarrekeningen van

vennootschappen verplicht gecontroleerd moeten worden door accountants. Dit wil niet zeggen dat de jaarrekeningen vrij zijn van materiële fouten. Zij geven namelijk ‘reasonable assurance’. Accountants zoeken naar een minimale hoeveelheid risico dat de jaarrekening een materiële afwijking bevat. Accountants worden aangesteld en betaald door de bedrijven waarvan de jaarrekening gecontroleerd dient te worden. (Europese Commissie, 2010).

Met deze achtergrond wil de European Commission een debat voeren over de rol van de accountant. Een onderdeel dat zij willen overwegen, is om een grens aan te geven welk honoraria een accountant mag ontvangen van een enkele controlecliënt in vergelijking met de totale omzet van de accountant. In 2010 geeft zij aan dat het goed zou zijn om de argumenten voor en de argumenten tegen te onderzoeken (Europese Commissie, 2010). In voorgenoemde Green Paper is geschreven over de situatie in Europa. Merbowski (2013) geeft aan dat

(5)

kwart eeuw na de val van de muur in Berlijn, is opgekrabbeld tot een leidinggevend land in Europa met betrekking tot de politiek en de economie.

Ratzinger (2011) geeft aan dat beperkt onderzoek is gedaan naar audit fees in de Duitse markt. Dit wordt veroorzaakt doordat in Duitsland de honoraria van accountants pas recent openbaar gemaakt moeten worden. De Duitse regelgeving verplicht dit sinds 1 januari 2005 (Bilanzrechtsreformgesetz (BilReG)). Ratzinger geeft aan dat beursgenoteerde

bedrijven in Duitsland door deze Duitse Commercial Code (section 314 paragraph 1 no.9) worden verplicht om audit en non-audit fees toe te lichten in hun jaarrekening. Dit geldt zowel voor de moedermaatschappij als voor hun dochterondernemingen. Dit betreft de audit, andere assurance opdrachten, belastingadviezen, en overige diensten. In de meeste Europese landen moeten audit en non-audit fees al langer openbaar gemaakt worden. Ratzinger geeft aan dat in het Verenigd Koninkrijk audit fees sinds 1967 toegelicht dienen te worden

(Companies Act 1967) en de non-audit fees sinds 1991 (Companies Act 1989). In Nederland moeten grote rechtspersonen de honoraria van accountants sinds juni 2008 toelichten in de toelichting op de jaarrekening. Op 27 juni 2008 is het nieuwe wetsartikel 382a in Titel 9 Boek 2 BW in het Staatsblad gepubliceerd en in werking getreden (Accountancy nieuws, 2008).

In diverse studies is de relatie gelegd tussen audit fees en de kwaliteit van financiële verslaggeving (Hoitash e.a., 2007; Choi e.a, 2006 en 2009) De kwaliteit van financiële verslaggeving wordt vaak gemeten door na te gaan hoeveel earnings management is toegepast bij bedrijven. Hierbij bestaat een onderscheid tussen accrual based earnings management en real activities earnings management. Gezien de leidinggevende rol van Duitsland in Europa zal onderzocht worden wat de relatie is tussen de audit fee en de

kwaliteit van de financiële verslaggeving in Duitsland. Hierbij vraag ik mij af in hoeverre de audit fee de kwaliteit van de financiële verslaggeving beïnvloedt bij beursgenoteerde

bedrijven in Duitsland. Wordt de accounting quality hoger naarmate het hoger worden van de audit fee, doordat de accountant meer tijd en kennis in de klant kan steken? Of zorgt een hoge audit fee voor een afname van de accounting quality, doordat de onafhankelijkheid van de accountant in het geding komt en hierdoor minder kritisch kan zijn? De kwaliteit van

financiële verslaggeving wordt vaak gemeten door na te gaan hoeveel earnings management is toegepast bij bedrijven. Hierbij bestaat een onderscheid tussen accrual based earnings management en real activities earnings management. Ik vraag mij hierbij af of de abnormale audit fee impact heeft op de hoogte van accrual based earnings management en real activities earnings management.

(6)

De onderzoeksvraag in deze scriptie is als volgt; Wat is het effect van de audit fee op de kwaliteit van de financiële verslaggeving (accounting quality) bij beursgenoteerde

ondernemingen in Duitsland gemeten op basis van accrual based earnings management en real activities earnings management?

Om deze vragen te beantwoorden, dient een relatie gelegd te worden tussen de audit fee en de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Om deze relatie te onderzoeken is in hoofdstuk 2 een literatuuronderzoek uitgevoerd, waarin is onderzocht wat recent onderzoek heeft aangetoond met betrekking tot de kwaliteit van de financiële verslaggeving en audit fees. In hoofdstuk 3 is de onderzoeksmethode beschreven, waarin wordt weergegeven op welke wijze de relatie tussen audit fees en accounting quality gelegd is en op welke populatie dit is toegepast. In hoofdstuk 4 zijn de empirische resultaten uiteengezet en zijn robuustheid-testen uitgevoerd. De conclusie is opgenomen in hoofdstuk 5.

(7)

2 Literatuurstudie

2.1 Onafhankelijkheid van de accountant

DeAngelo schrijft in 1981 dat het tegengestelde belang tussen eigenaren

(aandeelhouders) en bestuurders van ondernemingen heeft geleid tot het ontstaan van het beroep van de accountant. Aandeelhouders stellen bestuurders aan om het bedrijf te besturen. Dit zorgt voor een asymmetrische verdeling van informatie. Om deze asymmetrie te

verkleinen, wordt een accountant aangesteld om een ‘redelijke mate van zekerheid’ te verschaffen. De agency theorie, welke Eisenhardt in 1989 heeft beschreven, sluit hierbij aan. Eisenhardt schrijft over de agent-principaal relatie, de relatie tussen aandeelhouders en

bestuurders. In het artikel van Eisenhardt komt naar voren dat de agent (de bestuurder) andere belangen heeft dan de principaal (de aandeelhouder). De agent presenteert jaarlijks een

jaarrekening aan de principaal om op deze wijze zijn prestaties te verantwoorden. Om de juistheid en betrouwbaarheid van deze informatie te waarborgen, huurt de principaal daarvoor de accountant in. De accountant geeft vervolgens een ‘redelijke mate van zekerheid’ over de cijfers. De accountant krijgt voor deze werkzaamheden een vergoeding, de audit fee. Deze fee wordt betaald door de agent. De audit fee komt tot stand door het product te nemen van de eenheidsprijs en de hoeveelheid van de geleverde auditdienst, welke is gevraagd door het management van het bedrijf dat gecontroleerd wordt (Simunic, 1980). Simunic schrijft dat dubbelzinnigheid bestaat tussen de relatie van de accountant, de gecontroleerde bedrijven en de gebruikers van de jaarrekening. Accountants worden ingehuurd en aangespoord om onafhankelijk en objectief te zijn, maar ze worden ingehuurd en betaald door de

gecontroleerde bedrijven. ‘The independence of the auditors should be the bedrock of the auditor environment’ (European Commission, 2010). Deze quote geeft aan dat het vakgebied van de accountant gebaseerd moet zijn op de onafhankelijkheid van de accountant.

Uit recente literatuur blijkt dat de onderzoekers vaak onderscheid maken tussen enerzijds audit fees en anderzijds non-audit fees. De reden hiervoor is dat voordelen kunnen ontstaan in de relatie tussen de accountant en de klant. (Frankel et al, 2002). Frankel et al geeft aan dat de onafhankelijkheid van de accountant in het geding kan komen bij het

verlenen van non-audit diensten aan de klant. De SEC geeft, volgens DeFond (2002), aan dat accountants afhankelijk worden van hun klant door middel van de fees uit non-audit

praktijken. Hierbij bestaat bij de SEC de angst dat accountants het belangrijker vinden om klanten te behouden die hele hoge non-audit fees betalen dan de kosten van afgenomen

(8)

onafhankelijkheid. Deze afgenomen onafhankelijkheid zal zich dan uiten in toegenomen juridische kosten en het verliezen van reputatie door het niet herkennen van materiële fouten in de jaarrekening (Bruls, 2010).

Iyer et al (2003) geeft aan dat als gevolg van een significante stijging in de non-audit fees in het Verenigd Koninkrijk in de periode 1990-1999 de non-audit fees door de SEC verplicht gepresenteerd dienen te worden in de jaarrekening. Als reden geeft de SEC hiervoor dat de toename van de non-audit fees de relatie tussen de accountant en de klant op twee manieren kan beïnvloeden. Als eerste kan de onafhankelijkheid van de accountant in het geding komen bij een toename van non-audit diensten. Als tweede reden wordt genoemd dat wanneer de reguliere audit fees een lager percentage worden van de totale omzet van een accountantskantoor dan de non-audit fees, er druk op de accountants komt te staan. Het rapporteren van audit fees moet ervoor zorgen dat de onafhankelijkheid van de accountant niet in het geding komt. Magee en Tseng (1990) geven aan dat een lage auditprijs, als gevolg van ‘low-balling’ en ‘price-cutting’ de onafhankelijkheid kan verminderen van de accountant en hiermee ook de kwaliteit van financiële verslaggeving.

