• No results found

Betekenis en beloning : de belevingswereld van bankiers en hun beloning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Betekenis en beloning : de belevingswereld van bankiers en hun beloning"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

BETEKENIS EN BELONING

de belevingswereld van bankiers en hun beloning

Frank de Warle

10659498

Algemene Sociologie

1

e

begeleider: Hans Abbing

2

e

begeleider: Olav Velthuis

27 Augustus 2014

Masterscriptie Sociologie

frankdewarle@gmail.com

(2)

1

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING ... 2

2. MAATSCHAPPELIJKE ACHTERGROND ... 2

3. THEORIE ... 6

3.1 Historisch overzicht van het denken over geld ... 6

3.2 De betekenis van geld ... 9

3.3 Betekenis bij beloningen binnen een bank ... 11

3.4 Betekenisgeving in een economische omgeving ... 15

3.5 Beloning vanuit managers ... 18

4. METHODOLOGIE ... 21 4.1 Gebruikte Methode ... 21 4.2 Omschrijving respondenten ... 22 4.3 Belangrijke concepten ... 23 5. RESULTATEN ... 25 5.1 Bedrijfscultuur ... 25

5.2 Ontwikkelingen bij de beloningen binnen de bank ... 27

5.3 Generatie X, Generatie Y ... 28

5.4 Geschenk, Compensatie, Aanspraak ... 31

5.5 Betekenisgeving aan de beloning ... 35

5.6 Oormerken? ... 39 6. DISCUSSIE EN CONCLUSIE ... 42 6.1 Resultaten vs. theorie ... 42 6.2 Beperkingen... 43 6.3 Concluderend ... 43 BIBLIOGRAFIE ... 45 BIJLAGE I ... 49 BIJLAGE II ... 50 II.I Interview 1 ... 50 II.II Interview 2 ... 55 II.III Interview 3 ... 60 II.IV Interview 4 ... 63 II.V Interview 5 ... 68 SAMENVATTING ... 74

(3)

2

1. INLEIDING

De beloningen die banken uitgeven worden sinds de crisis die in 2008 begon scherp gevolgd. Maatschappelijke woede over exorbitante betalingen, met name in de vorm van bonussen, aan de bovenlaag van banken nam ongekende vormen aan. Terecht of onterecht, bankiers zitten sindsdien in het verdomhoekje. In de loop van de jaren na de crisis is er bij banken het één en ander veranderd. Cao’s zijn gekort, programma’s om de bedrijfscultuur binnen de banken te verbeteren worden gretig toegepast, en uitgebreid en streng toezicht van de overheid moet er voor zorgen dat misstappen niet worden begaan, al gaan deze veranderingen niet zonder slag of stoot; denk bijvoorbeeld aan het recent uitgekomen Libor-schandaal.1

Wat bij alle media-aandacht over beloningen in de financiële sector echter weinig ter sprake kwam, is de manier waarop bankiers zelf hun beloning ervaren. Daarover gaat deze scriptie; wat is de betekenis die bankiers geven aan hun beloning, van vast salaris tot vakantiegeld, en van fietsenplan tot bonus? Betekenisgeving is een belangrijk begrip in de sociologie, en ook de betekenisgeving aan geld kent een rijke literatuur (e.g. Jinkings & Simoes, 2000, voor een overzicht: Lea & Webley, 2006; Baker & Jimeson, 1992). Vele onderzoeken naar de betekenis van geld richten zich echter meer op de sociale sfeer. De betekenisgeving aan geld in meer economische omgevingen, zoals bij een bank ,is een minder bekend terrein. De vraag die dit onderzoek zich daarom stelt is de volgende: vindt er betekenisgeving plaats bij de verschillende vormen van beloning die werknemers van een bank ontvangen? En aansluitend: hoe vormt die betekenisgeving zich, waardoor komt die tot stand? Om een antwoord te zoeken op deze vragen zijn interviews uitgevoerd met werknemers van banken in Nederland. Voordat die beschreven worden volgt echter eerst een hoofstuk over de

ontwikkelingen in de banksector in de afgelopen jaren, gevolgd door een theoretische uiteenzetting over het onderwerp. Vervolgens wordt de gebruikte methode toegelicht. Daarna volgen de

resultaten die de interviews hebben opgeleverd. Ten slotte worden de theorie en de resultaten met elkaar verbonden en de onderzoeksvraag nog eens bekeken met de verkregen kennis.

2. MAATSCHAPPELIJKE ACHTERGROND

In dit inleidende hoofdstuk worden de ontwikkelingen van de afgelopen jaren in de banksector beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de manier waarop de beloningsstructuur van banken invloed heeft gehad op die ontwikkelingen, en er vervolgens zelf door beïnvloed is.

1

Het Libor-schandaal behelst een aantal fraudulente praktijken bij, onder andere, de Nederlandse bank Rabobank, waarbij rentetarieven illegaal werden beïnvloed voor eigen gewin. Rabobank kreeg hiervoor in 2013 een boete van 774 miljoen euro.

(4)

3

Op 9 augustus 2007 bracht de bank BNP Paribas een bericht naar buiten dat ze de opnames van drie hedgefondsen moesten weigeren. Dat betekende dat ze de liquiditeit ontbeerden om aan hun directe verplichtingen te voldoen. Dit bericht zorgde voor een kettingreactie waarbij andere banken om leningen moesten vragen bij overheden en centrale banken om hun liquiditeitspositie te

verbeteren. Een gevaarlijke situatie voor alle banken, aangezien zo’n gebrek aan liquiditeit tot onrust leidt en er een mogelijkheid op een run ontstaat. Zo geschiedde: investeerders probeerden hun geld en masse op te nemen bij de Britse bank Northen Rock, de eerste run op een bank in het Verenigd Koninkrijk sinds de 19e eeuw (Guardian, 2012). Deze gebeurtenissen worden het begin van de crisis genoemd, maar ze zijn natuurlijk slechts uitkomsten van structurele problemen die langer speelden: de processen die tot de crisis hebben geleid waren al jaren daarvoor in werking gesteld.

Er zijn een aantal algemene oorzaken aan te wijzen voor de crisis in de financiële wereld, die culmineerden in het omvallen van de bank Lehman Brothers in augustus 2008 en de grootste economische recessie in gang zette sinds de Grote Depressie. Ben Bernanke, econoom en voorzitter van de Federal Reserve in de periode van de crisis, maakt onderscheid tussen schokken die de financiële wereld te verduren kreeg en structurele problemen die deze schokken amplificeerden (Bernanke, 2010). Schokken waren bijvoorbeeld het barsten van de huizenbubbel en de run die onstond op het schaduwbanksysteem.2 Structurele problemen in de financiële wereld zijn te grote risico’s door geleend geld te gebruiken voor investeringen, te grote afhankelijkheid van onstabiel kapitaal, en het oneigenlijk gebruik van derivaten (een belegging die zijn waarde ontleent aan de waarde van een onderliggend product) om grote risico’s te nemen.

Hoewel de crisis zijn grondslag heeft, en zich het eerst roerde, in de Verenigde Staten waren er evengoed problemen in Europa. De crisis verspreidde zich ook al snel naar Nederland. Banken leenden geen geld meer aan elkaar waardoor uiteindelijk verscheidene banken in de problemen kwamen en failliet gingen, genationaliseerd werden, of werden overgenomen. Zo zijn Fortis en DSB van het financiële toneel verdwenen, werd ABN-Amro genationaliseerd, en kregen SNS-Reaal, AEGON, en ING een kapitaalinjectie om ze van de ondergang te redden. Een interessant gegeven is dat een van de voorwaarden voor de kapitaalinjectie was dat bestuurders geen bonussen zouden ontvangen en vertrekpremies niet meer mochten zijn dan een jaarsalaris. Dit raakt aan een belangrijk uitvloeisel van de crisis, en raakt ook aan het onderwerp van deze scriptie. De crisis in de financiële wereld en de economische recessie die er het gevolg van was hebben bankiers in een kwaad daglicht gezet. Maatschappelijke woede over de crisis in de financiële wereld en daarbuiten richtte zich

2

Het schaduwbanksysteem behelst de uitvoering van taken die traditioneel gezien bij commerciële banken horen maar dan door instituties die geen banken zijn. Voorbeelden zijn investeringsbanken,uitgevers van commercial papers (schuldbekentenissen uitgegeven door niet-financiële bedrijven), en

(5)

4

voornamelijk op de excessieve beloningen en bonussen die de falende bankbestuurders en managers ontvingen.

In Nederland ontstaat ophef over bonussen die op de planning staan nadat banken een

kapitaalinjectie hebben gehad, bijvoorbeeld bij Fortis, ABN-Amro, en ING (e.g. Volkskrant, 2009). Daarnaast worden bonuscultuur, excessieve beloning, en amoreel en risicovol winstbejag in de financiële wereld als aanjagers van de economische malaise gezien, waardoor de uitkering van bonussen aan de ‘schuldigen’ als extra wrang wordt ervaren. In de jaren direct na de crisis wordt door de overheid onderzoek gedaan naar de stand van zaken in de financiële sector. De commisie-de Wit (naar voorzitter Jan de Wit) voert parlementair onderzoek uit naar het financiële stelsel.

Uieindelijk levert de commisie twee rapporten af: Veloren Krediet I van 10 mei 2010, en Verloren Krediet II van 11 april 2012.3 Het 1e rapport handelt voornamelijk over de oorzaken van de crisis en de stand van zaken binnen banken die hebben bijgedragen aan de oorzaken, het 2e rapport handelt voornamelijk over de genomen stappen van de overheid om de crisis te bezweren. In Verloren Krediet I, dat dus naar de aanloop en oorzaken van de financiële crisis kijkt, wordt uitgebreid gesproken over de bonuscultuur.