Naast de hoogte van de audit en non-audit fees is ook een discussie aanwezig over de roulatie van accountantskantoren bij beursgenoteerde ondernemingen. Een verplichte roulatie van accountantskantoren zou de onafhankelijkheid van de accountant bevorderen.

Voorstanders beweren dat een nieuwe accountant zorgt voor een nieuwe sceptische houding en objectiviteit ten opzichte van de gerapporteerde cijfers. De kwaliteit van de financiële verslaggeving zal hierdoor toenemen (Jackson et al, 2008). Tegenstanders beweren het tegenovergestelde. Craswell (1995) concludeert dat accountants de hoogte van accruals beter kunnen bepalen naar mate zij meer ervaring hebben bij de klant en de branche. Craswell (1995) gebruikt hierbij de hoogte van accruals als maatstaf voor de kwaliteit van financiële verslaggeving. Craswell geeft dus aan dat industrie expertise een rol speelt bij de kwaliteit van financiële verslaggeving.

2.2 Kwaliteit van de financiële verslaggeving

Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat onafhankelijkheid van de accountant gerelateerd is aan de kwaliteit van financiële verslaggeving. Francis (2004) geeft aan dat audit kwaliteit van financiële verslaggeving continu gerangschikt kan worden van heel laag naar heel hoog. Bij het maken van fouten wordt de kwaliteit laag gerangschikt. Fouten worden door Francis op twee manieren bepaald. Enerzijds is het een fout wanneer de

(9)

accountant een fout niet herkent in de cijfers en anderzijds wordt de fout herkend wanneer de accountant een verkeerde verklaring afgeeft bij de jaarrekening. Audit kwaliteit is dus sterk gerelateerd aan audit fouten. DeAngelo (1981) geeft hierbij aan dat de kwaliteit van de audit afhangt van de waarschijnlijkheid dat de accountant een fout ontdekt in het boekhoudsysteem van de klant en ook daadwerkelijk verslag uitbrengt van deze fout. De kwaliteit hangt af van de grootte van de organisatie van de accountant (DeAngelo,1981). Hierbij doelt DeAngelo op het reputatierisico van de accountant. Een fout bij een klant kan effect hebben op het

vertrouwen van andere klanten.

Uit het onderzoek van Francis (2004) blijkt dat de kwaliteit van diverse variabelen afhangt. De kwaliteit is hierbij positief geassocieerd met de kwaliteit van earnings. De kwaliteit wordt vervolgens ook aangetast door de wet- en regelgeving in het land van

herkomst (Francis, 2004, p 360). Tevens is bewijs aanwezig dat diverse hoogte van kwaliteit aanwezig is bij kantoren van Big 4 accountantskantoren en industrie experts. Ook is kwaliteit verschillend tussen diverse regiokantoren van de Big 4 kantoren.

Hribar et al (2014) geeft aan dat de kwaliteit van financiële verslaggeving een moeilijk begrip is om te definiëren en te meten. De onderzoekers definiëren de kwaliteit van financiële verslaggeving als de mate waarin de financiële informatie nauwkeurig de huidige prestaties van het bedrijf weergeeft, die nuttig zijn bij het voorspellen van toekomstige prestaties van het bedrijf en helpt om de waarde van de onderneming te beoordelen.

Er zijn verschillende manieren om de kwaliteit van financiële verslaggeving te meten. Barth et al (2008) gebruikt bij het meten van accounting quality de volgende maatstaven: winststuring, het tijdig herkennen van verliezen en waarde relevante statistieken (2008, p 475). Zij concluderen dat ondernemingen met weinig winststuring een hoge accounting quality hebben. De accounting quality neemt volgens Barth (2008) ook toe wanneer een hogere frequentie aanwezig is van grote verliezen en wanneer een grote associatie aanwezig is tussen aandelenkoersen, inkomsten en de waarde van het eigen vermogen. Dit is omdat een hogere kwaliteit van de winst de werkelijke situatie bij een onderneming reflecteert. Barth (2008) concludeert dat de kwaliteit van financiële verslaggeving hoger wordt wanneer een lage mate van winststuring aanwezig is. Hribar et al (2014) sluit zich hier bij aan. Zij geven aan dat de mate van earningspersistentie in een tijdsreeks de kwaliteit van earnings weergeeft. Hribar et al (2014) geeft daarnaast aan dat earnings van hogere kwaliteit zijn als de

economische gevolgen van onderliggende transacties juist worden weergeven, een hoger aandeel van de winst ten opzichte van kasstromen hebben en hoe goed gemaakte accruals uit het verleden zich verhouden tot de kasstromen uit het verleden, heden en toekomst.

(10)

2.3 Earnings management

Uit de literatuur blijkt dat financiële verslaggeving van hogere kwaliteit is wanneer weinig winststuring heeft plaatsgevonden (Barth 2008, Hribar 2014). Winststuring, earnings management, is dus een middel waaruit de kwaliteit van de financiële verslaggeving kan worden afgeleid. Scott (2012, p 421) schrijft dat earnings management vanuit twee

perspectieven gezien kan worden. Dit is enerzijds vanuit financiële verslaggevingsperspectief en anderzijds vanuit een contractperspectief. Bij de eerste gebruiken managers vooral

earnings management om te voldoen aan winstverwachtingen, waarbij zij onder andere reputatieschade proberen te vermijden. Ze gebruiken het ook om hun winst te ‘smoothen’. Dit betekent dat management winststuring toepast om de winst in de jaren gelijk te houden of om een stabiele groei te laten zien. Het contractperspectief wordt gebruikt om de onderneming te beschermen tegen consequenties van onvoorziene gebeurtenissen, waarbij contracten met derden onvolledig zijn (Scott, 2012, p423).

Scott (2012, p 423) geeft aan dat earnings management belangrijk is voor accountants, aangezien de accountant hierdoor beter de bruikbaarheid van het netto inkomen kan

begrijpen, zowel voor verslagen naar investeerders als partijen waarmee contracten zijn afgesloten. Scott geeft hierbij de volgende definitie voor earnings management: ‘Earnings

management is the choice by a manager of accounting policies, or real actions, affecting earnings so as to achieve some specific reported earnings objective.’ Walker (2013)

formuleert de volgende definitie voor earnings management: ‘the use of managerial

discretion over (within GAAP) accounting choices, earnings reporting choices, and real economic decisions to influence how underlying economic events are reflected in one or more measures of earnings.’ Walker geeft hierbij aan dat zijn definitie focust op legale keuzes voor

accounting en economische beslissingen, welke dus niet in strijd zijn met de lokale

verslaggevingsstandaarden. Fraude is niet in de definitie meegenomen, maar Walker (2013) geeft aan dat een hoge mate van earnings management vaak te maken heeft met fraude.

Uit zowel de definitie voor earnings management door Scott als door Walker blijkt dat earnings management wordt toegepast door het gebruik van verslaggevingsstandaarden en door het gebruik van real activities.

2.3.1 Accrual-based Earnings Management

Scott (2013, p423) verdeelt earnings management op basis van de keuze voor

verslaggevingsstandaarden onder in twee categorieën. Enerzijds de keuze voor financiële standaarden, bijvoorbeeld de keuze voor het herkennen van de omzet en de manier waarop

(11)

activa afgeschreven wordt, en anderzijds het gebruik van discretionaire accruals. Voor discretionaire accruals noemt Scott een voorziening voor dubieuze debiteuren, voorziening voor garanties, waardering van de voorraad, afboekingen en reorganisatievoorzieningen. Accruals zijn de accounting aanpassingen welke het verschil verklaren tussen free cash flows en de operating income (Walker, 2013, p453).

Dechow (1995) beschrijft verschillende modellen voor het meten van earnings management. Deze modellen gebruiken discretionaire accruals hiervoor. Management heeft een grote invloed op het bepalen van de hoogte van deze accruals. Dechow (1995) noemt vijf modellen voor het meten van discretionaire accruals. Dit zijn ‘The Healy Model’, ‘The DeAngelo Model’, ‘The Jones Model’, ‘The Modified Jones Model’ en ‘The Industry Model’. Het Healy model is afkomstig uit 1985. Healy test earnings management door de gemiddelde totale accruals te vergelijken met een earnings management verdelingsvariabele (Dechow, 1995, p197). DeAngelo’s model is afkomstig uit 1986. Dit model kan gezien worden als een speciale versie van ‘The Healy Model’, waarbij geschatte non-discretionaire accruals zijn beperkt tot alleen het voorgaande jaar (Dechow, 1995, p198). Zowel Healy als DeAngelo gebruiken volgens Dechow de totale accruals van de periode als een proxy voor de verwachte non-discretionaire accruals. Als aanvulling op de twee voorgaande modellen houdt Jones in haar model uit 1991 rekening met de economische omstandigheden waarin de

onderneming zich bevindt. Wanneer in de omzet discretionaire onderdelen aanwezig zijn, dan verwijdert Jones deze onderdelen uit haar proxy (Dechow, 1995, p 198-1999). Dechow heeft in 1995 het model van Jones gemodificeerd. Hierbij wordt weliswaar rekening gehouden met de economische omstandigheden van de onderneming, maar het risico wordt onderkend dat managers hun omzet kunnen beïnvloeden. Dechow past daardoor de omzet aan met de verandering in ontvangsten van de onderneming. Uit het onderzoek van Walker (2013) blijkt dat het ‘Modified Jones Model’ bij veel onderzoekers wordt toegepast als het standaard model voor het bepalen van de discretionaire accruals. Dechow (1995) noemt als laatste ‘The Industry Model’. Dechow (1995) geeft aan dat dit model vrijwel gelijk is aan het Jones Model, maar dat het ‘Industry Model’ ervan uitgaat dat de variatie van de factoren bij non- discretionaire accruals gelijk zijn bij gelijksoortige bedrijven in gelijke industrieën.

2.3.2 Real Activities Manipulation

Een tweede manier om winst te sturen, naast het gebruik van verslaggevingsstandaarden, is door middel van ‘real activities manipulation’, wat ook wel operationele winststuring wordt genoemd. Free cash flows worden niet aangetast door het gebruik van accrual based earnings

(12)

management. De economische transacties zijn namelijk al gemaakt. Alleen de presentatie van de transacties kan veranderen (Walker, 2013). Walker geeft in zijn onderzoek aan dat real earnings management hierin verschilt. Bij deze methode zijn namelijk economische beslissingen aangepast om hiermee financiële doelstellingen te behalen, welke in

tegenstelling tot accrual based earnings management, wel effect hebben op de cash flows van een onderneming.

Roychowdhury (2006) meet earnings management door middel van het meten van ‘real activities manipulation’. Dit begrip definieert Roychowdhury als: ‘de acties van het management, anders dan reguliere bedrijfsactiviteiten, die als primaire doelstelling hebben om bepaalde omzetdoelstellingen te behalen.’ In zijn onderzoek heeft Roychowdhury bewijs gevonden dat managers hun omzetten manipuleren door onder andere kortingen te geven om zo hun verkopen te bevorderen. Ook zorgen de managers voor overproductie om op deze wijze lagere cost of goods sold te rapporteren. Zang (2006) geeft aan dat operationele winststuring een doelbewuste actie is om gerapporteerde winsten in een bepaalde richting te sturen. Dit wordt gedaan door middel van de timing van een operatie, investering of

financiering aan te passen welke suboptimale gevolgen hebben.

Scott (2012, p 424) geeft aan dat Cohen en Zarowin in 2010 op een andere wijze operationele winststuring hebben onderzocht. Zij hebben een ander gebied onderzocht waarbij de druk op earnings management hoog is, namelijk bij het uitgeven van extra aandelen. De conclusie van Cohen en Zarowin is dat dergelijke bedrijven zowel accrual-based als real earnings management gebruiken. Zij komen tot de conclusie dat real earnings management ook lange termijn prestaties beïnvloeden.

Sohn (2011) toont een significant positieve relatie aan tussen real earnings

management en audit fees op een grootte steekproef in de Verenigde Staten. De relatie tussen real earnings management en audit fees is hierbij sterker dan de relatie tussen accrual based earnings management en audit fees.

2.3.3 Earnings management in Duitsland

Goncharov en Zimmerman hebben onderzoek gedaan naar de mate van earnings management bij het toepassen van verschillende typen regelgeving (2003). Hierbij hebben zij German GAAP, IAS en US GAAP met elkaar vergeleken. Uit dit onderzoek is gebleken dat Duitse ondernemingen meer earnings management toepassen bij het hanteren van de standaarden van German GAAP en IAS. Goncharov en Zimmerman (2003) vinden bewijs dat significant lagere winststuring wordt toegepast bij het gebruik van US GAAP.

(13)

Van Tendeloo en Vanstraelen (2011) hebben onderzoek gedaan naar earnings management onder German GAAP en IFRS. Zij komen hierbij tot de conclusie dat geen significante verschillen ontstaan tussen de twee standaarden. Van Tendeloo en Vanstraelen (2011) geven aan dat IFRS de vernieuwde versie is van IAS. Hun conclusie is consistent met de conclusie van Goncharov en Zimmerman. Beiden geven aan dat geen significante

verschillen bestaan tussen het gebruik van earnings management bij German GAAP en IAS/IFRS. Opvallend is dat beide onderzoeken gebruik hebben gemaakt van accrual based earnings management. Hierbij gebruiken Goncharov en Zimmerman het Modified Jones Model en Van Tendeloo en Vanstraelen gebruiken het Jones Model uit 1991.

2.4 Recent onderzoek naar audit fees

De audit fee komt tot stand door het product te nemen van de eenheidsprijs en de hoeveelheid van de geleverde auditdienst, welke is gevraagd door het management van het bedrijf dat gecontroleerd wordt (Simunic, 1980). Simunic schrijft dat dubbelzinnigheid bestaat tussen de relatie van de accountant, de gecontroleerde bedrijven en de gebruikers van de jaarrekening. Accountants worden ingehuurd en aangespoord om onafhankelijk en objectief te zijn, maar ze worden ingehuurd en betaald door de gecontroleerde bedrijven.

Uit recente literatuur blijkt dat de onderzoekers vaak onderscheid maken tussen enerzijds audit fees en anderzijds non-audit fees. De reden hiervoor is dat voordelen kunnen ontstaan in de relatie tussen de accountant en de klant. (Frankel et al, 2002). Frankel et al geeft aan dat de onafhankelijkheid van de accountant in het geding kan komen bij het

verlenen van non-audit diensten aan de klant. De SEC geeft, volgens DeFond (2002), aan dat accountants afhankelijk worden van hun klant door middel van de fees uit non-audit

praktijken. Hierbij bestaat bij de SEC de angst dat accountants het belangrijker vinden om klanten te behouden die hele hoge non-audit fees betalen dan de kosten van afgenomen onafhankelijkheid. Deze afgenomen onafhankelijkheid zal zich dan uiten in toegenomen juridische kosten en het verliezen van reputatie door het niet herkennen van materiële fouten in de jaarrekening (Bruls, 2010).

Iyer et al (2003) geeft aan dat als gevolg van een significante stijging in de non-audit fees in het Verenigd Koninkrijk in de periode 1990-1999 de non-audit fees door de SEC verplicht gepresenteerd dienen te worden in de jaarrekening. Als reden geeft de SEC hiervoor aan dat de toename van de non-audit fees de relatie tussen de accountant en de klant op twee manieren kan beïnvloeden. Als eerste kan de onafhankelijkheid van de accountant in het

(14)

geding komen bij een toename van non-audit diensten. Als tweede reden is genoemd dat wanneer de reguliere audit fees een lager percentage wordt van de totale omzet van een accountantskantoor dan de non-audit fees, er druk op de accountants komt te staan. Het rapporteren van audit fees moet ervoor zorgen dat de onafhankelijkheid van de accountant niet in het geding komt.

Hoitash et al toont aan dat totale audit fees en audit kwaliteit significant negatief

gerelateerd zijn (2007). Hoitash et al geeft aan dat audit fees de kwaliteit van de audit op twee manieren kan beïnvloeden. Een hoge audit fee kan zorgen voor een hogere inzet van de accountant dat zal resulteren in hogere audit kwaliteit. Aan de andere kant kunnen hogere audit fees zorgen voor economische afhankelijkheid van de klant. Deze afhankelijkheid kan zorgen voor een verminderde kritische blik als angst voor het verliezen van de hoge

opbrengsten. De focus is in bovenstaand onderzoek gelegd op onverwachte audit fees. De onderzoekers geven hierbij aan dat de onafhankelijkheid van de accountant mogelijk

aangetast zou worden door de hoogte van de audit fee ten opzichte van de normale audit fee in plaats van de totale audit fee (2007, p 766)