Met betrekking tot de bonuscultuur, en eigenlijk algehele cultuur binnen banken, worden een aantal constateringen gedaan in het rapport. De eerste belangrijke constatering die wordt vermeld in het rapport is dat banken in de loop van de jaren voor de crisis zich steeds meer zijn gaan richten op aandeelhouderswaarde. Dat betekent dat de strategie van het bedrijf zich richt op het verhogen van de waarde van de aandelen. Rendementseisen van beleggers leidden tot bemoeienis met beleid, en aansluitend tot beleid dat gericht was op korte-termijnwinst. Die korte-termijnwinst wordt

vervolgens gekoppeld aan de hoogte van beloningen (Verloren Krediet I, p. 74). Een tweede constatering die een extra impuls aan deze ontwikkeling gaf is de toename van

zakenbank-activiteiten. Zakenbankieren wordt omschreven als gekenmerkt door: ‘het nemen van grote risico’s en door grote uitslagen in resultaten, en biedt de bankiers hoge en variabele beloningen’ (Verloren Krediet I, p. 75). Doordat de beloning van bestuurders in sommige gevallen afhing van de behaalde korte-termijnsrendementen ontstaat er een omgeving waarin winstmaximalisatie centraal staat, onafhankelijk van risico’s, kapitaalbuffers, etcetera. Daarnaast bestond er een situatie waarin

bestuurders blootstonden aan onwenselijke prikkels, het maakte namelijk voor henzelf niet uit of het goed ging of slecht ging met de bank: bij een goed resultaat kregen ze een bonus, bij een slecht resultaat een vertrekpremie.

3

De rapporten van de commissie-de Wit zijn in te zien op

http://www.tweedekamer.nl/kamerleden/commissies/pefs/index.jsp#0, tezamen met openbare verhoren, kamerstukken, achtergronden, etcetera.

(6)

5

De derde constatering is een aflatig risicomanagement, tezamen met een cultuur van korte-termijndenken pur sang. Met aflatig risicomanagement wordt niet slechts het nemen van te grote risico’s bedoeld, ook gering zicht op de risico’s van de balansen van de bank en minieme regelgeving zorgden voor een te groot financiëel risico. Deze cultuur van risico en korte-termijndenken wordt niet alleen in het rapport van de Nederlandse overheid genoemd, maar ook bijvoorbeeld in de Britse rapporten van de Economic Affairs Committee (e.g. Economic Affairs Committee, 2010). Verder wordt deze cultuur geschetst door Joris Luyendijk in zijn blog voor The Guardian (Joris Luyendijk, 2011-2013). Een samenvatting die hij geeft van de cultuur bij banken in het VPRO-programma Tegenlicht op basis van zijn interviews en blog is dat het een omgeving is waar iedereen, op elk niveau, gestimuleerd wordt om aan zichzelf te denken, en dat op een zo kort mogelijke termijn (Het Brein van een Bankier, 2013).

De rapporten van de Economic Affairs Committee en de observaties van Luyendijk komen vanuit de City in Londen. Daar, tezamen met Wall Street in New York, is de bankierscultuur het meest zoals die wordt weergegeven in de media. Ook in bijvoorbeeld Verloren Krediet worden de ontwikkelingen van de jaren voor de crisis als uitvloeisel van de invloed van de Britse en Amerikaanse financiële markt gezien (Verloren Krediet, p. 78). De interviews kunnen een blik werpen op de mate waarin de Nederlandse banksector overeenkomstig is met het beeld dat bestaat van Wall Street en de City.

In Nederland komen in de loop van de jaren na de crisis een aantal banken met interne programma’s om hun cultuur te veranderen, en de klant weer voorop te stellen. In eerste instantie lijkt deze nieuw ingeslagen weg zijn vruchten af te werpen, getuige een onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (2012). In de media is er echter regelmatig ophef over de maatschappelijke rol van banken, en de integriteit die ze tentoon spreiden. Zo komt ING onder druk te staan als blijkt dat ze het betalingsverkeer van hun klanten in willen zetten voor het plaatsen van gerichte advertenties

(Volkskrant, 2014). Met betrekking tot bonussen krijgt ABN-Amro de hoon over zich heen wanneer zij de voorgenomen ingestelde maximale bonus van 20% van het jaarsalaris omzeilen en ze de vaste beloning van topmanagers en bestuur met datzelfde percentage verhogen (NRC, 2014). De maatschappelijke beeldvorming en waardering van de banken lijken dus niet verbeterd, misschien zelfs verminderd. Echter, de beeldvorming en media-aandacht richt zich voornamelijk op specifieke situaties en beslissingen. Hoe de banken structureel proberen te veranderen, en in hoeverre dit succesvol is, blijft buiten schot. Dat is ook een gevolg van het ontbreken van informatie van diegenen die daar het beste zicht op hebben, de ‘gewone’ werknemers van banken. Op dit punt kunnen de geïnterviewden een kijk bieden op de huidige stand van zaken binnen de banken.

(7)

6

3. THEORIE

De theorie is in vijf delen opgesplitst. Het eerste deel geeft een kort overzicht van het sociologische denken over geld. Het tweede deel gaat in op hoe geld in algemene zin betekenis krijgt. Het derde deel handelt over hoe die algemene theorie over de betekenis van geld zich vertaalt naar

beloningsvormen en hoe de betekenis door werknemers vorm wordt gegeven. Het vierde deel behandelt het verschil in standpunten over geld in de sociologie en de economie; omdat beloning ook een economisch vraagstuk is en zich afspeelt in het domein van de markt kan een vergelijking tussen de disciplines verhelderend zijn. Het vijfde deel benadert beloning en betekenis van uit het oogpunt van de werkgevers en handelt over motivatie.

3.1 Historisch overzicht van het denken over geld

Volgens Collins (1979) is geld een onderwerp dat in de sociologie lange tijd grotendeels genegeerd is. Dat dit een betwistbare vaststelling is blijkt uit het feit dat er gedurende de laatste 150 jaar aardig wat theorieën over geld zijn uitgedacht. Hier wordt een overzicht van de grote lijnen van een aantal van die theorieën gepresenteerd, zonder te pretenderen een compleet beeld te geven. Sociologisch denken over geld kan gecategoriseerd worden met behulp van twee dichotomieën (Baker &

Jimerson, 1992). De eerste dichotomie is een culturele vs. een structurele invalshoek. Bij een

structurele invalshoek wordt geld gekoppeld aan sociale relaties. Bij een culturele invalshoek gaat het daarentegen om de betekenis, sociale definitie, en interpretatie van geld binnen de maatschappij. De tweede dichotomie is dat geld beschouwd kan worden als een afhankelijke variabele danwel

onafhankelijke variabele. Hoewel deze dichotomieën behulpzaam zijn om het denken over geld te duiden moeten ze niet als absoluut gescheiden beschouwd worden. Denkwijzen over geld kunnen elementen van beide perspectieven bevatten.

De eerste sociologische theorieën over de rol die geld speelt in de maatschappij benaderen geld veelal als een onafhankelijke variabele. Dat betekent dat ze poneren dat geld een vormende rol heeft in de maatschappij. Zo stelt Simmel in Philosophie des Geldes (1900) dat geld er voor zorgt dat sociale relaties cognitief in plaats van affectief benaderd worden. Daarbij zegt hij dat de

commensurabele kracht van geld mensen de vrijheid geeft om relaties (transacties) met ieder ander aan te gaan. Simmel benadert de invloed van geld hier structureel: de vorm en totstandkoming van sociale relaties wordt beïnvloed door geld. Marx (1844) neemt een overeenkomstig standpunt in. In zijn tegenstelling tussen arbeid en kapitaal is geld een van de middelen die de machtsrelatie tussen de twee in stand houdt. De vorming van sociale relaties wordt hier net als bij Simmel beïnvloed door

(8)

7

geld. Geld structureert de relaties tussen mensen en beïnvloedt de manier waarop mensen zich tot elkaar verhouden.

Voor vroege theoretici zoals Marx en Simmel, maar ook Weber (1947), is geld daarnaast een van de voornaamste redenen voor de verregaande rationalisatie in de moderne wereld. Doordat door geld bijna alles uitgedrukt kan worden in kwantitatieve waarden worden sociale relaties die gekenmerkt worden door kwalitatieve waarden verdrukt. Het gevaar bestaat er in dat geld optreedt als uitholler van het sociale leven en morele en esthetische waarden verdrijft en uitdrukbaar maakt in termen van geld .

Naast besproken theorieën binnen het structurele perspectief dat zich richt op geld als

onafhankelijke variabele bestaan er evenzo theorieën die geld benaderen als afhankelijke variabele. Bij zulke theorieën wordt geld gesteld als uitkomst van een sociaal proces. Zo kan een geldelijk geschenk een indicatie zijn van hoe een sociale relatie tussen groepen mensen of individuele

personen in elkaar steekt (Cheal, 1988). De specifieke wijze waarop geld bestaat in een samenleving, en de transacties die zich binnen een samenleving voordoen, zijn dus een uitvloeisel van de sociale struturen die in die maatschappij bestaan. Deze manier van denken over geld komt onder andere voort uit de antropologie waar bij primitieve samenlevingen blijkt dat geld vorm krijgt aan de hand van de onderliggende socio-economische structuur (Dalton, 1967). Binnen deze invalshoek krijgt geld dus een passiever karakter dan wanneer geld als onafhankelijke variabele wordt gezien: geld is niet de sturende kracht in een proces van verandering maar is zelf aan verandering onderhevig als gevolg van onderliggende sociale processen.

Een vroeg voorbeeld van geld als afhankelijke variabele komt van Cooley (1913). Als aanhanger van de doux commerce-thesis4 stelt hij dat morele en esthetische waarden worden uitgedrukt in de markt; de prijs geeft zulke waarden weer. De kwalitatieve aspecten worden dus niet verdreven uit het sociale leven maar vinden hun weg in de markt. Zijn positie is dus tegenovergesteld aan die van de andere vroege denkers, zoals Marx en Simmel. Waar Marx en Simmel verwijzen naar de

verdrukking van waarde en moraliteit door de rationaliserende werking van de markt stelt Cooley juist dat ze in de markt tot uitdrukking komen. Cooley’s positie blijft echter lang een uitzondering; de sociologische visie op geld is in het begin van de twintigste eeuw, en daarvoor, overwegend

beïnvloed door de denkbeelden van Marx en Simmel.

Tegenover de structurele benaderingen die hierboven uiteengezet zijn staat een culturele

benadering. Een cultureel perspectief op geld concentreert zich op de betekenis die aan geld wordt

4

De doux commerce-thesis, voornamelijk bekend gemaakt door Montesqieu, stelt dat markten als een rem op barbaarse praktijken werken. Door wederzijds belang in handel raken mensen geciviliseerd en ontwikkelt zich door de markt een beschaving.

(9)

8

gegeven en hoe geld en transacties worden geïnterpreteerd (en gebruikt) door mensen in een maatschappij. Ook bij een cultureel perspectief kan er onderscheid gemaakt worden met behulp van de distinctie of geld als onafhankelijke danwel afhankelijke variabele wordt gezien. Als geld als onafhankelijke variabele wordt gebruikt betekent dat dat (gebruik van) geld er voor zorgt dat een fenomeen een bepaalde betekenis krijgt. Zo wordt dubbel boekhouden, een methode waarbij elke transactie in elk geval twee maal geboekt wordt, gebruikt als een symbool voor rationeel handelen van diegene die de boekhouding runnen, terwijl de methode niet eens correct wordt toegepast (Carruthers & Espeland, 1991). Men gebruikt de manier waarop er met geld wordt omgegaan als voertuig voor het uitdrukken van de betekenis van hun handelen en er wordt een sociale definitie aan het handelen bevestigd. Dat betekent dat een persoon met geld en de manier waarop daar mee omgegaan wordt een beeld schept van zichzelf. De algemene betekenis van geld wordt gebruikt om een bepaalde indruk te wekken.

In deze lijn van denken kan ook Simmel genoemd worden, die al genoemd is als proponent van een structurele benadering. Naast zijn structurele benadering gaat Simmel echter ook in op de vraag hoe geld als oorzaak van culturele verandering optreedt (Simmel, 1900). Simmel stelt dat geld in de maatschappij een dermate belangrijke rol gaat spelen dat alle betekenisgeving een afgeleide wordt van de monetaire waarden. Nog een ander voorbeeld van een cultureel perspectief gekoppeld aan geld als onafhankelijke variabele is Thorstein Veblen’s bekende concept ‘opzichtige consumptie’ (Veblen, 1899). Geld wordt volgens Veblen gebruikt om om status uit te drukken en de interpretatie en sociale definitie van de consumerende persoon te vormen. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het kopen van een dure sportwagen. De persoon draagt met het gebruik van zijn geld een bepaald idee over zichzelf uit en wil dit aan de wereld laten zien.

Binnen een cultureel perspectief kan geld ook als afhankelijke variabele beschouwd worden. Dit betekent dan dat geld wordt gebruikt en gezien naar gelang de sociale betekenis die aan een transactie of geldstroom wordt gegeven. Deze betekenis kan het gevolg zijn van vele verschillende sociale processen en culturele invloeden. In het begin van de twintigste eeuw was deze manier van denken nauwelijks vertegenwoordigd. Een uitzondering is de econoom Schumpeter (1929). Hij pleitte al vroeg voor een visie op geld en de economie die alle facetten van het sociale leven in ogenschouw neemt. Politiek beleid, sociale structuur, maar ook de cultuur van een land spelen een grote rol in het gebruik van geld en bij transacties binnen een economie. Schumpeter stond echter lange tijd alleen in deze manier van denken.

Met de toename van interesse in economische sociologie en geld is dit niet langer het geval. In het werk van Zelizer (1989) komt naar voren dat het gebruik van geld afhangt van de betekenis die aan de geldstroom wordt gegeven. Geld door een vrouw verdiend wordt in een huishouden anders besteed dan het geld dat via de man binnenkomt. Door de betekenis die sekserollen in een

(10)

9

maatschappij spelen wordt de betekenis van een geldstroom beïnvloed waardoor geld geoormerkt wordt. Ander werk van Zelizer (bijv. 1979, 1985) laat zien dat ook op andere terreinen, zoals levensverzekeringen, cultuur en betekenisgeving prijzen en het gebruik van geld beïnvloeden. De heersende normen, waarden, en cultuur zorgen er dus voor dat geld en transacties op een bepaalde manier bekeken worden. De vraag is dus niet langer hoe geld culturele verandering veroorzaakt, maar hoe cultuur het gebruik en de visie op geld vormgeeft.

Zoals eerder al kort aangehaald zijn de benoemde perspectieven handig om verschillende benaderingen uit een te zetten maar zijn de scheidslijnen niet altijd absoluut of makkelijk vast te stellen. Zo kwamen de gedachten van Simmel ter sprake in zowel de paragrafen over een culturele alswel die over een structurele benadering. Daarnaast is het werk van Zelizer, vooral later werk, sterk structureel alswel cultureel. Dat suggereert dat geld een rol kan spelen in de vorming van sociale relaties, of in de vormgeving van een cultuur, maar dat beide ook invloed op elkaar uitoefenen. Cultuur en structuur kunnen dus, tot op zekere hoogte, analytisch van elkaar gescheiden worden maar om een schets te geven van het handelen van mensen, bijvoorbeeld met betrekking tot geld, moeten beide aspecten in ogenschouw genomen worden. Aangaande het onderscheid tussen geld als onafhankelijke danwel afhankelijke variabele zal geld hier voornamelijk beschouwd worden als een afhankelijke variabele. Hoe worden geldstromen bekeken als gevolg van betekenisgeving aan de oorsprong ervan en de sociale relaties die met de geldstromen te maken hebben? Het gaat dus om de betekenis die aan geld gegeven wordt. Er kan echter niet exclusief gekeken worden naar geld als afhankelijke variabele. Cultuur, structuur, onafhankelijke en afhankelijke variabelen lopen in de praktijk continu door elkaar en oefenen invloed uit op elkaar. Zulke scheidingen zijn dus vooral van nut in een theoretische uiteenzetting; in de echte wereld, waar de tijd niet stil is te zetten, zijn ze onscheidbaar.

3.2 De betekenis van geld

Geld krijgt zijn betekenis als gevolg van een samenloop van factoren zoals het gebruik van geld, waar het geld vandaan komt, en de specifieke gebruiker van het geld (Carruthers & Espeland, 1998). Deze factoren kunnen door elkaar beïnvloed worden. Zo is geld geen onveranderlijk object maar krijgt het bij elke transactie een andere lading. Zo kan geld bijvoorbeeld zijn betekenis krijgen door de plek waar het vandaan komt, en zo het gebruik door de ontvanger van het geld beïnvloeden (Zelizer, 1989). Een voorbeeld hier van is ‘besmet geld’: geld wordt als onwenselijk beschouwd als het

verkregen is als gevolg van activiteiten die als moreel betwistbaar worden gezien, zoals het verkopen van het eigen bloed (Espeland, 1984). Zulke interpretaties van de oorsprong van de transactie

(11)

10

beïnvloeden het volgende gebruik van geld. Geld dat vrouwen verdienen aan prostitutie wordt bijvoorbeeld gebruikt voor drank en drugs, terwijl bijstandsgelden door die prostituees worden gestoken in uitgaven als de huur en eten (Zelizer, 1996). Dit principe van het ‘oormerken’ van

verschillende gelden voor specifieke doeleinden is een voortvloeisel van de betekenis die het geld als gevolg van de oorsprong heeft gekregen.

Een belangrijk punt bij het gebruik van geld is dat de manier waarop transacties en de sociale relaties die daar bij komen kijken beschouwd worden is ingegeven door de situatie waarin de

transactie plaatsvindt. Dat betekent dat elke groep mensen tot een verschillende manier van denken over transacties kan komen. Culturele en structurele factoren werken samen in de totstandkoming van de betekenis van geld in wat Zelizer ‘circuits of commerce’ noemt (Zelizer, 2004). Deze circuits of commerce zijn netwerken waarbinnen transacties op een bepaalde manier plaatsvinden. De relaties binnen deze circuits delen een betekenis die aan transacties en de relaties die daarbij horen gegeven wordt. Een benadering die uitgaat van zulke circuits heeft als voordeel dat het de ruimere sociale omgeving kan meenemen in de beschrijving. Niet alleen de transactie zelf tussen twee personen, de oorsprong er van, en het gebruik van het geld hebben invloed op de betekenis, maar ook de relaties en de betekenis van het gehele netwerk dat zich binnen het circuit bevindt.