Köhler en Ratzinger (2012) hebben onderzoek gedaan naar audit en non-audit fees in Duitsland over de periode 2005-2007. De onderzoekers vinden geen relatie tussen audit en non-audit fees. Köhler en Ratzinger komen tot de conclusie dat audit en non-audit fees geen impact hebben op de onafhankelijkheid van de accountant. Frankel et al. (2002) heeft geen significante relatie gevonden tussen non-audit fees en earnings management in de Verenigde Staten. De onderzoekers hebben hierbij gebruik gemaakt van discretionaire accruals bij het meten van earnings management. De non-audit fee is in het onderzoek meegenomen als ratio van de totale audit fee. Ashbaugh et al (2003) is doorgegaan op onderzoek van Frankel (2002). Ashbaugh komt tot de conclusie dat zowel audit fees als non-audit fees geen effect hebben op de onafhankelijkheid van de accountant. Bruls (2010) komt tot dezelfde conclusie. Zij heeft net zoals Frankel (2002) en Ashbaugh (2003) gebruik gemaakt van discretionaire accruals. Zij toont aan dat geen relatie aanwezig is tussen audit fee en de kwaliteit van financiële verslaggeving in Nederland. Bruls heeft hierbij audit fees in haar onderzoek als percentage van de totale omzet van het accountantskantoor genomen. Choi et al (2006) onderzoekt de relatie tussen de kwaliteit van audit en abnormal audit fees. Abnormal audit fees is het verschil tussen werkelijke audit fees en de verwachte hoogte van de audit fee die Choi definieert als de normale audit fee. De relatie wordt hierbij onderzocht op basis van discretionary accruals en de hoogte van de audit fee. Non-audit fees worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Audit fees bestaan uit twee onderdelen (Choi et al, 2006). Dit betreffen

(15)

de normale audit fee welke accountants ontvangen voor hun uitgevoerde werkzaamheden en risico op claims en dit betreffen de abnormal fees, welke specifiek zijn overeengekomen tussen de accountant en hun cliënt (Choi et al, 2006, p5). De onderzoekers geven hierbij aan dat abnormal fees vergeleken kunnen worden met een poging tot omkoping en dat het zorgt voor verhoogde winstgevendheid van de geleverde service.

In 2009 heeft Choi et al opnieuw onderzoek gedaan naar de relatie tussen audit fees en de kwaliteit van financiële verslaggeving. De onderzoeker vindt een significant negatieve relatie tussen hogere abnormal audit fees en kwaliteit van financiële verslaggeving. De kwaliteit is hierbij gemeten op basis van discretionaire accruals. Choi et al geeft hierbij aan dat de kwaliteit hoger is wanneer minder discretionaire accruals worden gebruikt.

Choi et al (2006 en 2009) verdeelt de audit fee in twee componenten. Het verwachte deel van de audit fee, genaamd normal audit fee en het onverwachte component, genaamd de abnormal fee. Choi et al legt de relatie tussen audit fees en audit kwaliteit door middel van abnormal audit fees en discretionaire accruals.

In de periode 1977-2003 zijn 147 afzonderlijke onderzoeken uitgevoerd naar audit fees als afhankelijke variabele (Hay, 2006). Uit het onderzoek blijkt dat de onderzoeken vooral in de Verenigde Staten (62 onderzoeken), Verenigd Koninkrijk (24 onderzoeken), Australië (17) en Hongkong (10) zijn uitgevoerd. In de populatie van 147 onderzoeken is geen onderzoek uit Duitsland opgenomen. Hay (2006) toont in zijn onderzoek aan welke onafhankelijke variabelen gebruikt zijn in diverse onderzoeken. Hierbij geeft de onderzoeker aan dat audit fees geassocieerd zijn met diverse onderneming-specifieke factoren van de cliënt. Hierbij spelen de grootte, de risico’s en complexiteit een rol bij de hoogte van de audit fee. Deze variabelen bepalen mede het niveau van de inspanningen die de accountant moet verrichten. Hay (2006) geeft in het onderzoek aan dat verder onderzoek nodig is naar internal control, governance en regulation, de vorm van eigendom, audit kwaliteit en non-audit services. In het vervolgonderzoek uit 2013 geeft Hay aan welke discussies zijn gehouden na het onderzoek uit 2006. Uit het onderzoek (Hay, 2013) blijkt dat een positieve associatie bestaat tussen internal control en audit fees, daarnaast geeft Hay aan dat bij ondernemingen waarbij meer governance aanwezig is door actievere directeuren of audit committees, dit positief

gerelateerd zijn aan audit fees. Geen relatie is gevonden tussen de vorm van eigendom en audit fees. Uit het onderzoek blijkt dat Big4 premiums bestaan, echter geldt dit vooral bij industriespecialisten, waarbij het afhangt van de definitie van specialist. Verder geeft Hay (2013) aan dat een positieve associatie bestaat tussen non- audit fees en audit fees. Hay geeft hierbij aan dat de bestaande zorgen over de audit misplaatst zijn.

(16)

3 Onderzoek

In het uitgevoerde literatuuronderzoek is ingegaan op de onafhankelijkheid van de

accountant, de kwaliteit van financiële verslaggeving, audit fees en de relatie tussen de audit fee en de kwaliteit van financiële verslaggeving. Op basis van voorgaand onderzoek worden in dit hoofdstuk de hypotheses gepresenteerd in combinatie met het conceptueel model.

3.1 Hypothese

Uit het onderzoek van Goncharov en Zimmerman (2003) is gebleken dat in German GAAP meer earnings management wordt toegepast dan bij het gebruik van US GAAP. Van

Tendeloo en Vanstraelen (2011) hebben onderzoek gedaan naar de verschillen tussen earnings management in German GAAP ten opzichte van IFRS. Zowel Goncharov en Zimmerman (2003) als Tendeloo en Vanstraelen (2011) hebben hierbij gebruik gemaakt van accrual based earnings management. Hierbij is geen onderzoek gedaan naar wat het effect is van real earnings management.

Uit recent onderzoek van Frankel et al (2002) en Bruls (2010) is gebleken dat geen relatie aanwezig is tussen audit fees en de kwaliteit van financiële verslaggeving in de Verenigde Staten en Nederland. Beiden hebben hier gebruik gemaakt van discretionaire accruals. Choi et al (2009) maakt ook gebruik van discretionaire accruals bij het meten van bovenstaande relatie. Hij komt tot de conclusie dat een negatieve relatie bestaat tussen audit fees en de kwaliteit van financiële verslaggeving. Opvallend is dat bij de bovenstaande drie onderzoeken geen gebruik is gemaakt van real activities manipulation bij het meten van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. De volgende hypotheses zijn hierbij opgesteld:

H1a: Een positieve abnormal fee zorgt voor een hogere kwaliteit van de financiële verslaggeving op basis van accrual based earnings management.

H1b: Een positieve abnormal fee zorgt voor een hogere kwaliteit van de financiële verslaggeving op basis van real activities manipulation.

H2a: Een negatieve abnormal fee zorgt voor een lagere kwaliteit van de financiële verslaggeving op basis van accrual based earnings management.

H2b: Een negatieve abnormal fee zorgt voor een lagere kwaliteit van de financiële verslaggeving op basis van real activities manipulation

(17)

3.2 Onderzoekmodel

Bij het bepalen van de kwaliteit van financiële verslaggeving op basis van accrual based earnings management hanteer ik het Modified Jones model. Voor het bepalen van de kwaliteit van financiële verslaggeving op basis van real earnings management gebruik ik de methode uit het onderzoek van Roychowdury (2006).

3.2.1 Modified Jones Model

Dechow (1995) heeft het Jones Model uit 1991 gemodificeerd. Hierbij wordt zowel rekening gehouden met de economische omstandigheden van de onderneming, als met het risico dat omzet beïnvloedt wordt door managers. Om dit risico te onderkennen, wordt de omzet aangepast met de veranderingen in ontvangsten van de onderneming. (ΔRECT). Het Jones model uit 1991 heeft als beperking dat het model geen rekening houdt met de beïnvloeding van boekhoudkundige omzet door managers. Het Modified Jones model ziet er als volgt uit:

NA/ AT-1 = α1(1 / AT-1) + α2 [(ΔREVT / AT-1) - (ΔRECT / AT-1)] + α3(PPET / AT-1) AC/ AT-1 = α1(1 / AT-1) + α2[(ΔREVT / AT-1) - (ΔRECT / AT-1)] + α3(PPET / AT-1) + ε

Waarbij:

NA Non-discretionaire accruals

A Totale activa

ΔREV Omzet in jaar t verminderd met de omzet in

jaar t-1

ΔREC Netto ontvangsten van handelsvorderingen in

het jaar minus netto ontvangsten van handelsvorderingen in het jaar

t-PPE Materiële vaste activa

AC Total accruals

De discretionaire accrual wordt vervolgens bepaald door de totale accruals te verminderen met de non-discretionaire accrual.