Deze netwerken, of circuits of commerce, behelzen dus een economische alsmede een sociale component. Dat betekent dat mensen in zo’n circuit twee verschillende relaties met elkaar hebben, een economische en een sociale. Een voorbeeld hiervan is de kunstwereld. Kunstenaars en

kunsthandelaren hebben een economische band maar de sociale relatie die daarbij hoort is ook belangrijk (Velthuis, 2003). Naast door puur rationele transacties houden handelaren de sociale relaties in stand door betekenis toe te kennen aan prijzen, transacties, en die sociale relaties. Prijzen worden bijvoorbeeld aangepast voor verschillende sociale relaties en transacties krijgen betekenis aan de hand van de sociale relatie waarmee de transactie wordt aangegaan. In zulke situaties, waar de prijs van kunststukken onderhevig is aan de betekenis die er mee wordt uitgestraald, vinden dus twee sociale relaties plaats op het zelfde moment. Ten eerste is er de economische transactie van de kunststukken en de relatie die daarbij hoort, ten tweede is er de sociale relatie tussen handelaar en kunstenaar die een bepaalde betekenis met zich meedraagt. Door deze gelijktijdige optreding vindt er verandering plaats in de economische transactie. De relatie tussen handelaar en kunstenaar is een met ‘gedifferentiëerde relaties’ (Zelizer, 2004). Dat betekent dat tussen twee personen verschillende sociale relaties bestaan en er een circuit of commerce ontstaat met een gedeelde betekenis over transacties. Met betrekking tot het voorbeeld van de kunstwereld: handelaars kopen kunst van de kunstenaars (economische relatie) en ze beschouwen elkaar ook als vrienden (vriendschapsrelatie). In elke sociale structuur bevinden zich tussen mensen dus verschillende relaties. Elk van die relaties

(12)

11

draagt een bepaalde betekenis met zich mee, en in het geval van geld draagt elke relatie een specifieke manier van transacties doen met zich mee.

Deze veelal situationele manier van denken komt ook naar voren bij Carruthers & Espeland (1998). Hun inspiratie voor een theorie over de betekenis van geld halen ze uit de taalfilosofie van Ludwig Wittgenstein.5 Wittgenstein benadert taal en de betekenis er van als iets wat situationeel tot stand

komt. De taal heeft geen grondbetekenis maar krijgt bij het gebruik door mensen vorm, in zogenoemde ‘taalspelen’. Dat betekent dat de betekenis van gelijke woorden/zinnen/etc. in elke situatie waarin ze gebruikt worden iets anders kan betekenen. Als de betekenis van geld op dezelfde wijze benaderd wordt dan volgt daaruit dat bij elke situatie de bestaande relaties en bestaande betekenissen van die relaties het beeld van geld beïnvloeden. Met andere woorden: de betekenis van geld komt tot stand als gevolg van specifieke situationele culturele en structurele factoren, ‘geldspelen’ om in Wittgenstein’s termen te blijven.

Zo’n benadering van de betekenis van geld houdt in dat er verder wordt gekeken dan de betekenis die individuen geven aan geld. Hoe die betekenis tot stand komt als gevolg van interacties tussen personen is de vraag die beantwoord moet worden. De manier waarop mensen met elkaar interacteren bepaalt de rol die geld speelt in die interacties. Een voorbeeld van deze manier van denken over de betekenis van geld geven Schweingruber & Berns (2003). Bij een deur-tot-deur verkoop bedrijf van leerboeken voor kinderen wordt de betekenis van geld actief vormgegeven door de interacties tussen de werknemers onderling, de interacties tussen werknemers met het

management, en de werknemers die bij zichzelf te rade gaan wat geld voor hen betekent.

3.3 Betekenis bij beloningen binnen een bank

Betekenisgeving van geld ontstaat dus uit het gebruik, en wordt geamplificeerd door de sociale structuur en cultuur die er heerst bij een groep mensen. Hoe vertalen deze aspecten van de betekenis van geld naar de betekenisgeving aan verschillende beloningsvormen?

Omdat cultuur en de sociale structuur van belang zijn voor de betekenis van de beloning, is het van belang een beschrijving te geven van de werkomgeving bij banken. Zoals in het hoofdstuk over de maatschappelijke achtergrond al aangegeven, is het overheersende beeld van banken dat ze korte-termijn gericht zijn en risicovolle transacties propageren en belonen. Dit beeld wordt bevestigd door twee etnografische studies over Wall Street (Abolafia, 2001; Ho, 2009). Wat deze twee studies beargumenteren is dat de cultuur bij banken en de marktactiviteiten die er ontplooid worden

5

Het werk van de filosoof Ludwig Wittgenstein wordt vaak opgedeeld in twee perioden. ‘Wittgenstein I’ (1927) zoekt naar formele regels in de taal om deze zo te analyseren, ‘Wittgenstein II’ (1953) benadert taal meer situationeel. Carruthers & Espeland halen hun inspiratie uit Wittgenstein II.

(13)

12

geconstrueerd worden via netwerken van gewoontes, normen, en hiërarchie. Deze culturele

constructie komt voort uit de handelingen van de individuen maar individuen worden er tegelijkertijd door beïnvloed. Of deze cultuur van hoog risico, hoge beloning ook bestaat binnen Nederlandse banken, en wat daar de invloed van is op hoe mensen hun beloning beschouwen, is een onderwerp dat in de resultaten terugkomt. Daarbij moet alvast aangemerkt worden dat Wall Street niet direct vergelijkbaar is met de Nederlandse banken. Daarnaast zijn de bovengenoemde onderzoeken uitgevoerd bij traders en beursspecialisten, een ander type bankiers dan voor deze scriptie geïnterviewd zijn. Of genoemde verschillen in de cultuur zichtbaar zijn komt eveneens terug in de resultaten.

Het gebruik van geld bij beloningen verschilt doordat er verschillende beloningsvormen bestaan. Zo kan er onderscheid gemaakt worden tussen het vaste salaris, vakantiegeld, premies, secundaire arbeidsvoorwaarden etcetera. In de resultaten zal naar voren komen hoe de beloning van

werknemers precies in elkaar zit, maar het punt is dat elke beloningsvorm betekent dat het geld op een bepaalde manier gebruikt wordt door de bank. Dat leidt er toe dat er voor elke beloningsvorm de mogelijkheid bestaat dat die op een bepaalde manier bekeken wordt door de werknemers. Er zijn drie manieren waarop die beloningsvormen beschreven kunnen worden. Deze drie manieren zijn ‘geschenk’, ‘aanspraak’, en ‘compensatie’ (Zelizer, 1996). Compensatie impliceert een directe en gelijkwaardige uitwisseling van twee partijen, bijvoorbeeld een vast maandloon voor het werk dat iemand doet. Een geschenk is een vrijwillige uitgave zonder tegenprestatie te verwachten. Aanspraak betekent dat iemand vindt dat hij ergens recht op heeft. Aanspraak ontstaat bijvoorbeeld als iemand al jarenlang een bepaalde premie ontvangt. Na verloop van tijd vindt die persoon dat hij daar recht op heeft.

Een belangrijk onderscheid dat hier gemaakt moet worden betreft de ‘officiële’ aard van de

beloningsvorm en de interpretatie van de beloningsvorm door de werknemers. Met de officiële aard wordt bedoeld wat de beloningsvorm daadwerkelijk is, en met de interpretatie wordt bedoeld hoe de werknemer de beloning ervaart. Deze twee hoeven niet overeen te komen; de eigenlijke aard van een beloningsvorm hoeft geen overeenkomstige interpretatie van die beloningsvorm te hebben, en omgekeerd hoeft een interpretatie van een beloningsvorm niet in te houden dat die beloningsvorm ook daadwerkelijk officieel zo is. Als een 13e maand bijvoorbeeld in de cao opgenomen is, is het eigenlijk een compensatie. Voor het werk dat iemand jaarlijks doet ontvangt hij zijn salaris en een dertiende maand. Maar de werknemer kan zo’n betaling als een 13e maand best ervaren als een geschenk. Tegelijkertijd, als de cao verandert en de 13e maand wordt geschrapt dan kan de waardering van die beloningsvorm veranderen in een aanspraak en vindt de werknemer dat hij er recht op heeft. Dit voorbeeld laat het belang zien van de onderscheiding tussen de daadwerkelijke

(14)

13

feitelijke beoordeling van de beloningsvorm en de interpretatie ervan. Aangezien het hier om betekenisgeving draait is de interpretatie van de beloningsvorm van het grootste belang. In de interviews moet dit onderscheid geprobeerd worden te ontdekken, om zo de persoonlijke ervaring van de werknemers wat de beloningsvorm betreft te achterhalen, en die te contrasteren met het overzicht van de cao.

Een interessant aspect van deze driedeling in de interpretatie van de beloningsvorm is dat geschenk, compensatie, en aanspraak verwijzen naar verschillende sociale relaties. Volgens Zelizer verwijst compensatie bijvoorbeeld naar een afstandelijke relatie terwijl geschenk een meer persoonlijke relatie impliceert. De transactievorm aanspraak behelst een relatie waarin macht een grote rol speelt. De sociale relaties en de specifieke transactievormen die daarbij horen vormen een koppel waar mensen aan hechten. Als bij een sociale relatie de verkeerde transactievorm wordt gebruikt kan dit voor frictie in die sociale relatie zorgen. Een voorbeeld is als er in de familiaire sfeer gebruik wordt gemaakt van de transactievorm compensatie: een betaling voor het doen van de afwas binnen een huishouden wordt als onacceptabel beschouwd. De interpretatie van de beloningsvorm levert dus een rijke voedingsbodem voor betekenisgeving, en aansluitend voor het oormerken van geld van verschillende beloningsvormen.

De driedeling geschenk, aanspraak, en compensatie tezamen met de sociale relaties die bij die driedeling horen impliceren een onderscheid dat werknemers zullen maken in hun beloningsvorm. Als een beloningsvorm bijvoorbeeld tot stand komt door een meer directe sociale relatie is het waarschijnlijk dat die beloningsvorm als een extraatje, of geschenk, wordt gezien. Zo kan een premie, of bonus, die wordt ontvangen als gevolg van een gesprek met een directe leidinggevende eerder als geschenk worden gezien dan als een automatische betaling van vakantiegeld of een 13e maand. Er moet dus uitgezocht worden hoe beloningsvormen tot stand komen. Daaruit kan blijken hoe werknemers hun beloningen inschalen en of er betekenisgeving plaatsvindt.

De betekenis is dus aan interpretatie onderhevig van de ontvanger, de werknemer. De sociale relatie met de leidinggevende en de beloningsvorm die daarbij hoort kunnen ideeën oproepen bij de

werknemer die de betekenis van het geld beïnvloeden. De werknemer kan bij een bonus

bijvoorbeeld een rechtvaardigheidsgevoel ervaren, of juist het tegenovergestelde. De werknemer kan zich gewaardeerd voelen, of juist ongewaardeerd. De sociale betekenis die aan het ontvangen geld wordt toegekend heeft vervolgens invloed op de manier waarop het geld uitgegeven wordt. Zo zal een werknemer die zijn bonus beschouwt als een terechte afspiegeling van zijn prestaties en wellicht geneigd zijn om het uit te geven. Daartegenover kan iemand die zijn bonus te laag vindt juist de bonus zo snel mogelijk op zijn spaarrekening storten om er niet meer aan herinnerd te worden.

(15)

14

Deze reacties zijn natuurlijk slechts voorbeelden. Het idee blijft echter dat de manier waarop ontvangen geld betekenis krijgt afhangt van de sociale relatie waarin het is verkregen.

Tot nu toe is er in dit deel vooral gesproken over hoe het geld gebruikt wordt (in verschillende beloningsvormen), hoe door de interpretatie die de werknemer heeft van zijn beloningsvorm

betekenis beïnvloed wordt, en summier over hoe contact met de leidinggevende dit proces eveneens beïnvloedt. Echter, het contact met anderen op de werkvloer is ook van belang met betrekking tot de betekenis van de beloning, zoals de circuits of commerce van Zelizer en de ‘geldspelen’ benadrukken. In de situatie van de werknemer van een bank zijn interacties met collega’s sturend voor hoe er over geld wordt gedacht. De werknemers van een bepaalde afdeling vormen een netwerk waarbinnen de relaties die mensen met elkaar hebben en de gedeelde opvattingen over geld, status, en waardering de betekenis van beloningen beïnvloeden.

De circuits of commerce van Zelizer kennen vier definiërende elementen: ‘1. a well-defined

boundary with some control over transactions crossing the boundary; 2. a distinctive set of transfer of goods, services, or claims upon them occurring within the ties; 3. those transfers employing distinctive media; 4. ties among participants having some shared meaning’ (Zelizer, 2004, p. 125). Dit concept kan vertaald worden naar een afdeling binnen een bank. Dat is een duidelijk afgebakende groep mensen waar transacties (beloningen) voornamelijk binnen de afdeling plaatsvinden; een duidelijke groep transacties vindt plaats binnen die afdeling; die transacties zijn in onderscheidende vormen gegoten (salaris, 13e maand, 14e maand, premie, etcetera); de relaties tussen de werknemers en leidinggevenden in een afdeling hebben een gedeelde betekenis als gevolg van eerdere interacties en gedeelde opvattingen. Er bestaat voor werknemers binnen een bank dus een duidelijke

mogelijkheid om betekenis aan geld toe te kennen als gevolg van interactie over beloningen, en beloningen zelf. Interactie over geld tussen professionals bij een bank kunnen interacties met een hoge emotionele lading zijn waarbij die emotie gedeeld wordt tussen de verschillende werknemers van een afdeling (Collins, 2004, p. 177). Omschrijven hoe deze interactie in elkaar steekt en hoe het betekenis van geld en ontvangen beloningsvormen vormgeeft is dus een belangrijke component die in de interviews naar voren moet komen.

Naast de vier definiërende facetten van de circuits of commerce is er nog een belangrijk kenmerk aan de circuits of commerce. De bindingen tussen mensen in de circuits bestaan namelijk uit meerdere soorten relaties. Deze bindingen worden ‘gedifferentiëerde relaties’ genoemd (Zelizer, 2004, p. 124). Gedifferentiëerde relaties verwijzen naar de situatie waarin er tussen mensen een economische relatie als evenwel een sociale relatie bestaat. De manier waarop mensen met elkaar interacteren en de betekenis die wordt gegeven aan handelen is dus ingegeven vanuit twee

(16)

15

verschillende perspectieven; het sociale en het economische. In de volgende paragraaf wordt hier verder op ingegaan.

3.4 Betekenisgeving in een economische omgeving

Hierboven is beschreven hoe betekenisgeving plaats kan vinden bij verschillende beloningsvormen en hoe dit de spendering van die beloningen kan beïnvloeden. Zulke betekenisgeving in een economische omgeving, zoals een bank, is een heikel punt omdat veel economische theorieën betekenisgeving niet onderkennen, of ondergeschikt maken aan rationaliteit. Om te beargumenteren dat zulke betekenisgeving wel degelijk kan plaatsvinden kunnen er drie manieren onderscheiden worden om naar zulke economische omgevingen te kijken. De verhoudingen tussen die drie zienswijzen kunnen licht schijnen op de mogelijkheid tot betekenisgeving binnen een bank. De drie zienswijzen zijn ‘grenzeloze markten’, ‘ondergeschikte markten’, en ‘meerzijdige markten’ (Zelizer, 1988).

Grenzeloze markten verwijzen naar het idee dat economische omgevingen geen ruimte laten voor sociale en culturele invloeden; die worden verdreven door economische principes als rationaliteit. Dit denkbeeld is reeds voorbij gekomen in de bespreking van gedachtengoeden in de sociologie, Marx was bijvoorbeeld een proponent van deze visie. Ook economen onderschrijven deze visie impliciet. Economen nemen, over het algemeen, sociale en culturele factoren niet mee in hun modellen over economische omgevingen. Die modellen zijn voornamelijk gefixeerd op de rationeel handelende actor (Lazear, 2000). Deze denkwijze wordt ook uitgedrukt in de imperialistische neiging van de economie; al het handelen van mensen, ook buiten economische omgevingen, wordt in een utilitair jasje gestoken (Becker, 1976).

Aanhangers van de ondergeschikte markten-visie reduceren daarentegen markten en de handelingen die daar worden verricht tot een culturele of sociaal-structurele constructie. Dat betekent in het culturele geval dat markten gezien worden als een verzameling gedeelde

betekenissen. De instrumentele benadering van economische omgevingen wordt dus verworpen ten faveure van het idee dat culturele waarden de vorming van de markt en praktijken die daar

plaatsvinden vormgeven (Zelizer, 1988, p. 627). Het sociaal-strucurele alternatief beschouwd de markt niet als cultureel artefact maar stelt juist dat de markt bestaat uit netwerken van sociale relaties. In die netwerken vloeien informatie en macht die de markt vormgeven. Dit idee wordt uitgedrukt in de term ‘ingebed’. De term ingebed werd geïntroduceerd door Karl Polanyi (1968). Hij stelde dat er geen puur economische instituties zijn in pre-kapitalistische maatschappijen en dat economische praktijken daarom gestoeld zijn in familiaire, religieuze, en politieke instituties. Dit idee werd later uitgebreid door Granovetter (1986) die stelde dat economisch leven, ondanks de

(17)

16

ontwikkelingen van de 20e eeuw, nog steeds is ingebed in het sociale. Zowel deze structurele als de culturele variant van ondergeschikte markten-visie laat echter geen ruimte voor de ander. Daarbij is er ook geen ruimte voor daadwerkelijk economische factoren die de markt vormgeven. Theorieën die vanuit een ondergeschikte markten perspectief vertrekken zijn daardoor altijd reductionistisch van aard; de vormgeving van de markt wordt op één specifieke factor geschoven.

De derde visie, de meerzijdige markten-visie, overkomt de struikelblokken die de andere twee visies in zich meedragen. De meerzijdige markten-visie vertrekt vanuit de gedachte dat markten bestaan uit zowel economische, culturele, als structurele factoren. Hiermee ontkent het dat rationaliteit het sociale aspect wegdrukt, en het ontwijkt het reductionistische karakter van ondergeschikte markten-visies. Met betrekking tot beloningsvormen bij een bank stelt dit denkbeeld over economische omgevingen dus dat die tot stand komt als gevolg van een samenspel tussen economische, structurele, en culturele invloeden.

Vanuit dat idee kan er ook gekeken worden naar de gedifferentiëerde relaties, waarnaar kort verwezen werd in de vorige paragraaf. Werknemers van een bank hebben een sociale relatie, waarbinnen mensen zich tot elkaar verhouden met betrekking tot bijvoorbeeld informatiestromen, machtsrelaties, en vriendschappen tussen collega’s. Daarnaast bestaat er een economische relatie; de beloning die betaald wordt aan werknemers en de collegiale relatie, waarbinnen ook concurrentie kan bestaan voor bepaalde beloningsvormen. Ten slotte is er de culturele relatie, waarin

gezamenlijke praktijken en relaties tussen werknemers onder elkaar en werknemers met leidinggevenden een gedeelde betekenis krijgen. Doordat deze drie soorten bindingen tegelijk speken ontstaat er een voedingsbodem voor verschillende betekenissen. Beloningsvormen als een bonus kunnen bijvoorbeeld betekenis krijgen omdat ze een bepaalde machtsrelatie uitdrukken tussen werknemer en leidinggevende (structuur), omdat ze een concurrentiestrijd beslechten (economisch), of omdat een bonus krijgen een gedeelde betekenis kent binnen een afdeling, bijvoorbeeld het uitstralen van status (cultuur). Het proberen te achterhalen van hoe deze drie zich tot elkaar verhouden en hoe dat de betekenis van beloningsvormen binnen een bank kan

beïnvloeden is een belangrijk onderwerp voor de interviews.