3.2.2 Model van Roychowdury

Het model van Roychowdury is afgeleid van het onderzoek van Dechow et al uit 1998. De methode is ook gebruikt door onder andere Zang (2006) en Enomoto (2013) De manipulatie

(18)

van werkelijke activiteiten wordt gemeten op basis van het verhogen van de winst door het verminderen van de kosten van verkochte eenheden door overproductie in de voorraad en door middel van het snijden in discretionaire uitgaven, waaronder Research & Development, reclame-, verkoop-, algemene- en administratieve kosten (Zang 2006). Enomoto (2013, p8) geeft aan dat manipulatie in verkopen en productie voor een verstoring van de balans zorgt tussen productiekosten en verkoop. Om deze reden gebruikt Enomoto et al een gelijktijdige correlatie tussen de verandering van de productiekosten en de verandering in omzet als maatregel tegen de manipulatie van verkopen en productie. Roychowdury gebruikt in zijn onderzoek de normale cashflow from operations als een lineaire functie tussen verkopen en de verandering in verkopen in de huidige periode. De volgende cross- sectionele regressie wordt hiervoor uitgevoerd:

CFOt/At-1= α0 + α1 (1/ At-1)+ β1(REVt/ At-1)+ β2(∆REVt/ At-1)+ εt Waarbij:

CFO Totale cashflow from operations

A Totale Activa aan het eind van de periode

REV Omzet gedurende de periode

ΔREV Omzet in jaar t verminderd de sales van jaar

t-1

Abnormale Cashflow is vervolgens te bepalen door de totale werkelijke cashflow te verminderen met de ‘normale CFO’.

Uitgaven worden bepaald als een lineaire functie tussen gelijktijdige verkoop. Het model voor COGS (cost of goods sold) is als volgt:

COGSt/At-1 = α0 + α1 (1/ At-1) + β (REVt/At-1) + εt

Roychowdury gebruikt vervolgens het volgende regressiemodel voor het berekenen van de ‘normale’ voorraad groei.

∆INVt/ At-1 = α0+ α1 (1/ At-1) + β (∆REVt/At-1) + β2(∆REVt-1/ At-1)+ εt ∆INV is hierbij de verandering in de voorraad in de periode t.

Productiekosten worden gedefinieerd als PRODt= COGSt + ∆INVt. Normale productiekosten worden als volgt geschat:

(19)

Discretionaire uitgaven worden ook gedefinieerd als een lineaire functie tussen gelijktijdige verkoop (contemporaneous sales). De relevante regressie is dan als volgt:

DISEXPt/At-1= α0 + α1 (1/At-1) + β1 (REVt/At-1) + εt DISEXP is hierbij de discretionaire uitgaven in periode t.

Roychowdury geeft aan dat dit een probleem creëert. Als bedrijven zorgen voor een stijging in de omzet, dan kunnen zij zorgen voor ongewoon lage residuen van bovenstaande

berekening. Dit gebeurt zelfs wanneer zij de discretionaire uitgaven verlagen. Om dit te vermijden, drukt Roychowdury (2006, p 345) discretionaire uitgaven uit als een functie van de vertraagde omzet. Om de normale discretionaire uitgaven te schatten, wordt de volgende regressie uitgevoerd:

DISEXPt/At-1= α0 + α1 (1/At-1) + β1 (REVt-1/At-1) + εt

Abnormale CFO (AbnCFO), abnormale Prod (AbnProd), en abnormale DiscE (AbnDiscE) zijn het verschil tussen de werkelijke waarden van de lagged assets-deflated CFO, Prod, en DiscE en de normale waarden (Sohn, 2011, p.15). Gelijk aan het onderzoek van Sohn gebruik ik de unsigned values in mijn onderzoek. Real earnings management kan uitgevoerd worden op basis van drie strategieën. Dit zijn sales manipulatie, overproductie, en het verlagen van discretionaire uitgaven. (Roychowdury, 2006). Sohn (2011) geeft aan dat bedrijven die gebruik maken van real earnings management gebruik maken van een enkele of van alle drie strategieën. Hierdoor zijn diverse combinaties van deze strategieën mogelijk. Gelijk aan het onderzoek van Sohn (2011) en Cohen (2008) ontwikkel ik een enkele meeteenheid, welke ik gebruik in het verdere onderzoek. Dit doe ik door de drie meeteenheden bij elkaar op te tellen en te delen door de totale assets van het voorgaande jaar (At-1)

AbRem/ At-1=AbnCFO/ At-1 + AbnProd/ At-1 + AbnDiscE/ At-1

3.2.3 Het meten van abnormal fees

In navolging van Choi et al (2006 en 2009) verdeel ik de audit fee in twee componenten. Het verwachte deel van de audit fee, genaamd normal audit fee, en het onverwachte component, genaamd de abnormal fee. Om de abnormal fee te bepalen, gebruik ik het audit fee model uit het onderzoek van Choi et al uit 2006:

AFEEjt = α0 + α1LNTAjt + α2 NBSjt + α3NGSjt + α4INVRECjt + α5 EMPLOYjt + α6ISSUEjt + α7 FOREIGNjt + α8EXORDjt + α10LEVEjt + α11ROAjt + α12LIQUIDjt + α13BIG4jt + α14BTMjt + ε

(20)

Waarbij:

Jt J= bedrijf van de cliënt en T= jaar

AFEE natural log of fees paid to auditors for their financial statement audits (i.e., audit fees) in thousand dollars

LNTA natural log of total assets in thousand dollars;

NBS natural log of one plus number of business segments; NGS natural log of one plus number of geographic segments; INVREC inventory and receivables divided by total assets; EMPLOY square root of the number of employees;

ISSUE 1 if the sum of debt or equity issued during the past 3 years are more than 5% of the total assets, 0 otherwise;

FOREIGN 1 if the firm pays any foreign income tax, 0 otherwise; EXORD 1 if the firm reports any extraordinary gains or losses, 0

otherwise;

LOSS 1 if the firm reported a loss during the year, 0 otherwise; LEVE leverage (total liabilities divided by total assets);

ROA return on assets (income before extraordinary items divided by average total assets);

LIQUID current assets divided by current liabilities; BIG4 1 if the auditor is one of Big 4, 0 otherwise;

BTM book-to-market ratio, windsorized at 0 and 4.

Gelijk aan het onderzoek van Choi et al (2006) zijn de onafhankelijke factoren gemeten aan het eind van het fiscale jaar. LNTA en EMPLOY zijn toegevoegd als proxy voor de grootte van de cliënt. De vraag naar audit diensten zal waarschijnlijk groter zijn wanneer LNTA en EMPLOY stijgen. Gelijk aan de verwachting van Choi et al (2006) verwacht ik dat audit fees positief gerelateerd zijn aan deze variabelen. Audit fees zijn hoger bij cliënten met meer complexe bedrijfsprocessen. Voor de complexiteit zijn hiervoor de variabelen NBS, NGS, INVREC, FOREIGN en EXORD toegevoegd. De verwachting is dat deze variabelen positief gerelateerd zijn aan de hoogte van audit fees.

LOSS, LEVE, LIQUID en ROA zijn in het onderzoek van Choi et al (2006)

toegevoegd als proxy voor risico karakteristieken. Om de abnormal fee te bepalen, gebruik ik deze variabelen ook in dit onderzoek. Hierbij is de verwachting dat LOSS en LEVE positief gerelateerd zijn aan audit fee en LIQUID en ROA negatief, aangezien accountants hogere audit fees factureren aan hoge risico klanten (Choi et al, 2006, p11). BIG4 is toegevoegd voor

(21)

het effect van kwaliteit differentiatie op de audit fees. Een positieve coëfficiënt bij BIG4 betekent het bestaan van fee premiums voor BIG4 kantoren, welke staan voor hoge kwaliteit. ISSUE en BTM zijn toegevoegd om het groeipotentieel op te vangen.

De coëfficiënten uit de hiervoor genoemde variabelen vormen samen de AFEE, welke de normale audit fee vertegenwoordigt. De abnormal fee ( ABFEE) is vervolgens bepaald als verschil tussen AFEE en normale audit fees.

3.2.4 Relatie tussen Audit fee, AEM en REM

Om de associatie tussen abnormal audit fees en de kwaliteit van financiële verslaggeving vast te stellen, wordt onderstaande regressie uitgevoerd, welke gelijk is aan het onderzoek van Choi et al (2006). Om vast te stellen of een asymmetrie aanwezig is tussen positieve en negatieve abnormal audit fees, is de controle variabele POS_ABFEE toegevoegd uit het onderzoek van Choi et al uit 2009. Regressies worden uitgevoerd met accrual based earnings management en real activities manipulation als afhankelijke variabele. In de regressie zijn de uitkomsten van de twee typen earnings management toegevoegd als extra variabele aangezien het een, het ander niet uitsluit. Ondernemingen kunnen namelijk zowel earnings management toepassen op basis van accrual based earnings management als real earnings management.

DA= β0 + β1ABFEE + β2 POS_ABFEE + β3AbREM+ β4LNTA + β5BIG4 + β6BTM + β7 CHGSALE + β8LOSS + β9LEVE + β10ISSUE + β11AUDCHG + β12CFO + β13LAGACCR + εt

Waarbij:

DA Absolute waarde van discretionaire accruals ABFEE Het uitgerekende abnormale audit fee

POS_ABFEE 1 als de onderneming een positieve abnormal fee (ABFEE >0) heeft, anders 0

CHGSALE changes in sales deflated by lagged total assets

AUDCHG the dummy variable that equals 1 if a firm’s auditor is in the first year of audit engagement and 0 otherwise

LAGACCR prior-year total accruals scaled by lagged total assets.