Een ander punt dat een verdere behandeling behoeft is de term ‘geschenk’. In de economie zijn geschenken namelijk geen onproblematische verschijnselen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen een gift-economie en een markt-economie. Een gift-economie impliceert een uitwisseling van goederen zonder een directe tegenprestatie te verwachten (Yan, 2012). Een markt-economie is de huidige economie zoals we die kennen, waarbij de uitwisseling van goederen wordt geregeld door vraag en aanbod, en handel verloopt met behulp van geld. De beloning die bij banken plaatsvindt vertoont elementen van beide. Het vaste salaris is bijvoorbeeld een typische exponent van de

(18)

markt-17

economie, maar als een werknemer een bonus krijgt kan dat een gift zijn, zowel officieel als in de interpretatie

Het bestaan van onderdelen van een gift-economie in de huidige markt-economie is een terrein van discussie voor economen, maar ook voor bijvoorbeeld anthropologen en sociologen (e.g. Darr, 2003; Egli, 1996). Een disclaimer hierbij is dat de discussie zich vooral spitst op de micro kant van giften. Giften worden in macro-economische zin namelijk als gunstig gezien omdat ze de collectieve uitgaven verhogen, wat goed is voor de economie. Aan de micro kant echter, worden giften gezien als inefficiënt (Waldfogel, 1993). Omdat iemand iets voor een ander koopt, en diegene geen volledige informatie heeft over de preferenties van de ander, is de aankoop nooit optimaal, en dus inefficiënt. Giften worden hier geframed in de neoklassieke visie op de homo economicus, de rationele mens die streeft naar maximale utiliteit. Binnen dat neoklassiek economische frame worden giften echter ook verdedigd, met behulp van het begrip ‘verlichte zelfinteresse’. Verlichte zelfinteresse is een doctrine vanuit de ethische filosofie die in het kort inhoudt dat wanneer iemand iets doet voor een ander, dat uiteindelijk ook goed is voor de persoon zelf (Ikerd, 1999). Deze doctrine wordt in de economie, met betrekking tot giften, zo uitgelegd dat giften worden gezien als rationeel omdat ze uiteindelijk de utiliteit verhogen voor de persoon die de gift geeft. Dat betekent dat economen (en ook sommige sociologen) sociale relaties en giften in een rationele omgeving passen en, theoretisch, de utiliteit er van kunnen aantonen wat inhoudt dat giften binnen het neoklassieke economische denken passen.

Zo’n visie op giften is echter niet overeenkomstig met het beeld dat hier eerder is neergezet; dat giften tot stand komen in een netwerk van sociale relaties en er een gedeelde betekenis aan voorafgaat, hoewel economische factoren niet over het hoofd moeten worden gezien. Tegenover deze visie op giften staat dus het idee dat economische omgevingen niet volledig rationeel zijn, en dat er meer is dat belangrijk is om rekening mee te houden, wil men het gedrag van mensen proberen te doorgronden. Een voorbeeld van het idee dat economische omgevingen zich in stand houden door betekenis toe te kennen aan geld, sociale relaties, en interacties (naast economische factoren) is de kunstwereld (Velthuis, 2003). In de kunstwereld passen handelaren hun prijs aan voor verschillende sociale relaties en krijgen prijzen betekenis aan de hand van de sociale relatie die met de handelspartner bestaat. Economen kunnen hier tegen inbrengen dat de uitkomst van dit proces alsnog rationeel is. Waar het om draait is echter het proces van de totstandkoming van de betekenis. Een uitkomst kan altijd gereduceerd worden tot een rationele uitkomst maar dan wordt over het hoofd gezien hoe de uitkomst tot stand is gekomen. Een tweede voorbeeld is het eerder genoemde etnografische onderzoek naar Wall Street (Abolafia, 2001). De marktwerking in de financiële wereld is niet slechts het gevolg van economische principes van vraag en aanbod. De relaties tussen actoren en de marktactiviteiten die ze ontplooien hebben op Wall Street bijvoorbeeld ook als doel om te

(19)

18

manipuleren, en voor verschillende groepen om tegenstrijdige belangen te behartigen. Niet slechts economisch gericht denken stuurt de handelaren op de markt.

De economische omgeving, en de manier waarop giften benaderd worden, hoeven dus niet bekeken te worden op een puur economische manier. Dat houdt in dat er bij de verschillende

beloningsvormen die in een economische omgeving als een bank bestaan ruimte is voor een rijke betekenisgeving. Een sociologische benadering van een economisch terrein als beloning kan nieuwe inzichten geven buiten de economische denkbeelden om.

3.5 Beloning vanuit managers

Tot nu toe is beloning en de betekenis die er aan gegeven wordt benaderd vanuit de werknemer. De beloning kan echter ook benaderd worden vanuit de leidinggevenden. Hoewel in deze scriptie de nadruk ligt op de betekenis die bankiers aan hun beloning geven en niet op hoe die beloning tot stand komt kan zo’n extra gezichtspunt licht schijnen op de betekenis die werknemers kunnen toekennen aan de beloning. Deze verandering van perspectief levert namelijk een andere situatie op. Waar het voor de werknemer gaat om de betekenis van een beloning die ze ontvangen gaat het voor leidinggevenden om betekenisgeving en hoe die betekenis de prijsvorming beïnvloedt. Hoe komt een beloningsvorm als een bonus bijvoorbeeld tot stand? Leidinggevenden kunnen met een beloning die niet vastligt in de cao iets proberen uit te dragen, zoals het voorbeeld van hoe de kunsthandelaren dat doen in de vorige paragraaf illustreert. Een persoonlijke relatie met een ondergeschikte bijvoorbeeld, of waardering voor goed werk, kunnen een beloning beïnvloeden. Zoals de

werknemers betekenis kunnen geven aan de beloning die ze krijgen, kunnen leidinggevenden er evengoed een betekenis mee willen uitdragen.

Hier worden twee manieren beschreven van hoe managers naar de totstandkoming van de beloning kunnen kijken. De eerste benadert de totstandkoming van de beloning als een samensmelting van structurele, culturele, en economische kenmerken op de manier zoals die eerder beschreven is. De tweede manier benadert de totstandkoming meer vanuit motivationeel oogpunt.

Met betrekking tot werknemers die betekenis geven aan verschillende beloningsvormen is in de theorie gesproken over de rol die structuur en cultuur spelen. Deze zelfde factoren kunnen eveneens een rol spelen bij de totstandkoming van de beloning. Zo kunnen de sociale relaties, dus structurele factoren, tussen diegenen die de beloning vaststelt en diegenen die de beloning ontvangt een rol spelen bij de totstandkoming. Als een leidinggevende een hele goede persoonlijke band met een werknemer heeft kan het bijvoorbeeld lastig zijn om een (extra) beloning laag vast te stellen. De reden dat dit een lastige situatie kan opleveren is dat het vast stellen van een beloning op een

(20)

19

bepaalde hoogte een betekenis kan uitdragen. Het vaststellen van een monetaire waarde heeft invloed op de sociale relatie waarin dat wordt gedaan. Ook hier is een paralel met prijsvorming in de kunstwereld, waar in de vorige paragraaf naar verwezen is: de prijs (waarde van de beloningsvorm) zegt iets over de sociale relatie en heeft een betekenis voor de ontvangende partij. Of in de praktijk leidinggevenden een betekenis uitdragen aan werknemers door het vaststellen van een bepaalde waarde van de beloning is dan een belangrijk onderwerp voor de interviews. Daarbij is het van belang om na te gaan of dit bewust of onbewust wordt gedaan. Als deze gedeelde betekenis bekend is en bewust wordt uitgedragen kan het de waarde die de werknemer toekent aan de beloning beïnvloeden. Als deze betekenis onbewust wordt uitgedragen is er geen invloed op de waarde van de beloning, maar kan de betekenisgeving voor werknemers nog wel plaatsvinden zoals die in de vorige paragrafen is beschreven.

Extra beloningen kunnen worden gegeven als manier om mensen harder te laten werken. Als iemand extra werk doet buiten de vaste taken om kan geld gebruikt worden om iemand daarvoor te belonen, en om diegene te motiveren om het werk goed te blijven doen. Beloning is dan belangrijk voor werknemers omdat het hun intrinsieke motivatie op peil houdt door er een extrinsieke beloning aan te koppelen. Als leidinggevenden dit op een goede manier weten te doen, is de ruimte voor

betekenisgeving aan die beloning groter. Dan kan een specifieke extra beloning gekoppeld worden aan een bepaalde prestatie of aan de waardering die de werknemer krijgt van de leidinggevende. Deze koppeling kan er toe leiden dat aan die specifieke extra beloning een betekenis wordt toegekend die tot oormerking leidt.

Tegelijkertijd is het voor de relatie tussen werknemers en leidinggevenden, maar ook werknemers onderling, belang om te zorgen dat de extra beloning niet lukraak wordt uitgegeven. Dit kan er namelijk toe leiden dat het de motivatie van werknemers negatief beïnvloedt. Als een werknemer werk doet waarvoor hij intrinsiek gemotiveerd is, kan een extrinsieke motivatie als een extra beloning de intrinsieke motivatie naar de achtergrond duwen. Dit proces heet het ‘wegdruk-effect’; de intrinsieke motivatie voor het uitvoeren van een taak verdwijnt naar de achtergrond als gevolg van de extrinsieke geldelijke beloning (Frey, 1997). Naast de invloed op de motivatie voor een specifieke taak kan de extrinsieke motivatie er voor zorgen dat de werknemer ook voor andere taken de intrinsieke motivatie verliest. Dit proces staat bekend als het ‘motivational spill-over effect’. Een voorbeeld om deze processen te verduidelijken: een bankier is erg begaan met zijn werk en doet veel extra analyses op de financiële data die hij heeft verzameld voor een klant. Ongevraagd krijgt hij hiervoor een extra beloning. De verwachting die dit creëert verlaagd de intrinsieke motivatie voor het doen van extra werk, niet alleen bij deze specifieke werkzaamheden maar evenzo bij andere taken.

(21)

20

Leidinggevenden die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van beloningen moeten de

beschreven processen in het achterhoofd houden, willen ze datgene bereiken waarnaar ze streven met beloningen. Als leidinggevenden de beloningen en de manier waar daar over gedacht wordt goed in kaart brengen kunnen ze er voor zorgen dat werknemers hun beloning belangrijk vinden. Niet zo zeer belangrijk in de zin van absolute bedragen, maar in de zin van het zien van beloning en beoordeling als rechtvaardig, gekoppeld aan prestaties, en gekoppeld aan een goede relatie met de leidinggevende. Als dit door de leidinggevende in goede banen wordt geleid ontstaat er voor de werknemers een basis voor betekenisgeving. Betekenisgeving kan alleen ontstaan bij fenomenen die van belang worden geacht en die van waarde zijn. Beloningen die bovengenoemde facetten in zich dragen hebben de potentie om belangrijk te zijn in de ogen van werknemers, en zullen sneller een betekenis met zich meedragen.

(22)

21

4. METHODOLOGIE

4.1 Gebruikte Methode

De onderzoeksvraag voor deze scriptie was: vindt er betekenisgeving plaats bij de verschillende vormen van beloning die werknemers van een bank ontvangen? En aansluitend: hoe vormt die betekenisgeving zich, waardoor komt die tot stand? De data voor het zoeken naar een antwoord op deze vraag zijn vergaard met behulp van semi-gestructureerde interviews met werknemers van twee bekende grote banken in Nederland, en één kleinere zakenbank. Er zijn 7 interviews afgenomen. Alle interviews volgden dezelfde grote lijnen. Omdat de interviews semi-gestructureerd waren is er wel ruimte gelaten voor uitweidingen en extra informatie die de geïnterviewden gaven, ook omdat in de interviews bleek dat niet iedereen even veel over het onderwerp te zeggen had. In de interviews is niet uitsluitend ingegaan op de persoonlijke belevingswereld van de respondenten; er is ook gesproken over anderen en hoe er over het algemeen over beloningen etcetera wordt gedacht. Hierdoor traden de respondenten naast persoonlijke informant ook als experts op. De belangrijkste onderwerpen en vragen die gesteld zijn in de interviews zijn te vinden in Bijlage 1. Twee interviews hebben plaatsgevonden op plekken buiten de directe werkomgeving. De andere vijf zijn afgenomen op de verschillende werkplekken van de geïnterviewden. Interviews duurden gemiddeld ongeveer drie kwartier. Naast de gedocumenteerde interviews is er informeel gesproken met twee

contactpersonen. In deze gesprekken is vooral informatie gewonnen over specifieke beloningspraktijken en de organisatiestructuur van banken.

Contactpersonen zijn benaderd met behulp van eerder geïnterviewde respondente in de

bankwereld, dus met behulp van de snowball methode. Deze methode heeft als nadeel dat er een bias kan ontstaan in de sample, maar omdat de groep waaruit de sample is genomen redelijk homogeen is (zie kopje ‘omschrijving respondenten’), is het risico van een bias hier minimaal. Doordat er geen overdaad aan respondenten bestond zijn respondenten gekozen op basis van beschikbaarheid. Dit heeft als nadeel dat er een bias kan ontstaan in de sample. Omdat de sample in de eerste plaats klein is en in de tweede plaats niet willekeurig getrokken is bestaat er geen

mogelijkheid tot generalisatie of statistisch verdedigbare conclusies. Daarbij zijn de vergaarde data kwalitatief. Dat betekent dat de data niet makkelijk vergelijkbaar zijn met data van andere

onderzoeken en specifiek geënt zijn op de situatie waarin ze vergaard zijn. Desondanks vormen diepte-interviews en soortgelijke kwalitatieve methoden vaak een dieper begrip van belangrijke sociale processen dan kwantitatieve methoden dat kunnen (Babbie, 2007).

(23)

22

Kwalitatieve methoden hebben als nadeel dat ze vaak moeilijk voldoen aan maten van

betrouwbaarheid; het is moeilijk om de precieze resultaten na te bootsen in een tweede onderzoek. Ten eerste zijn de data verzameld door een enkele interviewer. Ten tweede zijn de verkregen data specifiek gericht op de interactie tussen interviewer en geïnterviewde. Deze interactie vormt onvermijdelijk de resultaten en de gesprekken die plaatsvinden voor het verzamelen van de data (Bourdieu, 1999). Om de betrouwbaarheid te vergroten en subjectiviteit controleerbaar te maken zijn de uitgeschreven interviews toegevoegd als Bijlage (Bijlage 2). Tegelijkertijd voldoet de methode die gebruikt is voor dit onderzoek wel goed aan maten van validiteit. Bij interviews kan doorvragen en vragen om verheldering van uitspraken gebruikt worden om te bevestigen dat specifiek datgene besproken wordt waar de focus van het onderzoek op ligt. Gezien de voordelen en nadelen van de gebruikte methodologie is dit onderzoek voornamelijk exploratief; bevindingen kunnen

aanknopingspunten bieden voor verder onderzoek.

4.2 Omschrijving respondenten

De geïnterviewden zijn, zoals kort vermeld, werkzaam bij twee grote banken in Nederland, en één kleine bank. Vijf van de contactpersonen zijn collega’s binnen dezelfde bank. Hun functieniveau is ongeveer overeenkomstig. De afdeling bestaat uit analysten, associates, associate-directors, en directors. De geïnterviewden van die afdeling zijn voornamelijk analysten en associates, met één director. De andere twee geïnterviewden van andere banken zijn management-trainee (een beginnende bankier, die in een jaar een aantal verschillende functies invult) en HR-functionaris. De contactpersonen waren voornamelijk man; 6 mannen en één vrouw. Dit betekent dat er dus niet gegeneraliseerd kan worden naar grote populaties van werknemers, omdat daar ook vrouwen tussen zitten en er tussen de twee seksen verschillen kunnen bestaan. Wel is het zo dat het

personeelsbestand op de afdelingen waar de geïnterviewden werken voornamelijk man is. Een van de geïnterviewden schatte de samenstelling van de doorsnee groep collega’s op 7 mannen voor elke vrouw. Wat dat betreft geeft de sample een goede afspiegeling. De leeftijd van de geïnterviewden is niet erg divers. Daar is ook weer een logische verklaring voor: bij een bank, in elk geval in de front office (zie kopje ‘bank’ bij belangrijke concepten voor het onderscheid tussen back en front office), werken voornamelijk mensen van tussen de 25-40. De geïnterviewden vielen op één na allen in die leeftijdsgroep, waar vijf respondenten zelfs onder de 30 waren. Het verloop is daarbij ook vrij hoog. Het is standaard om ergens een aantal jaar te werken en dan weer te vetrekken, ofwel naar een andere afdeling maar ook naar andere organisaties. Het opleidingsniveau van de geïnterviewden is hoog, voornamelijk universitair. Ook dit is verklaarbaar, aangezien voor de functies die de

(24)

23

contactpersonen qua demografische gegevens veel op elkaar lijken. Er kan dus moeilijk

gegeneraliseerd worden naar andere soorten organisaties. De contactpersonen zijn echter wel een goede afspiegeling van de werknemers in de front office van een bank; jonge, hoogopgeleide, ambitieuze mannen. Dat de geïnterviewden allen grotendeels op elkaar lijken wat betreft demografische kenmerken, en de antwoorden die zij gaven in grote lijnen met elkaar

overeenkwamen, zorgt voor een tegenbalans voor het aantal interviews: meer interviews hadden ongetwijfeld extra informatie opgeleverd maar het lijkt onwaarschijnlijk dat de resultaten daardoor sterk zouden zijn beïnvloed.

4.3 Belangrijke concepten

Bank

De respondenten zijn allen werkzaam bij een bank, en de meesten zijn werkzaam in de front office van de bank. De front office van een bank houdt zich bezig met de daadwerkelijke producten van de bank (hypotheken, derivaten, kredietverstrekking, etc.) en heeft het meest directe contact met de klant. Op afdelingen in de front office zitten dus de ‘echte’ bankiers; de meest relevante groep werknemers van een bank voor deze scriptie. In de back office wordt voornamelijk administratief werk gedaan, worden systemen beheerd, etcetera. Uit de gesprekken blijkt dat de werkzaamheden en de bedrijfscultuur tussen front office en back office flink uit elkaar lopen (zie bijlage 2 voor de interviews waarin wordt gesproken over front office en back office). Er zijn bankiers van drie verschillende banken geïnterviewd. Twee van de drie banken zijn grote retail banken, eentje is een kleinere zakenbank die geen particuliere klanten heeft.

Beloning

Met beloning wordt bedoeld alle gelden en extra’s die de respondenten verkrijgen als gevolg van hun werkzaamheden. De beloning bestaat uit een grote verscheidenheid aan regelingen. Zo is er het vaste salaris, dat zoals gebruikelijk elke maand wordt betaald. Daarnaast is er vakantiegeld, wat in de zomermaanden wordt uitgekeerd. Vervolgens zijn er de 13e en 14e maand. Dit zijn extra

maandsalarissen die op verschillende tijdstippen in het jaar kunnen worden uitgekeerd. Dan zijn er nog benefits. Dit zijn eens per jaar uitgekeerde betalingen op basis van een beoordeling. Het gaat daarbij om een percentage van het maandloon. De beoordeling loopt van 1 tot 5, bij een 1 krijgt iemand bijvoorbeeld vier procent, en bij een 5 twintig procent. Het systeem is bij de respondenten hetzelfde, de percentages kunnen verschillen. Dan is er nog een premie en bonus. Dit zijn betalingen die of op basis van meetbare resultaten worden gegeven, danwel ‘discretionair’ worden uitgegeven. Discretionair houdt in dat de leidinggevende vindt dat iemand een bonus verdient, maar niet als

(25)

24

gevolg van het voldoen aan een specifieke maatstaf. De beloningen zijn allen genoemd in de CAO. Het salaris, vakantiegeld, 13e en 14e maand zijn vast. De benefits, premies, en bonussen zijn variabel, en worden ingevuld naar aanleiding van prestatie of naar inzicht van de leidinggevende.