AbREM De proxy voor real earnings management

De overige variabelen zijn toegelicht in de vorige paragraaf. De relatie tussen real earnings management en abnormal audit fee wordt gelegd door middel van de volgende regressie:

(22)

AbREM= β0 + β1ABFEE + β2 POS_ABFEE + β3DA+ β4LNTA + β5BIG4 + β6BTM + β7 CHGSALE + β8LOSS + β9LEVE + β10ISSUE + β11AUDCHG + β12CFO + β13LAGACCR + εt

Voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat grote ondernemingen stabiel en voorspelbaar presteren en hierdoor lagere discretionaire accruals rapporteren dan kleinere ondernemingen (Choi et al 2009). De variabele LNTA is toegevoegd om dit effect te controleren. Voor de vergelijkbaarheid is dit in beide regressies toegevoegd. BIG4 is toegevoegd als

onafhankelijke variabele aangezien uit onderzoek is gebleken dat accountants van BIG4 kantoren effectiever zijn in het constateren van earnings management dan accountants van kleinere kantoren (Choi et al 2009). In navolging van het onderzoek van Choi et al uit 2009 zijn BTM en CHGSALE toegevoegd om de potentiële effecten van de groei van

ondernemingen op de hoogte van earnings management te controleren. LOSS is toegevoegd om potentiële effecten van verlieslijdende ondernemingen op earnings management te controleren. Choi et al (2009) geeft aan dat ondernemingen met een hoge leverage een prikkel hebben om earnings management toe te passen aangezien ondernemingen zorgen hebben over debt covenants. De variabele LEVE is toegevoegd om dit effect te beheersen. De controle variabelen ISSUE is toegevoegd om het effect te beheersen van ondernemingen die betrokken zijn bij financing transacties. Choi et al (2009) geeft aan dat voornoemde

ondernemingen meer agressief earnings management toepassen dan bedrijven die niet betrokken zijn bij financing transacties. AUDCHG is toegevoegd aangezien de verandering van accountant is gerelateerd aan de hoogte van discretionaire accruals. Discretionaire accruals zijn positief gecorreleerd aan de prestaties van een onderneming (Choi et al, 2009). CFO is hiervoor toegevoegd als onafhankelijke variabele. Gelijk aan het onderzoek van Choi (2009) is LAGACCR toegevoegd om de verschillen in accruals te beheersen.

(23)

4 Beschrijvende statistiek en resultaten

4.1 Dataselectie

De data van de data analyse is afkomstig van Datastream. Hierbij is de data geselecteerd voor de ondernemingen uit Duitsland welke zijn toegevoegd onder de datastream code

WSCOPEBD in de periode 2005-2012. In de data zijn 964 Duitse bedrijven met in totaal 6282 bedrijfsjaren aanwezig. De data uit 2005 en 2006 zijn aanwezig in de data om de mutatie tussen variabelen tussen jaar t en jaar t-1 te bepalen. Om de populatie te verkrijgen voor data analyse, is eerst het eerste jaar uit de data per onderneming verwijderd. Dit betreffen alle observaties uit 2005 en de eerste observaties van ondernemingen welke gedurende de periode 2005-2012 in de data zijn opgenomen. Vervolgens zijn de observaties uit 2006 gecorrigeerd. Om in de populatie van het onderzoek te vallen, dienen alle variabelen aanwezig te zijn bij de ondernemingen om real earnings management, accrual based earnings management en de abnormal audit fee te bepalen voor elk jaar. Vervolgens zijn de bedrijven welke niet rapporteren volgens IFRS en welke een negatief eigen vermogen hebben uit de data verwijderd. Om potentiële problemen te voorkomen, welke tot stand komen door de aanwezigheid van extreme waarden, zijn de bovenste en onderste 1% van de observaties van AFEE verwijderd uit de populatie. De totale populatie betreft na aanpassingen 1342

bedrijfsjaren, welke zijn verdeeld over 322 ondernemingen. De aanpassingen zijn in tabel 1 weergegeven.

(24)

Tabel 1: Verloopoverzicht Populatie Totale populatie ondernemingsjaren 6.282 Populatie 1e jaar in dataset -964 Populatie 2e jaar in dataset -923 Totale correctie 1e en 2e jaar aanwezige data -1.887

Niet aanwezige data Revenue -157

Niet aanwezige data Cost of Goods Sold -563 Niet aanwezige data Audit fee -1.530 Niet aanwezige data Inventory -230 Niet aanwezige data Propery, plant & equipment -13 Niet aanwezige data total Assets 0 Niet aanwezige data Receivables 0 Niet aanwezige data Cashflow from operations -17

Niet aanwezige Market Price -49

Niet aanwezige Current Liabilities -47 Correctie ontbrekende data -2.606

Correctie geen IFRS -76

Correctie negatief eigen vermogen -35 Correctie onbekende accountant -308 Correctie hoogste en laagste 1% AFEE -28

Overige correcties -447

Populatie 1.342

4.2 Beschrijvende statistiek

De beschrijvende statistiek voor de variabelen uit paragraaf 3.2 zijn toegevoegd in tabel 2. In verband met het ontbreken van informatie zijn de variabelen NBS, NGS, ISSUE, FOREIGN en AUDCHG niet opgenomen in de beschrijvende statistiek en in het restant van het

onderzoek. In de data ontbreken tevens gegevens voor het bepalen van de AbnDISEXP. De proxy voor AbREM bestaat hierdoor enkel uit de AbnCFO en de AbnProd.

(25)

Tabel 2 Beschrijvende Statistiek

Variabele N Minimum Maximum Mean Deviation Std. Skewness Kurtosis

Statistic Statistic Std. Error Statistic Std. Error

DA 1342 -2,0158 4,3631 0,0297 0,6554 1,6500 0,0668 5,5558 0,1335 AC 1342 -0,0784 7,3789 1,1510 0,7190 2,3311 0,0668 11,5564 0,1335 NA 1342 -3,0960 6,1022 1,1213 0,3242 1,8397 0,0668 68,2912 0,1335 AbnCFO 1342 -1,1864 0,7586 0,0028 0,1144 -1,4032 0,0668 14,8329 0,1335 AbnProd 1342 -1,5633 1,0039 -0,0028 0,2134 -0,6944 0,0668 3,8068 0,1335 AFEE 1342 4,0943 10,8590 6,3985 1,3638 0,9961 0,0668 0,8928 0,1335 ABFEE 1342 -2,7245 3,3607 -0,0147 0,5859 0,0444 0,0668 1,5444 0,1335 POS_ABFEE 1342 0 1 0,4799 0,4998 0,0806 0,0668 -1,9965 0,1335 LNTA 1342 8,8206 19,5250 13,3214 2,0397 0,6249 0,0668 0,0403 0,1335 INVREC 1342 0,0057 0,9551 0,3573 0,1743 0,1416 0,0668 -0,5493 0,1335 EMPLOY 1342 1,4142 741,4600 85,0091 108,3601 2,9972 0,0668 10,6217 0,1335 EXORD 1342 0 1 0,0358 0,1858 5,0051 0,0668 23,0858 0,1335 LOSS 1342 0 1 0,2176 0,4128 1,3705 0,0668 -0,1220 0,1335 LEVE 1342 0,0405 0,9858 0,5652 0,1949 -0,4422 0,0668 -0,2895 0,1335 ROA 1342 -1,4884 0,5446 0,0260 0,1234 -3,2058 0,0668 25,8408 0,1335 LIQUID 1342 0,1740 33,1427 1,9894 1,9262 6,9638 0,0668 77,7235 0,1335 BTM 1342 0,0131 4,0000 0,7838 0,5745 1,9816 0,0668 5,6356 0,1335 ABREM 1342 -1,4824 0,8211 0,0000 0,1979 -1,1623 0,0668 5,6955 0,1335 ∆ Rev/At-1 1342 -4,5675 5,2953 0,0648 0,3510 1,2575 0,0668 64,5387 0,1335 BIG4 1342 0 1 0,8383 0,3683 -1,8398 0,0668 1,3869 0,1335 CFO/At-1 1342 -1,1527 0,7879 0,0797 0,1161 -1,6763 0,0668 16,2708 0,1335 LAGACCR 1342 -0,0856 5,5986 1,0912 0,6520 1,8036 0,0668 6,3317 0,1335 Het gemiddelde van DA bedraagt 0,0297 met een skewness van 1,65 wat aangeeft dat DA rechts scheef verdeeld is. Proxy voor het gebruik van real earnings management,