Betekenis

De onderzoeksvraag van deze scriptie gaat over betekenisgeving. Dan is het belangrijk om aan te geven hoe betekenis benaderd wordt. Wanneer er sprake is van betekenisgeving aan

beloningsvormen is niet vooraf gedefiniëerd. In de interviews is geprobeerd om het concept door de respondenten zelf te laten invullen. Hierdoor kan de notie betekenisgeving verschillende dingen uitdragen voor verschillende respondenten. In algemene zin kan gezegd worden dat betekenis wordt toegekend wanneer de bankiers stil staan bij hun beloningsvorm; er wordt specifieke aandacht aan geschonken.

Geschenk,aanspraak, compensatie

Zoals in de theorie al naar voren kwam zijn geschenk, aanspraak, en compensatie belangrijke concepten voor de betekenisgeving aan verschillende beloningsvormen. Het onderscheid van de officiële aard van de beloningsvorm en de interpretatie er van is ook aangegeven. Bij de interviews is deze scheiding in het achterhoofd gehouden om verwarring bij de geïnterviewde te voorkomen, en zo de resultaten meer valide te maken.

(26)

25

5. RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten die uit interviews naar voren kwamen beschreven. Het hoofdstuk is in zes delen opgesplitst. Het eerste deel beschrijft de algemene bedrijfscultuur, het tweede deel handelt over de ontwikkeling die de beloningspraktijk de afgelopen jaren heeft doorgemaakt binnen banken. Deel drie beschrijft een onderscheid tussen nieuwere bankiers, en bankiers die al langer bij de werken. In deel vier wordt het onderscheid geschenk, aanspraak, compensatie uit de theorie verbonden aan de interviews. Het vijfde deel gaat over specifieke betekenisgeving aan beloningen, en deel zes beschrijft of mensen hun beloningen oormerken. Citaten die gegeven worden komen rechtstreeks van de geïnterviewden. Gezien de overeenkomsten tussen respondenten zal er in dit hoofdstuk voornamelijk in algemene zin worden gesproken.

5.1 Bedrijfscultuur

In deze paragraaf wordt een impressie gegeven van de bedrijfscultuur die voortkomt uit de beschrijvingen van de geïnterviewden. Voor het omschrijven van deze bedrijfscultuur moet een onderscheid gemaakt worden tussen de front office en de back office. In de back office, waar men zich voornamelijk bezig houdt met administratieve taken en het draaiende houden van de

organisatie, is de cultuur anders dan in de front office. In de front office werken de mensen die dichter bij de klant staan, zoals kredietverstrekkers. Hier, waar het daadwerkelijke bankierswerk plaatsvindt, werkt een andere groep mensen dan in de back office: ‘...front office, even heel zwart

wit, daar werken de mensen die alles snel willen doen, resultaat, ambitieus, grote mond, duidelijk in de communicatie, heel direct, work hard play hard. En de back office zijn de grijze muizen, 5 uur naar huis, lunchtrommel mee.’ Hoewel de disclaimer ‘even heel zwart wit’ wordt gebruikt, laat dit

voorbeeld weinig aan de verbeelding over. Natuurlijk is dit voorbeeld een overdrijving maar het geeft wel een cultuurverschil aan tussen de front en de back office, en zegt tegelijkertijd iets over de cultuur in de front office.

Op de afdelingen waar de meeste geínterviewden werken, die zich in de front office bevinden, werkt dus een bepaald type mens. In de woorden van een geïnterviewde werken er mensen met: ‘...een andere drive. Een bepaalde vlotheid’. Deze kenmerken van de mensen die bij de bank werken uitten zich ook in de ambitie die de geïnterviewden tentoonspreidden. Dit antwoord op de vraag over of iemand meer werkt dan de cao voorschrijft geeft een goed beeld van de algemene mindset: ‘Ja, ja

dat wel, veel meer. Maar ik werk nog zozeer binnen proporties dat dat oke is. Maar ik werk wel meer ja, meestal tot half 8 ofzo. Maar dat heeft er mee te maken dat ik vind dat je professioneel bent, je bent jong, hoogopgeleid en ambitieus, je wilt je best doen en er iets goeds van maken’. Deze

(27)

26

ambitieuze en veeleisende houding wordt breed gedragen. Deze veeleisendheid wordt ook uitgedragen door de bank zelf, als iemand onder de maat presteert en geen premie ontvangt als gevolg van goede prestaties dan: ‘...dan gaat het niet goed met je hier. Dan ga je het niet redden’. Goede prestaties zijn dus van belang. Als iedereen hoge verwachtingen heeft van zichzelf, maar ook van anderen, kan er een competitieve omgeving ontstaan waar de werknemers elkaar stimuleren om het beste uit elkaar te halen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als er geopereerd wordt in teamverband. Dan bestaat er een gezamenlijk belang en werkt de hoge standaard en de ambitieuze houding

verheffend. Tegelijkertijd kan er een meer ‘politieke’ situatie ontstaan wanneer het bijvoorbeeld om promoties gaat: ‘Het gaat ook veel meer over politiek wie volgt wie op enzo(...) Bij de bank zijn zoveel

afdelingen, baasjes onderbaasjes waar veel om te doen is.’ Een concurrentiestrijd kan plaatsvinden

tussen de bankiers als gevolg van de ambities die ze hebben. Ook bij die concurrentie telt dat

gemiddelde prestaties niet voldoende zijn: ‘Trainees krijgen allemaal zo’n beoordeling (op de schaal 1 tot 5), dus dan gaat natuurlijk het verhaal rond van wie wat heeft gescoord. En de mensen die een 3

hebben gescoord, die hebben eigenlijk in de ogen van de trainees slecht gescoord, dan hoor je er eigenlijk niet bij. Het is een ontzettende..het zijn haantjes onder elkaar. Het is dus lekker als je een 5 scoort, want 1: iedereen is jaloers, en twee: je hoeft niet mee te gaan in de strijd, want je hebt een 5 en je kunt lekker stil in een hoekje gaan zitten en niemand die wat tegen je kan zeggen. Dus dat is lekker. En dan kun je nog een grote bek geven ook. Dus dat komt er nog bij kijken, die competitie zit er ook nog in.’ Deze houding is niet alleen voorbehouden aan trainee’s: ‘Maar dat doen collega’s eigenlijk. Die gaan ook voor de leidinggevende positie, die willen ook hogerop. En om hogerop te komen moet je de beste zijn van je omgeving. Dus het is een enorme strijd.’

Naast de persoonlijke betekenis van beloningen waar het in deze scriptie om draait speelt geld ook een rol in de dagelijkse, algemene praktijk. Het product van de bank bestaat uiteindelijk tenslotte uit geld, of verschillende vormen waarin geld kan optreden, zoals kredieten, aandelen, en derivaten. Volgens een geïnterviewde speelt geld een belangrijke rol omdat dat het verschil tussen mensen aangeeft. Een soort indicatie van hiërarchie. Zo vertelt hij dat hij als trainee meer verdient als

sommige ‘normale’ werknemers en dat levert conflicten op: ‘Het probleem voor trainees is dus dat ze

vaak meer verdienen, en daar ontstaan conflicten door. Want trainees worden vaak gezien als stagiaires omdat ze niet weten wat trainee inhoudt. Dus mensen denken die komt hier een stageopdracht doen, die studeert nog, en verdient opeens fucking veel geld. Ik ken al meerdere trainees die daardoor conflicten hebben gehad, zeker als je in de front office zit, want daar speelt geld de..geld is daar gewoon het verschil tussen de mensen’. Er treedt dus ook hier een competitie,

danwel differentiatiestrijd, op waarbij geld verschillen uitdrukt. De meeste geïnterviewden geven echter aan dat salaris en geld best belangrijk zijn, en er voornamelijk over gepraat wordt nadat er

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doordat er relatief veel kleine Nederlandse beursgenoteerde organisaties zijn meegenomen in het onderzoek die vaak minder leden in het bestuur hebben dan bij grotere organisaties,

De effecten (zowel kwalita- tief als kwantítatief van aard) op de factor arbeid hebben hier onze belangstelling. Het doordenken van deze effecten leidt tot de con- clusie

"O ja!!!" Arend Gonini klapwiekte met zijn reusachtige vleugels dat Kolibri ervan omviel, en weg was hij, naar het huis van Toekan Koejake. "Ik zal je leren om je snavel

Of nog specifieker: scoren cijfer- methodes die geen aandacht aan veelzijdig rekenen waaronder hoofdrekenen en schat- ten besteden, maar slechts één standaard- procedure per

In het onderwijs, een sector met heel weinig flexibele beloningsvormen, wordt vaker steun gevonden voor de opvatting dat het loon meer af zou moeten hangen van de

Geconcludeerd moet worden dat de toename van de overheidsbij- dragen in 2006 en 2007 voor het grootste deel naar het financieren en for- maliseren van reeds bestaande

Ten aanzien van de discrepantie tussen de Richtlijn Gelijk Loon en de Richtlijn Gelijke behandeling op het punt van voorkeurs- beleid kan formeel worden geredeneerd dat de

ook de constatering dat meer vrouwenrechten goed zijn voor de economische ontwikkeling juist mag zijn, maar arme mannen toch niet overtuigt, omdat die voor een nog schimmige