ABREM, heeft een gemiddelde van 0, waarbij de variabele links scheef verdeeld is, de scheefheid is namelijk -1,16. Dit hangt samen met variabelen AbnCFO en AbnProd, de proxies voor abnormale cashflow in jaar t en abnormale productie in jaar t. AbnCFO heeft een gemiddelde van 0,0028, waar AbnProd een gemiddelde heeft van -0,0028. Beide normale verdelingen hebben een scheefheid naar links. AbnCFO heeft hierbij een substantiële

scheefheid, waarbij AbnProd normaal verdeeld lijkt. De AFEE variabele is de logaritme van de audit fee. De AFEE heeft een gemiddelde van 6,3985 waarbij de resultaten normaal verdeeld zijn. Dit geldt tevens voor de variabelen ABFEE en POS_ABFEE, beide variabelen zijn normaal verdeeld. Het gemiddelde van POS-ABFEE bedraagt 0,479. Dit geeft aan dat de

(26)

abnormal fee gemiddeld negatief is. Dit betekent dat de werkelijke audit fee gemiddeld lager is dan de bepaalde normale audit fee. In tabel 2 valt verder op dat bijna 22% van de populatie een verlies heeft laten zien (LOSS) en dat bijna 84% van de ondernemingen in de populatie is gecontroleerd door een Big4 accountantskantoor (BIG4). ROA en LIQUID zijn beiden scheef verdeeld. ROA heeft hierbij een scheefheid naar links (-3,2058) en LIQUID een scheefheid naar rechts (6,938).

4.3 Correlatie

In tabel 3 zijn de resultaten weergegeven voor de correlatie tussen de onderlinge variabelen. De correlatiematrix is opgebouwd uit de Pearson correlatie. Verder is aangegeven hoe significant de correlatie is.

Opvallend is dat de proxy voor earnings management (ABREM) niet significant correleert met DA, de proxy voor accrual based earnings management. De afzonderlijke proxy’s AbnCFO en AbnProd, welke samen de proxy voor earnings management vormen, zijn beiden significant gecorreleerd aan DA. Echter is AbnCFO negatief significant en is AbnProd positief significant aan DA. De logaritme van de audit fee, AFEE, is significant gecorreleerd aan DA op het 0.05 niveau. Opvallend is dat het abnormale gedeelte van de audit fee, ABFEE, niet significant gecorreleerd is met DA. Dit geldt tevens voor de variabele POS_ABFEE. AFEE is overigens niet significant in samenhang met de ABREM, echter is het abnormale gedeelte van de audit fee, ABFEE, wel significant. ABFEE heeft een negatieve significante correlatie van -,095. Hierbij is de ABFEE niet significant bij de proxy AbnCFO, maar wel bij de proxy AbnPROD.

De toegevoegde controlevariabelen zijn grotendeels significant gecorreleerd aan de proxy voor accrual based earnings management (DA). LNTA en EXORD zijn significant op het 0,05 niveau. INVREC, LEVE, LIQUID en LAGACCR zijn significant gecorreleerd op 0,01 niveau. Het aantal werknemers (EMPLOY), verlieslijdende ondernemingen (LOSS), ROA, BTM, de verandering in omzet en het accountantskantoor (BIG4) zijn niet significant gecorreleerd aan DA.

Het abnormale gedeelte van de audit fee is negatief significant gecorreleerd met ABREM. Tevens zijn LNTA, LEVE en BTM significant gecorreleerd. De overige variabelen hebben geen significante correlatie met ABREM. De twee variabelen welke leiden tot de ABREM hebben wisselende correlaties met de overige variabelen. De INVREC is namelijk significant gecorreleerd met AbnCFO, maar niet met de AbnProd.

(27)

Tabel 3a Correlaties

DA AC NA ABREM AbnCFO AbnProd AFEE ABFEE

POS_ ABFEE LNTA AC Pearson Correlation ,893** Sig. (2-tailed) 0,000 NA Pearson Correlation -,042 ,413** Sig. (2-tailed) ,128 ,000

ABREM Pearson Correlation -,012 ,008 ,041

Sig. (2-tailed) ,655 ,784 ,130

AbnCFO Pearson Correlation -,208** -,156** ,074** ,148**

Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,006 ,000

AbnProd Pearson Correlation ,100** ,091** -,001 ,848** -,399**

Sig. (2-tailed) ,000 ,001 ,956 0,000 ,000

AFEE Pearson Correlation -,058* -,120** -,149** ,010 -,041 ,031

Sig. (2-tailed) ,033 ,000 ,000 ,717 ,136 ,256

ABFEE Pearson Correlation -,004 ,003 ,015 -,095** -,007 -,084** ,370**

Sig. (2-tailed) ,894 ,905 ,593 ,001 ,792 ,002 ,000

POS_ABFEE Pearson Correlation ,007 ,005 -,003 -,055* ,010 -,056* ,308** ,775** Sig. (2-tailed) ,812 ,867 ,913 ,044 ,724 ,040 ,000 ,000 LNTA Pearson Correlation -,065* -,130** -,156** ,061* ,029 ,041 ,884** -,063* -,031

Sig. (2-tailed) ,017 ,000 ,000 ,024 ,282 ,131 0,000 ,020 ,257 INVREC Pearson Correlation ,529** ,525** ,096** -,028 -,146** ,052 -,169** ,006 -,010 -,180**

Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,000 ,304 ,000 ,055 ,000 ,833 ,728 ,000 EMPLOY Pearson Correlation -,028 -,063* -,084** ,016 ,004 ,013 ,804** -,044 -,007 ,815**

Sig. (2-tailed) ,306 ,020 ,002 ,556 ,884 ,640 ,000 ,106 ,806 0,000 EXORD Pearson Correlation -,056* -,067* -,034 ,023 -,010 ,027 ,123** -,014 -,016 ,097**

Sig. (2-tailed) ,039 ,015 ,217 ,401 ,705 ,326 ,000 ,612 ,550 ,000 LOSS Pearson Correlation ,029 -,033 -,131** ,005 -,360** ,198** -,072** -,022 ,000 -,178** Sig. (2-tailed) ,292 ,233 ,000 ,847 ,000 ,000 ,008 ,411 ,987 ,000 LEVE Pearson Correlation ,195** ,123** -,121** ,144** -,136** ,206** ,403** -,034 ,000 ,388**

Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,000 ,000 ,000 ,000 ,000 ,209 1,000 ,000 ROA Pearson Correlation ,025 ,101** ,173** ,039 ,600** -,285** ,006 ,014 ,010 ,130**

Sig. (2-tailed) ,362 ,000 ,000 ,150 ,000 ,000 ,826 ,618 ,713 ,000 LIQUID Pearson Correlation -,178** -,134** ,062* ,007 ,085** -,039 -,227** ,020 -,013 -,217** Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,023 ,791 ,002 ,152 ,000 ,453 ,644 ,000 BTM Pearson Correlation -,012 -,050 -,087** ,080** -,152** ,155** -,080** -,025 -,010 -,078** Sig. (2-tailed) ,657 ,066 ,001 ,004 ,000 ,000 ,003 ,366 ,723 ,004 ∆ Rev/At-1 Pearson Correlation -,004 ,419** ,937** ,031 ,067* -,008 -,018 -,014 -,027 ,022 Sig. (2-tailed) ,878 ,000 0,000 ,263 ,013 ,775 ,510 ,611 ,316 ,422 BIG4 Pearson Correlation -,011 -,023 -,029 -,028 ,044 -,049 ,207** -,027 -,012 ,247**

Sig. (2-tailed) ,696 ,402 ,285 ,310 ,110 ,072 ,000 ,332 ,671 ,000 LAGACCR Pearson Correlation ,967** ,868** -,031 ,019 -,118** ,080** -,127** ,011 ,023 -,156** Sig. (2-tailed) 0,000 0,000 ,262 ,496 ,000 ,003 ,000 ,680 ,404 ,000 **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

(28)

Tabel 3b Correlaties

INVREC EMPLOY EXORD LOSS LEVE ROA LIQUID BTM

∆ Rev /At-1 BIG4 EMPLOY Pearson Correlation

-,134**

Sig. (2-tailed) ,000

EXORD Pearson Correlation

,019 ,055*

Sig. (2-tailed) ,488 ,043

LOSS Pearson Correlation

,009 -,094** -,024

Sig. (2-tailed) ,755 ,001 ,384

LEVE Pearson Correlation

,125** ,334** ,022 ,157**

Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,413 ,000

ROA Pearson Correlation

,018 ,046 ,006 -,633** -,185**

Sig. (2-tailed) ,519 ,093 ,828 ,000 ,000

LIQUID Pearson Correlation

-,070* -,188** ,018 -,032 -,564** ,132**

Sig. (2-tailed) ,010 ,000 ,499 ,236 ,000 ,000

BTM Pearson Correlation

,041 -,028 ,010 ,211** -,117** -,168** ,114**

Sig. (2-tailed) ,129 ,309 ,708 ,000 ,000 ,000 ,000

∆ Rev/At-1 Pearson Correlation

,098** ,006 -,026 -,210** -,054* ,245** ,028 -,108** Sig. (2-tailed) ,000 ,833 ,341 ,000 ,047 ,000 ,311 ,000 BIG4 Pearson Correlation

-,018 ,167** -,003 -,038 ,090** ,054* -,078** -,094** ,028 Sig. (2-tailed) ,511 ,000 ,924 ,162 ,001 ,047 ,004 ,001 ,313 LAGACCR Pearson Correlation ,521**

-,074** -,059* ,057* ,158** ,010 -,152** -,002 -,066* -,040 Sig. (2-tailed) ,000 ,007 ,030 ,036 ,000 ,728 ,000 ,933 ,016 ,143 **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

(29)

Dit lijkt verklaarbaar aangezien de verandering in debiteuren een directe impact heeft op de cashflows. LOSS heeft met beide variabelen een significante correlatie. Dit is positief met AbnCFO en negatief met AbnProd. Dit geldt ook voor de variabele LEVE, BTM en LAGACCR. De variabelen ROA en LIQUID hebben een significante correlatie met de variabelen voor real earnings management. Beiden zijn positief gecorreleerd met AbnCFO en negatief met AbnProd.

De AFEE heeft een sterke correlatie met de diverse controlevariabelen. Opvallend is dat het abnormale gedeelte van de audit fee enkel een significante correlatie heeft met LNTA, ABREM en de AbnProd.

4.4 Regressie

In deze paragraaf zijn de regressies uitgevoerd waarin de relatie tussen abnormal audit fees met de kwaliteit van financiële verslaggeving is onderzocht. In de regressie is het effect van een combinatie van variabelen onderzocht op de discretionaire accruals, danwel de proxy voor real earnings management. Dit is anders dan bij de correlatie, waarbij enkel afzonderlijke variabelen vergeleken worden.

4.4.1 Regressie resultaat DA

In tabel 4 is de samenvatting van de regressie opgenomen waarin onderzocht is wat het effect is van de abnormal audit fee op de discretionaire accrual. De tabel geeft aan dat het model 96% verklaart van de hoogte van de discretionaire accrual. In tabel 4 is de t-toets van de individuele onafhankelijke variabelen toegevoegd. Uit de t-toets blijkt dat de abnormal audit fee (ABFEE) en de proxy POS_ABFEE geen significante relatie hebben met de discretionaire accrual. De abnormal audit fee is het abnormale gedeelte van de totale audit fee. Dit is het verschil tussen de werkelijke audit fee en het verwachte, normale gedeelte van de audit fee. Uit de regressie blijkt dat de coëfficiënt -0,008 bedraagt. Dit is met de t-toets van -0,0822 niet significant. De resultaten komen overeen met de verwachting. Uit de beschrijvende statistiek in paragraaf 4.3 is gebleken dat geen significante relatie aanwezig is tussen de variabelen. De resultaten uit het onderzoek van Choi et al (2006 en 2009) laten een zelfde beeld zien. De resultaten zijn consistent. De relatie tussen POS_ABFEE met de discretionaire accrual is ook insignificant. De POS_ABFEE is de proxy voor de positieve abnormal audit fee. De

coëfficiënt van 0,009 en de t-toets van 0,452 geven aan dat geen significante relatie bestaat tussen het positieve gedeelte van de abnormal audit fee en de discretionaire accruals. Dit komt

(30)

net zoals de ABFEE overeen met de verwachting vanuit de beschrijvende statistiek. Uit de correlatietabel blijkt namelijk ook dat geen significante relatie bestaat tussen POS_ABFEE en de discretionaire accrual. De resultaten zijn consistent met het onderzoek van Choi uit 2009. De overige variabelen, met uitzondering van BTM, hebben wel een significante relatie met de discretionaire accrual. Opvallend is dat de proxy voor real earnings management negatief significant is op de hoogte van de discretionaire accrual.

Hoitash (2007) vindt een significante negatieve relatie tussen audit fees en de

discretionaire component van de accruals. Hierbij heeft Hoitash gebruik gemaakt van de totale abnormale fee. Hierin zijn zowel audit fees als non audit fees opgenomen. De opmerking moet geplaatst worden dat het onderzoek is uitgevoerd over de periode 2000-2003 in de Verenigde Staten. In deze periode zijn de resultaten significant. In mijn onderzoek is de periode 2005-2012, wat dus een langer tijdspad beslaat. Daarnaast is het onderzoek uitgevoerd in de Duitse markt.

Op basis van de gegevens uit tabel 4 concludeer ik dat de abnormal fee geen effect heeft op de hoogte van de discretionaire accrual. De hypotheses H1a en H2a uit paragraaf 3.1 zijn hierbij verworpen. In paragraaf 4.5 worden de resultaten verder onderzocht door middel van het uitvoeren van robuustheidcontroles.

(31)

Tabel 4: Resultaten regressie analyse DA

Variable

Expected

Sign Coëfficiënt t-statistic Sign.

(Constant) ? -1,392 -47,274 0,000 ABFEE ? -0,008 -0,822 0,411 POS_ABFEE ? -0,009 -0,752 0,452 ABREM ? -0,084 -4,231 0,000 LNTA - 0,027 12,172 0,000 BIG4 - 0,017 1,588 0,112 BTM - 0 -0,046 0,963 CHGSALE + 0,117 10,51 0,000 LOSS + -0,06 -5,645 0,000 LEVE + 0,036 1,578 0,115 CFO/At-1 - -0,547 -15,125 0,000 LAGACCR - 0,992 163,258 0,000 n 1342 Adjusted R Square 96%

DA= β0 + β1ABFEE + β2 POS_ABFEE + β3AbREM+ β4LNTA + β5BIG4 + β6BTM + β7 CHGSALE + β8LOSS + β9LEVE + β10CFO + β11LAGACCR + et

ISSUE en AUDCHG ontbreken in de regressie als gevolg van ontbrekende data.

Definities van variabelen

ABFEE Het uitgerekende abnormal audit fee

POS_ABFEE 1 als de onderneming een positieve abnormal fee (ABFEE >0) heeft, anders 0

ABREM De proxy voor real earnings management

LNTA natuurlijke logaritme van totale activa in duizenden euro's BIG4 1 if the auditor is one of Big 4, 0 otherwise;

BTM book-to-market ratio, windsorized at 0 and 4.

CHGSALE Verandering in omzet gedeeld door totale activa uit voorgaand jaar LOSS 1 if the firm reported a loss during the year, 0 otherwise;

LEVE leverage (total liabilities divided by total assets);

CFO/At-1 Cashflow from operations gedeeld door totale activa uit voorgaand jaar

LAGACCR prior-year total accruals scaled by lagged total assets.

4.4.2 Regressie resultaat ABREM

In tabel 5 zijn de resultaten toegevoegd van de uitgevoerde regressie om de impact van abnormal audit fee op de proxy voor real earnings management te bepalen. Uit de tabel blijkt dat de verklarende waarde van het model zeer laag is. De hoogte van de proxy voor real earnings management wordt voor 8% verklaard door het model. Uit tabel 5 blijkt dat de coëfficiënt van ABFEE -0,035 is met een significantie van 1,2%. Dit laat een significante relatie zien tussen de abnormal audit fee en de proxy voor real earnings management. Deze significante relatie is conform de verwachting vanuit de beschrijvende statistiek uit paragraaf 4.3. In tegenstelling tot de ABFEE heeft de proxy voor een positieve abnormale audit fee geen

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat de informatie-elementen uit de disclosures index allemaal gebaseerd zijn op objectieve bronnen, te weten: het Burgerlijk Wetboek, de pensioenwet, de richtlijnen

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte

Daarnaast blijkt er ook een interactie- effect te zijn tussen juristen en financiële experts in de AC, dus een combinatie van deze expertises zorgt voor een verhoging van de

Voor het kredietri si co geldt dat onder IFRS het ‘ex pect ed credit loss’ (ECL) model geldt hetgeen inhoudt dat mede rekening moet worden gehouden met verwachte kredietverliezen

De drie ondernemingen die vastgoed in exploitatie waar- deren tegen kostprijs, geven in de toelichting de reële waarde aan. Eén van de ondernemingen geeft zelfs een volledig

Het derde aspect dat de aan- of afwezigheid van een externe toezichthouder verklaart, is het bestaan van andere – externe of interne – toezichthouders, zoals accountants

Dit betekent niet dat zij integrale toepassing van fair value accounting omarmen: voor instrumenten die voor langere tijd worden aangehouden, prefereert men een meer op

Het kabinet heeft geconclu- deerd dat het bestaande toezicht moet worden ver- sterkt en verwacht dat door de introductie van het toezicht door de Autoriteit-FM het vertrouwen in